De werkplek als een krachtige leersituatie Agnes de Boer (student Open Universiteit Onderwijswetenschappen) Leren op de werkplek is momenteel hoogst actueel (Van der Klink & Streumer, 2004). In de gehele beroepskolom (van vmbo tot en met hbo maar ook universiteiten) en in de bedrijfsopleidingen is de belangstelling voor en invoering van het leren gekoppeld aan de werksituatie in rap tempo toegenomen (Streumer, 2007). Zowel in het beroepsonderwijs als in arbeidsorganisaties wordt volop geëxperimenteerd met de integratie van leren en werken. Sinds de tweede helft van de jaren tachtig begon zich een herontdekking van de werkplek als leersituatie te manifesteren als reactie op het maatschappelijk debat (Van der Klink & Streuemr, 2004). Met name van werkgeverszijde wordt aangedrongen op een praktische wende. Werkgevers waren ontevreden over de directe inzetbaarheid van schoolverlaters. Daarnaast doen zich in de Nederlandse samenleving ingrijpende verandering voor die van invloed zijn op doelen die het onderwijs zich stelt (Van Grinsven, 2003). Veranderingen die betrekking hebben op de arbeidsmarkt, op de leerlingen zelf en hun manier van leren en op de inzichten in leren en instructie. Omdat de problematiek rondom het leren op de werkplek niet alleen een onderdeel is van een beroepsopleiding, maar ook van arbeidsorganisaties wordt de problematiek beschouwt vanuit zowel een leer- en opleidingsperspectief als vanuit een organisatieperspectief. In deze bijdrage komen beide perspectieven aan bod. Bij het opleidingsperspectief gaat het om studenten die via stages/duale leertrajecten werken en leren verbinden. Bij het organisatieperspectief gaat het om het (geplande en toevallige/onbewuste) leren van werknemers in de concrete werksituaties. De werkplek heeft in beide perspectieven een centrale rol en wordt beschouwt als een krachtige leersituatie (Streumer, 2007). Maar wat wordt er nu onder werkplekleren verstaan en wat maakt een werkplek tot een krachtige leersituatie beschouwt vanuit zowel een leer- en opleidingsperspectief als vanuit een organisatieperspectief? Dit is de centrale vraagstelling in deze bijdrage. Hieronder volgt eerst een korte uiteenzetting van wat wordt verstaan onder werkplekleren. Vervolgens worden de achtergronden 1 van werkplekleren belicht. Daarna wordt bekeken hoe de werkplek gezien kan worden als een krachtige leersituatie binnen beroepsopleidingen en arbeidsorganisaties. Wat is werkplekleren? Werkplekleren is volgens Streumer (2007) een containerbegrip, dat in het onderwijs op verschillende manieren wordt gebruikt. In het hbo noemt men dit duaal leren, praktijkleren of COOP, in het mbo wordt het bpv (beroepspraktijkvorming), praktijkleren of integratie in de werksituatie genoemd. In het vmbo noemt men dit vakintegratie of praktijksimulatie. Deze termen duiden niet helemaal hetzelfde aan, maar gemeenschappelijk is het belang dat wordt gehecht aan reële arbeidssituaties, met echte problemen en uitdagingen om te leren (Van der Klink & Streumer, 2004). De eerste twee termen worden vooral gebruikt binnen de bedrijfsopleidingen, de laatste drie binnen het beroepsonderwijs. Praktijkleren wordt gedefinieerd als een vorm van leren waarin een lerende in praktijksituaties leert door beroepshandelingen te verrichten en te reflecteren op het eigen leerwerkproces en leerwerkresultaat. Dat leren moet bij voorkeur plaats vinden in de echte praktijk (en in mindere mate binnenschools). De term praktijkleren wordt inwisselbaar gebruikt met beroepspraktijkvorming. Praktijkleren en beroepspraktijkvorming worden gebruikt in het middelbaar beroepsonderwijs; duaal leren wordt op dit moment vooral gebruikt in