Samenvatting 1

advertisement
1. Basisbegrippen
1. Definities

Inleiding : nood aan goede definities
-


Woord ‘communicatie’ klinkt vertrouwd, niemand stelt zich vragen bij procesverloop
Dingen kunnen mislopen : zelfs eenvoudige woorden kunnen verschillende
betekenissen hebben voor verschillende mensen
Wat is communicatie ?
-
3 betekenissen (Van Dale)
 Mededeling, kennisgeving
 ‘Iets’ wordt meegedeeld
 Volstaat als er een zender is
= Iemand die bericht of boodschap externaliseert (veruitwendigt)
 Niet noodzakelijk dat iemand anders boodschap opmerkt
 Verkeersgemeenschap, verbinding
 Nadruk op proces van zenden
 Communicatie als transport
 Tussenschakels om boodschappen vervoeren zender  ontvanger
 (Gelegenheid tot) uitwisseling van gedachten
 Communicatie ≠ eenzijdig proces
 Beide partners zijn gelijk bij uitwisseling van gedachten
 Geen start- of eindpunt
-
Verschillen tussen 3 benaderingen
 Fundamenteel verschil tussen mededeling en uitwisseling
 Mededeling
Plaatsen op startpunt van zender, geslaagde communicatie als
persoon B boodschap (van A) begrijpt zoals persoon A bedoelt
 Miscommunicatie mogelijk !
 Uitwisseling
Persoon A deelt gedachten mee aan B, die gedachten oproepen bij B,
dit volstaat voor communicatie (ev eigen interpretatie van B)
 Miscommunicatie is niet van toepassing
Basiselementen van het communicatieproces
-
Guido Fauconnier (1973)
Communicatie is : ‘het proces waardoor een zender bewustzijnsinhoud overdraagt of tracht over
te dragen aan een of meer ontvangers en dit dmv een kanaal, signalen en tekens’
1
-
Van Dale
Communicatie is : ‘een proces waarbij een persoon een of andere handeling uitvoert die tot
gevolg heeft dat bepaalde gedachten van die persoon op een of andere manier kenbaar worden
gemaakt aan een of meer andere personen’
-
Belangrijke elementen







‘Bewustzijnsinhouden’ of ‘bepaalde gedachten’  betekenissen
 Transmissie van data
Wanneer gebeurtenis zich voordoet, maar er niet naar wordt
gehandeld, en er dus geen communicatie plaatsvindt
 Bij bestaan van bewustzijnsinhouden is het essentieel dat er tekens
worden geproduceerd (bewust of onbewust) tov anderen
Tekens
 Dragers van betekenis
 Communicatieve tekens zijn cultureel bepaald
 Bewuste of onbewuste afspraak tussen bepaalde mensen om op
bepaalde manier uitdrukking te geven aan bewustzijnsinhoud
Signalen
 Dragers van tekens
 Via signalen worden tekens verspreid
 ! Signaal ≠ teken
 Mechanische of niet-natuurlijke signalen
vb tv-toestel maakt van tv-signaal opnieuw een teken
Kanalen
 Dragers van signalen
vb telefoonsignaal dat ontvanger bereikt via telefoonlijn
‘Overdragen of trachten of te dragen’ of ‘een of andere handeling’
 Enkel com als bewustzijnsinhouden in tekens worden omgezet
 Persoon A zet bewustzijnsinhoud om in een teken en gebruikt een
kanaal om dat teken via een signaal te verspreiden  handeling
Kenbaar maken aan andere personen
 Pas sprake van communicatie als mogelijkheid bestaat dat
geproduceerde tekens kunnen worden opgemerkt
 Data-storage
Wanneer iemand communiceert, maar er is geen mogelijkheid om
dit aan andere kenbaar te maken (dagboek)
Tekens : extra
-
Relatief te interpreteren : gebaseerd op cultuur en/of afspraken
(verkeerstekens, ‘peace’, flikkeren met autolichten)
Verschillende woorden op andere niveaus
(Brussel, stad, ‘het kwade’)
2

-
Ferdinand de Saussure : semiologie
 Semiologie richt zich op tekens in taal (verbaal)
 Verwoording van bepaald voorwerp
 Bewoording van bepaald voorwerp
 Link tussen woorden ligt niet automatisch vast
(vb horse, paard, cheval)
 Linguïstische wending : eenhoorn = verwijzing naar iets onbestaands
tekens :
“=” of “=/=”
-
Pierce : semiotiek
 Semiotiek = leer van de tekens (algemeen, niet enkel verbaal)
 Teken
 Representatief : vertegenwoordiging van iets
 Interpretatief : afhankelijk van persoon, plaats, tijd
 Tekens zijn interpretatief, dus sociale constructie van de realitei
 3 soorten tekens
 Icoon : grote overeenkomst tussen teken en wat wordt bedoeld
 Symbool : geen logisch verband
 Universeel
 Cultureel
 Individueel
 Index : geleerd om teken met die betekenis te associëren
(vb rook  vuur)
 Theoretische arrogantie : Theorie gebaseerd op een eigen mening
 Afwezigheid van de mens
Mensen veronderstellen vaak dat ergens grote betekenis aan werd gegeven,
terwijl het vaak gewoon toeval is
-
D. Berlo
 Denotatie : letterlijke (referentiële) betekenis
 Connotatie : gevoelswaarde, betekenis die persoonlijk aan woord is gegeven
Definitieproblemen
-
In wetenschappelijke teksten wordt communicatie herleid tot
Communicatie is : ‘een proces waarbij een zender bewust bewustzijnsinhouden in verbale tekens
omzet en aan een of meerdere concrete ontvangers kenbaar maakt, waarna deze ontvanger(s)
de bewustzijnsinhouden in zich opnemen
-
Verduidelijking

Moet communicatie een ontvanger bereiken ?
 Het moet mogelijk zijn dat mensen boodschap ontvangen, of er echt
mensen zijn die de boodschap ontvangen, is niet belangrijk
3





Moet communicatie de juiste ontvanger bereiken ?
 Nog steeds communicatie als ontvanger voor wie boodschap bedoelt
was, deze nooit ontvangt
Moet communicatie geslaagd zijn ?
 Gewenste effect
Vraag : doe het raam dicht, gevolg : persoon doet raam dicht
 Juist begrepen
Vraag : doe raam dicht, gevolg : persoon weigert (maar boodschap
begrepen)
 Ook als in beide gevallen niet slaagt, nog steeds communicatie
Moet communicatie bewust zijn ?
 Geen belang of communicator bewust communiceert
Moet communicatie intentioneel zijn ?
 Paul Watzlawick : ‘het is onmogelijk niet te communiceren’
Moet communicatie verbaal zijn ?
 Ook vormen van non-verbale communicatie (NVC)
 ‘60% van alle communicatie verloopt non-verbaal’
 Veel vormen van betekenis zijn OF verbaal OF non-verbaal
 Verbaal : woorden met connotatie, maar ook gebaren
en stemtimbre zijn belangrijk
Verbaal
Gesproken woord
Vocaal
Non-vocaal
Schrift, tekentalen,
dovencommunicatie
(tekens die kunnen worden
omgezet in woorden)

Non-verbaal
Paralinguïstisch
(vb. toon waarop je iets
zegt)
Gebaren
(dingen die we doen zonder
onze stem te gebruiken)
De ontvanger : passieve recipiënt van communicatie
-
Het klassieke model
Zender  boodschapper  ontvanger

Benadering negeert vnl activiteit die zich in hoofd van ontvanger voordoet
 Zender is niet altijd erg actief
Boodschap moet niet bewust of intentioneel worden gezonden
 Ontvanger is niet passief
Deel communicatie wordt verricht door wel/niet openstellen voor
bewustzijnsinhouden
4
-
Ontvangersgericht model
Ontvanger  zender  boodschap

Transmissiemodel
Model waarbij
communicatie als
eenrichtingsverkeer
wordt voorgesteld, een
ding wordt verstuurd,
vervoerd en ontvangen
Systeemtheorieën
Communicatie ≠ proces dat start bij communicator en stopt bij ontvanger
 Zender heeft al ontvanger voor ogen voor externaliseren boodschap
Interpretatief of boodschapgericht model



Coderen
Omzetten in een code, code = samenhangend geheel van tekens
Encoderen
Als een spreker gedachten omzet in taal
Decoderen
Als ontvanger boodschap omzet in gedachten of bewustzijnsinhouden

Recentere benaderingen : benadrukken ontvanger als actieve deelnemer
 Ontvanger zal altijd eigen mening geven aan boodschappen
 Enkel in simpele gevallen zal wat zender bedoelt en ontvanger
ontvangt volledig overeenstemmen
 Richting van het proces staat niet vast
 Circulaire benadering : nooit af, geen begin, geen einde

Systeemgerichte definitie
Communicatie is : ‘een proces waarbij mensen hun bewustzijnsinhouden externaliseren op een
manier die door andere mensen kan worden waargenomen’
 Bewustzijnsinhouden worden niet waargenomen, wel externaliseringen
Externalisatie  bewustzijnsinhoud  waarneming
2. Media

De beperkte draagwijdte van interpersoonlijke communicatie
-
Interpersonele communicatie
Conversatie tussen personen die in tijd en ruimte bij elkaar aanwezig zijn
-
Beperkingen van interpersonele communicatie

Beperking in de tijd
 Steeds in het hier-en-nu van het moment
 Enige wat hier-en-nu kan overstijgen : menselijk geheugen
 MAAR herinnering aan boodschap, is niet hetzelfde als de boodschap
5

Beperking in de ruimte
 Alleen mogelijk als mensen fysiek op dezelfde plaats aanwezig zijn
Beperking in de omvang
 Natuurlijke en psychologische beperking aan het aantal mensen
waarmee gecommuniceerd kan worden
Beperking in de afstand
 Natuurlijke beperkingen aan de afstand
Afhankelijk van stembereik van communicatoren
 Psychologische beperkingen aan de afstand
Afhankelijk van proxemics (leer van afstanden tussen mensen)
 Zie notities voor proxemics bij NVC



Wat is een medium ?
-
Definitie van DeFleur & Dennis
A medium is any object or device used for communicating a message; that is, for moving
information over distance or preserving it through time
-
Definitie van Fauconnier
Een medium is een technisch of fysisch middel om een boodschap om te zetten in signalen die
verzonden en ontvangen kunnen worden via een kanaal dat tijd en/of ruimte overbrugt
-
Belangrijke elementen, hierbij wordt gebruik gemaakt van een transmissiemodel





Helpt tijd en/of ruimte overbruggen
Helpt vnl beperkingen van tijd en/of ruimte overbruggen
Technisch of fysisch middel
 Technisch : vb krant, brieven, media algemeen
 Fysisch : vb stem
Maakt gebruik van een kanaal
 Medium ≠ kanaal
 Medium : datgene wat de boodschap omzet in signalen
 Kanaal : vb telefoonkabel
Media als transformatie
-
Shannon & Weaver (2 ingenieurs bij telefoonmaatschappij)
 Verrichten onderzoek naar kwaliteit van telefoonverbindingen
 Belangrijk om na te gaan hoe bericht werd verzonden, en hoeveel
informatie door ruis of storing verloren ging
-
Menselijke communicatie houdt altijd interpretatie in
 Wat via media en kanalen wordt verstuurd, zijn slechts data
 Menselijke brein verwerkt de data tot informatie
6
-
Communicatieproces
Ervaringen en/of bewustzijnsinhouden die worden geëxternaliseerd en beschikbaar
worden gemaakt voor waarneming in een andere tijd/en of plaats
 Aspecten van externalisering
 Mediagebruik reduceert werkelijkheid, niet alles kan weergegeven
 Mediagebruik versterkt werkelijkheid, maakt stukjes van
werkelijkheid belangrijker
-
Media versturen niet zomaar boodschappen, als boodschap aan media wordt
toevertrouwd, verandert de boodschap, definitie van transformatiemodel
Communicatie is een proces waarbij ervaringen en bewustzijnsinhouden getransformeerd
worden zodat ze beschikbaar worden voor waarneming op ander tijdstip en/of in andere ruimte


Nadruk ligt op transformatie
Communiceren betekent automatisch dat wat gecommuniceerd wordt
reductie/versterking ondergaat
Massacommunicatie en massamedia
-
Onderscheid tussen massacommunicatie en massamedia

Probleem 1 : massa
 Negatieve connotatie
 Problemen bij definitievorming
 Is het bedoeld voor een grote groep ?
 Moet het worden ontvangen door een grote groep ?
 Is communicatie bedoeld voor kleine groep, en ontvangen
door kleine groep ook massacommunicatie ?
 Definitie massacommunicatie Fauconnier



Communicatie waarbij de zender in principe niemand van ontvangst uitsluit
Massamedia : media waartoe in principe iedereen toegang heeft
Probleem 2 : intentie van de zender
 = afwezigheid van de intentie tot uitsluiting
 Programmamaker heeft doelgroep voor ogen, maar onderneemt
geen actie om mensen die daartoe niet behoren uit te sluiten
Nieuwe vormen van communicatie
-
Mensen kunnen op verschillende manieren met massamedia interageren

Vicarious reinforcement : plaatsvervangende versterking
 Nieuw gedrag dat wordt beloond, wordt versterkt
7






Men hoeft niet zelf beloond te worden, gedrag wordt ook bij
observator versterkt, als die ziet dat iemand anders wordt beloond
Vicarious roletaking
 Als men zich bv met gedrag van bepaald personage kan
identificeren, en dat gedrag begint over te nemen
Vicarious involvement
 Als men vergeet dat men met fictie te maken heeft, en meeleeft
met een personage
Para-sociale interactie
 Als men vergeet dat men deel is van publiek, en gevoel krijgt
rechtstreeks met personage te kunnen communiceren
Temporary suspension of disbelief
 Als men weet naar film aan het kijken te zijn, dat het fictie is, maar
voor duur van film vergeet en zich laat meeslepen
Communicatie en interactiviteit
-
Feedback
 Info die ontvanger stuurt naar zender zodat deze communicatieproces kan
evalueren
 Communicatie als eenrichtingsverkeer
 Oplossing dmv ‘beurtwisseling’ bij interpersonele communicatie
= Processen die zorgen dat spreker die woord heeft, dat woord op bepaald
ogenblik afstaat, zodat een van mensen die aan het luisteren waren
volgende spreker wordt, tot deze woord afstaat enz
-
4 niveaus om media in te delen volgens mate waarin ze al dan niet
tweerichtingsverkeer toelaten (Bordewijk en Van Kaam)



