De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen

advertisement
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
1
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen
bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis
Shireen van Wijngaarden
ANR: 278096
Masterthesis
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Departement Ontwikkelings- en Klinische Psychologie
Begeleider Tilburg University:
Dr. F.C.L Donkers
Begeleider Kentalis:
Drs. B.A.M Vugs
Tweede Beoordelaar:
Drs. J.G.M Scheirs
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
2
Samenvatting
Het doel van deze studie was om de ontwikkeling van het verbaal en visueelruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) nader te
onderzoeken. Het werkgeheugen van kinderen in de leeftijd van 7 tot 8 jaar werd onderzocht
door middel van neuropsychologische tests (AWMA). De kinderen met TOS werden
vergeleken met kinderen die op het regulier basisonderwijs zaten en geen bijkomende
problematiek hadden. De resultaten laten zien dat kinderen met TOS over het algemeen meer
problematiek ervaren in het verbaal en visueel werkgeheugen. Vooral de taken waarbij het
verbaal werkgeheugen wordt gemeten, worden significant slechter gemaakt door de TOS
groep. De resultaten laten ook zien dat de ontwikkeling van het werkgeheugen van leeftijd 4-5
jaar naar leeftijd 7-8 jaar bij alle kinderen minder groot was dan verwacht. De ontwikkeling
van de TOS groep loopt achter in vergelijking met de controlegroep terwijl ook de
ontwikkeling op het korte termijn visueel- ruimtelijk werkgeheugen bij de controlegroep geen
groei laat zien. Concluderend kan worden gesteld dat kinderen met TOS een vertraagde
ontwikkeling hebben van het werkgeheugen, zowel op verbaal als visueel- ruimtelijk gebied.
De resultaten bevestigen eerdere uitkomsten. Het werkgeheugen bij kinderen met TOS is
significant meer beperkt dan bij kinderen zonder TOS. Dit kan voor problemen zorgen voor
de diagnostiek en behandeling bij kinderen met TOS. Beperkingen in het werkgeheugen
kunnen voor moeilijkheden bij het leren zorgen en er met name voor zorgen dat verbale
informatie minder goed wordt opgeslagen. Informatie bij kinderen met TOS dient dan visueel
aangeboden te worden. Echter de TOS groep laat hierin ook een achterstand in zien, waardoor
het opnemen van informatie via beide kanalen bemoeilijkt wordt. Behandeling bij
taalontwikkelingsstoornissen is hierdoor uitdagend en veeleisend voor zowel kind als
hulpverlener.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
3
Hoewel de ontwikkeling van taal bij de meeste kinderen automatisch lijkt te gaan is een
gemiddelde taalontwikkeling niet voor ieder kind vanzelfsprekend. De ontwikkeling van taal
ontvouwt zich bij ieder kind op een andere manier en bij kinderen met een
taalontwikkelingsstoornis (TOS) loopt de ontwikkeling achter of is de ontwikkeling beperkt
ten aanzien van het verwachtingspatroon van taalontwikkeling. Bij kinderen met TOS is er
sprake van problemen met de mondelinge taalontwikkeling. Taalontwikkelingsstoornissen
zijn er in verschillende vormen en uiten zich bij ieder kind op een andere manier. Door de
grote diversiteit en heterogeniteit binnen de taalontwikkelingsstoornissen is het belangrijk om
goede referentiepunten te hebben. Deze referentiepunten zorgen voor meer duidelijkheid over
de heterogeniteit binnen de taalstoornissen en geven psychologen houvast, waardoor het voor
psychologen gemakkelijker kan zijn om een diagnose te stellen bij kinderen met TOS.
Classificatie volgens DSM IV laat zien dat taalstoornissen onderverdeeld worden in drie
vormen. De eerste vorm van taalstoornis is de gemengd receptieve- expressieve vorm. Dit
houdt in dat het kind zowel problemen heeft met het begrijpen van de ontvangen taal
(receptief), als met de spraakproductie (expressief). Daarnaast is er de vorm waarbij er alleen
problemen zijn met de spraakproductie, de expressieve vorm. Als laatste vorm heb je de
fonologische taalstoornis, deze vorm houdt in dat door de beperking in spraak van het kind,
het kind maar beperkte fonologische zinnen of klanken gebruikt in zijn spraak (American
Psychiatric Association, 2000). Problemen die kinderen met TOS kunnen ervaren, zijn
problemen bij spraakproductie, grammaticale of lexicale problemen, semantiek en pragmatiek
en de auditieve verwerking. Verschillende combinaties van deze problemen zijn mogelijk en
vinden hun uitweg in taalproductie, taalbegrip of communicatie (Adams & Gathercole, 2000).
Recent onderzoek geeft aan dat er verschillende oorzaken onderliggend kunnen zijn aan
taalstoornissen. Zo gaat Bishop (2006) uit van de erfelijkheid van een taalstoornis en zoekt de
oorsprong in de genen van het kind. Bovenstaande drie vormen van symptomen zouden
aanwezig kunnen zijn.
Uit onderzoek blijkt dat TOS niet te verklaren is door neurologische, sensomotorische,
cognitieve, emotionele problemen en of te weinig taalaanbod (Van de Walle, Boets,
Ghesquière & Zink, 2009). Kinderen met TOS hebben een normale algehele ontwikkeling,
maar laten een duidelijke achterstand zien op hun taalontwikkeling ten opzichte van
leeftijdsgenoten (Vernes et al., 2008).
De laatste jaren komt er echter steeds meer bewijs dat een specifieke taalstoornis geen
op zichzelf staand problemen is, maar vaak gepaard gaat of sterk verwant is aan andere
problematiek. Er worden daarnaast vooral moeilijkheden gezien in het gedrag, executief
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
4
functioneren en op cognitief gebied. In het cognitief gebied valt vooral het werkgeheugen
(Miyake & Shah, 1999; Baddeley, 2003: Alloway & Archibald, 2008; Magimairaj & Finney,
2010).
Problemen in het verbale werkgeheugen zijn met name kenmerkend voor kinderen met een
taalontwikkelingsstoornis. Deze problemen kunnen leiden tot en vergroten de kans op
problemen op het gebied van taal (Montgomery, Magimairaj, & Finney, 2010). Dit beeld
wordt bevestigd door het onderzoek van Archibald & Gathercole (2006). Dit onderzoek laat
tevens zien dat het werkgeheugen beter wordt naarmate het kind vordert in leeftijd.
