Hoofdstuk 3 Hardware 3.1 Computer binnenkant: Printplaat met daarop o Chips o Andere elektronische componenten o Connectoren Geven mogelijkheid om beeldscherm, toetsenbord, muis en printer aan te sluiten. Voeding Behuizing van harde schijf Diskettestation Etc. Bovenstaande onderdelen staan met elkaar in verbinding door ronde en platte kabels Om bovenstaande structuur te begrijpen maak je gebruik van een model (je laat alle details weg), je bestudeerd de functie van het apparaat. Lezen= informatie ophalen(/lezen) van een bron Schrijven= een bepaalde taak uitvoeren Bus= de kabel waarlangs de communicatie plaatsvindt Aantal parallele draden van geleidend materiaal (sneller dan 1 draadje) o Modern systeem meer dan 100 Alle componenten zijn op de bus aangesloten o Componenten= werkgeheugen, processor, harde schijf, toetsenbord, monitor Verschillende bussen o Databus= transporteert data tussen verschillende componenten. Capaciteit bepaald door busbreedte en bussnelheid (moderne systemen 8 bytes.) o Adresbus= verstuurt het adres van het component waar de gegevens heen moeten of vanaf komen. Capaciteit hangt af v/d breedte en is bepalend voor het aantal adressen + grootte van het RAM-geheugen. o Controlbus= zorgt voor versturen van stuurgegevens. Ook bevat controlbus lijnen voor de signalen v/d klok, interrupts, reset, dma. 1e IBM pc (1981) o 8-bits databus o 20-bits adresbus o 20-bits controlbus o Kon hierdoor max 1 MB werkgeheugen adresseren (moderne pc 64 GB) Busarbiter= regelt alle transactie zodat meerdere componenten tegelijk kunnen zenden en ontvangen Klok= bestuurd bus, om transactie goed te laten verlopen op de bus o Kloksnelheid bus → moderne pc 500 MHz (=500 mln x per sec) o Kloksnelheid CPU → moderne pc 2 GHz (=2 mld x per sec) o Buscyclus= de 100mlnste van een seconde waarin de bus wordt gelezen en via de bus geschreven wordt Data verzenden doet een computer d.m.v. stroomstootjes. Ofwel met bits: Hoge spanning= 1 Lage spanning= 0 Dit systeem werkt dus met binair getallen (0 en 1) CPU= central processing unit ook wel processor Stuurgegeven= type transactie dat bij elke transactie wordt meegestuurd 1. Schrijftransactie= CPU een letterteken naar (bijv.) de printer wil sturen. Dan moet de computer dus een bewerking uitvoeren. Het gaat hier dus om de verwerking. o Schijftransactie gebeurt miljoenen keren per seconden bij modern computersysteem 2. Leestransactie= De muis een klik doorgeeft aan het CPU die moet deze klik lezen. Het gaat hier dus om de input Meegestuurd met een transactie 1. Stuurgegeven 2. Meestal apparaat adres 3. Vaak data Werkgeheugen= archiefkast v/d het systeem Elke lade lengte van 1 byte (= 8 bit) Memory controller “organiseert” deze archiefkast Terminal= apparaat, gewoonlijk voorzien van een toetsenbord en van een mogelijkheid om de gecommuniceerde informatie af te lezen waarmee via een communicatiekanaal berichten kunnen worden verzonden en ontvangen Actuator= elektrisch signaal Embedded systems= kleine computers voor 1 toepassing die worden ingebouwd in andere apparaten Supercomputers= tientallen processors Voor ruimtevaart, wetenschap enz. Mainframes= 1 computer met meerdere CPU’s, groot werkgeheugen, achtergrondgeheugen en meerdere terminals voor administratieve toepassingen Netwerkcomputers= (thin clients) pc’s zonder achtergrondgeheugen wel met CPU en werkgeheugen. Domme terminal= terminal met alleen toetsenbord en monitor Server met een aantal computers hieraan gekoppeld= een zware (veel geheugen) pc; 1 of meerder CPU’s, veel werkgeheugen en 1 of meerdere harde schijven. Tegenwoordig veel gebruikt i.p.v. mainframe of minicomputer. 3.2 Processor= intelligentie v/d computer Ook wel genoemd o CPU (Central Processing Unit) o CVE (Centrale VerwerkingsEenheid) Voert programma’s uit Types → is afhankelijk van het besturingssysteem o PowerPC o Dual Core o Athlon 3.3 Door de jaren heen: o Tot jaren 70: mashokast o Jaren 80: printplaat o Daarna: microchip (bestaat uit tientallen mlnen componenten → Dual Core) 3 hoofdonderdelen o ALU (Arithmetic and Logic Unit) → voert rekenkundige en logische bewerkingen uit o Registers → tijdelijk geheugen instructieteller/program counter → bevat adres voor volgende instructie o Control Unit → maakt gebruik v/d ALU + registers om instructies uit te voeren Werking/Instructiecyclys (proces wordt telkens herhaald) 1. Control Unit kijkt naar program counter en haalt volgende instructies op uit werkgeheugen en zet ze in het register 2. Control Unit analyseert instructies 3. ALU voert bewerking uit Rij bits die wordt verwerkt o Operatiecode= 1e 8 bits van een instructie Om aan te geven welke bewerking ALU moet uitvoeren o Operandcode= 9 t/m 16e bit van een instructie Als ALU getal moet bewerken staat de vindplaats of de instructie hier Assembleertaal= bitrij in gewone letters en tekens weergeven o Voordeel= minder snel kans op fouten o Elke processor heeft weer een andere assembleertaal o In principe enige programma dat met de hand moet worden opgesteld Spronginstructies= mogelijkheid om herhalingen en keuzes te maken Instructies voor datatransport= data kopiëren