het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderijs. De term duaal leren impliceert dat een arbeidsorganisatie belast is met de praktische kant van de opleiding, terwijl de onderwijsinstelling verantwoordelijk is voor de theoretische verdieping. Werkgerelateerd heeft een bredere scope dan werkplekopleiden: de eerste term omvat alle leren dat direct gekoppeld is aan het werk; de tweede term heeft betrekking op leren dat op de werkplek plaatsvindt. Om het begrip werkplekleren te verduidelijken, worden hierna een vijftal kenmerken beschreven die de contouren van het verschijnsel zichtbaar maken (Streumer, 2007). 1) Werkplekleren heeft betrekking op processen die in specifieke organisatiecontexten plaatsvinden en is gericht op het verwerven en assimileren van een geïntegreerde verzameling van kennis, vaardigheden en houdingen. Zo’n geïntegreerde set van kennis, vaardigheden en houdingen duiden we tegenwoordig aan als ‘competentie’. Het gaat er daarbij steeds om dat bij de betrokkenen (lerende of team) een proces van gedragsverandering op gang komt. 2) Werkplekleren omvat zowel individueel en groepsleren, als organisatieleren. 3) Verschillende typen van werkplekleren kunnen worden 2 onderscheiden wat betreft de mate waarin ze stuurbaar en controleerbaar zijn (‘locus of control’). Formeel leren wordt door de organisatie (deels) gestructureerd en biedt aanmerkelijk minder mogelijkheden tot zelfsturing in vergelijking met informeel en incidenteel leren. Deze laatste twee vromen van leren worden gekenmerkt door een hoge mate van zelfsturing en de controle over het leerproces heeft een sterk individueel karakter (Eraut, 2000). 4) In de discussies over werkplekleren wordt met name het complexe en contextspecifieke karakter van leren benadrukt (Marsick & Watkins, 1990). 5) In de definities van het begrip ‘leren’ wordt veel nadruk gelegd op betekenisvol leren. Dit verwijst naar het subjectieve karakter van leren. Deze vijf kenmerken benadrukken elk een ander aspect van werkplekleren en vullen elkaar aan. In ieder geval wordt duidelijk dat (1) de context waarbinnen het leren gestalte krijgt belangrijk is, (2) leren op verschillende niveaus plaatsvindt (individueel, team en organisatie), (3) de mate van zelfsturing een rol speelt, (4) leren in verschillende vormen voorkomt (formeel – informeel) en (5) de nadruk dient te liggen op de ontwikkeling van het vermogen om te leren. Achtergronden van werkplekleren Billett (2003) is er van overtuigd dat er op de werkplek altijd al geleerd is: voordat ons onderwijsbestel is geïnstitutionaliseerd, was de werkplek bij uitstek al de plaats waar de sociale reproductie van vakmanschap heeft plaatsgevonden. Ook Streumer (2007) geeft aan dat de werkplek als leeromgeving een lange geschiedenis kent. Kijken we bijvoorbeeld naar de gilden die in ons land in de Middeleeuwen werd opgericht, dan zien we dat destijds het opleiden op de werkplek de gebruikelijke weg was om te groeien in het ambacht. Met de komst van de industrialisatie aan het eind van de negentiende eeuw werden de gilden opgeheven, omdat er dan een streven is naar totale liberalisering van de arbeidsmarkt. Leren op de werkplek wordt dan steeds minder belangrijk en beperkt zich vooral tot het inwerken van nieuwe collega’s, onder toeziend oog van een ervaren collega die de nieuweling de kneepjes van het vak bijbracht. De ambachtsscholen die in de negentiende eeuw werden opgericht waren sterk theoretisch georiënteerd. Er ontstond onvrede bij de werkgevers, omdat scholen onvoldoende voorzagen in de groeiende behoefte aan inzetbare schoolverlaters. Op verschillende manieren werd vervolgens getracht de aansluiting tussen beroepsonderwijs en 3 arbeidsmarkt