Allocutie
 Als centrale bron informatie verspreidt naar verschillende
individuen (ontvangers)
 Centrale bron bepaalt wat wordt verspreid en wanneer
 Communicatie verloopt in sterke mate in 1 richting
Registratie
 Verschillende individuen leveren informatie aan centrale bron
 Individu levert informatie, en heeft er in zekere mate controle op
 MAAR centrale bron bepaalt wat wordt geregistreerd en wanneer
 Het gaat vooral om systemen die archiveren, surveilleren,
controleren, vb internet
Consultatie
 Individu raadpleegt centrale bron van informatie
 Wat en wanneer wordt bepaald door individu
8

-
Meer mogelijkheden tot consultatie en conversatie door ICT- ontwikkelingen






Conversatie
 Alle partners in proces worden als gelijkwaardig beschouwd
 Beiden hebben controle over tijd, plaats en inhoud
ICT = Informatie en communicatie technologie
 Communicatie mbv computertechnologie
 Vroeger noemde men dit telematica of nieuwe media
Lichtzinnige omgang met begrip ‘interactiviteit’
Getrapte consultatie
Gebruiker raadpleegt info door het maken van opeenvolgende keuzes
Pseudo-conversatie
 Gebruiker moet zo’n grote hoeveelheid keuzes maken, dat het
sterke gelijkenissen begint te vertonen met conversatie
 Verschil : alle uitkomsten staan op voorhand vast
Articifiële intelligentie
Als computer procedures gebruikt die op menselijke denkprocessen lijken
(vervaging van grens tussen conversatie en consultatie)
Samenvattend : het communicatieproces
-
Boodschappen zijn data, zolang ze niet zijn waargenomen
 Data = elementen van communicatie voor die door cognitief systeem zijn
geïnterpreteerd
-
Data worden informatie wanneer ze worden waargenomen door cognitief systeem
 Waarneming houdt steeds selectie in
 Internaliseren van data houdt dus altijd reductie en transformatie in
 Reductie : waarnemen is steeds gedeeltelijk waarnemen
 Transformatie : steeds interpretatie van waargenomene
-
Communicatie
= Als cognitief systeem ervaringen en bewustzijnsinhouden externaliseert zodat ze
door ander cognitief systeem zouden kunnen worden waargenomen
 Ervaringen en bewustzijnsinhouden worden omgezet in data
 Steeds sprake van transformatie en reductie
-
Media
= Fysische of andere middelen die worden gebruikt in communicatieproces voor
productie van data die kunnen worden waargenomen op andere plaats/tijdstip
(overbruggen van beperkingen van tijd/ruimte)
 Massamedia
Als die media in principe door iedereen kunnen worden waargenomen
9
 Massacommunicatie
Als producent van data niet intentie heeft mensen uit te sluiten van
waarnemen van data
2. Nieuws
1. Wat is nieuws ?
-
Media zijn een spiegel of een magisch venster op de wereld
 Nieuws als weerspiegeling van ‘gebeurtenissen van de dag’
 Toch : niet alles wat gebeurt in de wereld, wordt nieuws
-
3 mogelijke beschuldigingen bij kritiek op nieuwsmedia
 Exclusie
Geen aandacht besteden aan gebeurtenissen die belangrijk zijn (criticus)
 Inclusie
Aandacht besteden aan gebeurtenissen die onbelangrijk zijn (criticus)
 Vervorming
Onjuist weergeven van feiten, inclusie of exclusie op inhoudsniveau
-
Kritiek : journalist = partijdig
 Exclusie, inclusie of vervorming is tgv bewuste manipulatie
2. Van feit tot nieuwsfeit

De productie van nieuwsinput
-
Input = het ruwe materiaal dat een nieuwsmedium bereikt
3 bronnen van input
 Nieuwszoekers van het medium (actief op zoek)
 Correspondenten
Nieuwszoekers voor medium in bepaalde regio
 Externe nieuwszoekers, vnl persagentschappen
 Nieuwsagentschappen
Organisaties die nieuws vergaren om het op hun beurt aan andere
media door te geven
 Nationale nieuwsagentschappen
Opereren regionaal of leveren nieuws aan beperkte regio
 Belga : Belgisch nieuwsagentschap
 ANP (Algemeen Nederlands Persbureau)
 Internationale nieuwsagentschappen
 AFP (Agence France Press)
10

-
 Reuters
 UPI (United Press International)
 AP (Associated Press)
 Problemen bij internationale nieuwsagentschappen
 Internationale nieuwsgaring vnl Amerikaans-Europees
(gekleurd)
 Commerciële bedrijven
Nieuws leveren dat aan verwachtingen voldoet van klant
 Enkele regionale nieuwsagentschappen ontstonden uit pogingen
om Amerikaans-Europese trend te buigen
Nieuwsmakers
= Input die media bereikt zonder tussenkomst van nieuwszoekers
 Organisaties en instanties proberen om media-aandacht te trekken
 Pseudo-events
Gebeurtenissen die niet helemaal echt zijn, omdat ze speciaal zijn
gecreëerd om door media te worden opgemerkt (persconferentie)
Stappen voor opmerken van een nieuwsfeit
1. Nieuwszoeker moet aanwezig zijn
 Landen waar zich geen correspondent bevindt, komen zelden in nieuws
2. Nieuwszoeker moet instaat zijn gebeurtenissen op te merken
 Probleem als correspondent vb niet over juiste infrastructuur beschikt
3. Nieuwszoeker moet mogelijkheid hebben om gebeurtenis tijdig door te spelen
4. Nieuwszoeker moet berichten door mogen spelen
 In autoritaire landen proberen overheden controle uit te oefenen op eigen
en buitenlandse nieuwszoekers
 Beknotten van journalistieke vrijheid gebeurt niet altijd expliciet
Nieuwszoekers doen vaak hun best om plaatselijke machthebbers te
plezieren, en zullen dus geen negatieve boodschappen wereld in sturen
3. Gatekeeping
-
2 selectieprocessen bij media
 Organisatorische of bureaucratische
 Inhoudelijke
Bewuste of onbewuste regels die journalisten volgen om te bepalen wat
volgens hen nieuwswaardig is en wat niet (nieuwswaarden)
-
Organisatorische en inhoudelijke selectieprocessen zijn vormen van gatekeeping
 Gatekeeper (sluiswachter)
Persoon die bepaalt welke berichten geselecteerd worden om tot
nieuwsbericht te worden omgevormd en welke genegeerd worden
11


Organisatorische gatekeeping
-
Structurele selectieprocessen die niet helemaal duidelijk of zichtbaar zijn,
structurele factoren bepalen wat wel/niet als input wordt doorgegeven
-
Organisatorische aspecten
 Formele hiërarchie van het nieuwsmedium
 Wie heeft beslissingsbevoegdheid ?
 Informele hiërarchie van het nieuwsmedium
 Berichten doorgegeven door topjournalisten, zullen ze sneller
worden geselecteerd dan door stagiair gemaakte berichten
 Infrastructuur van de organisatie
 Tv-station moet vb over het juiste materiaal beschikken
 Technische structuur van de organisatie
 Vaak wordt gebruik gemaakt van nieuwsfilter, die doorgestuurde
berichten kan sturen naar juiste journalisten (economie, sport)
 Tijdsstructuur waaronder organisatie werkt
 Ieder medium werkt met strikte deadline
(= tijdstip waarop productie van het nieuws moet zijn afgerond)
 Na verstrijken deadline kan aan nieuws niets worden gewijzigd
vb als iets na verstrijken van deadline gebeurt, kan bericht pas
worden geschreven in krant van 2 dagen later
-
Verschillende aspecten beïnvloeden elkaar
Inhoudelijke factoren zijn van secundair belang in organisatorische selectieprocessen
Inhoudelijke nieuwsselectie : nieuwswaarden
-
Stappen vooraleer inhoudelijke selectie kan plaatsvinden
 Opgemerkt door nieuwszoeker
 Bereiken van nieuwsmedium
 Doorgelaten door organisatorische gatekeepingprocessen
-
Inhoudelijke nieuwsselectie gebeurt adhv inhoudelijke factoren  nieuwswaarden
= Kwaliteiten van een gebeurtenis die ertoe leiden dat ze door nieuwsproducenten
als ‘nieuws’ worden beschouwd
-
Galtung & Ruge : gebeurtenis heeft meer kans om als nieuwsbericht te worden
opgenomen als het aan een van 12 kenmerken voldoet  formele vereisten


Omvang in de tijd
Gebeurtenis moet goed afgebakend zijn in tijd, en mag niet te lang duren
Omvang van de gebeurtenis
Gebeurtenis moet ‘erg genoeg’ zijn, vnl onuitgesproken subjectieve norm
12










Negativiteit
Duidelijkheid
 Duidelijk feit is gemakkelijker om te vormen tot nieuwsbericht
 Meestal wordt conflict gereduceerd tot strijd tussen 2 partijen
Personificatie
Duidelijkheid van gebeurtenissen verhoogt als ze aan personen kunnen
worden opgehangen
Het onverwachte
Wat speciaal, onverwacht, opmerkelijk is, krijgt meer aandacht
Het verwachte (consonantie)
Veel aandacht voor zaken die in lijn van verwachtingen liggen
Continuïteit
Eens bepaalde gebeurtenis nieuws heeft gehaald, krijgt alles wat er
ver/nabij mee te maken heeft of kan hebben ook meer aandacht
 Na 1 grote vliegtuigramp, worden kleine vliegtuigrampen ook
nieuws  gevoel van ‘golven’
 Grote en kleine verjaardagen worden in herinnering gebracht
Bij wel/niet betekenisvolle verjaardag wordt soms nieuw overzicht
gegeven van oude gebeurtenis
Betekenis
Gebeurtenissen die betekenis hebben in cultuur van publiek van medium
of die weerslag kunnen hebben op publiek komen sneller in nieuws
(vb na ramp in buitenland, kan dit bij ons ook gebeuren?)
Elitelanden
Sommige landen worden van dichtbij gevolgd, vb VS
Elitepersonen
Sommige personen worden van dichtbij gevolgd, vb politici, sporthelden
Compositie
Nood aan afwisseling, tgv hiervan komen banale berichten ook in nieuws
-
Warren : 4 kenmerken ter aanvulling van G&R die te maken hebben met cultureel
bepaalde onderwerpen
 Suspense
Alles wat als mysterie/spannend verhaal/wedstrijd voorgesteld kan worden
 Seks
 Emoties
Meer aandacht voor dingen die te maken hebben met menselijke emoties
(verklaring voor human interest)
 Vooruitgang
Alles wat als vooruitgang en verandering kan worden voorgesteld
-
Toevoeging
 Geweld
Media hebben grote interesse voor moord en doodslag
13
-

Hoe meer nieuwsfactoren kunnen worden gecombineerd, hoe groter de kans dat
gebeurtenis nieuws wordt !
De transformatie van de gebeurtenis
-
Geselecteerde gebeurtenis ≠ nieuwsbericht
Transformatie
Eens selectie is gemaakt, moet van gebeurtenis journalistiek stuk worden gemaakt
-
Door tijd/ruimte moet nog een selectie worden gemaakt welke stukken meer
aandacht krijgen dan andere, ook hierbij zijn nieuwsfactoren belangrijk
 Bewuste en onbewuste formules om te bepalen welke aspecten meer
aandacht krijgen  journalisten noemen dit ‘verhaal’ (story formulas)
 Omgekeerde piramide
Het vermelden van berichten in dalende orde van belangrijkheid
 Objectiviteit (neutraliteit) en gebalanceerdheid
 Journalisten doen hun best om neutraal bericht te brengen
 Vaak gebruikmaken van (soms onbetrouwbare)
cijfers of specialisten
 2 zijdes van medaille laten horen
(merkwaardig neveneffect dat onbelangrijke
actiegroepen zo toch veel media-aandacht krijgen)
4. Theorieën over maatschappelijke verantwoordelijkheid van de pers

Normatieve theorie
Theorie die ideologische houding tov pers uitdrukt en beschrijft hoe pers zich zou
moeten gedragen

4 normatieve theorieën
-
Autoritaire perstheorieën
 In autoritaire regimes bestaat geen persvrijheid
 Pers stelt zich ten dienste van overheid en heersende instanties
 Expliciete censuur
 Controle gaat uit van staat
 Hoewel nauwelijks vrijheid, toch verscheidenheid in pers

-
Sovjet-theorie (+/- autoritaire perstheorie)
 Hier zijn media altijd bezit van overheid
 Media helpen bepaalde ideologie en maatschappijmodel verkopen
Liberale perstheorie
 Persvrijheid staat centraal
 Pers mag geen enkele beperking worden onderworpen
14


-
Theorie van sociale verantwoordelijkheid
 Pers is in principe vrij, maar geacht maatschappelijke rol op te nemen
 Pers wordt geacht aan zelfregulering te doen