Problemen in het werkgeheugen kunnen dus afnemen in tijd. Het werkgeheugensysteem lijkt
zich sterk te ontwikkelen tot rondom de leeftijd van zes jaar, maar de capaciteiten van ieder
afzonderlijk werkgeheugensysteem nemen toe tot in de adolescentie (Gathercole, 1999;
Gerrits., Zwaag, van der & Gerrits- Etken). Dit zijn gunstige voorspellingen voor kinderen
met TOS. De taalproblematiek zou kunnen verbeteren over tijd, als we het werkgeheugen als
voorbeeld nemen.
Het werkgeheugen staat voor structuren en processen die gebruikt worden voor het
tijdelijk opslaan en manipuleren van de verworven informatie. Een belangrijk model voor de
werking van het geheugen is het model van Baddeley en Hitch uit 1974. In Figuur 1 is te zien
dat het model van Baddeley en Hitch bestaat uit drie systemen die onder het centrale controle
systeem werken. Dit zijn het visuospatiele schetsblok, de fonologische loop en het centrale
controle systeem. Daarnaast is er nog de episodische buffer. Deze episodische buffer wordt
ook wel het ‘vierde systeem’ genoemd. Dit systeem zorgt ervoor dat onafhankelijk van elkaar
verkregen informatie aan elkaar wordt gelinkt (Baddeley, 2003). Het centraal controle
systeem selecteert en manipuleert informatie. Het visuospatiele schetsblok dient om
ruimtelijke visuele informatie tijdelijk op te slaan. De fonologische loop dient om verbale
informatie op te slaan. De informatie wordt voor een korte periode opgeslagen (Gathercole &
Alloway, 2008). De fonologische loop en het visuospatiele schetsblok worden ook wel de
slaafsystemen van het werkgeheugenmodel van Baddeley en Hitch (1974) genoemd. Dit
omdat de systemen ondergeschikt zijn aan het centrale systeem en het executief functioneren.
Taken waarbij het werkgeheugen actief is en aan het werk moet, zijn zowel taken waarbij het
korte als het lange termijn geheugen een rol bij spelen (Gathercole & Alloway, 2008). Bij de
fonologische loop wordt alle auditieve informatie omgezet in een code, vastgehouden en
uiteindelijk opgeslagen. Wanneer deze verbale kennis weer moet worden opgehaald, kan dit
op een snelle manier door deze code (Archibald & Gathercole, 2007).
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
5
In onderzoek komt naar voren dat de capaciteit van het verbale werkgeheugen bij
kinderen met TOS beperkt is ten opzichte van kinderen met een normaal ontwikkelende taal
(Montgomery et al., 2010: Gray, 2006). Tevens hebben onderzoeken uitgewezen dat kinderen
met TOS problemen hebben op taken van de AWMA ( Automated Working Memory
Assessment) die het verbale werkgeheugen meten. De taken die het verbale werkgeheugen
meten, omvatten zowel het lange termijn geheugen als het korte termijn geheugen en kinderen
met TOS lieten uitval zien op beide taken (Ebert & Kohnert, 2011). Over het visueelruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS is nog niet zoveel bekend. Eerdere studies
gaven een inconsistent beeld. Zo concludeert de studie van Briscoe & Rankin (2007) dat
kinderen met TOS gemiddeld presteren op visueel-ruimtelijke taken in vergelijking met
kinderen zonder TOS. Echter laat het onderzoek van Marton (2008) zien dat kinderen met
TOS duidelijk lager presteerden op inbeeldingstaken in een ruimte dan leeftijdsgenoten. In
recenter onderzoek van Vugs et al. (2013) is speciaal gekeken naar het algehele
werkgeheugen en taal bij kinderen. Het onderzoek laat zien dat kinderen met TOS duidelijk
meer beperkingen hebben in hun verbale werkgeheugen, maar dat het ruimtelijk- visueel
werkgeheugen ook beperkt is. De beperkingen in het verbale werkgeheugen zijn echter twee
tot drie keer zo groot als de beperkingen in het visuospatiele geheugen. Deze bevindingen
hebben verder onderzoek en bevestiging nodig, maar bevestigen het vermoeden dat er bij
taalproblematiek niet alleen maar sprake is van fonologische problemen, maar dat meerdere
werkgeheugen factoren een rol spelen. Meer kennis over het werkgeheugen en de relatie tot
taalontwikkelingsstoornissen kan bijdragen aan betere begeleiding en eventuele behandeling
bij kinderen met taalontwikkelingsproblemen.
De hoofdvraag die aan de hand van deze literatuur wordt gesteld is of er een verschil is
in het functioneren van het verbale en visueel (ruimtelijk) werkgeheugen bij kinderen met
TOS in vergelijking met leeftijdgenoten en of eventuele beperkingen in het werkgeheugen
verklarend zijn voor taalontwikkelingsstoornissen van jonge kinderen.
In dit onderzoek zal als eerste worden gekeken naar het werkgeheugen bij kinderen met TOS
en zich normaal ontwikkelende kinderen. Hierbij zal er specifiek worden gekeken naar het
verbale en visuele ruimtelijk geheugen. De hypothese die hierbij kan worden opgesteld, is dat
kinderen met TOS problemen ondervinden met hun werkgeheugen. Verwacht wordt dat
kinderen met TOS significant lager zullen scoren op verbale werkgeheugentaken. Daarnaast
wordt verwacht dat kinderen met TOS ook significant lager zullen scoren op visueelruimtelijke werkgeheugentaken. In de fonologische loop worden de grootste problemen
verwacht, maar er worden ook problemen verwacht ten aanzien van het visuospatiele
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
6
schetsblok. Vervolgens zal er worden gekeken of het werkgeheugen van kinderen zich
ontwikkelt over tijd. Naar aanleiding van eerdere onderzoeksresultaten is de verwachting dat
alle kinderen een ontwikkeling in werkgeheugen door maken. Echter wordt wel verwacht dat
de ontwikkeling van kinderen met TOS significant achterblijft in vergelijking met kinderen
zonder TOS.
Methode
In dit onderzoek, uitgevoerd voor Kentalis, wordt data bekeken die is verkregen over
een 5 jarig longitudinaal onderzoek met kinderen met TOS en een controlegroep in de leeftijd
van 2 t/m 8 jaar. In huidig vervolgonderzoek wordt er opnieuw onderzoek uitgevoerd bij
kinderen met TOS en kinderen zonder TOS. In het eerdere onderzoek in 2009 hadden
kinderen de leeftijd van 2 of 3 jaar. In huidig onderzoek hebben deze kinderen de leeftijd van
7-8 jaar. De groep kinderen met TOS werden geworven tijdens een speciaal behandeltraject
dat zij doorliepen voor hun taalproblematiek bij Kentalis. Kentalis is een expertisecentrum
waar kinderen en jongeren die problemen ervaren in de communicatie worden onderzocht en
behandeld. Deze communicatieproblemen kunnen komen door ernstige spraak- of
taalbeperkingen, een sterk verminderd gehoor of een vorm van autisme. De communicatieve
ontwikkeling staat hierbij op de voorgrond.