te verbeteren. Daardoor kwam ook het opleiden op de werkplek weer in de belangstelling. Een belangrijke reden voor het toenemende belang naar leren op de werkplek is de wending naar competenties. Deze wending heeft te maken met een viertal belangrijke ontwikkelingen in het onderwijs en de samenleving (Hendriks & Schoonman, 2006). Ten eerste de wijzigingen in de opvattingen over leren, namelijk de verschuiving van overdracht van kennis en vaardigheden naar het gebruik van kennis en vaardigheden. De nadruk lig nu meer op het leerproces van de lerende. Ten tweede zijn beroepen sterk in ontwikkeling en wordt de vaste beroepenstructuur steeds meer doorbroken waardoor het moeilijk is specifieke beroepen met vaste kwalificaties te identificeren. Ten derde worden beroepsopleidingen sterker dan ooit aangesproken op de verbinding tussen theorie en praktijk. Van deze opleidingen wordt niet alleen verwacht dat zij studenten opleiden voor een entree op de arbeidsmarkt, maar ook dat zij de basis leggen voor een levenslang leren. Ten slotte komen er voor mensen steeds meer keuzemogelijkheden ter beschikking die leiden tot verdere individualisering. De loopbaan vormt daarbij het uitgangspunt. Leven, werken en leren worden bepaald door de doelen die mensen zichzelf stellen. De combinatie van deze ontwikkelingen maakt het noodzakelijk te zoeken naar stabiele kwaliteiten die flexibel hanteerbaar zijn. Traditionele kwalificaties voor de beroepspraktijk en eindtermen voor het onderwijs voldeden door het specifieke karakter binnen deze dynamiek onvoldoende. Competenties zijn ruimer geformuleerd en kunnen steeds opnieuw binnen iedere situatie concreet gemaakt worden door het definiëren van specifieke indicatoren. Technologische en marktontwikkelingen en de opkomst van nieuwe organisatie- en productieconcepten leiden in veel beroepen en functies tot het complexer en veelzijdiger worden van de kernproblemen van het werk en daarmee van de eisen aan de vakbekwaamheid van beroepsbeoefenaars (Onstenk, 2004). De competenties worden (her)ontdekt als kapitaal van de onderneming. Tal van bedrijven ontwikkelen een systeem van competenties waarmee functies of rollen van medewerkers worden beschreven en personen worden aangestuurd, beoordeeld, beloond en in een opleidingstraject geplaatst. Competentieontwikkeling als strategisch doel veronderstelt integraal HRD-beleid, waarin aandacht wordt besteed aan scholing, maar vooral ook aan leren op de werkplek, dat wil zeggen leren tijdens 4 en van het werken zelf. Opleiden en leren op de werkplek kan een essentiële bijdrage leveren aan het verwerven en vernieuwen van vakbekwaamheid en tevens aan de innovatie van arbeid en organisatie. Het is duidelijk dat in het verleden en heden beide perspectieven op werkplekleren terugkomen. De geschiedenis laat zien dat de waardering voor de werksituatie als leersetting in de tijd varieert (Van der Klink & Streumer, 2004). De werkplek als een krachtige leersituatie Gezien de bovenstaande ontwikkeling in zowel de maatschappij als op onderwijsgebied wordt de werkplek wel beschouwt als een krachtige leersituatie. Wat is nu een krachtige leeromgeving? De Corte (1993) definieert in zijn artikel “On the design of powerful environments for fostering cognitive development” een krachtige leeromgeving als een omgeving die aanleiding geeft tot het uitlokken van de vereiste leerprocessen om de beoogde leerresultaten te bereiken. Een soortgelijke definitie komen we tegen bij the Cognition and Technology Group at Vanderbilt (1990) namelijk: krachtige leeromgevingen zijn die leeromgevingen die leerlingen het meest effectief uitnodigen om te experimenteren en actief te participeren in