IP/97/507 Brussel, 10 juni 1997 Commissie publiceert Groenboek over aanvullende pensioenen in de interne markt De Europese Commissie heeft haar goedkeuring gehecht aan een Groenboek over aanvullende pensioenen in de interne markt. Het Groenboek analyseert de sociale, economische en financiële context van aanvullende pensioenvoorzieningen in de EU en onderzoekt de rol die de interne markt voor beleggingsfondsen kan spelen bij het verbeteren van aanvullende pensioenvoorzieningen. Overheidspensioenen leggen nu beslag op gemiddeld 10% van het BBP in de EU, maar gezien de verwachte grote demografische veranderingen kan dit percentage tegen 2030 zijn gestegen tot 15 à 20%. Overheidspensioenen vormen het leeuwendeel van de totale pensioenuitgaven, maar andere vormen van aanvullende oudedagsvoorziening kunnen een alternatief zijn om het niveau van oudedagsvoorzieningen in stand te houden. “Coördinatie op communautair niveau, op basis van de interne-marktbeginselen, kan de optimale voorwaarden creëren voor de ontwikkeling van aanvullende pensioenregelingen en de lidstaten helpen het hoofd te bieden aan de uitdaging van een moderne samenleving, door te zorgen voor een duurzame verzorgingsstaat en de oudedagsvoorziening niet te beknotten”, stelde Mario Monti, de Commissaris belast met de interne markt. Ofschoon het de taak van de lidstaten zelf is een evenwicht te vinden tussen verschillende pensioenregelingen, wordt in het Groenboek de vraag gesteld of passende communautaire prudentiële regels voor pensioenen levensverzekeringsfondsen, het opheffen van belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers ten aanzien van aanvullende pensioenen, alsmede passende belastingregels, de ontwikkeling van dergelijke alternatieve bronnen van pensioenvoorzieningen zouden kunnen vergemakkelijken. De lidstaten, het Europees Parlement en alle belanghebbenden worden verzocht te reageren vóór eind 1997. In het Groenboek wordt benadrukt dat pensioenvoorziening van fundamenteel belang is voor iedere burger in de EU en dat alle lidstaten besluiten moeten nemen over hun pensioenbeleid, met name als gevolg van de vergrijzing in de EU. In het Groenboek wordt dan ook voortgebouwd op de op 12 maart van dit jaar gepubliceerde mededeling van de Commissie over de modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie en wordt aandacht besteed aan de behoefte aan aanvullende regelingen op basis van kapitaaldekking, met het oog op een efficiënte groei in de context van de interne markt en het vrije verkeer van werknemers. Overheidspensioenen leggen nu beslag op gemiddeld 10% van het BBP in de EU. Aangezien de gemiddelde leeftijd van de bevolking in de EU toeneemt en de verhouding werkenden ten opzichte van gepensioneerden dienovereenkomstig afneemt, zal dit percentage de komende 30 à 40 jaar naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijk stijgen. Momenteel zijn er 4 personen in de werkende leeftijd op iedere pensioengerechtigde. In 2040 zullen dat er 2 zijn. Vanwege hun stijgende kosten zijn de lidstaten op zoek naar mogelijkheden om tot een duurzaam algemeen pensioenstelsel te komen. Er worden al maatregelen getroffen door bijvoorbeeld pensioenpremies te verhogen en uitkeringen te verlagen. In verschillende lidstaten zijn wetten ingevoerd waarbij de ontwikkeling van aanvullende regelingen op basis van kapitaaldekking wordt gestimuleerd. Door de in de lidstaten genomen initiatieven zal naar verwachting het bedrag aan belegde middelen op grond van aanvullende regelingen de komende jaren een aanzienlijke groei kennen. In het Groenboek wordt nagegaan welke rol de Gemeenschap kan spelen om ervoor te zorgen dat dergelijke regelingen kunnen profiteren van een efficiënte interne markt. Het belang van rendement Een belangrijk punt dat in het Groenboek aan de orde komt, betreft de verbetering van het rendement van beleggingen van pensioenfondsen zonder hun integriteit aan te tasten. Zelfs bij een uiterst geringe verbetering van het