Participanten
In huidig onderzoek werden in totaal 42 kinderen onderzocht in de leeftijd van 7,0 tot
8,11 jaar. De kinderen met TOS waren gemiddeld iets jonger (M= 94.6, SD=7.89) dan de
kinderen zonder TOS (M= 96.24, SD= 7.32). Eén participant uit de TOS groep werd niet
meegenomen in het onderzoek vanwege de inclusiecriteria. De inclusiecriteria stelden dat een
kind een IQ van >85 moest hebben en dat de kinderen significante beperkingen moesten laten
zien op de taaltesten. De participant scoorde significant hoger op de afgenomen taaltesten dan
de TOS groep en werd niet meegenomen in het onderzoek. Op basis van de taaltesten kon er
geen taalontwikkelingsstoornis worden gediagnosticeerd. De kinderen zijn onderverdeeld in
twee groepen; de experimentele (TOS) groep (N= 16) en de controlegroep (N = 25). Voor de
huidige beschrijvende diagnostiek van beide groepen wordt verwezen naar Tabel 1.
De experimentele (TOS) groep bestaat uit kinderen die allemaal een diagnose TOS
hadden gekregen bij Kentalis. Deze groep heeft eerder een behandeltraject gevolgd bij
Kentalis. De taalontwikkelingsstoornis was voordat het onderzoek in 2009 plaatsvond, reeds
vastgesteld door een linguïst en logopedist. Sommige van deze kinderen hebben een cluster 2
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
7
indicatie gekregen na de onderzoeken die ze hebben gehad bij Kentalis. Een cluster 2 indicatie
houdt in dat kinderen met onder andere taalproblematiek aangepast onderwijs krijgen,
passend bij deze problematiek. Deze indicatie is 3 jaar geldig. Hierna moet er gekeken
worden of de spraak- of taalproblematiek nog ernstig genoeg is om op speciaal onderwijs te
blijven. De kinderen kunnen in 3 jaar grote ontwikkelingen in hun spraak en taal doormaken.
De kinderen hebben dan minimaal 3 jaar, onder de juiste begeleiding, de tijd om zich verder
te ontwikkelen. Voorwaarden voor de kinderen met TOS om mee te doen aan het onderzoek
waren IQ>85 en daarnaast mochten de kinderen geen psychiatrische of neurologische
aandoeningen hebben. Voorbeelden hiervan zijn Autisme Spectrum Stoornis of Attention
Deficit (Hyperactivity) Disorder. De taal en intelligentiegegevens waren al bekend bij
Kentalis door eerdere onderzoeken.
De kinderen uit de controlegroep werden geworven uit twee plaatselijke basisscholen
van voormalig medewerkers van Kentalis. Kinderen uit deze groep waren ook tussen de 7,0
en 8,11 jaar. In deze groep zaten 10 meisjes en 15 jongens. Voorwaarden bij deze groep
waren eveneens IQ >85, geen spraak- of taalproblematiek en geen psychiatrische of
neurologische aandoeningen.
Procedure
Ouders van de kinderen in zowel de TOS groep als in de controlegroep zijn benaderd
via een brief of ouders opnieuw toestemming willen geven voor onderzoek bij hun kinderen.
Bij de brief zit een vragenlijst over de huidige ontwikkeling van de kinderen. Kinderen
waarbij in de afgelopen 5 jaar ontwikkelingsproblemen, zoals ADHD of Autisme zijn
gediagnosticeerd, zijn niet meegenomen in het onderzoek. In totaliteit ging het hier om 3
kinderen in de TOS groep en 2 in de controlegroep. Deze problematiek beïnvloedt de
componenten die worden gemeten aan de hand van deze testbatterij. De onderzoeksresultaten
zijn dan niet meer valide en kunnen niet worden meegenomen in het onderzoek. De
participanten hebben individueel deelgenomen aan het onderzoek. Voorafgaand aan ieder
testonderdeel is, volgens een gestandaardiseerde instructie, aan de kinderen uitgelegd wat van
hen werd verwacht. Het moment van afname is in overleg met de leerkracht en ouders
vastgesteld om het onderzoek zo prettig mogelijk te laten verlopen. De testen werden in
anderhalf uur afgenomen in een zoveel mogelijk prikkelarme ruimte. De controlegroep kreeg
het onderzoek op school en bij de kinderen uit de TOS groep verschilde dit. Bij sommige
kinderen werd het onderzoek thuis afgenomen en bij andere kinderen werd het onderzoek op
school afgenomen.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
8
Materiaal
In het onderzoek is een standaard testbatterij afgenomen. In deze batterij worden
verschillende domeinen onderzocht. Het algemeen functioneren en eventuele bijkomende
problematiek, zoals ontwikkelingsproblematiek of leerstoornissen, wordt gemeten door
screeningsvragenlijst die worden ingevuld door ouders en/of leerkracht. Kinderen in de
leeftijd van 7-8 jaar kunnen nog niet betrouwbaar genoeg zelf de vragenlijst invullen. Er is
gekozen voor een vragenlijst in plaats van een interview. Dit omdat de vragenlijst tijd
bespaart en efficiënter te lezen en te scoren is. Daarnaast wordt er gekeken naar de
intelligentie, het taalniveau van kinderen wordt bepaald en worden er testen afgenomen die
het werkgeheugen meten. Tabel 2 geeft een overzicht van alle afgenomen testen.
Intelligentietest
De cognitieve capaciteit (intelligentie) van kinderen wordt gemeten aan de hand van
een tweetal subtesten van de SON 6-40 (Tellegen & Laros, 2011). De SON 2 ½ - 7 kon niet
elk kind normeren. Er moet één redeneertest worden gemaakt, Categorieën, en één performale
test, Patronen. De SON 6-40 wordt door de COTAN op alle punten van validiteit en
betrouwbaarheid als goed beoordeeld. De non-verbale intelligentietest is wel moeilijk te
vergelijken met de verbale intelligentietesten zoals de WISC-III (Kort et al., 2005). Kinderen
scoren hoger op de non-verbale intelligentietesten dan op de verbale intelligentietesten. De
test dient ter controle om te kijken of de kinderen nog mee mogen worden genomen in het
onderzoek.