het leer- en doceerproces. In het kader van de doelstellingen die gericht zijn op de overname van sturing door de deelnemer en de ontwikkeling van het zelfregulerend vermogen, kunnen krachtige leeromgevingen omschreven worden als omgevingen die aanleiding geven tot het actief construeren van kennis en tevens leerlingen in staat stellen de verantwoordelijkheid voor het zelfstandig verwerven en op peil houden van kennis geleidelijk aan over te nemen van de docent. Een krachtige leeromgeving wordt door Lodewijks (1993) en Simons (1999) omschreven als een omgeving waarin leerlingen worden gemotiveerd en gefaciliteerd om zich te ontwikkelen tot adequaat handelende beroepsbeoefenaren. De leeromgeving is realistisch, bevat voldoende informatie, geeft modellen en voorziet in coaching en zorgt ervoor dat de sturing langzamerhand wordt overgelaten aan de lerende. Leersituaties in het beroepsonderwijs en in arbeidsorganisaties Zoals al eerder is genoemd kan leren op de werkplek worden beschouwt vanuit twee perspectieven, enerzijds een leer- en opleidingsperspectief en anderzijds een organisatieperspectief, omdat leren op de werkplek zowel in het beroepsonderwijs als in arbeidsorganisaties plaats vind. Kenmerkend voor 5 de jaren negentig is de toenemende behoefte aan flexibele organisaties die in kunnen spelen op de snelle veranderingen (Van der Klink & Streumer, 2004). Deze flexibilisering uit zich in het denken over het arbeidscontract, een baan voor het leven wordt steeds zeldzamer, maar ook de aard van de werkzaamheden verandert. Routine en ervaring krijgen in een werkomgeving waarin permanente verandering de enige constante is, een geheel andere betekenis. Het werk verandert voortdurend en vereist van werknemers welhaast permanent leren. Levenslang leren, al of niet geapprecieerd door de lerenden, wordt in elk geval de standaard. Het ligt voor de hand dat in zulke leerrijke werksituaties het leren niet wordt uitbesteed aan instanties buiten de werksituatie, maar dat de werkplek de belangrijkste leeromgeving wordt in de arbeidsorganisatie. Aan het begin van de jaren negentig wordt leren op de werkplek nog sterk geassocieerd met opleidingsactiviteiten, zoals werkplekopleidingen. Echter, de werksituatie is geen schoolse situatie, en ondanks alle inspanningen om het werkplekopleiden te optimaliseren wordt langzamerhand inzichtelijk dat opleiden op de werkplek maar ten dele succesvol kan zijn (Van der Klink, 1999). De werkplek heeft een eigen dynamiek en kent ander wetmatigheden, en ook heeft leren niet altijd de hoogste prioriteit (Onstenk, 1997). Mede onder invloed van de ietwat teleurstellende opbrengsten van werkplekopleidingen ontstaat er meer aandacht voor het integreren van leren in de werksituatie en voor benaderingen die beogen dat leren als continu proces plaats te laten vinden. Er komt bijvoorbeeld meer belangstelling voor hoe leren in projectvorm op de werkplek kan plaatsvinden, voor hoe het leren in (zelfsturende) teams te optimaliseren en de omstandigheden op de werkplek die het continue leren bevorderen. Onderzoek naar werkplekleren In de wetenschap heeft werkplekleren de nodige aandacht gekregen en zijn er verschillende onderzoeken naar leren op de werkplek gedaan. Beschouwt vanuit het organisatieperspectief is er bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar het leren van leraren op de werkplek door Bergen en Vermunt (2008) en Kwakman (2003). Bergen en Vermunt (2008) hebben in drie contexten onderzoek gedaan naar het leren van leraren opgevat als het veranderen van cognitie en/of gedrag. Deze drie contexten waren: het leren van leraren in samenwerkingsgroepen, het leren van leraren in collegiale coaching