-
Overheid mag geen controle uitoefenen op pers
Censuur is onbestaande
Ontwikkelingstheorie (+/- theorie van sociale verantwoordelijkheid)
 Bestaat vaak in ontwikkelingslanden en kan sterk lijken op
autoritaire theorie
 In landen die trachten uit armoede te geraken moeten alle
krachten die vooruitgang kunnen remmen, verboden zijn
 Praktijk
 Aandacht voor opvoedkundige taken
 Kritiek op regime wordt vaak niet toegestaan
Democratisch participatieve theorie
 Jaren 1960
 Vrijheid van pers was meestal de vrijheid voor enkele ondernemers
om geld te verdienen via mediaboodschappen
 Grote groepen in samenleving hadden geen spreekbuis
 Idee : er zouden manieren moeten komen die het toelaten aan gewone
burger om zeg te doen via media
 Ontstaan regionale tv
 Enkele experimenten, maar weinig veranderingen
 Ontstaan internet hielp deze theorie stukje verder
3. Nieuwseffecten
1. Publieke opinie

Publieke opinie bestaat
-
-
Oorspronkelijk gebruik
Verwijzen naar opvattingen maatschappelijke elite (vnl parlementsleden)
Gebruik van nu
Verwijzen naar de mening van de bevolking
 Meestal : Majority rule (maximizing function of seperate individual wills)
Probleem : wat wordt beschouwd als mening van de bevolking ?
 Is dat de mening van meerderheid van bevolking ?
 Geldt dit ook als 90% gematigd pro bepaalde kwestie is, maar er
eigenlijk niet wakker van ligt, terwijl 10% zeer hevig contra is ?
15




Mensen die uiting geven aan opinie, hebben meer kans om indruk
te wekken dat dat publieke opinie is (zwijgspiraal en opinieklimaat)
 Silent majority
Zwijgende meerderheid die niet voor mening uitkomt
Is dat een soort gemiddelde van wat mensen denken ?
 ‘statistische’ benadering van publieke opinie bij enquêtes, polls enz
 Geen rekening met machtsprocessen
Niet elke mening telt even zwaar, of mening gehoord zal worden,
heeft te maken met macht van drukkingsgroepen, mogelijkheid om
mening publiek te maken, interesse van media enz
Publieke opinie bestaat niet
-
Publieke opinie is gevoel dat journalisten/politici hebben over wat bevolking denkt
-
Argumenten van critici
 Confirmation bias
Als bepaalde hypothese mening van mensen bevestigd, zullen ze dit sneller
geloven (zelfs als informatie onjuist is)
 Mensen hebben gevoel dat eigen opvattingen door meer mensen gedeeld
worden dan eigenlijk geval is, doordat mensen in typisch sociaal milieu
leven waarin ze veel met elkaar gemeen hebben
 Mensen negeren vaak context van eigen observaties, wat ze waarnemen
wordt dan vaak veralgemeend
 Doordat enquêtes, polls en bevragingen vaak openbaar worden gemaakt,
versterkt dat het scheve beeld van opvattingen van bevolking
 Wetenschappelijk onderzoek wordt ook vaak in vraag gesteld, doordat
mening van ondervraagde bevolking sterk afhankelijk is van vraagstelling
en opzetting van onderzoek
Publieke opinie bestaat wel, maar alleen als idee
-
Thomas-theorema
Publieke opinie bestaat enkel als mensen de indruk hebben dat die er is, ze bestaat
in hoofden van mensen die zich ermee bezig houden
Publieke opinie is beeld dat elite (mensen met macht tot uiting van mening) heeft
van meningen van bevolking
2. De samenstelling van het publiek

Wie of wat is het publiek ?
-
Meestal niet bewust van lidmaatschap, doordat niet samen zijn in tijd en/of ruimte
16
-
Gelaagdheid van publiek : verschillende niveaus van betrokkenheid en activiteit

5 soorten publiek
Indeling van lage betrokkenheid en weinig/geen activiteit naar hoge
betrokkenheid en hoge activiteit
1. Grote publiek
Iedereen, de volledige populatie
2. Kiespubliek
Iedereen die kan en gaat stemmen
 Ongedifferentieerde groep, doordat sommige mensen toch gaan
stemmen ondanks op niets gebaseerde mening
3. Aandachtige publiek
Mensen die zichzelf op hoogte houden van gebeurtenissen omtrent
onderwerp (actualiteit volgen)
4. Actieve publiek
Mensen die handelend optreden, vnl deze mensen die stem laten
horen en beeld van publieke opinie beïnvloeden
5. Elite
Mensen die publieke forum actief bespelen en deels controleren

Indeling toont belangrijk maatschappelijk probleem aan : slechts deel van
publiek is aandachtig !
3. Hoe werkt de publieke opinie ? De zwijgspiraal

Communicatiewetenschap is vnl geïnteresseerd in dynamische benadering
Begrijpen van rol media in ontstaan van publieke opinie en mogelijke effecten ervan

Theorie van opinieklimaat (Elisabeth Noelle-Neuman)
-

Alle mensen zijn bang van sociale isolatie
Daarom constant proberen in te schatten van algemeen aanvaarde meningen
Mensen zullen uiten van eigen opinie laten afhangen van oordeel over algemene
aanvaarding ervan, minder geneigd om afwijkende opinie te uiten
Theorie is nadrukkelijk dynamisch : zwijgspiraal
 Als men denkt dat mening afwijkt van opinieklimaat : minder snelle uiting
 Zo neemt opinieklimaat toe in kracht
 Afwijkende mening zal nog meer afwijkend lijken, dus moeilijkere uiting
 Verdwijnen van afwijkende mening, en domineren van dominante mening
Kritiek op theorie van opinieklimaat
-
Te vaak als macro-theorie gebruikt
 Voorstelling alsof er maar 1 grote, steeds dominanter worden opvatting is
 Waarschijnlijker dat er meerdere zwijgspiralen zijn
17
-
-
-
-
Monolitisch (eenheid, in 1 stuk)
 Opinieklimaat lijkt steeds maar 1 dominante mening toe te laten
 Waarschijnlijker dat er steeds verschillende mening naast elkaar bestaat en
dat zwijgspiraal contextafhankelijk is
Zwijgspiraal is eigenlijk psychologische theorie
 Hypothese over gedrag van mensen in bepaalde context
 ! Mogelijk dat vrees voor sociaal isolement persoonlijkheidskenmerk is, en
dus niet voor iedereen in dezelfde mate geldt
 Zwijgspiralen kunnen dus gradueel zijn (niet even groot effect op iedereen)
Theorie maakt sprong van groepsprocessen naar maatschappelijke processen
 Veronderstelling dat wat geldt voor groepen waarvan leden fysiek bij elkaar
aanwezig zijn ook geldt voor publiek waarvan leden niet fysiek bij elkaar
aanwezig zijn
Strikt genomen zegt theorie alleen dat mensen bereidheid om mening te uiten laten
afhangen van beeld van mening van hele groep
 ! Zwijgspiraal spreekt enkel over het uiten van meningen, niet over het
hebben ervan (vb verkiezingen)
 ! Zwijgspiraal effect kan wel optreden op niveau van gedrag
4. Cognitieve effecten van het nieuws

Agenda setting
-
McCombs & Shaw : onderzoek naar invloed van media op ‘agenda’ van kiezers
 Grote correlatie tussen hoeveelheid aandacht voor bepaalde onderwerpen
en belang dat publiek eraan hecht
 Onbewuste afleiding informatie over belang van onderwerp
-
Causaliteitsprobleem bij onderzoek naar media-effecten
Vinden mensen onderwerpen belangrijk door veel media-aandacht of besteden
media veel aandacht aan sommige zaken omdat mensen ze belangrijk vinden ?



Nieuwsfactorentheorie : media berichten niet enkel over belangrijke dingen
Publieke opinie is moeilijk te achterhalen
Hoge kwaliteit van agenda setting onderzoek : nauwkeurig geprobeerd om
ook causaal onderzoek te doen
-
Media-aandacht alleen is niet voldoende om agenda-setting te verklaren
 Aard van onderwerp is belangrijk
Sommige onderwerpen kunnen veel aandacht krijgen en weinig/geen
invloed hebben op publiek, andere onderwerpen (veiligheid) hebben grotere
invloed zonder veel aandacht
 Toon waarop onderwerp wordt behandeld is belangrijk
-
Agenda Setting Theorie samengevat
The press may not be successful much of the time in telling people what to think,
but it is stunningly successful in telling its readers what to think about
18

Priming
-
Specifieke verfijning van Agenda Setting Theorie
-
Priming effect is tweetrapseffect, analyse van gevolgen van agenda setting



Nieuwsmedia hebben invloed op agenda van publiek (agenda setting)
Agenda van publiek bepaalt mee wat criteria zijn waarmee het bepaalde
personen, gebeurtenissen of toestanden beoordeelt (priming)
 Hoe bepaalde dingen in media verschijnen, beïnvloedt criteria voor
positief/negatief oordeel over die zaken (beïnvloeding van mening)
Maatschappelijke relevantie van het Agenda Setting onderzoek
-
Stimulus-response model
 Effectenonderzoek waarbij media grote invloed aan simpel en pessimistisch
mensbeeld toegeschreven
 Media-effecten = zeer directe, korte termijneffecten
 Veronderstelling dat mensen aan mediaboodschap blootgesteld, daardoor
1. Onmiddellijk
2. Veranderen
3. Door de mening die door de boodschap ondersteund wordt
4. Onbewust
5. Volledig
6. Over te nemen
-
Agenda setting : realiteit is ingewikkelder
 Media bepalen onrechtstreeks wat men denkt, deel van verschillende
factoren die allemaal weinig/veel invloed uitoefenen op individu
 Toont aan dat media wel succesvol zijn in helpen bepalen wat men als
belangrijk beschouwd wordt
-
Agenda setting wordt gebruikt tijdens studie van politieke partijen
 Tijdens verkiezingscampagnes profileren partijen/kandidaten zich door adhv
slogans, bepaalde thema’s naar voor te schuiven
 2 strategieën voor partijen/kandidaten
 Thema bespelen dat typisch is voor partij
 Thema bespelen dat typisch is voor andere partij
(aantonen dat zij beter antwoord hebben op die problematiek)

Redenering waarin politieke partij best eigen thema’s bespeelt
 Bepaalde thema’s zijn eigendom van partij
 Kans dat agenda setting optreedt wanneer 2 partijen hetzelfde
thema gebruiken, en dat thema belangrijker zullen vinden
19



Grote kans dat priming effect zal optreden en kiezer dat bepaalde
thema zal gebruik om verkiezingen te beoordelen
Volgens agenda setting kunnen communicatieboodschappen er wel
voor kunnen zorgen dat mensen bepaalde thema’s belangrijk vinden,
maar er meestal niet in slagen mening van mensen te veranderen
Ene partij heeft er dus voor gezorgd dat dat bepaald thema
belangrijk werd, en meer mensen zullen op andere partij stemmen
5. Interpersoonlijke communicatietheorie van nieuwseffecten

Erie County studie
Grootse studie naar invloed van massamedia op kiezers, genoemd naar regio in Ohio
waar correspondenten leefden
-
-

Ontdekking van opinion leader
= personen die door anderen worden beschouwd als met kennis van zaken, ze
hebben zeker gezag in groep, familie of gemeenschap ivm bepaalde onderwerpen,
dit kan zijn door
 Persoonlijke ervaring
 Door status in gemeenschap
 Door gebruik van media (staat bekend als veelwetend)
Two step flow of communication
 Als onderwerpen mediabelangstelling krijgen, wenden leden van publiek
zich tot opinion leaders om zich mening te kunnen vormen
 Opinion leaders beïnvloeden dan op hun beurt hun omgeving
Opmerkingen en kritiek
-
-
-
Vrijwel iedereen wordt blootgesteld aan minimale hoeveelheid informatie
 Het is niet zo dat deel van publiek krijgt informatie (opinion leader) en deze
dan verspreidt over rest van publiek (two step flow)
Rol opinion leader moet eerder worden gezien in interpreteren van nieuws
Opinion leader ≠ sociale rol : 2 soorten opinion leaders
 Monomorfische opinieleider
Persoon die over iedereen thema erg veel invloed heeft
 Polymorfische opinieleider
Persoon die mening heeft over welbepaald thema, waarnaar wordt
geluisterd ivm met dit thema
Er is geen two step flow of communication, maar een multi step flow, want opinion
leaders laten zich ook door anderen beïnvloeden
Concept opinion leader is hiërarchisch
 In veel gevallen is er sprake van opinion sharing (samenspraak) !
Meer communicatie tussen opinieleiders dan tussen opinieleiders en volgers
20
6. Flow studies : de verspreiding van innovaties en nieuwsfeiten

Two step flow of communication
-

Model dat tracht te verklaren hoe ideeën/kennis worden verspreid
Weinig aandacht voor tijdsaspect
Diffusiestudie
Studie die verspreiding van ideeën, nieuws over vernieuwingen bestudeert
-
Interessant omdat er objectief nulpunt is : moment waarop niemand het nieuwsfeit
kan kennen (nog niet gebeurd, niet openbaar gemaakt)
-
Rogers : 5 types gebruikers als nieuw idee/technologie wordt geïntroduceerd
 Innovators
Mensen die gedreven zijn om nieuwste te hebben/kennen/proberen
 Early adopters
Eerste groep die vernieuwing aanvaardt en overneemt
 Early majority
Eerste grote groep die vernieuwing overneemt
 Late majority
Mensen die innovatie laat opmerken of er van nature sceptisch tov staan
 Laggards
Achterblijvers, traditionelen, mensen weigeren vernieuwing te aanvaarden
-
Severin & Tankard : diffusiestudies vormen duidelijke kritiek op two step flow of
communication theorie
 Mensen leren belangrijke nieuwsfeiten vaak rechtstreeks van media, en niet
via tussenstap van opinieleider
 ≠ weerlegging, = verfijning van two step flow theorie
 Verspreiding nieuwsfeit is proces dat zekere tijd in beslag neemt,
niet iedereen leert nieuwsfeit op zelfde moment
 Belang van feit bepaalt mee snelheid van verspreiding
 Tweede stap (opinieleiders) heeft vnl te maken met oordeel dat
publiek aan nieuwsfeit hecht
21
-
Rogers besteed ook aandacht aan nieuws dat niet verspreid geraakt,
aanvaarding/succes van technologieën is afhankelijk van meerdere factoren