Linguïstische testen
De Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL (Dunn & Dunn, 1997; Schlichting, 2005)
zal worden afgenomen als taaltest om te kijken hoe het huidig talig functioneren van de
kinderen is. Er wordt gekeken naar wat de kinderen begrijpen van taal, ook wel de receptieve
woordenschat genoemd. De test bestaat uit totaal 204 items onderverdeeld in 12 testplaten. De
onderzoeker noemt telkens een woord, waarna het kind dit woord moet zoeken op één van de
platen. Door het aantal goed aangewezen items op te tellen kan het woordbegripsquotiënt
worden berekend. De test is geschikt voor kinderen vanaf 2-3 jaar en kan gebruikt worden tot
de leeftijd van 90 jaar. De normering is gecontroleerd op 1764 Nederlandse kinderen (2,3 –
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
9
16,11 jaar) en 1176 Nederlandse volwassen (17-90 jaar). De betrouwbaarheid en validiteit van
de test is onvoldoende gemeten volgens de COTAN (Dunn & Dunn, 2007).
Daarnaast wordt de CELF- 4-NL afgenomen bij de kinderen. De CELF- 4-NL meet
het taalniveau van kinderen (Kort., Schittekatte., en Compaan, 2008). De test komt voor uit de
Amerikaanse versie van Semel, Wiig en Secord (2003). De test bestaat uit totaal 16 subtesten,
waarin verschillende taalniveaus worden gemeten. Zo wordt er gekeken naar de Receptieve
Taal Index, Expressieve Taal Index, Taalinhoud Index, Taalvorm Index en Werkgeheugen
Index. De subtesten die worden afgenomen zijn: Begrippen en aanwijzen, Zinnen formuleren
en Actieve woordenschat. Hiermee wordt gekeken naar alle mogelijke indexen. De test is
geschikt voor kinderen in de leeftijd van 5 t/m 18 jaar. De normering is gebaseerd op een
steekproef bij 1560 personen verdeeld over 13 verschillende leeftijdsgroepen. De COTAN
heeft de CELF-4-NL op betrouwbaarheid en validiteit voldoende gemeten. Echter scoort de
CELF-4-NL onvoldoende op de normering van de test (Evers, Frima & Vliet-Mulder, 2009).
Neuropsychologische test
De Automated Working Memory Assessment (AWMA) (Alloway, 2007) is de
belangrijkste test voor dit onderzoek. Bij deze test worden de werkgeheugenvaardigheden
gemeten. De test bestaat uit twaalf subtesten waarbij er wordt gekeken naar verschillende
aspecten van het geheugen. De twaalf subtesten worden onderverdeeld in vier
geheugenschalen. Twee schalen hebben betrekking op het verbale geheugen. De andere twee
hebben betrekking op het visueel- ruimtelijk geheugen. Daarnaast wordt er nog onderscheid
gemaakt tussen het werkgeheugen en het korte termijn geheugen. De test is geschikt voor
kinderen vanaf 4 jaar en kan worden gebruikt tot 22 jaar. De verkorte versie van de AWMA
wordt afgenomen. In totaal worden er vier onderdelen afgenomen om naar het verbale en
visueel- ruimtelijk geheugen te kijken. Deze onderdelen zijn: digit recall en de listening recall,
die betrekking hebben op het verbale geheugen. De spatial recall en dot matrix kijken naar het
ruimtelijk- visueel geheugen. De AWMA is niet beoordeeld door de COTAN. Echter laat
onderzoek van Alloway, Gathercole en Pickering (2006) zien dat scores van de AWMA
redelijk stabiel zijn over één jaar en dat de taken overeenkomsten laten zien met de ‘verbale’
taken op de WISC-III. Deze test is door de COTAN wel voldoende beoordeeld op validiteit
en betrouwbaarheid. Dit geeft een indicatie voor de betrouwbaarheid en validiteit van de
AWMA. Na het testen van sommige kinderen bleek de AWMA niet goed verwerkt te zijn in
de computer. Dit houdt in dat niet alle kinderen mee kunnen worden genomen in de analyses
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
10
omdat er ontbrekende gegevens zijn. Het gaat bij de TOS groep om twee kinderen waarbij de
AWMA gegevens niet mee kunnen worden genomen.
Statistische analyse
Er is sprake van een kwantitatief, hypothese toetsend onderzoek. Het
onderzoeksdesign dat wordt gebruikt is een mixed design. Om te kijken of er significante
verschillen in intelligentie, taal en geslacht bestaan tussen de TOS groep en de controlegroep
bij beide metingen (2009, 2014), is een ANOVA uitgevoerd. De afhankelijke variabelen zijn
Geslacht en Intelligentie. Fixed factors: 2009 ( groep 1 en 2) 2014 ( groep 3 en 4). Groep 1 en
2 zijn de TOS groep (1) en de controlegroep (2). In 2014 zijn de TOS kinderen groep 3 en de
controlegroep is 4.
Bij verschillen in intelligentie of geslacht zullen deze variabelen worden meegenomen als covariaat. De eerste hypothese stelt dat kinderen met TOS problemen ondervinden in hun
werkgeheugen. De verwachting hierbij is dat de kinderen met TOS significant lager scoren op
werkgeheugentaken dan de kinderen uit de controlegroep. Deze hypothese is getoetst door een
Oneway ANOVA (within subjects) om te kijken of er verschil is in het verbaal en visueel
ruimtelijke vermogen tussen kinderen met TOS en zonder TOS. De afhankelijke variabelen
waren: AWMA en subtesten SON 2 ½ - 7. Fixed Factors: Leeftijdsgroep 2-3 jaar en
leeftijdsgroep 7- 8 jaar.
Om te kijken of er een ontwikkeling plaatsvindt in het werkgeheugen is een repeated
measures ANOVA uitgevoerd. De onafhankelijke variabelen (WITHIN-SUBJECTS):
AWMA en 2 subtesten van de SON. Number of levels: 2 (2009 en 2014).
Resultaten
In de eerste analyses zijn de verschillende scores op de verbale en visueel-ruimtelijke
werkgeheugentaken van de totale onderzoeksgroep vergeleken. Een vergelijkbare analyse is
uitgevoerd over de controle- en TOS groep afzonderlijk. Daarnaast is de hypothese over de
ontwikkeling getoetst.
In tabel 3 zijn de gemiddelde scores op de werkgeheugen taken uit de AWMA testbatterij te
zien van kinderen in de TOS groep (N= 14) en van de kinderen in de controlegroep (N= 25).