en 6 het leren van leraren in een informele leeromgeving. De resultaten van dit onderzoek laten zien, dat de leerprocessen van leraren op cognitie- en gedragsniveau in hoge mate unieke leerprocessen zijn. Leraren ondernemen in de drie contexten verschillende activiteiten en deze activiteiten gaan gepaard met verschillende leeruitkomsten. Het leren op de werkplek vraagt aanzienlijke en langdurige inspanningen om het beoogde gedrag daadwerkelijk in de klas te realiseren. De opvattingen van leraren over de inhoud van de vernieuwingen zijn van invloed op wat zij leren. Voor de motivatie om te blijven leren is het belangrijk dat leraren ervaren dat hun leerlingen beter gaan leren, onder invloed van hun veranderend lesgedrag. Een ander onderzoek naar het leren van leraren is gedaan door Kwakman (2003). Zij vat in haar onderzoek leraren op als professionals die leren in de werksituatie. Volgens Kwakman leren docenten continue, tijdens hun beroepsloopbaan, voor kwaliteitsverbetering op de werkplek gedeeld dan wel zelf. Sinds 1999 zijn er verschillende ontwikkelingen op het gebied van onderwijs geweest. Eén van deze ontwikkelingen is het vernieuwingsthema de didactiek van het actief en zelfstandig leren van leerlingen (Bergen & Vermunt, 2008). Leren wordt gezien als een actief proces, waarbij de verantwoordelijkheid voor het leren bij de studenten zelf ligt en de context een belangrijke rol speelt. Voor het realiseren van vernieuwingen is het noodzakelijk dat leraren nieuwe inzichten en nieuw gedrag verwerven. Specifiek voor werkplekleren bij docenten is dat op de werkplek leren wordt geïntegreerd in het werkproces en dat er geleerd wordt tijdens werkactiviteiten. Het wordt voor organisaties steeds belangrijker om permanent te blijven werken aan de innovatie van hun producten en diensten. Daarmee wordt innoveren niet alleen meer een exclusieve verantwoordelijkheid van afdelingen R&D, maar wordt het een opgave voor alle werknemers en daarmee een belangrijk agendapunt in het HRD-beleid van organisaties. Lakerveld (2005) heeft bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar kennisproductiviteit in instellingen voor Zorg en Welzijn. Centraal in het onderzoek van Lakerveld staat welke elementen in een werkomgeving ertoe bijdragen dat deze werkomgeving als leeromgeving fungeert. Volgens Lakerveld zou dit leidden tot een hogere kwaliteit van werken en een innovatief vermogen om het werk te veranderen en te verbeteren. Uit het onderzoek is een duidelijk beeld ontstaan van de elementen in een werkomgeving die in de beleving van medewerkers van een dergelijke omgeving een leeromgeving maken. Ook is de relatie van de elementen in de werkomgeving met de kwaliteit en het innovatieve vermogen van organisatieeenheden aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft het onderzoek een bruikbaar instrument opgeleverd waarmee afdelingen zichzelf kunnen doorlichten. 7 Vanuit de scope van het opleidingsperspectief wordt ook veel onderzoek gedaan naar werkplekleren. Recent is door Blokhuis (2006) onderzoek gedaan naar de factoren die deel moeten uitmaken van een ontwerp van effectief werkplekleren in het beroepsonderwijs. Hij komt met een model met drie typen factoren: studentkenmerken (zoals leerstijl, ervaring, motivatie, voorkennis), werkplekkenmerken (zoals taakinformatie, taakautonomie, steun, gelegenheid tot gebruik) en opleidings- en trainingskenmerken (zoals relevantie, consistentie, voorbereiding en assessment) (Streumer, 2007). Bij het testen van zijn model ging Blokhuis na welke kenmerken van invloed warren op de door hem ontworpen interventie: het geven van lichtlijnen voor de interactie tussen studenten en hun begeleiders