ALBERTINE STOLK Pas op voor de schrijver! Een onderzoek naar subjectiviteit van coherentiemarkering in overtuigende teksten: een forewarning-effect? 1. Inleiding Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat markering van tekststructuur door een causaal connectief als ‘daardoor’ en een signaalzin als ‘als gevolg daarvan’ een positief effect heeft op bijvoorbeeld tekstbegrip en leestijd (o.a. Degand & Sanders, 2002). Doordat relaties tussen zinnen expliciet gemaakt zijn, hoeft de lezer minder denkwerk te verrichten en is de tekst makkelijker te verwerken. In voorbeeld 1 zijn twee zinnen te zien waartussen de relatie niet expliciet gemaakt is. De lezer moet zelf de relatie tussen de zinnen leggen. In voorbeeld 2 heeft de schrijver de relatie wél expliciet gemaakt voor de lezer door het connectief daardoor. Hierdoor kan de lezer sneller lezen en begrijpt hij de zin beter. Samenvatting Dit artikel beschrijft een vervolgonderzoek op Kamalski, Lentz, Sanders & Zwaan (2006). Zij onderzochten het effect van subjectieve en objectieve coherentiemarkeringen in overtuigende teksten. Hieruit bleek dat subjectieve markering lezers waarschuwt voor de overtuigende intentie van de schrijver; het zogenaamde forewarning-effect. Dit artikel voegt nog een dimensie toe aan het onderzoek van Kamalski et al. De lezers worden namelijk al dan niet geïnstrueerd over het overtuigende karakter van de tekst. Door de instructie zou de forewarning al voorafgaand aan het lezen worden bewerkstelligd en niet door de subjectieve markering. De resultaten geven geen overtuigend bewijs voor de aanwezigheid van het forewarning-effect door een subjectieve markering. Wel is duidelijk dat een markering leidt tot integratie. Op verificatiestellingen en overtuigingskracht wordt geen effect gevonden. Er lijkt meer invloed te zijn van genrebekendheid dan van coherentiemarkering. Er is dus meer onderzoek nodig. 1) Het is mooi weer. De terrassen zitten vol. 2) Het is mooi weer. Daardoor zitten de terrassen vol. 2 Bijna alle onderzoeken naar het effect van markering in teksten zijn gebaseerd op informatieve teksten. Dit artikel echter, beschrijft, in navolging van Kamalski, Lentz, Sanders & Zwaan (2006), een onderzoek naar het effect van coherentiemarkering in overtuigende teksten. Hierbij is tevens aandacht besteed aan verschillende categorieën van deze markering (Pander Maat & Sanders, 2001) en is de verwachting van het tekstgenre gemanipuleerd. Zo ontstaat er een vollediger beeld van de rol die verschillende soorten markeringen kunnen spelen in overtuigende teksten. 2. Coherentiemarkering Behulpzame tekstkenmerken Connectieven en signaalzinnen kunnen dus gezien worden als tekstkenmerken die de lezer helpen bij het verwerken van de tekst. De markering heeft drie verschillende behulpzame functies (Noordman & Vonk, 1997): segmentatie, integratie en inferentie. Doordat bijvoorbeeld een connectief een zin segmenteert (1) wordt de syntactische structuur van de zin duidelijk. De lezer kan hierdoor bijvoorbeeld onderscheid maken tussen de hoofd- en de bijzin. De integrerende functie (2) van een connectief komt naar voren doordat het soort connectief, bijvoorbeeld causaal of additief, aangeeft wat de relatie is tussen de zinsdelen en dus hoe de informatie uit de twee zinnen met elkaar geïntegreerd moet worden. Op die manier kan de lezer de betekenisrelatie tussen de zinsdelen leggen. Tot slot helpt een markering bij het maken van de inferentie (3). Een inferentie maken is ‘het afleiden van causale gebeurtenissen die worden uitgedrukt in de zin en de controle van deze informatie met de kennis van de lezer’. Inferenties vinden plaats aan het einde van de zin en zorgen daar voor een langere leestijd. Deze tijd wordt in beslag genomen door het infereren van alle informatie die de lezer tot zijn beschikking heeft, zowel uit de tekst als eigen kennis, over het betreffende onderwerp. De lezer ontwikkelt zo een goed beeld van de situatie. Een indicator voor de