Mensen moeten willen veranderen
Economische belangen kunnen invoering van vernieuwing dwarsbomen
Maatschappelijke en politieke processen kunnen vernieuwing bevorderen en
vertragen
 Niet noodzakelijk beste variant die het haalt, er zijn allerlei
besluitvormingsprocessen om dit te bepalen
Vernieuwingen kunnen gevolg zijn van besluitvormingsprocessen, terwijl
geen er geen objectieve verbetering is
7. Gevolgen van ongelijke nieuwsflow : kenniskloof

Informatie-armen
- Kennen formele kanalen niet waartoe ze zich kunnen richten
- Zien problemen niet als informatiebehoefe
- Informele kanalen (personen in omgeving) beschikken niet over basisinformatie die
voor rest van bevolking wel beschikbaar is

Grote kenniskloof tussen informatie-armen en informatie-rijken
-
Kenniskloofhypothese : mediagebruik doet kloof toenemen, verschillende processen



-
Informatie-rijken zullen sneller uit informatie leren dan informatie-armen,
omdat ze gewoon zijn met informatie om te gaan
Selectieve blootstelling : blootstelling aan andere info voor beide groepen
Kennis van informatie-armen kan door mediagebruik afnemen
3 factoren voor verklaring van kenniskloof



Startniveau
Verschillende intellectuele en financiële middelen voor beide groepen
Sociale milieu
Informatie-armoede, is net zoals financiële armoede, erfelijk
Inhoud van media
Media-informatie wordt vaak door universitairen geproduceerd, en is dus
beter toegankelijk voor informatie-rijken
8. Conclusie : informatie en nieuws in de informatiemaatschappij
-
Informatiemaatschappij
Gebruikt om te benadrukken dat informatie in steeds grotere mate belangrijk wordt
op economische en sociale vlak
22

Leidt dit tot een meer geïnformeerde samenleving ?
-
Kenniskloofhypothese toont aan dat als totale hoeveelheid info toeneemt, er steeds
mensen zijn die daar geen positieve invloed van ondergaan
Informatisering en registratie zijn aspecten van toename van informatie,
ze leiden tot 2 probleemgebieden



Leidt dit tot een beter geïnformeerde samenleving ?
-
Meer informatie is niet noodzakelijk een goede evolutie


-

Information overload
Als mensen door grote hoeveelheid informatie afhaken of weg kwijtraken
Privacy
Informatisering van samenleving leidt ertoe dat enorm veel (intieme)
gegevens van mensenlevens worden opgeslagen, mensen zijn zich hier
nauwelijks van bewust
 Kan leiden tot registration overload
Specifiek soort stress tgv wetenschap dat men constant in oog wordt
gehouden
Informatie-armen zijn vaak selectiever om nuttige info te ontwijken
Individualisering van consumptie maakt communicatieconsument kwetsbaar
Pluriformiteit van informatie is niet automatisch gegarandeerd
 Hoe laag drempel ook is, niet iedereen heeft gelijke toegang tot informatie
 belangrijke rol machtsfactoren
Leidt dit tot een efficiënter geïnformeerde samenleving ?
-
Steeds meer informatie kan steeds sneller aan meer mensen worden aangeboden,
toch is dit niet noodzakelijk een verhoging van efficiëntie
-
Marshall McLuhan
 Media waarover men beschikt bepalen manier waarop brein omgaat met
informatie die in media wordt aangereikt
 Maatschappij/mens kan veranderen door introductie nieuwe media
 Global village
 Wereld is werd 1 dorp waarin iedereen dezelfde beelden te zien
krijgt, waardoor de wereld niet langer dezelfde is
 Begrippen tijd en ruimte zijn veranderd
 Informatiemaatschappij : fundamentele verandering journalistiek
 Journalisten krijgen toegang tot meer informatie
 Dwingen van journalisten om berichten zonder controle op te nemen om te
voorkomen dat nieuws zich sneller via internet verspreid
23

Nieuwe technologieën en communicatievormen leiden ook op
maatschappelijk en politiek niveau tot grondige veranderingen
McLuhan ter samenvatting van ingrijpende veranderingen :
‘The medium is the message’
= Belangrijkste boodschap van medium is niet wat er aan informatie wordt
verspreid, eigen aard van medium heeft veel grotere impact

4. Ontvangersgedrag
1. Het belang van een wetenschappelijke studie van ontvangersgedrag

Wetenschappelijke/maatschappelijke vragen over media kunnen niet empirisch worden
onderzocht, tenzij men eerst weet hoe ontvangers met media in kwestie omgaan
-
Belangrijk domein bij studie media-effecten : televisie-effecten
 Geen eenduidige resultaten, doordat onderzoekers begrip ‘tv-kijken’
anders definiëren, vb onderzoek naar geweld op tv
 Sommigen beweren dat selectiviteit van kijker belangrijk is
 Anderen beweren dat selectiviteit niet mogelijk is, dat aan geweld
op tv niet te ontsnappen is
2. De ontvangers al groep : het ‘publiek’

‘Publiek’ kan worden gebruikt ivm allerlei media  verwarring
- Taalverwarring opgelost ‘massapubliek’ te vervangen door ‘publiek van massamedia’

Verschillen bij bepaling kenmerken van massapubliek
-
-
Versie 1




Versie 2




Heterogeen : iedereen kan lid zijn
Anoniem lidmaatschap : niemand weet wie andere leden van publiek zijn
Geen interactie tussen leden van publiek
Geen leiderschap
Passief, ondergaat media zonder meer
Beïnvloedbaar, zich niet bewust van invloeden die van media uitgaan
Wispelturig, leden weten niet wat goed voor hen is, zijn in staat om
onvoorspelbaar en irrationaal te reageren
Geen verfijnde smaak
24

Kritiek : veel auteurs beschouwen publiek als grote groep
-


2 inzichten voor relativering
 Gesegmenteerde publieken : verschillende publieken = verschillende media
 Sociale achtergronden bepalen mee tot welk publiek persoon zal horen
Begrip ‘publiek’ is sociale constructie : publiek is datgene wat men onder publiek verstaat
-
Begrip ‘publiek’ enkel nuttig als concrete medium/mediaconsumptiegedrag
waarnaar verwezen wordt, duidelijk is geëxpliciteerd
 Mensen die naar 1 programma kijken
 Mensen die naar bepaalde serie kijken
 Mensen die naar bepaalde zender kijken
 Mensen die naar bepaald genre kijken
 Mensen die bepaald medium consumeren
-
Onderscheid in publiek
 Feitelijke publiek
Mensen die medium/mediaboodschap consumeren
 Doelpubliek
Mensen waarop makers van boodschap mikken
Nauwkeurige definiëring is belangrijk als men publieksonderzoek doet
3. Hoe komt een publiek tot stand ?

2 types van studies over het tot stand komen van publieken
-
Het publiek als gevolg van externe processen
 Wat doen media met het publiek ?
 Publiek als verzameling individuen waarop media effect hebben
 Vnl onderzoeken van machten/krachten die ervoor zorgen dat
mens zich blootstelt aan bepaalde media-inhoud
 Geen rekening houden met individuele verschillen
 Structurele en omgevingsfactoren volstaan om mediagebruik van
grote groep mensen te verklaren
 Leden van publiek passief
-
Het publiek als actor
 Wat doet het publiek met de media ?
 Leden van publiek als vrije individuen die zelf kiezen welke media
 Leden ≠ passief
25

Illustratie van theorieën adhv televisieconsumptie
-
-

Type 1 zoekt structurele factoren
 Proberen verklaren waarom bepaalde mensen naar bepaalde tvprogramma’s kijken
 Aspecten van media zelf die leiden tot sommige mensen naar bepaald
programma kijken
Type 2 : Uses and Gratifications Research
 Mediagebruik verklaren adhv bewuste selecties die gemaakt worden door
individuen
Type 3 : theorie die beide benaderingen verzoent
Televisieconsumptie is goede casestudie om ontvangersgedrag te bestuderen
- Dankzij kijkcijferonderzoek kan kijkgedrag van onderzochte individuen zeer
nauwkeurig worden onderzocht
- Een van de weinige domeinen waarin wetenschappers en mensen uit praktijk
(onderzoeksbureau) elkaar kunnen vinden
4. Structurele verklaringen van het televisiekijken

Verklaringsfactoren
-
Type 1 : het publiek als gevolg van externe processen
 Structurele factoren volstaan om het kijkgedrag voor +80% te verklaren
-
3 verklaringsniveaus voor structurele verklaringen van kijkgedrag
 Kenmerken en programmeringsstrategieën van de zender
 Structurele kenmerken van het publiek
 Omgevingsfactoren
-
Dupliciteit of cumulatief publieksgedrag = kijkpatronen die zo stabiel zijn dat men ze
als wetmatigheden beschouwt, 3 dupliciteitswetten



Eerste dupliciteitswet : programmaloyaliteit
Groot deel van mensen die naar 1 aflevering van programma kijken, zal ook
naar volgende aflevering van dat programma kijken
Tweede dupliciteitswet : kanaalloyaliteit
Groot deel van mensen die naar 1 programma op zender kijken, zal ook
naar andere programma’s op die zender kijken
Derde dupliciteitswet : inheritance of lead-in effect
Groot deel van mensen die naar programma kijken, zal ook naar volgende
programma op hetzelfde kanaal kijken
26
-

Men tracht niet gedrag van individuen te verklaren, maar dat van volledige groepen
 Volstaan van kennen kenmerken van mensen, zenders en programma’s om
te verklaren hoev mensen er naar bepaald programma/zender zullen kijken
Kenmerken van de zender
-
Derde dupliciteitswet : automatisme
Het publiek van één programma is oververtegenwoordigd in het publiek van het
programma dat daar onmiddellijk op volgt

-
Verschillende verklaringen



-
Inertie van het publiek
Neiging te blijven kijken naar tweede programma op voorwaarde dat het
hen niet ergert
Noncoterminale programmeerstrategieën
In tv-systemen met grote concurrentie tussen verschillende zenders,
trachten zenders er vaak voor te zorgen dat hun programma’s niet op
hetzelfde moment eindigen als programma’s op andere kanalen
Lead out effect
Mensen die eerste programma alleen maar zien omdat ze al op zender
hadden afgestemd in afwachting van tweede programma
Programmeerstrategie van zenders is erg belangrijk, berust op volgende peilers



-
Inheritance of leid in effect
Leden van publiek hebben dus automatische neiging om te blijven kijken
naar dezelfde zender los van inhoud van programma
Prime time
Op juiste moment beginnen met sterk programma dat veel kijkers lokt
Zorgen voor noncoterminale programma’s zodat kleinere neiging om naar
andere zender te kijken
Zorgen voor least objectionable programme
= Programma van minste weerstand of minst storende programma
= Als programma dat volgt op publiektrekker weinig storende elementen
heeft, zal groot deel van zender blijven kijken
Kleine zenders : wet van de dubbele bedreiging


Minimaal inheritance effect
Doordat kleine zender klein publiek heeft, voor individuele programma’s
Klein publiek = ontrouw publiek
Als weinig mensen naar programma kijken, zullen ze ook naar weinig
afleveringen van dat programma kijken
27

Kenmerken van de kijker
-
Factoren ter verklaring van aan- of afwezigheid van programmaloyaliteit



-
Structurele kenmerken ter verklaring van kijkgedrag



Kijkvolume
 Zware tv-kijkers kijken naar zowat alles wat op tv is, en dus niet naar
een soort programma
 Verklaring : inheritance effect
Zoekrepertorium
 = +/- vast repertorium van zenders waaruit ze kiezen
 Meeste kijkers overlopen niet alle zenders op zoek naar
programma waarnaar ze kunnen kijken
Omgevingsfactoren
-
! Geen verwijzingen naar demografische variabelen
 vb man/vrouw zijn veroorzaakt geen kijkgedrag
-
Omgevingsfactoren met invloed op kijkgedrag





Beschikbaarheid van kijker : men moet kunnen kijken
Beschikbaarheid van programma
Kennis van alternatieven
Vaak missen mensen programma omdat ze zich niet bewust zijn van
uitzending
Het weer
Goed weer = minder televisiekijkers, kijkvolume is afhankelijk van seizoen
Sociale kalender
Cyclische effecten van culturele aard, vb. meer tv in weekends, ‘s avonds
Fysiologische processen
Processen in het menselijk lichaam kunnen invloed uitoefenen
Groepsprocessen
 Wie in gezin of andere groep leeft, wordt daardoor beïnvloedt
 Zelfs als individu volledig vrij is om te beslissen, is dat gevolg van
groepsprocessen : structuur/gewoonten van groep laten toe dat
individu op dat moment naar dat programma zit te kijken
Besluit : keuzevrijheid van de televisiekijker
-
Kijkgedrag verklaren door te wijzen op invloed van structurele factoren :
‘Herontdekking van het massapubliek’
28

-
Mogelijk dat er meerdere massapublieken bestaan, maar binnen 1
segment lijkt het overbodig om rekening te houden met wil/voorkeuren
van individu om gedrag van publiek te verklaren
Men kan vraag ‘kijkt kijker A naar programma X’ met grote zekerheid beantwoorden
als men antwoord kent op volgende vragen








Kanaalloyaliteit : Heeft kijker al vaker programma’s op deze zender gezien ?
Programmaloyaliteit : Heeft kijker naar vorige aflevering gekeken ?
Inheritance effect : Heeft kijker naar voorgaande programma gekeken ?
Beschikbaarheid : Is kijker thuis als bij uitzending programma ?
Behoort zender tot zoekrepertorium ?
Is het donker, nat of koud ?
Is kijker in juiste fysieke conditie ?
Laten kijkgewoonten van groep kijker toe om te kijken ?
5. Uses and gratificationstheorie