beleggingsrendement kan in de loop van zo’n 40 jaar beroepsleven de winst aanzienlijk zijn en kunnen de kosten van pensioenvoorziening aanzienlijk worden gereduceerd. Stel bijvoorbeeld dat een aanvullend pensioen 35% van het salaris na 40 dienstjaren moet bedragen en dat het reële rendement 2% is, dan bedragen de kosten van de pensioenpremies 19% van het salaris. Als het reële rendement 4% is, dalen de kosten tot 10% van het salaris en als het reële rendement 6% is, dalen de kosten tot slechts 5% van het salaris. Een hoger rendement op de beleggingen van pensioenfondsen is niet alleen in het belang van de werknemers, die een deel van hun loon kwijt zijn aan pensioenregelingen, maar ook in het belang van de werkgevers, die eveneens een premie afdragen. Door de kosten van aanvullende pensioenen voor werkgevers te verlagen, wordt het goedkoper om mensen in dienst te nemen, hetgeen rechtstreeks bijdraagt tot werkgelegenheid en economische groei overeenkomstig het Vertrouwenspact dat in 1996 door Jacques Santer, Voorzitter van de Commissie, tot stand werd gebracht. Als bovendien een laag rendement op de beleggingen van pensioenfondsen tot lagere pensioenen en niet tot hogere premies leidt, zal hierdoor de druk op door de overheid gefinancierde pensioenen toenemen. -2- Beleggingsrestricties In het Groenboek wordt nagegaan in hoeverre restricties ten aanzien van beleggingen door pensioenfondsen (zoals eisen om te beleggen binnen een specifieke lidstaat of in staatsobligaties) het investeringsrendement ernstig kunnen schaden ten nadele van werknemers en werkgevers. Hoewel de Commissie erkent dat het van wezenlijk belang is de werknemers te beschermen die aan pensioenregelingen deelnemen, is zij van mening dat de lidstaten alternatieven voor beleggingsrestricties kunnen ontplooien door fondsbestuurders meer vrijheid te geven bij de keuze van hun beleggingen. Meer vrijheid voor fondsbestuurders zou mettertijd een belangrijk effect op de Europese kapitaalmarkt kunnen hebben, waardoor de liquiditeit wordt verbeterd en er meer kapitaal beschikbaar komt voor investeringen in de Unie ten gunste van werkgelegenheid en concurrentievermogen. De invoering van de euro zal hieraan een bijdrage leveren. In bepaalde lidstaten zijn pensioenfondsen al belangrijke institutionele beleggers met een totaal vermogen van 1200 miljard ecu. Voor deze fondsen zijn er in de hele EU groeimogelijkheden, niet alleen in de lidstaten waar dergelijke fondsen niet meer weg te denken zijn. Zij kunnen hierdoor een nog belangrijkere bijdrage leveren aan de Europese kapitaalmarkt en dus aan groei en werkgelegenheid. In het Groenboek wordt geconstateerd dat veel lidstaten momenteel op prudentiële gronden beperkende regels opleggen ten aanzien van beleggingen door pensioenfondsen, waardoor pensioenfondsen geneigd zijn om een groot deel van hun activa in staatsobligaties te beleggen. Zo bepaalt Duitsland voor pensioenfondsen de volgende beleggingsmaxima: 30% aandelen (waarvan maximaal 6% niet-EU-aandelen mag zijn), 25% EU-vastgoed, 6% niet-EUobligaties, 20% totale buitenlandse activa en 10% eigen activa. Prudentiële regels In het Groenboek wordt erkend dat het van fundamenteel belang is het toekomstig pensioen van werknemers te beschermen. Door fondsbestuurders de vrijheid te geven om gediversifieerd te beleggen, neemt de zekerheid van de totale effectenportefeuille toe, met name door gebruik te maken van moderne risicomanagementtechnieken. In het Groenboek wordt echter ook gewezen op het belang van prudentiële regels voor het toezicht van lidstaten op pensioen- en levensverzekeringsfondsen om ervoor te zorgen dat werknemers en hun gezinnen goed worden beschermd tegen, bijvoorbeeld, de effecten van een wisselvallige markt. Momenteel is er geen harmonisatie op communautair niveau ten aanzien van regels voor toezicht op pensioenfondsen, zodat de lidstaten vrij zijn om hun eigen regels toe te passen zolang deze niet in strijd zijn met de regels van het EGVerdrag inzake het