De TOS groep omvat twee participanten minder, doordat de AWMA in die gevallen niet goed
was afgenomen. Digit Recall (DR) en de Listening Recall (LISTR) zijn taken waarbij het
verbale werkgeheugen wordt gemeten. Digit recall meet het korte termijn verbale
werkgeheugen en Listening Recall meet het lange termijn verbale werkgeheugen. Dot Matrix
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
11
(DOTM) en Spatial Recall (SPATR) zijn taken waarbij het ruimtelijk-visueel geheugen wordt
gemeten. Dot Matrix meet het korte termijn visueel- ruimtelijk werkgeheugen, Spatial recall
meet het lange termijn geheugen. De 2 achter de naam van de testen (bv. DR2) staat voor de
afname in 2014. In de eerste analyse is te zien dat de TOS groep op zowel de verbale als de
ruimtelijk-visuele taken significant lager scoort. Vooral de gemiddeldes van de TOS groep op
de DR2 (M= 78.93, SD= 10.62) verbale werkgeheugentaak en de visueel-ruimtelijke
werkgeheugentaken, DOTM2 en SPATR2 (M=97.57, SD=11.27 en M=96.57, SD= 7.15) zijn
significant lager dan bij de controlegroep. De TOS groep scoort bij SPATR2 meer dan 2 keer
de standaarddeviatie onder het gemiddelde van de controlegroep.
Tabel 4 geeft Levene’s test voor gelijke varianties weer en laat zien dat alleen bij de taak
SPATR2 de variantie tussen groepen niet homogeen verdeeld is (p<.05). De ANOVA die
over de werkgeheugentaken is uitgevoerd laat zien dat SPATR2 hier een significant resultaat
laat zien (p<.05). De overige werkgeheugentaken laten ook een significant resultaat zien,
zoals weergeven in tabel 5. Concluderend kan worden gezegd dat kinderen in de TOS groep
significant lager scoren op werkgeheugentaken dan kinderen in de controlegroep. De
resultaten zijn het sterkst significant bij verbale taken.
Om te kijken naar de ontwikkeling van het werkgeheugen over de totale groep van
participanten tussen de leeftijd 2-3 jaar (meting 2009) en 7-8 jaar (meting 2014) is ook
gekeken naar de taken op AWMA. Er was een minimale stijging te zien in de totale groep van
participanten in de ontwikkeling van het werkgeheugen. De stijgingen op de verbale
werkgeheugentaken en één visueel- ruimtelijke werkgeheugen taak waren echter niet
significant (p >.05). Op de taak waarbij het visueel- ruimtelijk lange termijn werkgeheugen
(SPATR) werd gemeten, leek er zelfs een daling in de scores van 2009 SPATR (M = 111.69,
SD = 17.28) naar de scores van 2014 SPATR2 (M = 104.28, SD = 15.62), t (38) = 2.769 te
zijn. Echter zijn deze resultaten ook niet significant bevonden, p >.05 (two- tailed). In tabel 6
worden de resultaten getoond.
Over de verschillen in testafname 1 in 2009 en testafname 2 in 2014 voor de TOS
groep is een ANOVA uitgevoerd. Er wordt gekeken of de TOS groep echt significant lager
scoort dan de controlegroep. Tabel 7 laat het verschil zien tussen de twee afnames van de
TOS en controlegroep. De TOS groep laat een daling zien op de verbale werkgeheugentaken
(M= -6.92 en M= -5.57) en de controlegroep laat een stijging zien. Echter blijken de waarden
niet significant van elkaar te verschillen (p>.05). De p-waarden zijn terug te vinden in tabel 8.
Er werd verwacht dat de TOS groep een stijging zou doormaken in de verbale werkgeheugen
taken. Opvallend is dat op de korte termijn visueel- ruimtelijke werkgeheugentaak een daling
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
12
is te zien bij de controlegroep. Verder maakt zowel de TOS groep als de controle groep een
stijging door in het visueel-ruimtelijk lange termijn werkgeheugen (M= 7.41, totale groep).
Levene’s test, zoals te zien is in tabel 9, wijst uit dat de assumptie van homogeniteit van
varianties alleen voor de VerschilDR taak geschonden wordt.
Discussie
In dit onderzoek werd gekeken naar de verschillen in het verbaal en visueelruimtelijke werkgeheugen van 7-8 jarige kinderen met TOS en kinderen zonder TOS. De
verwachting was dat 7-8 jarige kinderen met TOS een beperking laten zien in zowel het
verbaal als visueel-ruimtelijk werkgeheugen. De grootste problemen worden verwacht in het
verbaal werkgeheugen. Daarnaast wordt er gekeken hoe het werkgeheugen, zowel verbaal als
visueel- ruimtelijk, zich ontwikkelt over tijd. De verwachting hierbij is dat zowel de kinderen
met TOS als zonder TOS een ontwikkeling doormaken in het werkgeheugen, maar dat de
ontwikkeling van het werkgeheugen van kinderen met TOS achterblijft ten opzichte van de
controlegroep.
De eerste hypothese met betrekking tot de beperking in het verbaal en visueelruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS in vergelijking tot de controlegroep is
bevestigd. De TOS groep laat zowel op de verbale werkgeheugentaken als op de visueelruimtelijk werkgeheugentaken een significant lager gemiddelde zien dan de controlegroep. De
verschillen in het gemiddelde zijn het sterkst significant bij de verbale korte termijn (DR2)
werkgeheugentaken. Dit bevestigt de verwachting dat de grootste problemen van de kinderen
met TOS plaatsvinden in de fonologische loop. De conclusie is niet verrassend, maar
bevestigt het beeld dat het verbale geheugen sterk verbonden is aan de taalontwikkeling van
kinderen. Eerdere onderzoeken bevestigen deze resultaten en laten ook significante
beperkingen zien in het verbale werkgeheugen gemeten met de AWMA ( Alloway &
Archibald, 2008; Alloway & Rajendran, 2009). De onderzoeken bevestigen dat kinderen met
TOS een zwak ontwikkeld verbaal geheugen hebben. Kinderen met TOS hebben moeite om
verbale informatie op te slaan en te manipuleren. Hierdoor wordt het leren van taal
bemoeilijkt. Daarnaast wordt de verwachting bevestigd dat kinderen met TOS ook een grotere
beperking in het visueel-ruimtelijke werkgeheugen hebben. De resultaten laten zien dat
kinderen met TOS ook moeite hebben om visueel- ruimtelijke informatie correct op te slaan
en te manipuleren. De kinderen met TOS laten zowel op korte termijn als lange termijn
visueel- ruimtelijk werkgeheugen problemen zien.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
13
Eerder onderzoek van Vugs, et al., 2013 had deze resultaten al eerder bevestigd in hun
onderzoek. Kinderen met TOS presteerden een halve standaarddeviatie lager op beide visueelruimtelijke taken, voor zowel het korte termijn als het lange termijn werkgeheugen. Dit laat
zien dat kinderen met TOS niet alleen een kleinere opslag hebben van visueel-ruimtelijke
informatie, maar dat ook de verwerkingscapaciteit wordt bemoeilijkt. De resultaten
bevestigen dat kinderen met TOS een kleinere geheugencapaciteit hebben dan kinderen
zonder TOS.