op de werkplek. De experimenten tonen aan dat de interventie weliswaar niet het gewenste effect had – een betekenisvolle betere verwerving van beroepsrelevante competenties door studenten – maar dat een aantal werkplekkenmerken en studentkenmerken de interactie wel beïnvloeden. Ook uit dit onderzoek blijkt weer dat het zoeken naar causale relaties tussen kenmerken van lerenden en de werkplek en de uitkomst van leerprocessen uiterst gecompliceerd is. Conclusie Om tenslotte terug te gaan naar de centrale vraagstelling van deze bijdrage: wat wordt er nu onder werkplekleren verstaan en wat maakt een werkplek tot een krachtige leersituatie?, volgt hier eerst een terugblik van de herleefde en groeiende belangstelling naar werkplekleren in het beroepsonderwijs en organisaties. Veranderingen in de Nederlandse samenleving zijn van invloed geweest op de doelen die het beroepsonderwijs zich stelt (Van Grinsven, 2003). Het zijn veranderingen die betrekking hebben op de arbeidsmarkt, op de leerlingen zelf en hun manier van leren en op de inzichten in leren en instructie. Deze veranderingen hebben tot gevolg dat nagenoeg alle scholen bezig zijn het onderwijs te vernieuwen en te verbeteren. Om leerlingen beter in staat te stellen, aangeleerde vaardigheden toe te passen in uiteenlopende maatschappelijke en beroepssituaties zullen transfervaardigheden ontwikkeld moeten worden. Om die te kunnen oefenen wordt toenemend belang ingezien van contextrijk leren, als zijnde leren in een omgeving die model staat voor de toekomstige beroepspraktijk. Een dergelijke omgeving spreekt tot de verbeelding, daagt leerlingen uit tot toepassing van het geleerde en geeft leerlingen de kans actief met de opgedane kennis te experimenteren. Mede door het gegeven dat kennis snel verouderd is wordt meer nadruk gelegd op het aanleren van vaardigheden in tegenstelling tot het aanleren van theoretische kennis. Vanuit het 8 belang dat leerlingen leren om zelfstandig sturing en richting te geven aan het eigen leerproces en daarvoor zelf verantwoordelijk te zijn, verandert ook de rol van de docent. De docent verandert van degene die kennis aanbrengt naar degene die leerlingen leert zelf te leren en daarmee de condities schept waarin leren optimaal plaats kan vinden. Al deze ontwikkelingen hebben het onderwijs de laatste jaren in beweging gebracht, wat zich uit in allerlei nieuwe leeromgevingen en werkplekleren. Met de invoering van het competentiegericht onderwijs heeft werkplekleren een belangrijke plaats ingenomen binnen het onderwijs. Zeker in arbeidsorganisaties lijkt leren op de werkplek de norm te worden en in het beroepsonderwijs is het leren in een werksituatie eveneens een essentieel onderdeel van het curriculum geworden (Van der Klink & Streumer, 2004). De werkplek wordt ook wel aangeduid als een krachtige leeromgeving, die uitdaagt tot betekenisvol leren. Volgens Van Grinsven (2003) is een krachtige leeromgeving een omgeving die uitlokt tot activiteit en aanzet tot alle typen leeractiviteiten, waaronder zowel cognitieve, affectieve als regulatieve leeractiviteiten. Belangrijk kenmerk van de leeromgeving is het gedrag van de docent. Zowel Bergen en Vermunt (2008) en Kwakman (2003) hebben onderzoek gedaan naar het leren van de docent tijdens zijn beroepsuitoefening. Leraren worden gezien als sleutelfiguren bij het vormgeven in het onderwijs. Volgens Kwakman (2003) ligt de kracht van het werkplekleren bij docenten dat op de werkplek leren wordt geïntegreerd in het werkproces en dat er geleerd wordt tijdens werkactiviteiten. Uit het onderzoek van Lakerveld (2005) is een duidelijk beeld ontstaan van de elementen in een werkomgeving die in de beleving van