Mediagebruik als doelbewuste behoeftebevrediging
-
Berelson : studie naar gevolgen van grootse krantenstaking, conclusies
 Mensen hebben behoefte om op hoogte te blijven van nieuws, en bij
afwezigheid ervan gaan ze op zoek naar andere nieuwsbronnen
 Krantenlezen heeft andere functies dan nieuws  prestigefunctie
-
Katz : studie ‘wat doet publiek met de media’  Uses & Gratifications theorie
 Ontvanger als actieve deelnemer in communicatieproces

5 essentiële kenmerken van Uses & Gratifications theorie
 Mediagebruik is doelgericht
 Er is altijd reden voor gebruik media en doelbewuste
opzoeking ervan
 Media wordt gebruikt om te voldoen aan gevoelde behoeften
 Individu selecteert actief
 Onderzoeker mag geen waardeoordelen uitspreken over inhoud
van media
 Men moet eerst weten welke behoeften door media
vervuld worden
 Keuze van media-inhouden heeft meestal weinig te maken
met culturele/esthetische overwegingen, maar alles met
nut dat media-inhouden hebben voor individu
 Methodologisch gaan onderzoekers ervan uit dat mensen zich
bewust zijn van eigen behoeften
29


Kritiek
-
Onderzoek mbv deze theorie slaagt er zelfden in mediagebruik te verklaren
-
3 eventuele oorzaken voor zwakheid van Uses & Gratifications theorie




Onderscheiden van 5 types van behoeften
 Cognitieve behoeften : behoefte aan kennis
 Affectieve behoeften : behoefte aan bepaalde emoties
 Behoefte aan persoonlijke integratie : verwerven van status in groep
 Behoefte aan sociale integratie : versterken contacten met naasten
 Behoefte om spanningen te verlichten
Tekorten aan de theorie
 Haalt men oorzaak aan gevolg door elkaar ?
Het is mogelijk is media gebruiksbehoeften zelf gecreëerd heeft
 Mediagebruik wordt mee bepaald door sociale normen en
groepsdruk, dus men zou eigen behoeftes kunnen negeren/niet
opmerken tgv druk van buitenaf
 Misschien moeten behoeften hiërarchisch worden ingedeeld ?
Methodologische problemen
 Worden sommige behoeften niet gecreëerd door onderzoeker ?
 Onderzoek gaat ervan uit dat mensen zinnige antwoorden kunnen
geven op vragen die peilen naar hun behoeften
Conceptuele problemen
 Gebrek aan verfijning onderzoek ?
Misschien geen goed idee om te praten over behoeften, dit zijn
moeilijk te meten eenheden
 Misschien beter aandacht besteden aan voorkeuren van mensen
voor media-inhouden en evaluatie waartoe gebruik ervan leidt
Steun voor Uses & Gratifications theorie
-
Sommige resultaten ondersteunen de theorie


Duidelijk verband tussen stress en televisiekeuzes
Media displacement hypothesis
Vermist beperkte hoev vrije tijd, leidt stijging gebruik 1 medium tot daling
gebruik ander medium, enkel als media aan zelfde behoefte beantwoorden
zal gebruik van ene medium verband houden met gebruik ander medium
30
6. Naar een theorie van het ontvangersgedrag

Selectiviteitsniveaus
-
Structurele factorenbenadering en uses & gratifications theorie spreken elkaar tegen
-
Integratie beide stromingen in 1 theorie : definitie van begrip ontvangersactiviteit
 Uses & Gratifications : actieve ontvanger
 Selectieve blootstelling
= Behaviour that is deliberately performed to attain and sustain
perceptual control of particular stimulus events
 Gedrag ≠ goed uitgangspunt om uit te maken of kijker actief is :
men kan voorkeur uitdrukken door niet van zender te veranderen
 Beter verwijzen naar betrokkenheid van ontvanger
 Betrokkenheid verwijst naar intensiteit waarmee kijker
voor het bekeken programma kiest
 Gemotiveerde behoeftebevrediging
Als ontvanger zeer betrokken is bij media-inhouden
waaraan hij wordt blootgesteld
 Ontwijkingsgedrag is ook vorm van activiteit en selectiviteit
 Gemotiveerde ontwijking
Als ontvangers zich niet bewust niet blootstellen aan bepaalde
soorten media-inhouden
 Onvrijwillige ontwijking
Als ontvanger nooit wordt blootgesteld aan media-inhouden owv
structurele factoren
Selectieproces
Geselecteerde inhoud
Niet-geselecteerde inhoud
-
Of bepaalde kijker naar horrorfilm kijkt, kan gevolg zijn van 4 processen





Betrokkenheid
Hoog
Laag
Uses & Gratifications
Structerele factoren
Gemotiveerde
Tijdverdrijf
behoeftebevrediging
Gemotiveerde ontwijking
Onvrijwillige ontwijking
Gemotiveerde behoeftebevrediging
Inheritance effect, tijdverdrijf (minst storend programma)
Gemotiveerde ontwijking
Onvrijwillige ontwijking
Het keuzeproces
-
Selectiviteit, activiteit, betrokkenheid en behoeften kunnen plaatsvinden op
verschillende niveaus
31
-
5 niveaus waarop kijker beslissing kan nemen op vlak van tv-kijken
1.
2.
3.
4.
5.
-

Beslissing of men al dan niet tv zal kijken
Keuze van zender
Keuze van programmatype
Keuze van specifiek programma
Keuze van programma-onderdeel
 Combinaties zijn mogelijk
Vaak wordt verondersteld dat kijker enkel actief en selectief is als er bewust naar 1
tv-programma wordt gekeken
Televisiekijken op zich (los van inhoud) kan ook behoefte zijn
 Verklaart inertie van kijker die naar Minst Storend Programma kijkt
-
Kijker moet min 1 beslissing nemen : kijken of niet kijken
Kijkgedrag is nooit volledig willekeurig
Veronderstelling dat mensen hun behoeften niet volgen (structurele factoren) is
gebaseerd op simplistisch beeld van beslissingsproces
-
Meest actieve beslissing is keuze van specifiek tv-programma voor men tv aanzet
 Houdt in dat kijker 1 programma uitkiest, en enkel daarnaar kijkt
 Hoogst ongewoon
 Ideale situatie veronderstelt te veel factoren
 Kijker moet beschikbaar zijn
 Programma moet beschikbaar zijn
 Geen structurele factoren die tv-kijken onmogelijk maken
 Kijker moet zich bewust zijn van uitzendschema
Conclusie : de onvoorspelbaarheid van ontvangersgedrag
-
Weinig regelmaat in ontvangersgedrag van tv-kijker
Ontvangersgedrag is steeds resultaat van voorkeuren/behoeften van ontvanger en
structurele beperkingen van media
-
Zoeken van tv-programma eerder onnauwkeurig, door 3 kenmerken van tv-kijken



Tv-kijken is ‘restcategorie van vrijetijdsbesteding’
 Tv-kijken is manier om ongestructureerde tijd te vullen
(= tijd die overblijft nadat men allerlei bewust gekozen activiteiten
heeft uitgevoerd)
Meestal gaat men er vanuit dat kijker alle alternatieven kent
 In praktijk zijn kijkers slecht op de hoogte van aanbod
Programmakeuze moet worden gezien als beslissingsproces met
ongedefinieerd doel, uiteindelijke beslissing wordt genomen adhv
informatie die vergaard wordt tijdens oplossen van probleem
32
-
Verklaren van inertie van publiek (dupliciteitswetten)



Televisiekijken op zich is al een belangrijke gratificatie
Mensen hebben behoefte om ongestructureerde tijd op te vullen en tv
leent zich daartoe (ook andere media)
Niet eigenaardig dat mensen hele avond naar 1 zender kijken
 Kijken op zich geeft voldoening
 Men is niet erg efficiënt bij het zoeken naar goed programma
 Zenders trachten kijker naar volgend programma te laten kijken
Ontvangersgedrag in de nieuwe informatiemaatschappij
-
Nieuwe informatiemaatschappij
Idee van ongelimiteerde keuzemogelijkheden en actieve ontvangers die zelf eigen
informatie- en ontspanningspakket samenstellen
-
Opmerkingen ivm televisie





-
Zelfs als keuzemogelijkheden worden uitgebreid, zal dit niet automatisch
leiden tot versnippering van publiek (meer keuzemogelijkheden leiden niet
automatisch tot meer keuzegedrag)
Ontvanger heeft slechts beperkte kennis van aangeboden alternatieven
Vraag of het leefbaar is voor kanalen
 Kijkerspubliek nodig om rendabel te zijn
 Wet van dubbele bedreiging
Steeds meer reclame voor individuele programma’s  mensen lokken
Grote versnippering van publiek maakt het methodologisch moeilijk om
geldige uitspraken te doen over gedrag van publiek
Opmerkingen bij nieuwere media (zoals telematica)




Snelle evolutie van nieuwe media (internet)
Afhankelijk van functies waarvoor media worden gebruikt, zal
ontvangersgedrag anders zijn
Vraag naar hoe breed de spreiding van nieuwe media zal zijn
Zoekproces op internet bemoeilijkt, door oneindig aantal zoekalternatieven
7. Pathologieën van het ontvangersgedrag : verslaving

Veel of langdurig gebruik van media wordt al snel als verslaving gezien, ook als zijn daar
geen medische of psychologische aanwijzingen voor
33

5 types van theorieën over televisieverslaving
-
-

Geen wetenschappelijk bewijs voor verslavingstheorieën
-

Compulsief gedrag : drang waaraan men moeilijk kan weerstaan
Men is ervan afhankelijk
Verslaving toegepast op media
-

Meeste studies geven eigen, niet medische definitie aan begrip verslaving
Voor wie veel ongestructureerde tijd heeft, is veel tv-kijken of excessief
mediagebruik niet ongewoon
2 componenten aan verslaving
-

Escape : vlucht uit het dagelijkse leven
Stress reductie
Gebrekkige sociale aanpassing
Sociale klasse
 Theorie dat televisieverslaving vnl in middenklasse voorkomt
 In middenklasse wordt tv-kijken slecht aanvaard omdat het als
plezierig wordt ervaren
 Psychologische theorie : mensen die zichzelf constant voorhouden
dat ze niet mogen toegeven aan ‘lokroep’ van tv sneller geneigd
zullen zijn om er verslaafd aan te raken
Opwindingstheorie
 Theorie dat tv-verslaafden verslaafd raken aan de opwinding, spanning enz
die door tv geleverd wordt
 Sprake van ontwenningsverschijnselen
Nieuwsjunkies
 Compulsieve component
Gevoel hebben op de hoogte te moeten zijn van gebeurtenissen in wereld
 Afhankelijkheid
Indien niet op de hoogte voelen ze zich slecht, minderwaardig
Verslaving aan chatten, IRC-verslaving
Reed : mediagebruik kan tot verslaving leiden op dezelfde manier als vb alcohol, drugs
- Men raakt langzaam afhankelijk van gratificaties die bepaald gedrag oplevert, tot
men punt bereikt waarop controle verliest, en er dus verslaving optreedt
- 2 oorzaken van mediaverslaving
 Externe oorzaak
Bepaalde emoties worden onderdrukt dmv mediagebruik
 Langzame verslaving aan gratificaties
34

Veelvuldig mediagebruik is niet automatisch verslaving, enkel als er sprake is van
dwangmatigheid en afhankelijkheid !

Symptomen waaruit men verslaving kan afleiden
-
Herhaaldelijk falen om te weerstaan aan impuls
Voor gebruik medium is er al stijging van emotionele spanning geweest
Gevoel van controle verlies
Obsessie of obsessie voor activiteit die eraan voorafgaan
Meer tijd spenderen aan het mediagebruik dan men eigenlijk wou
Regelmatig tijd spenderen aan mediagebruik die men anders had ingedeeld
Pogingen tot stoppen of verminderen mislukken
Stijgende mate van neiging tot afzondering
Gedrag ten koste van gezondheid, kost meer geld dan men zich kan veroorloven
Irritatie en toenemende spanning als er obstakels zijn
8. Onderzoeksproblemen

Wetenschappelijk en commercieel ontvangersonderzoek
-
Verschillend onderzoek naar commerciële media en wetenschap


-
Commerciële media hebben commerciële doelen om onderzoek te doen
 Verbeteren van producten
 Zoeken van nieuwe publieken (marktonderzoek)
 Meten van impact
Commerciële media leven van reclame/sponsoring, belangrijk om
te weten of bepaalde mediaboodschappen juiste publiek bereiken
 2 beperkingen van reclamebureaus
 Budget is niet onbeperkt
 Doelpubliek kan zeer specifiek zijn
 Reclamebureaus doen beroep op mediaplanners
Trachten ifv budget beoogde doelgroep te bereiken
 Reclamebureaus doen beroep op mediabuyers
Zorgen ervoor dat nodige advertentieruimte wordt gekocht
Wetenschappers hebben andere redenen voor bestuderen van publiek
 Fundamenteel onderzoek : onderzoek om onderzoek te doen
 Deelonderzoek : ter ondersteuning van ander onderzoeksdoel
 Toegepast onderzoek : bij maatschappelijke vraagstuken
Zelfde middelen gebruikt door commerciële media en wetenschap
 MAAR wetenschap maakt geen gebruik van kijkcijfers
35

Methodologische problemen van ontvangersonderzoek
-
Veel ontvangersonderzoek is gebaseerd op self-reports
= Wanneer respondenten zelf hun gedrag omschrijven
Vraag naar betrouwbaarheid van die gegevens


-
Mogelijk dat mensen niet goed in staat zijn eigen gedrag te beschrijven
 Over- en onderschattingen kunnen tot 25% zijn
Mensen willen ontvangersgedrag misschien niet altijd juist weergeven
 Mensen geven niet graag toe dat ze veel tv-kijken
Mensen zelf ontvangersgedrag laten weergegeven is niet altijd betrouwbaar






Meeste onderzoek naar ontvangersgedrag is transversaal
= Men ondervraagt grote groep respondenten 1x
 Moeilijk om causale conclusies te trekken
Onnauwkeurigheid met terminologie en operationalisering van begrippen
 Gevolg dat studies elkaar vaak tegenspreken
Niet altijd eenvoudig om vast te stellen wat men precies heeft gemeten
 Vraag kan vaak op verschillende manieren worden geïnterpreteerd
Geen mogelijkheid tot opstellen van algemene normen opstellen die voor
elk onderzoek van toepassing zijn
 Nadruk op bepaald aspect kan verschillen in onderzoeken
Niet duidelijk hoe men ontvangersgedrag moet beoordelen
Niet duidelijk hoe nieuwe vormen van ontvangersgedrag te bestuderen
5. De boodschap als ‘tekst’
1. Wat is ‘tekst’ ?