vrije verkeer van kapitaal. In het Groenboek wordt verzocht te reageren op de vraag in hoeverre kwantitatieve restricties op beleggingen van pensioenfondsen de beleggingsstrategie van pensioenfondsen werkelijk beperken en of het effect van dergelijke restricties zal veranderen indien de hoeveelheid voor belegging beschikbare middelen in de toekomst aanzienlijk toeneemt. -3- Verder wordt in het Groenboek de vraag gesteld of de vrijheid voor fondsbestuurders om hun diensten in de hele EU aan te bieden en activa te beleggen volgens het ‘voorzichtigheidsprincipe”, zonder enige voorwaarden om in bepaalde valuta of categorieën activa te beleggen, wel voor voldoende prudentiële zekerheid zorgt en tegelijkertijd het vooruitzicht op een hoger rendement op beleggingen biedt. In het Groenboek wordt eveneens gevraagd om reacties op de gedachte dat beleggingen van levensverzekeringsmaatschappijen veeleer aan dezelfde regels dienen te worden onderworpen als pensioenfondsen dan aan de restrictievere regels die nu worden toegepast. Ook wordt de vraag gesteld of er momenteel belemmeringen bestaan die feitelijke barrières vormen voor het aanbieden van diensten door pensioenfondsbestuurders buiten hun eigen land. Wat de coördinatie van prudentiële regels betreft, wil de Commissie graag de mening van belanghebbenden weten over drie mogelijke alternatieven, namelijk vertrouwen op de invoering van de euro (waardoor de verplichting om in één valuta te beleggen overbodig wordt, althans onder de deelnemende lidstaten), de bestaande regels van het Verdrag ten aanzien van het vrije verkeer van kapitaal en diensten toepassen, of een harmonisatierichtlijn vaststellen die de vrijheden van het Verdrag zou toepassen op een manier waarover met de lidstaten consensus is bereikt. Vrij verkeer van werknemers In het Groenboek worden ook problemen aan de orde gesteld die zich voordoen bij werknemers die in een andere lidstaat willen werken. Momenteel wordt hun mobiliteit belemmerd door voor pensioenregelingen geldende regels en belastingbepalingen. Overeenkomstig het rapport van november 1996 van de door mevrouw Simone Veil voorgezeten Groep op hoog niveau inzake het vrije verkeer van werknemers is de Commissie voornemens binnenkort een voorstel voor een richtlijn uit te brengen om met name een oplossing te zoeken voor het behoud van opgebouwde pensioenaanspraken en voor de specifieke problemen van werknemers die naar een andere lidstaat worden gedetacheerd. In het Groenboek komen ook enkele andere obstakels aan de orde die mobiliteit in de weg staan en die in de mededeling van de Commissie uit 1991 over aanvullende sociale-zekerheidsregelingen (SEC(91)1332) waren vastgesteld: voorwaarden om voor aanvullende pensioenaanspraken in aanmerking te kunnen komen; problemen met de overdraagbaarheid van opgebouwde pensioenaanspraken van de ene lidstaat naar de andere; fiscale problemen in verband met het opbouwen van pensioenaanspraken in meerdere lidstaten; het specifieke nadeel van werknemers die tijdelijk in een andere lidstaat gaan werken. Belastingvoordeel speelt een belangrijke rol in de structuur van afzonderlijke pensioenregelingen en lidstaten hebben regels om ervoor te zorgen dat belastingvoordelen op de juiste wijze worden aangewend. Deze regels kunnen echter ook belemmeringen voor het vrije verkeer van kapitaal, het vrije verkeer van werknemers en van diensten binnen de interne markt creëren. Het Groenboek biedt de mogelijkheid deze belastingobstakels te bezien in de context van aanvullende pensioenen en gaat in op de rol van deze regelingen bij de bevordering van het bedrijfsleven en de werkgelegenheid. -4- Exemplaren van dit document zijn verkrijgbaar bij de Commissie op het volgende adres: DG XV.C.2 Europese Commissie Wetstraat 200 B-1049 Brussel of via de ‘World Wide Web’-Europaserver van de EU: http://europa.eu.int/en/comm/dg15/dg15home.html Reacties dienen uiterlijk 31 december 1997 aan de directeur-generaal van DG XV te worden gericht. -5-