De tweede hypothese die werd onderzocht is of het werkgeheugen zich ontwikkelt
over tijd bij kinderen met TOS en de controlegroep. De verwachting was dat zowel de TOS
groep als de controle groep een ontwikkeling doormaken, maar dat de ontwikkeling van de
kinderen met TOS minder groot is dan de ontwikkeling van de controlegroep. Deze hypothese
wordt deels bevestigd. De controlegroep laat een stijging zien in de gemiddelde scores op
werkgeheugentaken. Echter was deze stijging niet significant. Tijdens het onderzoek in 2014
lieten kinderen van de controlegroep significant hogere scores zien op de verbale
werkgeheugentaken dan de TOS groep. Opvallend was dat de controlegroep op de korte
termijn ruimtelijk-visuele taak een significante daling liet zien in de scores op de AWMA. Dit
laat zien dat de ontwikkeling van het visueel-ruimtelijk werkgeheugen niet op alle vlakken
heeft plaatsgevonden. De TOS groep laat een daling zien op beide verbale geheugentaken. De
verwachte ontwikkeling van het werkgeheugen heeft niet plaatsgevonden in het verbale deel
van het werkgeheugen. Kinderen met TOS laten in tegenstelling tot de controlegroep wel een
ontwikkeling zien in zowel het korte termijn als in het lange termijn visueel-ruimtelijk
werkgeheugen. Eerdere onderzoeken bevestigen de resultaten zoals gevonden in dit
onderzoek. Zo zegt het onderzoek van Huizinga (2007) dat het ontwikkelingsverloop van
onder andere het werkgeheugen voor ieder kind verschillend is. Het patroon kan al in de
kindertijd worden onderscheiden en doorlopen tot in de adolescentie of zelfs volwassenheid.
Daarnaast laat het onderzoek van Hamilton (2003) zien dat de prestatie op
werkgeheugentaken, met name de visueel-ruimtelijke werkgeheugentaken, verbeteren
naarmate de kinderen ouder worden. Echter liet het onderzoek van Hamilton ook
verschillende ontwikkelingspatronen zien voor het visueel-ruimtelijk werkgeheugen. Deze
bevindingen ondersteunen het idee dat het (visueel-ruimtelijk) werkgeheugen zich blijft
ontwikkelen tot in de vroege volwassenheid. Onderzoek laat zien dat de
ontwikkelingspatronen van het werkgeheugen verschillend zijn voor elk kind en al worden
gevormd in de vroege kindertijd (Smidts,2003). Dit impliceert dat de ontwikkeling, ongeacht
een taalstoornis, per kind af kan wijken van het gemiddelde ontwikkelingspatroon. Dit zou de
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
14
daling kunnen verklaren in het ruimtelijk-visueel korte termijn geheugen bij de kinderen in de
controlegroep. Daarnaast wordt dit verklaard doordat het ontwikkelingspatroon doorloopt tot
de adolescentie en dus nog lang niet zo ver ontwikkeld is dan uiteindelijk mogelijk is.
Deze bevindingen werken door in de diagnostiek en behandeling bij kinderen met
TOS. Het is voor professionals van belang dat algehele werkgeheugenproblematiek bij
kinderen met TOS wordt onderkend en meegenomen in onderzoeken naar kinderen met TOS.
Het realiseren van deze problematiek kan helpen bij de vroege signalering van de
taalontwikkelingsstoornissen. Van Daal, Verhoeven en van Balkom (2009) geven aan dat
gerichte neuropsychologische behandeling nodig is om de informatieverwerkingsprocessen
van het werkgeheugen te verbeteren. Deze behandeling zorgt ervoor dat de verdere
behandeling van de taalontwikkelingsstoornis ook verder verbeteren.
Nu blijkt dat zowel het verbale als het visueel-ruimtelijke werkgeheugen beperkt is bij
kinderen, bemoeilijkt dit de manier waarop kinderen met TOS informatie moeten verwerven.
In eerste instantie ging men ervan uit dat door de beperking in het verwerken van verbale
informatie, de informatie zoveel mogelijk visueel aangeboden moest worden of met zoveel
mogelijk visuele ondersteuning. Nu echter blijkt dat het visueel-ruimtelijk geheugen bij
kinderen met TOS ook beperkt is, lijkt visuele ondersteuning bij het leren van talige
informatie niet omvattend genoeg. Dit levert een probleem op voor de huidige behandeling
van TOS. De nieuwe bevindingen geven aan dat een beperking in het aangeboden materiaal
bij kinderen met TOS van belang is. Visuele ondersteuning is alleen helpend wanneer zij de
informatie niet hoeven te onthouden. Visuele ondersteuning kun je in bepaalde vormen
aanbieden. Geschikte visuele ondersteuning omvat een laag niveau van verwerking en
manipulatie.
Huidig onderzoek heeft enkele beperkingen. Een belangrijke punt is dat de TOS
kinderen een duidelijk verschil lieten zien in het intelligentiegemiddelde van de groep in
vergelijking met de controlegroep. De kinderen met TOS haalden een laaggemiddelde score
op IQ (M=88.6). De kinderen uit de controlegroep haalde een intelligentieniveau dat
gemiddeld is (M=101.2). Ondanks dit verschil moet er gesteld worden dat kinderen met TOS
geen intelligentieniveau onder het gemiddelde haalden. Er werd in de analyses gecontroleerd
voor IQ. Ondanks dat er gecontroleerd is voor het verschil in intelligentie kan het zijn dat de
invloed van intelligentie doorwerkt in de testen. Intelligentie en werkgeheugen zijn nauw aan
elkaar verbonden ( Colom et al., 2008). Echter betekent een hoger intelligentieniveau niet
automatisch een beter werkgeheugen. Een andere beperking van huidig onderzoek is dat de
TOS groep en de controlegroep niet even groot waren. De controlegroep bestond uit meer
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
15
(11) participanten dan de TOS groep. Bovendien was het totaal aantal participanten bij
aanvang van huidig onderzoek beperkt (N=42). Daarnaast vielen er nog 3 participanten af
tijdens het onderzoek. Hierdoor moet bij het interpreteren van de verschillen enige
voorzichtigheid worden gehanteerd. Als laatste moet worden meegenomen dat voorzichtig
moet worden omgegaan met het generaliseren van de onderzoeksresultaten. Het onderzoek
betreft kinderen in de leeftijd van 7,0 tot 8,11 jaar. De kinderen zijn nog volop in
ontwikkeling. De aanvankelijke stoornis in de kindertijd kan op latere leeftijd zijn veranderd,
verminderd of verdwenen zijn. Daarnaast verloopt de ontwikkeling van elk kind verschillend.