Sprake van ‘tekst’ en ‘lezer’ om actieve vermogen van ontvanger te benadrukken
- Tekst hoeft geen geschreven boodschap te zijn

2 betekenissen van begrip ‘tekst’
-

Verwijzen naar ‘boodschap’ zelf, product dat door medium is geproduceerd
Verwijzen naar ‘betekenisvolle uitkomst van ontmoeting tussen inhoud en lezer’
Moeilijk onderscheid te maken tussen de 2 benaderingen
-
Tekst kan synoniem zijn voor ‘boodschap’, met nadruk op onvoorspelbaarheid
Lezer kan synoniem zijn voor ‘ontvanger’, met benadrukking dat tekst moet worden
opgemerkt, geïnterpreteerd en verwerkt voor er betekenis is
36
2. Kenmerken van mediateksten


Oorspronkelijk : verschil gemaakt tussen open en gesloten teksten
-
Open tekst : tekst die op veel verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd
 Waardeoordeel : ernstige cultuur
-
Gesloten tekst : tekst die niet veel verschillende interpretaties toelaat
 Waardeoordeel : populaire cultuur
Later nieuwe stroming : actieve kijker
-
Benadrukken dat er bij elke tekst verwerking is, teksten zijn (bijna) altijd open
≠ onderscheid tussen open en gesloten
Alle teksten zijn polysemisch, staan open voor interpretatie
 Betekent niet dat tekst eender welke interpretatie toelaat
 In principe oneindig aantal interpretaties mogelijk, sommige
waarschijnlijker dan andere

3 vormen van interpretatie
 Dominante interpretatie
Interpretatie die wordt opgedrongen door tekst
= Voorkeurslezing of preferred reading
 Onderhandelde intepretatie
Interpretatie die niet echt afwijkt van dominante, maar is
aangepast aan de situatie van de lezer
 Oppositionele interpretatie
Interpretatie die ver af staat of tegengesteld is aan dominante
3. Realisme

Moeilijker om van voorkeurslezing af te wijken naarmate tekst realistischer wordt
- Hoe realistischer, hoe meer gesloten de tekst

Verschillende dimensies van realisme
-
-
Realisme op niveau van afbeelding
 Wat wordt afgebeeld lijkt sterk op realiteit
 Realisme aan de oppervlakte
Realisme op niveau van inhoud
 Non-fictie, vb journaal
37

Fictie of narratieve genres : 2 vormen
 Innerlijk of emotioneel realisme
Personages zijn realistisch, lijken op wat echte persoon zou doen in
gelijkaardige situatie
 Realisme op niveau van waarschijnlijkheid van het verhaal
Wat in verhaal gebeurt, zou ook in het echt kunnen gebeuren

Definitie realisme : datgene wat als realistisch wordt ervaren

Realisme komt tot stand dmv intertekstualiteit = wanneer teksten naar elkaar verwijzen
-
-
2 vormen
 Realisme van 1 soort tekst wordt ondersteund door ander soort tekst
 Realisme is afhankelijk van waarschijnlijkheid
 In veel gevallen kan lezer realisme van tekst niet zelf beoordelen
 Realisme komt hier tot stand als gelijkaardige elementen in
gelijkaardige teksten op gelijkaardige manieren zijn voorgesteld
Intertekstualiteit is niet enkel op gebied van teksten
 Muziekstijl : ontstaat door gelijkaardige codes in verschillende teksten
 Reclameboodschappen : wanneer wordt verwezen naar filmfragmenten
4. De analyse van mediateksten

Klassieke inhoudsanalyse
-
Definitie van Berelson
Content analysis is a research technique for the objective, systematic and
quantative description of the manifest content of communication
-
Bij inhoudsanalyse tracht men mediateksten te analyseren door duidelijk
waarneembare kenmerken ervan te tellen
Techniek die kan worden vergeleken met sociologisch survey-onderzoek
Toch : weinig gebruik van geavanceerde statistiek, niveau eenvoudige frequenties
-
Belangrijke punten van kritiek

Begrip ‘objectief’ (in definitie van Berelson) is onzinnig
 Objectiviteit in analyse is onmogelijk (enkel objectief als volledig
waardevrij en geen rol mening/opvattingen van onderzoeker)
 Ipv objectiviteit kan men beter eis stellen dat inhoudsanalyse
systematisch en repliceerbaar (herhaalbaar) moet zijn
 Systematisch : uitgegaan van duidelijke categorieën
 Repliceerbaar : andere onderzoeker moet tot zelfde
resultaten kunnen komen bij gebruik zelfde criteria
38


Analyse van de betekenis van teksten
-
Verschillende onderzoekers aanvaarden stellingen van inhoudsanalyse niet :
tekstelement kan nooit los zijn van context, betekenis hangt af van rol in geheel
Afhankelijk van context krijgt tekstelement andere betekenis
Elementen tellen volstaat niet, kwantitatieve benaderingen zijn (deels) waardeloos
-
Verschillende mogelijke benaderingen




Inhoudsanalyses zijn meestal kwantitatief
 Veel wat in tekst verteld wordt, kan niet zomaar worden geteld,
frequenties zeggen niks over betekenis
 Berelson spreekt van manifeste inhoud van boodschappen
= Oppervlakkige inhoud, onmiddellijk zichtbaar
 Veel betekenis van eender welke tekst is latent
= Niet onmiddellijk zichtbaar, nood aan interpretatie, hierbij is het
probleem dat interpretaties vaak verschillend zijn
Narratieve analyse
Teksten worden bestudeerd alsof ze een verhaal zijn
Genreanalyse
Teksten worden bestudeerd vanuit wel/geen verband met anderen teksten
Semiotiek
Onderzoeken van manier waarop betekenis wordt gecreëerd dmv
tekensystemen en codes
 Veel verschillende codes te onderscheiden
 Classificaties van tekens die ontstaan betekenis duidelijk maken
Voorbij de tekst : receptieanalyse
-
Kritiek op semiotische benadering


-
Betekenis van tekst is afhankelijk van lezer/ontvanger, door teksten te
bestuderen kan men persoonlijke betekenis niet kennen (Madonna)
Ook voorkeurslezing kan verschillen naargelang type lezer
Eens kritiek op semiotiek aanvaardt : tekstanalyse grotendeels onmogelijk



Enkel bestuderen van tekst in relatie tot lezer
Veralgemenen geen zin, tekst heeft voor iedere lezer andere betekenis
Verklaringen die lezer geeft voor eigen interpretaties zijn op hun beurt
teksten die opnieuw moeten worden geïnterpreteerd
 Analyse van interpretatie door onderzoeker = nieuwe interpretatie
 onderzoeker kan nooit uitspraken doen over verklaringen
geïnterviewde, enkel baseren op eigen interpretaties verklaringen
39

Tekst en realiteit
-
Vraagtekens bij begrip ‘realiteit’ obv tekstanalyse en actieve ontvangersanalyse





Meestal wordt realiteit in ‘teksten’ uitgedrukt
Het gaat om door mensen geproduceerde tekst die naar realiteit verwijst,
zonder realiteit te zijn
Mens kan ook als ‘tekst’ worden gezien die bepaalde betekenis creëert
(Madonna, Michael Jackson)
 Soms nood aan onderscheid tussen
 Persona : beeld dat mensen naar buiten trachten creëren
 Persoon : wat mensen echt zijn
Erg dunne scheidslijn tussen realiteit en fictie
 Zie Temporary suspension of disbelief en Reality inversion
 vb in nieuws ziet men niet werkelijkheid, maar afspiegeling en
interpretatie ervan
Vervaging van onderscheid tussen fictie en realiteit kan nog verder gaan
 vb computerspel dat zijn realiteitgehalte haalt door
intertekstualiteit  bijleveren van documentaire waaruit moet
blijken dat persoon ter zake (echte wereld) meewerkte aan spel
Zeer moeilijk om over realiteit te spreken als met het over media heeft
 Uit studies blijkt dat reality tv niet realistisch is
 Als geen cameraploeg in de buurt, gedragen personen zich heel
anders en ziet realiteit er heel anders uit
6. Naar een systematiek van effecttheorieën
1. Het belang van een wetenschappelijke studie van media-effecten

2 struikelblokken bij wetenschappelijk onderzoek naar media-effecten
-
-

Third person effect
Als men zelf meent niet beïnvloedt te zijn (of kunnen worden), maar veronderstelt
dat anderen wel beïnvloedbaar zijn
Wetenschappers hebben moeite om bestaan media-effecten aan te tonen als
technieken worden gebruikt waarbij niet van belang of respondent wil/kan toegeven
beïnvloed te zijn
In maatschappelijk debat wordt regelmatig aandacht besteed aan rol en invloed media
- Moral panic
Als maatschappelijke onrust grote proporties aanneemt, er collectieve en expliciete
grote ongerustheid ontstaat over eender welk sociaal fenomeen
40


! Moral panics zijn zelf vorm van media-effect
Ontstaan tgv media-aandacht voor iets wat door media of opinion leaders
als maatschappelijk probleem/gevaar wordt gedefinieerd
Verschillende opvattingen over macht van media
-
Slingerbeweging
 Slinger van machtige naar machteloze media, verandering om de 10j
 Critici : mogelijk dat media niet elke periode even machtig waren
2. Indeling

Inleiding
-

Indelen van media-effecten ≠ eenvoudig
In totaal +/- 10 criteria om media-effecten in te delen (zie verder)
Niveau van het effect
-
Verschillende niveaus waarop invloed van media kan worden onderzocht





Niveau van het individu : meeste onderzoek
Niveau van media op groepen : relatief weinig onderzoek
 Gezinnen : mediagebruik = afspiegeling van gedragspatronen gezin
 Sommige aspecten gezinsleven worden wel beïnvloed door media
 Media bepalen mee hoeveel beschikbare tijd overblijft
voor andere activiteiten
 Nieuwe ontwikkelingen kunnen merkwaardige gevolgen
hebben (vb rolpatronen na invoering afstandsbediening)
Niveaus van instituties
 Verstrekkende gevolgen van media
 Best bestudeerde thema’s : politiek, religie en sport
Invloed van media op maatschappij, cultuur of beschaving
 McLuhan : invoeren van nieuw medium creëert nieuwe manier van
denken bij individu, en zo ook verandering hele maatschappij
 Hedendaagse media hebben begrip van tijd en ruimte veranderd
Indeling volgens de intentie van de communicator
-
Onderscheid tussen bedoelde (manifeste) en niet-bedoelde (latente) effecten
 Niet-bedoeld ≠ niet-gewild
Latente effecten zijn niet perse effecten die producent wou vermijden,
het zijn enkel effecten die niet tot de doelstelling van communicator horen
41

Tijdsperspectief
-
Meestal indeling volgens korte termijn en lange termijn
 ≠ objectief


Beter om tijdsperspectief nauwkeuriger te identificeren
1. Onmiddellijke effecten die tijdens of onmiddellijk na blootstelling aan
communicatie optreden
2. Uren en dagen (nieuwsdiffusie)
3. Weken en maanden (agenda setting effecten)
4. Maanden en jaren (zwijgspiraal)
5. Jaren en decennia (socialisatie-effecten)
6. Decennia en eeuwen (grote maatschappelijke veranderingen)
Verandering
-
Onderzoek naar impact van media via effectterminologie


-
4 vormen van media-impact in relatie tot verandering




-
Moeilijk owv definiëring effect (een of andere expliciete verandering)
Niet alle mediatheorieën behandelen ‘verandering’
 Effect van media kan ook afwezigheid van verandering zijn
Media-invloed kan verandering veroorzaken
 Klassieke idee van effect
 Verandering betekent tot stand komen van iets wat voordien niet
was, kan ook ongedaan maken van iets wat bestond betekenen
Media kunnen wat reeds bestond versterken
 vb theorie van selectieve perceptie
Mensen met bepaalde vooroordelen merken alleen informatie op
die vooroordelen bevestigt
Media kunnen verandering mogelijk maken
 Wat voorheen niet bestond, kan nu wel bestaan tgv mediainvloeden  media veroorzaken verandering niet maar maken
mogelijk dat er verandering komt
 vb Global village, maakt mogelijk dat er meer begrip ontstaat
tussen volkeren
Media kunnen optreden van verandering voorkomen
Indeling van invloeden volgens relatie tot verandering is eigenlijk continuüm tussen
actief veroorzaken van verandering en actief voorkomen van verandering, 2 andere
categorieën zitten daartussenin
42

Ervaring
-
Sommige effecttheorieën zijn tegelijk theorie over menselijke ervaring,
3 mogelijke vormen van ervaring



-
Reality Inversion (J Van Den Bulck)




Als je iets nog nooit hebt meegemaakt, is je beeld van realiteit vaak
volledig gebaseerd op mediabeelden
Als je het dan eerste keer meemaakt, denk je ‘net echt’, dat komt doordat
perceptie van werkelijkheid dan volledig is gebaseerd op media
Vergelijking van fictieve (media) ervaringen met realiteit
vb eerste keer naar Amerika, eerste ervaring als legerrekruut
Relevantie
-
Onderscheid naargelang informatie belang heeft voor ontvanger