medewerkers van een dergelijke omgeving een leeromgeving maken, zoals: werving, selectie en inwerken, functioneringsgesprekken, mobiliteit, scholing, samenwerking, supervisie, kwaliteitsbewaking, externe contacten, zelfsturend leren en netwerken. Steeds vaker tonen wetenschappers aan dat algemene vaardigheden in hoge mate afhankelijk zijn van de context waarin ze zijn aangeleerd. Leren zou dus effectiever zijn wanneer het gebeurt in een betekenisvolle context. Geconcludeerd kan nu worden dat de belangrijkste kenmerken van een krachtige leeromgeving te vinden zijn in de authenticiteit van de werkplek om zo betekenisvol mogelijk te leren. De werkplek leerrijk en uitdagend moet zijn om talenten te verkrijgen en te behouden. Dat het op de werkplek mogelijk wordt om leren te integreren in het werkproces en dat er geleerd kan worden tijdens werkactiviteiten. 9 Literatuur Bergen, T., & Vermunt, J. (2008). Het leren van leraren op de werkplek. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 29 (4), 45-53. Billet, S. (2003). A response to paradigms and dilemmas in the field of work related learning. Internal discussion paper for the Twente workshop on the learning potential of the workplace, February 2003. Brisbane: Griffith University. Blokhuis, F.T.L. (2006). Evidence-based design of workplace learning (dissertatie). Enschede: University of Twente. Cognition and Technology Group at Vanderbilt (1990). Anchored Instruction and its relationschip to situated cognition. Educational Researcher, 19, 2-10. De Corte, E. (1993). On the design of powerful environments for fostering cognitive development. Paper presented in a symposium on “Designing powerful learning environments in school” held at the III European Congres of Psychology, Tampere, Finland. Eraut, M. (2000).Non-formal learning, implicit learning and tacit knowledge in professional work. In: F. Coffield. The Necessity of Informal Learning. Bristol: The Policy Press. Hendriks, P., & Schoonman, W. (2006). Handboek Assessment deel I, gedragsproeven. Assen: Van Gorcum. Kwakman, C. H. E. (2003). Factors affecting teachers’ participation in professional learning activities. Teaching and Teacher Education, 19, 149-170. Lodewijks, J.G.L.C. (1993). De kick van het kunnen, Rede bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan de universiteit Brabant en de Universiteit Nijmegen. Tilburg: MesoConsult BV. 10 Marsick, V.J., & Watkins, K. (1990). Informal and Incidental Learning in the Workplace. Londen/New York: Routledge. Onstenk, J. (1997). Lerend leren werken. Brede vakbekwaamheid en de integratie van leren, werken en innoveren. (Dissertatie). Delft: Eburon. Onstenk, J. (2004). Leren leren tijdens het werk. In J. Streumer & M. van der Klink (Eds.), Leren op de werkplek. (pp.11-27). 's-Gravenhage: Reed Business Information. Simons, P.R.J. (1999). Krachtige leeromgevingen. Gids voor onderwijsmanagement. Onderwijzen en leren, 1d, 1-11. Streumer, J. (2007). Werkplekleren. Het medicijn voor alle kwalen?. Leren in organisaties, 6/7, 14-20. Van der Klink, M. (1999). Effictiviteit van werkplekopleiden. (Dissertatie). Enschede: Universiteit Twente. Van der Klink, M., & Streumer, J. (2004). De werkplek als leersituatie. In J. Streumer & M. van der Klink (Eds.), Leren op de werkplek. (pp.11-27). 's-Gravenhage: Reed Business Information. Van Grinsven, L.C.M. (2003). Krachtige leeromgevingen in het Middelbaar Beroepsonderwijs: effect op Motivatie en Strategiegebruik bij zelfregulerend leren?. Proefschrift. Van Lakerveld, J. (2005). Het corporate curriculum. Onderzoek naar werk- en leeromstandigheden in instellingen voor zorg en welzijn. Dissertatie, University of Twente, Enschede. 11