De uiteindelijke capaciteit van het werkgeheugen kan in de adolescentie heel anders zijn.
Dit onderzoek heeft geprobeerd de ontwikkeling van het verbaal en visueel-ruimtelijk
werkgeheugen in kaart te brengen en te kijken bij welke componenten van het werkgeheugen
kinderen met TOS een beperking laten zien. Er blijven echter vragen onbeantwoord na huidig
onderzoek. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om te kijken naar de consistentie van de
problematiek. Het is nu nog onduidelijk of de achterstand in het werkgeheugen bij kinderen
met TOS hetzelfde blijft over tijd, of dat zij de achterstand nog inhalen. Huidig onderzoek
heeft 3 jaar verder gekeken, maar kinderen met TOS zouden gevolgd moeten blijven worden
tot de adolescentie om te kijken hoe het werkgeheugen en de taalontwikkelingsstoornis zich
hebben ontwikkeld over tijd.
Concluderend kan worden gesteld dat kinderen met TOS zowel in het verbaal als
visueel-ruimtelijk werkgeheugen beperkingen hebben in vergelijking met de controlegroep.
De ontwikkeling van het verbaal werkgeheugen blijft achter bij kinderen met TOS in
vergelijking met een controlegroep zonder TOS. Kinderen met TOS maken wel een
ontwikkeling door in het visueel-ruimtelijkwerkgeheugen. De totale ontwikkeling van het
werkgeheugen bij kinderen met TOS blijft echter achter in vergelijking met de controlegroep.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
16
Literatuurlijst
Adams, A.-M., & Gathercole, S. E. (2000). Limitations in working memory: Implications for
language development. International Journal of Language and Communication
Disorders, 35, 95-116.
Alloway, T.P., Gathercole, S.E., Pickering, S.J. (2006). Verbal en Visuospatial short-term and
working memory in children: Are they separable? Child development, 77, 1698-1716.
Doi: 10.1016/j.jecp.2003.10.002.
Alloway, T. P. (2007). Manual Automatized Working Memory Assessment. Oxford: Pearson.
Alloway, T. P. & Archibald, L. (2008). Working Memory and Learning in Children with
Developmental Coordination Disorder and Specific Language Impairment. Journal of
Learning Disabilities, 41, 251 - 262.
Alloway, T.P., Rajendran, G., & Archibald, L.M. (2009). Working memory profiles of
children with developmental disorders. Journal of Learning Difficulties, 42, 372-382.
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders: DSM-IV-TR. Washington, DC: American Psychiatric Association.
Archibald, L. M. D. & Gathercole, S. E. (2006). Short-term and working memory in specific
language impairment. International Journal of Language of Communication
Disorders, 41(6), 675-693.
Archibald, L. M. D. & Gathercole, S. E. (2007). Nonword repetition in specific language
impairment: More than a phonological short-term memory deficit. Psychonomic
Bulletin, 14(5), 919-924.
Baddeley, A. D., & Hitch, G. J. (1974). Working memory. In G. A. Bower (Ed.), Recent
advances in learning and motivation (pp.47-90). New York: Academic Press.
Baddeley, A. (2003). Working memory and language: an overview. Journal of
Communication Disorders, 36, 189-208.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
17
Bishop, D.V.M. (2006) What Causes Specific Language Impairment in Children?
Current Directions in Psychological Science. Vol.15(5), 217-221.
Briscoe, J. & Rankin, P. M. (2007). Exploration of a ‘double-jeopardy’ hypothesis within
working memory profiles for children with specific language impairment.
International Journal of Language and Communication Disorders, 44, 236 - 250.
Colom, R., Quiroga, M. A., Shih, P. C., Martínez K., Burgaleta, M., Martínez-Molina, A.,
Román, F. J., Requena, L. & Ramírez, I. (2010). Improvement in working memory is
not related to increased intelligence scores. Intelligence, 38, 497 – 505.
Daal van, J., Verhoeven, L. & Balkom van, H. (2009). Cognitive predictors of language
development in children with SLI. International Journal of Language and
Communication Disorders, 44, 639 – 655.
Delis, D.C., Kaplan, E., Kramer, J. H. (2007) D-KEFS Tower Test Handleiding. Amsterdam:
Harcourt Test Publishers.
Dunn, L., & Dunn, L.M. (1997). Examiner’s Manual for the PPVT-III: Peabody Picture
Vocabulary Test Third Edition. Circle Pines, MN: American Guidance Service.
Dunn, L., & Dunn, L.M. (2007). Peabody Picture Vocabulary Test, Fourth Edition. Pearson,
Bloomington, MN: 55437.
Ebert, K. D., & Kohnert, K. (2011). Sustained attention in children with primary language
impairment: A meta-analysis. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 54,
1372-1384. doi: 10.1044/1092-4388(2011/10-0231).
Evers, A., Frima, R.M., Vliet-Mulder, J.C. van (2009). COTAN Documentatie. Amsterdam:
Boom test uitgevers.
Gathercole, S.E., & Alloway, T.P. (2008). Working Memory & Learning. A pratical guide for
Teachers. London: SAGE publications.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
18
Gerrits, B., Zwaag, van der, W., Gerrits-Entken, M. (2010). Wegwijs in het werkgeheugen.
Remediaal, 6, 1-14.
Gioia, G. A., Andrews, K. E., & Isquith, P.K. (2003). Manual Behavior Rating Inventory
of Executive Function - Preschool Version. Lutz: Psychological Assessment
Resources.
Hamilton, C. J., Coates, R. O. & Heffernan, T. (2003). What develops in visuo-spatial
Working memory development? European Journal of Cognitive Psychology, 15, 43-69.
Huizinga, M. (2007). De ontwikkeling van executieve functies tussen kindertijd en
jongvolwassendheid. Neuropraxis, 11, 69-76.
Kort, W., Shittekatte, M., en Compaan, E. (2008). CELF-4-NL: Clinical Evaluation of
Language Fundamentals- vierde editie. Amsterdam: Pearson Assessment and
Information.
Marton, K. (2008). Visuo-spatial processing and executive functions in children with specific
language impairment. International Journal of Language and Communication
Disorders, 43(2), 181-200.
Miyake, A., Shah, Prit. (1999). Models of Working Memory: Mechanisms of Active
Maintenance and Executive Control. Cambridge University Press.