-

Directe ervaring
Wat mensen zelf al hebben meegemaakt (niet vanuit media)
Indirecte ervaring
Wat mensen leren van andere mensen
Media-ervaring
Wanneer mensen geen directe of indirecte ervaringen hebben met iets,
kunnen ze alleen ervaring opdoen via media
Belangrijke of relevante boodschappen
Zaken die ontvanger voor zijn leven belangrijk vindt
Onbelangrijke of minder relevante informatie
Zaken die ver van individu afstaan
Sommige theorieën gaan ervan uit dat media andere invloed hebben bij belangrijke
of onbelangrijke zaken (indeling kan niet door wetenschapper worden gemaakt)
Richting
-
Invloed van media kan 2 richtingen uitgaan


-
Destructief : negatieve gevolgen voor individu/samenleving
Constructief : positieve gevolgen voor individu/samenleving
Critici : hoe medium classificeren dat positieve en negatieve effecten heeft ?
 vb kenniskloofhypothese
43

Aard van de invloed
-
Verschillende soorten media-effecten






Specificiteit
-
2 niveaus van specificiteit


-

Cognitieve effecten, zijn oa leereffecten
 Verwerven van kennis
 Formeel
 Incidenteel (zonder zich er bewust van te zijn)
Attitude-effecten, invloed op opinies, overtuigingen, waarden en normen
 Onmiddellijke effecten
 Geleidelijke effecten
Emotie-effecten, effecten die emoties veroorzaken
Fysiologische effecten, effecten van media op het lichaam
Gedragseffecten, effecten van media op gedrag
 Impulsieve gedragingen
 Maar ook vb stemgedrag
Specifieke effecten
Effecten afhankelijk van specifieke media-inhoud of specifieke vorm
mediagebruik
Diffuse effecten
Algemene effecten
Opmerking : meeste effecttheorieën gaan over specifieke effecten, toch voorstelling
adhv terminologie van diffuse effecten
Realiteit
-
Veronderstelling dat verschillende genres verschillende effecten zullen hebben
Onderscheid


Documentaire en non-ficties genres
Genres die indruk wekken realiteit rechtstreeks weer te geven
Fictie en amusement
Genres die narratieve vormen gebruiken voor verwijzing naar realiteit
44
3. Typologie van effecten
1. Niveau
 Individu
 Groep
 Institutie
 Maatschappij, cultuur, beschaving
2. Intentionaliteit
 Bedoelde effecten
 Niet-bedoelde, gewenste effecten
 Niet-bedoelde, ongewenste effecten
3. Termijn, tijdsperspectief
 Onmiddellijke reactie
 Uren en dagen
 Weken en maanden
 Maanden en jaren
 Jaren en decennia
 Decennia en eeuwen
4. Verandering
 Veroorzaken (ook : ongedaan maken wat al bestond)
 Versterken
 Mogelijk maken
 Voorkomen
5. Ervaring
 Directe ervaring
 Indirecte, interpersonele ervaring
 Media-ervaring
6. Relevantie
 Belangrijk
 Onbelangrijk
7. Richting
 Destructief
 Constructief
8. Aard
 Cognitie
 Attitude
 Emotie
 Fysiologische reactie
 Gedrag
9. Medianiveau
 Specifiek
 Diffuus
10. Realiteit
 Fictie
 Non-fictie
45
4. Methodologische problemen van het effectenonderzoek


Theorie of overtuiging ?
-
Relatief weinig onderzoeksresultaten worden als bewezen geacht
 Tgv daarvan zijn er voor- en tegenstanders van theorieën
 Soms gaat het meer over overtuigingen van bepaalde onderzoekers dan
over wetenschappelijke theorieën
-
Effectenonderzoek heeft vnl te lijden onder geldigheids- en causaliteitsproblemen
Geldigheidsproblemen
-
Verwijst naar mate waarin men zeker kan zijn dat wat men beweert of heeft
gevonden inderdaad geldt voor bestudeerde populatie
-
Redenen voor geldighs- en veralgemeenbaarhdsproblemen bij effectenonderzoek




-
Soorten geldigheid



Experimenten veronderstellen een gecontroleerde omgeving
 Probleem : experiment creëert erg onnatuurlijke situatie
 Men kan niet zomaar veralgemenen naar het dagelijkse leven
Meestal onderzoekt men effect van 1 stimulus
 Typisch voor media is dat men voortdurend wordt blootgesteld aan
verschillende vergelijkbare stimuli
Gekozen stimulus is vaak erg atypisch
 Men zoekt effecten van iets uitzonderlijks
 Vraag of men resultaten zomaar kan veralgemenen
Proefpersonen bij onderzoek zijn vaak erg atypisch
 Vaak beroep gedaan op universiteitsstudenten
 Vraag of men resultaten zomaar kan veralgemenen
Interne geldigheid
Wanneer men kan aantonen dat bepaald effect optreedt in kunstmatige
omgeving (labo)
Externe geldigheid
Wanneer men kan aantonen dat effect niet enkel in labo wordt
opgeroepen, maar ook optreedt in dagelijks mediagebruik van populatie
Causaliteitsproblemen
-
Vaak moeilijk om te spreken in termen van oorzaak-gevolg
46


-
Problemen zijn moeilijk op te lossen
 Causaliteitsprobleem leren zien als waarschijnlijkheidsprobleem
 Statistiek is wetenschap van waarschijnlijkheden ≠ zekerheden
 Wetenschappelijk onderzoek leidt zelden/nooit tot bewijs van
theorie  enkel aantonen waarschijnlijkheid
-
2 aanbevelingen


-

Voornaamste oorzaak : men kan zelden beroep doen op experimenteel
onderzoek, en moet toevlucht nemen tot kwantitatief survey-onderzoek en
kwalitatieve diepte-interviews
Vaak enkel aantonen van verbanden, maar geen oorzakelijke relaties
 Correlatie ≠ causaliteit
Zorg voor duidelijke hypothesen
 Vaak statistisch toeval als uitkomst tov is van verwachtingen
 Bescherming dmv goede hypothesen
 Concreet : zoek hypothese die te testen theorie kan ontkrachten
 Door verfijnen van theorie adhv weerlegbare hypothesen wordt
theorie steeds verfijnder, en resultaat steeds waarschijnlijker
Houdt rekening met mogelijke invloed andere variabelen
 Ev schijnverbanden
Opmerking : richting van relatie media-effecten is niet erg duidelijk
 Aangezien media werking uitoefenen op domein van betekenissen en het
symbolische zijn causale conclusies niet vanzelfsprekend
Verklaringen voor kleine effecten
-
3 verklaringen obv voorgaande voor kleine effecten in veel onderzoek



Kleine media-effecten zijn eigenlijk fouten
 Toeval
 Gevolg typische fluctuaties van wetenschappelijk onderzoek
Media-effecten zijn groot, maar verborgen
 In realiteit zijn effecten van media groot, maar blijkt niet uit
onderzoek owv onnauwkeurige onderzoeksmethoden
 Mensen slecht onderzoeksobject (onnauwkeurig weergeven eigen
gedrag)
Media-effecten zijn klein, maar reëel
 Effecten moeten niet groot zijn om relevant te zijn
 Zelfs als media kleine verandering veroorzaken bij (kleine groep)
ontvangers is het maatschappelijk belangrijk
47
7 Intentionele effecten op individueel niveau
1. Persuasie

Persuasieve communicatie
Alle vormen van communicatie waarbij de communicator (persoon of organisatie)
bewust de bedoeling heeft om invloed uit te oefenen op een individu of groep individuen
via openlijke of verborgen communicatietechnieken
-
Kenmerkend : communcatiecampagne
 Geplande vorm van communicatie
 ≠ communicator heeft volledige controle over proces
-
Belangrijk is intentie van communicator
 Intentie hebben om ontvangers op een of andere manier te beïnvloeden
 Niet nodig dat
 Communicatiehandeling gewenste effect heeft
 Communicatiehandeling enig effect heeft
 Persuasieve intenties van communicator door ontvanger worden
opgemerkt
-
Fauconnier : persuasieve communicatie
 Communicatie waarbij de communicator de intentie heeft om meningen,
houdingen of gedragingen van ontvanger te beïnvloeden
-
Aard van communicatie : niveau van attitude en gedrag
 Bij verwijzing naar aard van communicatie is het niet nodig dat
communicator beïnvloeding tot intentie heeft
 Einddoel ≠ attitude- of gedragsverandering
-
Verschil tussen doelstellingen en gebruikte strategieën
 Vaak verdediging van persuasieve communicatie door strategieën voor te
stellen als doelen
 vb Kennisvermeerdering (indruk kennis aan te bieden) als strategie
-
Onderscheid tussen verschillende vormen van persuasieve communicatie
 Naargelang aard van gebruikte benadering (strategie)
 Naargelang maatschappelijk veld waarin men invloed tracht uit te oefenen
48
2. Vormen van persuasieve communicatie

Voorlichting
-

Public relations
-

Maakt vnl gebruik van rationele argumenten of informatie
 Indirecte kanalen
 Komt voor in commerciële omgevingen, maar ook bij andere organisaties
 In niet-commerciële organisaties wordt PR vaak anders genoemd,
maar het doel blijft persuasieve communicatie
Reclame
-

Minst agressieve vorm van communicatie
 Mensen beïnvloeden dmv rationele argumenten
 Persuasieve aard is duidelijk
 Voornaamste doel : kennisvermeerdering
 Campagnes zijn nooit helemaal onzelfzuchtig !
Maakt vnl gebruik van emotionele, suggestieve of zelfs irrationele technieken
Reclame indien commerciële belangen of sector ‘productie en distributie van g&d’
Propaganda
-
Maakt gebruik van emotionele, suggestieve of irrationele technieken
Propaganda indien domein van ‘productie en distributie van opvattingen, waarden,
normen, politiek, godsdienst en cultuur’
Term vnl voor communicatieboodschappen van politieke actoren en overheden
3. Persuasieve communicatie als marketingcommunicatie

Persuasieve communicatie staat zelden op zichzelf, vaak ingewerkt in marketingplan
-
Marketing
Geheel van technieken dat als doel heeft om product of dienst te promoten en dat
op manier die zo goed mogelijk aangepast is aan vragen of wensen van markt

Communicatie is slechts 1 element van marketing, van de 4 P’s
 Prijs
 Product
 Plaats
 Promotie
49


Dmv marktstudie probeert men wensen van markt te weten te komen
Persuasieve communicatie hoort bij ‘promotie’
-
Begrip propaganda wordt steeds minder gebruikt
 Verschillen tussen persuasieve communicatiemiddelen en technieken
gebruikt door politici en commerciële organisaties nog zo klein zijn dat men
voor beiden beter gelijkaardig begrip gebruikt
 Toch is woord propaganda nog steeds bruikbaar !
-
Evolutie van propaganda naar marketing


-
Nog steeds verschil tussen politieke reclame en politieke marketing


-
Evolutie naar grotere marktgerichtheid
Technieken uit marketing- en reclamewereld worden overgenomen
 Op niveau van uitwerking van campagnes
 vb direct mail, waarbij databestanden worden gebruikt om
concrete kiezers aan te schrijven met uitgekiende brieven
en folders
 op niveau van marktverkenning
 vb focus group research, waarbij groepjes mensen onder
leiding van ervaren gespreksleiders mening geven en
discussiëren over aspecten van campagne en politiek
Politieke reclame = concrete communicatie-uitingen van politici en partijen
Politieke marketing = ruimer geheel van studies, technieken enz die politici
en partijen ontwikkelen om op termijn aantal kiezers te laten toenemen
Belangrijke verschillen tussen commerciële en politieke marketing
Commerciële marketing
Onbeperkte mogelijkheid tot aanpassen van
product
Succes van marketingcommunicatie vrij
gemakkelijk te bepalen
Goede controle over of, hoeveel en wanneer er
wordt gecommuniceerd
Voornaamste zorg is verstevigen van positie van
productie of organisatie tov concurrentie
Negatieve reclame of aanval op concurrenten is
hoogst ongewoon
Korte termijn doelstellingen
Politieke marketing
Politici kunnen product niet onbeperkt
aanpassen
Politieke campagnes mag men niet enkel
beoordelen obv uitkomst verkiezingen
(andere aspecten)
Nauwelijks controle
Ook interne concurrentie, kandidaten trachten
meer media- en persaandacht te krijgen ten
koste van partijgenoten
In sommige politieke systemen bestaat lange
traditie van negatieve advertenties
Lange termijn doelstellingen
50
4. Effecten van persuasieve communicatie

Hier : effecten beperkt tot effecten bedoeld door communicatoren (ook andere)

Doelstellingen bij commerciële vormen van persuasieve communicatie

-
Cognitieve effecten, vb verhogen van bekendheid
Attitude-effecten, vb houding tov bepaald product
Gedragseffecten, vnl koopgedrag
-
Speciaal soort effect : positioneren van product of merk
Men tracht te bekomen dat merk van communicator door ontvangers als enige echte
vertegenwoordigers van product of dienst wordt gezien
Doelstellingen bij politieke marketing
-
Cognitieve effecten, vb verhogen partijbekendheid
Attitude-effecten, vb creëren positieve houding tov partij
Gedragseffecten, vb stemgedrag
-
Ook : positioneren
Partij trachten geassocieerd te worden met bepaald onderwerp
5. Methoden van persuasieve communicatie

Veel gebruikte strategieën van zowel politieke als commerciële communicatie
-
Band wagon effect
 Men tracht ontvanger indruk te geven dat iedereen het doet
 Proberen om zwijgspiraal uit te lokken
-
Appel aan emoties
 Meest gebruikt : fear appeal, waarbij men op angsten van mensen inspeelt
-
Verwijzing naar geloofwaardigheid van bron, 2 vormen
 Positief gebruik eigen geloofwaardigheid
Vaak in vorm van testimonials, waarbij men bekende of gewone personen
gebruikt om product aan te prijzen
 Aanvallen van concurrent
Bedoeling boodschappen concurrentie in diskrediet te brengen (labelling)
51
6. Modellen van de werking van persuasieve communicatie