Montgomery (2010). Working Memory and Specific Language Impairment: An Update on
The Relation and Perspectives on Assessment and Treatment.
Montgomery, J. W., Magimairaj, B. M., & Finney, M. C. (2010). Working memory and
specific language impairment: An update on the relation and perspectives on
assessment and treatment. American Journal of Speech-Language Pathology, 19, 7894.
Njiokiktjien, C. (2006). De relatie tussen taalstoornissen en gedragsstoornissen:
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
19
psychologische en neuro-psychiatrische inzichten. Logopedie en Foniatrie 78, 78-85.
Schittekatte, M., Groenvynk, H., Fontaine, J. R. J., & Dekker, P. H. (2007). Aanvullend
Psychometrisch onderzoek met de TEA-ch. Amsterdam: Harcourt Assessment
Amsterdam.
Schlichting, L. (2005). Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL Handleiding. Amsterdam:
Harcourt assessment.
Semel, E.M., Wiig, E.H., & Secord, W. (2003). Clinical Evaluation of Language
Fundamentals (CELF-4). San Antonio: The Psychological Corporation.
Smidts, D. (2003). Executieve functies van geboorte tot adolescentie: een literatuuroverzicht.
Neuropraxis, 7, 113-119.
Tellegen, P. J., & Laros, J. A. (1998). De Handleiding en Verantwoording van de SON-R 2.5-7.
Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.
Tellegen, P. J. & Laros, J. A. (2011). SON-R 6-40. Snijders-Oomen niet-verbale
intelligentietest. I. Verantwoording. Amsterdam: Hogrefe uitgevers.
Vandewalle, E., Boets, B., Ghesquière, P., & Zink., I. (2009). Welke kinderen met SLI
ontwikkelen lees- en spellingproblemen? Logopedie, 23-32.
Vernes, S.C., Newbury, D.F., Abrahams, B.S., Winchester, L., Nicod, J., Groszer, M.,
Alarcón, M., Oliver, P.L., Davies, K.E., Geschwind, D.H., Monaco, A.P., Fisher, S.E.
(2008). A functional genetic link between distinct developmental language disorders.
Engl J Med, 37-45.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
20
Vugs, B., Cuperus, J., Hendriks, H., Verhoeven, L. (2013). Visuospatial working memory in
specific language impairment: A meta- analysis. Research in development diabilities,
2586-2597.
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
21
Figuren en Tabellen
Figuur 1. Werkgeheugenmodel (Baddeley & Hitch, 1974).
Centrale controle systeem
F
Fonologische
loop
Visueelruimtelijk
schetsblok
Episodische
buffer
Tabel 1. Beschrijvende diagnostiek van de participanten.
Geslacht
TOS groep
Controlegroep
6 meisjes, 10
jongens
10 meisjes, 15
jongens
Gemiddelde
leeftijd (in
maanden)
94,6250
aantal
16
98,2400
25
Tabel 2. Testbatterij
Gestandaardiseerde testen
SON 6-40 ( 2 Subtesten
TOS groep
Controle groep
Patronen en Categorieën)
x
x
Peabody
x
x
CELF Begrippen & aanwijzen
x
x
CELF Zinnen formuleren
x
CELF Actieve woordenschat
x
AWMA verkorte versie
x
x
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
22
Tabel 3. Gemiddelde scores op subtesten AWMA voor de controle- en TOS groep
0 ,00
M
96,08
SD
15.13
1,00
78.92
10.62
LISTR2 0,00
118.96
9.49
1,00
105.86
9.65
DOTM2 0,00
111.44
14.91
1,00
97.57
11.27
SPATR2 0,00
108.6
17.44
1,00
96.57
7.1
DR2
F
12.44
df1
1
df2
37
p
0.001
16.89
1
37
0.000
9.14
1
37
0.005
6.03
1
37
0.019
*0,00: Controlegroep
*1.00: TOS groep
*p<0.05
Tabel 4. Significantie van de variantie
DR2
Levene
Statistic
0.965
Df1
Df2
Sig.
1
37
0.332
LISTR2
0.162
1
37
0.690
DOTM2
2.261
1
37
0.141
SPATR2
16.127
1
37
0.000
*p<0.05
Tabel 5. ANOVA over de werkgeheugentaken
DR2
df1
1
df2
37
F
12.44
p
0.001
LISTR2
1
37
16.89
0.000
DOTM2
1
37
9.14
0.005
SPATR2
1
37
6.03
0.019
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
23
Tabel 6. Verschil in scores tijdens afname 1 en 2 voor controle- en TOS groep.
DR
M
88. 59
SD
17.94
DR2
89.28
15.65
LIST
113.33
16.29
LISTR2
114.26
11.37
DOTM
104.44
12.35
DOTM2
106.46
15.15
SPATR
111.69
17.29
SPATR2
104.28
15.62
T
-,308
df1
1
df2
37
P
, 760
-,376
1
37
,709
-,821
1
37
,417
2.769
1
37
,009
Afname 1: 2009
Afname 2: 2014
*p<0.05
Tabel 7. Verschil TOS groep en controlegroep
0,00
M
2.8
1,00
-6.93
18.09
VerschilLIST 0,00
1.68
14.43
-5.57
16.26
VerschilDOTM 0,00
-3.64
3.39
1,00
0.86
3.25
VerschilSPATR 0,00
7.88
3.59
1,00
6.57
2.67
VerschilDR
1,00
0,00: Controlegroep
1,00: TOS groep
*p<0.05
SD
9.99
F
4.722
df1
1
df2
37
p
0.036
2.069
1
37
0.159
0.759
1
37
0.389
0.54
1
37
0.818
De ontwikkeling van het verbaal en visueel ruimtelijk werkgeheugen bij kinderen met TOS
24
Tabel 8a. Significantie van ontwikkeling op testniveau
DR-DR2
M
-.692
SD
14.05
T
-.308
df1
1
df2
37
p
.76
LISTR-LISTR2
-.923
15.31
-.376
1
37
.709
DOTM-DOTM2
-2.02
15.41
-.821
1
37
.417
SPATR-SPATR2
7.41
16.71
2.769
1
37
.009
*p<0.05
Tabel 8b. Equal variances not assumed
SIG (2-tailed)
.338
.856
.339
.183
DR2
LISTR2
DOTM2
SPATR2
Tabel 9. Levene’s significantie over de ontwikkeling
VerschilDR
Levene
Statistic
3.759
Df1
Df2
Sig.
1
37
0.06
VerschilLISTR
0.146
1
37
0.71
VerschilDOTM
1.611
1
37
0.21
VerschilSPATR2
0.664
1
37
0.42
*p<0.05
Download