Eenvoudige modellen
-
Gebruik van AIDA-formule, waarbij de letters staan voor




-
AIDA-formule is erg simpel en sterk gericht op koopgedrag (geen echt model)
-
Complexere formule, vooral beschrijvend : model van McGuire







Attention
Persuasieve communicatie moet eerst worden opgemerkt
Interest
Opwekken van interesse van ontvanger
Desire
Oproepen van verlangen
Action
Persuasieve communicatie ≠ geslaagd als ze niet tot bepaald effect leidt
Presentation
Attention
Comprehension
Yielding (meegaand)
Retention (het zich onthouden)
Overt behaviour (open houding)
Elaboration Likelihood Model (ELM)
-
Vooral gericht op attitudeverandering
-
ELM : 2 manieren waarop persuasieve boodschap ontvanger kan beïnvloeden
(centraal : vraag hoe betrokken en actief ontvanger is)

Directe persuasieve route, voorwaarden
 Ontvanger moet gemotiveerd zijn om persuasieve boodschap te
verwerken, en dus sterk betrokken bij onderwerp
 Ontvanger moet mogelijkheid hebben boodschap te verwerken,
nood aan achtergrondkennis
 Uitkomst van verwerking hangt af van gedachten die worden
opgeroepen (neutraal, positief, negatief)
 Resultaat : positieve, negatieve of geen attitudeverandering

Perifere of indirecte persuasieve route, voorwaarden
 Ontvanger is niet-actief en niet betrokken bij verwerkingsproces
52




-
Ontvanger heeft niet gevoel boodschap relevant is mbt eigen leven
OF : ontvanger verkeert niet in mogelijkheid om boodschap
adequaat te verwerken (mentale capaciteiten)
OF : boodschap roept neutrale gedachten op over onderwerp
waarover ontvanger geen positieve/negatieve attitude had
Verwerking gebeurt niet bewust en rationeel
Redenen waarom Elaboration Likelihood model interessant is



Houdt er rekening mee dat niet elke boodschap door elk individu op
dezelfde manier wordt verwerkt
Benadrukt dat niet alle persuasieve boodschappen bewust worden
opgemerkt en verwerkt
Ontvanger moet niet eerst toegeven voor beïnvloeding kan optreden
7. Speciale (bedenkelijke?) vormen

Verhalen waarin persuasieve boodschappen niet door menselijke bewustzijn, maar door
onderbewuste worden opgemerkt, 2 varianten
-
-

Subliminale boodschappen
Boodschappen die worden verspreid buiten normale menselijke
waarnemingsvermogen  niet zichtbaar of hoorbaar
 Theorie is dat onderbewuste wel waarnemingen kan doen op niveau
waarop de boodschappen worden verspreid
 vb
 Wanneer er tussen filmbeelden beeldjes worden gestopt van
bepaald product, waardoor kijker onbewust verlangt naar product
 Muziek waarop teksten zijn ingesproken op frequenties die voor
bewuste gehoor niet waarneembaar zijn (zelfhulptapes)
Verborgen verleiders
Boodschappen die net kunnen worden opgemerkt, tenzij mbv zekere verwerking
 Theorie is dat in onderbewust hierdoor bepaalde verwerking optreedt
 vb
 Bij vb reclame voor drankje, waarin afbeelding van naakte pin-up
te zien is, zodat drank gedachte seks zou oproepen
 Jonge misdadigers die beweren gehandeld te hebben onder
invloed van verborgen boodschappen in rockmuziek
Conclusies uit wetenschappelijke literatuur
-
Volgens studies kunnen mensen in sommige gevallen inderdaad subliminale
boodschappen opmerken, dit betekent echter niet dat er een effect is
53

Voor alle gevallen zelfde opmerkingen
-
-

Geen bewijs dat zelfhulptapes effect hebben
 Idee dat men naar zo’n tape luistert kan wel bepaald effect hebben
Beschuldiging dat sommige rockbands geheime boodschappen in muziek opnemen,
is nooit bewezen  men hoort wat men wil horen
Geen wetenschappelijk bewijs dat gehoor zulke boodschappen zou kunnen
opmerken en begrijpen
Voor visuele verborgen verleiders : men ziet wat men wil zien
Telkens onderscheid maken tussen 2 processen
 Vraag of mensen zulke boodschappen opmerken
 Vraag of zulke boodschappen effect kunnen hebben
Best mogelijk dat men gebruik maakt van subliminale boodschappen of verborgen
verleiders, dit betekent niet dat er effecten bestaan
Vraag waar angst voor en geruchten rond die bepaalde boodschappen vandaag komen
-
Mensen hebben neiging om negatieve en ongewenste gevolgen aan externe
oorzaken toe te schrijven
Mensen hebben neiging om te blijven vasthouden aan overtuigingen, zelfs indien
onvoldoende bewijzen
Men maakt steeds zelfde redeneerfout : men gaat ervan uit dat het bestaan van iets,
ook verwachte effect zal hebben
8. Onbedoelde effecten op het individuele
niveau
1. 69.120 media-effecten


Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen 69.120 media-effecten
Belichting van aantal populaire theorieën en thema’s
2. Stimulus-response theorieën

Men gaat ervan uit dat waarnemen van communicatieboodschap onmiddellijk effect
heeft op ontvanger

Voorbeelden
-
Copycatgedrag : mensen die mediaboodschappen letterlijk navolgen
54
-
Imitatie- of besmettingseffect
Verschil met copycat effect is dat men niet bewust bedoeling heeft negatief gevolg
van het gedrag uit te lokken
-
Trigger-effect
Persoon die reeds mentale ingesteldheid of psychische voorbestemdheid heeft om
bepaald gedrag te stellen, wordt daartoe aangestoken door mediaboodschap
-
Catharsis-effect
Mediagebruik leidt tot ontlading (geen wetenschappelijke steun)

Stimulus-responsetheorieën worden soms injectienaaldtheorieën genoemd
Stamt af van onderzoek waarbij men veronderstelde dat automatische, ongewilde
effecten konden optreden bij blootstelling aan propaganda

Nood aan onderscheid tussen volgende effecten

-
Onderscheid tussen effecten waarvan wordt verondersteld dat ze bij alle of grote
groep ontvangers kunnen optreden en effecten die alleen bij zeer speciale individuen
optreden (onvoorspelbaarheid bij laatste)
-
Onderscheid tussen negatieve gevolgen die intentioneel gebeuren en ongelukken
 Intentioneel : indien er negatieve bedoeling is (copycat)
Stimulus-response hypothese stelt dat mediaboodschap automatisch en onmiddellijk
effect veroorzaakt, er is geen tussenkomst van bewustzijn en geen mentale verwerking
 onmiddellijke effecten
3. Effecten als gevolg van verwarring over bronnen

Sleepereffect
-

Mensen onthouden feiten en argumenten gemakkelijker dan informatie over bron
waaruit ze ze geleerd hebben
Gevolg hiervan : na lange tijd herinneren mensen zich informatie zonder
betrouwbaarheid van bron te herinneren
Kennis kan jarenlang in achterhoofd blijven ‘slapen’ tot ze wordt opgeroepen in
concrete situaties  informatie over bron is lang vergeten
Media-effecten als verwerkingsfout
-
Mensen leren soms ook informatie over realiteit van fictieve mediaboodschappen
55
-
-
Hierbij bestaat mogelijkheid tot verwerkingsfout  speciaal geval van sleepereffect
Mensen zien info in fictie en beseffen dat het om fictie gaat, als ze onvoldoende
opletten, wordt aspect van fictieve info onthouden alsof het echte info is
Leren uit fictie kan niet zomaar als verwerkingsfout worden gezien :
soms veronderstelt men dat informatie in fictie als echt kan worden beschouwd
4. Cumulatieve effecten

Wanneer media allerlei emotionele effecten oproepen
-

Kortetermijneffecten : angstreacties, bij vb gewelddadige of schokkende beelden
Langetermijneffecten : traumatisering
Effecten die pas duidelijk worden op lange termijn en gevolg kunnen zijn van langdurig
en regelmatig (her)oproepen van emoties
-
Desensitization
 Wanneer langdurige en/of regelmatige blootstelling aan mediaboodschap
die oorspronkelijk als schokkend of onaangenaam werd ervaren tot zekere
gewenning leidt (best onderzocht mbt geweld)
 Kan ook positief zijn : gebruik bij therapie om mensen van angst te helpen
-
Sensitization
 Wanneer schokkende informatie tot toename van gevoeligheid leidt
 Mensen voelen emoties die ze eerder nauwelijks kenden
5. Fysiologische effecten


Relatief weinig aandacht aan besteed
Arousal : wanneer opwinding plaatsvindt bij gebruik van media  meestal korte duur

Mediagebruik kan ook langdurige fysiologische effecten hebben, vb
-
Stijging van lichaamsgewicht
Neurologische veranderingen, vb hersenen kinderen veel gamen ontwikkelen anders
Ev schade toebrengen, vb muisarm
6. Sociale constructie van de realiteit

Sociaal constructivisme
-
Men gaat na of mensen van media leren hoe werkelijkheid in elkaar zit
56





Agenda setting theorie
Mensen leiden belang van feiten af uit aandacht die media eraan geeft
Zwijgspiraal theorie
Mensen leiden uit media gevoel af over welke opvattingen door anderen
worden aanvaard, en welke men beter voor zichzelf houdt
Cultivatietheorie van George Gerbner
Theorie over socialisatie van mediagebruiker
Cultivatietheorie door George Gerbner
-
Storytelling
 In elke samenleving ontstaan verhaaltjes die als doel hebben mensen de
sociale orde te leren kennen en als normaal te leren aanvaarden
 Belangrijk omdat normen en waarden duidelijkst geïllustreerd worden
adhv verhalen over overtredingen
 Leren via communicatie : vertellen wat er is gebeurd
 Leren via verzonnen verhaal : duidelijk maken aan individuen wat
gevolgen zijn van normovertredingen
-
Televisie is belangrijkste verspreider van verhalen over realiteit
 Biedt zeer homogeen wereldbeeld
 Uitgangspunt : kijker weet dat hij naar fictie kijkt, maar vindt dat dit erg
realistisch is uitgebeeld, en dus boodschap afleidt over echte wereld
-
Opmerkelijk : alomtegenwoordigheid van geweld op tv
 Dramaturgisch element : gebruikt om verhaal te vertellen
 Demografie van televisiewereld heeft belang
 Aangezien kijkers veronderstellen dat vele verhalen grond van
waarheid bevatten, zullen ze van tv leren wie machtig/machteloos
is, wie wel/geen angst moet hebben voor geweld
 Verhoudingen tv-realiteit ≠ reële verhoudingen
 Cultivatietheorie gaat na wat effect van tv-beeld is op realiteitsbeeld
 Methode
 Men doet inhoudsanalyses van televisiedemografie
 Afleiden van tv-antwoord op bepaalde vragen
 Via enquêtes ondervraging van steekproef, om na te gaan
wie sneller tv-antwoord geeft op vragen
Kritiek op cultivatietheorie
-
Cultivatietheorie zou niet falsifieerbaar (onjuistheid aantonen) zijn
Hypothese zou zo zijn geformuleerd dat elk significant verband tussen
realiteitsopvattingen en tv-kijken als bewijs van de theorie kan worden beschouwd
57

-
Gerbner gaat uit van louter kwantitatieve teksttheorie
 Telen van vb geweld volstaat voor analyse van tv-boodschap
 Geweld heeft niet altijd zelfde betekenis
 Vragen om interpretatie (semiotiek)
-
Niet elke gewelddaad heeft dezelfde betekenis en niet iedere kijker zal elke
gewelddaad op dezelfde manier interpreteren
Conclusie
-
Cultivatietheorie heeft aanhangers en critici
Nog steeds interessant owv verregaande toekenning van cognitieve en attitudinale
rol aan media
Vooral toespitsing op tv, maar kan op veel media worden toegepast
7. De ‘actieve kijker’ : receptietheorie en het einde van effectstudies

Receptietheorie
Elke individu heeft een zeer persoonlijke interpretatie van elke mediaboodschap
waarmee hij wordt geconfronteerd
-
Ontvanger is actief (actieve ontvangertheorieën)
Sprake van mentale activiteit, waarbij ontvanger elke boodschap verwerkt
-
Verschil Uses & Gratificationstheorie
 Bij uses & gratifications ook sprake van actieve ontvanger, maar activiteit
speelt zich op het niveau van behoeften, motivaties en gedragingen
 Bij receptietheorie is ontvanger altijd actief, owv verwerking boodschap
-
Zinloosheid van effectenonderzoek
 Actieve ontvangertheorie is dus geen echte effectentheorie
 Doorgaans gebruikmaken van diepte-interviews met ontvangers om
erachter te komen welke betekenis ze geven aan mediaboodschap
 Mensen hoeven boodschappen niet altijd te interpreteren zoals
wetenschappers veronderstellen
8. Data setting en boundary setting

Effectenonderzoek is enkel mogelijk als met inzichten van actieve ontvangertheorie
rekening wordt gehouden

Centraal in receptietheorie : actieve ontvanger die mediaboodschappen verwerkt en in
het hoofd van ontvanger ontstaat betekenis
58
-
Onderscheiden van 2 processen

Data setting
 Mensen leren veel van media
 Geen belang of ze dit bewust doen, of informatie en voorbeelden
juist zijn of niet

Boundary setting
 Hoe verder men zich van gewone percepties begeeft, en hoe
dichter men bij opinies/attitudes komt, des te meer moet
ontvanger informatie uit de media actief verwerken
 Boodschap bepaalt niet wat ontvanger gaat denken, maar helpt
wel grenzen bepalen waarbinnen ontvanger met info omgaat
 Dus : binnen bepaalde grenzen kan ontvanger boodschap
verwerken zoals hij dat wel, interpretaties die niet worden
ondersteund door boodschap, zijn minder aannemelijk
59
Download