invloed van coherentiemarkering op het verwerken van een tekst is de leestijd. Leestijden kunnen laten zien dat een tekst al dan niet beter verwerkt wordt. De markering zorgt 3 enerzijds voor een kortere leestijd. Dit is het gevolg van de integrerende functie. De markering maakt duidelijk hoe de informatie geïntegreerd moet worden en de lezer hoeft hier dus niet meer zelf over na te denken. Daardoor kan het gedeelte van de zin dat na de markering komt, sneller verwerkt worden dan in het geval van afwezigheid van een markering. Anderzijds zorgt een markering voor een langere leestijd aan het einde van de zin. Daar wordt dan een inferentie gemaakt. Aan leestijden kan dus worden ontleend dat coherentiemarkeringen een positieve invloed hebben op het leesproces en daarmee op de verwerking van de tekst. Doordat de markering van structuur ervoor zorgt dat men een betere representatie van de informatie uit de tekst kan maken, leidt aanwezigheid van markering in een tekst tot een hogere score op tekstbegrip achteraf (o.a. Lorch & Lorch, 1986; Degand & Sanders, 2002). We kunnen dus stellen dat coherentiemarkering een belangrijke rol vervult bij het verwerken van een tekst. Objectief en subjectief Coherentiemarkering maakt duidelijk hoe twee zinnen zich tot elkaar verhouden door de relatie tussen zinnen expliciet te maken. De markering bevat echter niet alleen informatie over de relatie die gelegd dient te worden tussen zinnen, maar ook informatie over de relatie die de schrijver heeft tot de tekst. Pander Maat & Sanders (2001) maken in dit opzicht onderscheid tussen objectieve en subjectieve causale markeringen. Objectieve coherentiemarkeringen geven een relatie weer die bestaat in de werkelijkheid. In voorbeeld 3 is een relatie weergegeven die gemarkeerd is met een objectieve signaalzin. Deze oorzaak-gevolg-relatie bestaat in de werkelijkheid en wordt slechts gerapporteerd door de schrijver. 3) De parasol is uitgeklapt. Als gevolg daarvan zitten we in de schaduw. Als een relatie expliciet wordt gemaakt door een subjectieve coherentiemarkering dan is de verhouding die de schrijver tot deze causale relatie heeft van andere aard. Hij is dan niet de ‘verslaggever’ of ‘rapporteerder’ van de relatie, maar hij is verantwoordelijk voor de relatie die wordt gelegd. In voorbeeld 4 is 4 een relatie weergegeven die gemarkeerd is door een subjectief connectief. De schrijver is hier verantwoordelijk voor het feit dat er wordt omgereden vanwege de lange file. Het connectief dus geeft een conclusie aan die door de schrijver is getrokken. Deze markering is daarom subjectief. 4) Er staat een lange file. Omrijden is dus beter. Objectieve en subjectieve coherentiemarkeringen zijn niet inwisselbaar voor elkaar; ze kunnen niet op dezelfde plaats in de tekst staan. Bijvoorbeeld: ‘Er staat een lange file. Als gevolg daarvan is omrijden beter’ klinkt niet erg natuurlijk. Bij onderzoek naar dergelijke markeringen zal dus geen directe vergelijking plaats kunnen vinden tussen een objectieve en subjectieve markering. Daarom zal altijd teruggekoppeld moeten worden aan een impliciete versie. Taxonomie Dat coherentiemarkeringen in te delen zijn in verschillende categorieën, is ook gebleken uit onderzoek van Sanders, Spooren & Noordman (1992). Zij stellen dat er een zogenaamde taxonomie bestaat waarin coherentierelaties en de markeringen van deze relaties ingedeeld kunnen worden. Bij een experiment waarbij proefpersonen zelf een connectief moesten invullen in een tekst, kozen zij vaak het connectief dat ook oorspronkelijk door de schrijver was gebruikt. Lezers hebben dus zelf ook ideeën over de relatie die gelegd moet worden tussen tekstdelen en kiezen de ‘juiste’ markering voor het uitdrukken van deze relatie. De lezer heeft dus kennis over coherentierelaties en de markering die deze relaties kunnen uitdrukken. Deze kennis zal ook gebruikt worden als de relatie al door de schrijver expliciet gemaakt is met een connectief of signaalzin. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat lezers een objectieve of subjectieve markering als zodanig herkennen en daardoor de tekst op een andere manier verwerken. Verschillende markeringen onderzocht Nu bekend is dat er verschillende soorten coherentiemarkeringen zijn, is het belangrijk om te weten welke markeringen binnen welke categorie horen. Een onderzoek naar deze vraag is uitgevoerd naar 5 de connectieven doordat, omdat en want (Pit, Pander Maat & Sanders, 1997). Uit dit onderzoek bleek dat doordat uitsluitend inhoudelijke (oorzaak-) relaties kan markeren en daarmee gezien kan worden als objectief. De connectieven want en omdat zijn moeilijker in te delen in een categorie. Het bleek dat want de meeste subjectiviteit tot uiting brengt, vooral in combinatie met citaten. Omdat is minder subjectief vanwege het feit dat door het gebruik van omdat de bewerende persoon, de schrijver, vaak impliciet wordt gelaten. De schrijver/spreker blijft dus passief aanwezig. Toch kan ook omdat gezien worden als subjectief connectief. Ander onderzoek is uitgevoerd naar de connectieven dus, daarom en daardoor (Pander Maat & Sanders, 1996). Uit dit onderzoek bleek dat daardoor een objectief connectief is. Dus is een subjectief connectief welke, wat betreft mate van subjectiviteit, gevolgd wordt door daarom. Daarom is wel een subjectief connectief, maar niet in dezelfde mate als dus: “… de dus-gevolgtrekking bevindt zich vaker in de mentale ruimte van dezelfde actor, en deze actor bevindt zich vrij dicht bij de auteur van de tekst. In dus-fragmenten is de actor bijvoorbeeld vaker de spreker zelf, of een groep waartoe de spreker behoort (we), terwijl in de daaromfragmenten de actor vaker een derde persoon is, aangeduid met een nomen (de stichting, China,..)” (Pander Maat & Sanders, 1996) 3. Waarschuwingen Invloed van tekstgenre In dit artikel zullen we ons richten op overtuigende teksten. Eerder onderzoek naar het effect van coherentiemarkering had voornamelijk betrekking op informatieve teksten. Het is mogelijk dat, doordat er hier sprake is van een ander tekstgenre, ook het effect van de markeringen anders is. Zwaan (1994) heeft al laten zien dat mensen een tekst anders verwerken als zij denken dat het een literaire tekst dan wel nieuwsbericht is. Ook de verwachting die de 6 lezer vooraf heeft over de doelen van een tekst, speelt dus een rol bij de tekstverwerking. Het verschil tussen informerende en overtuigende teksten is onderzocht door Kamalski, Lentz & Sanders (2004). Hierbij werd het effect van coherentiemarkering en voorkennis onderzocht voor beide teksttypes. Dit effect bleek verschillend te zijn. In informerende teksten was er sprake van een interactie-effect van markering en voorkennis op begrip; lezers zonder voorkennis presteerden het best bij de tekst met markering en het slechtst bij een impliciete tekst. Lezers met veel voorkennis presteerden bij zowel markering als geen markering ongeveer even goed. In persuasieve teksten was er sprake van een hoofdeffect van markering op begrip; zowel de lezers zonder als lezers met voorkennis presteerden beter als zij de versie met markering te lezen kregen. Verschillende soorten teksten leverden hier dus verschillende resultaten op. Hieruit kunnen we concluderen dat lezers verschillende tekstgenres anders verwerken. Forewarning Als het tekstgenre invloed heeft op de manier waarop lezers een tekst verwerken kan het ook verschil maken als de lezer in de gaten heeft wat voor soort tekst hij leest. Als een lezer denkt dat hij te maken heeft met een overtuigende tekst, zal hij de tekst anders verwerken dan wanneer hij denkt dat hij een informerende tekst aan het lezen is. Mc Guire & Papageorgis (1962) stellen dat er sprake is van een zogenaamd forewarning-effect als de lezer weet dat hij een overtuigende tekst aan het lezen is. Dit effect houdt in dat als de lezer in de gaten heeft dat de schrijver hem probeert te overtuigen van iets, de lezer met een zekere weerstand verder leest. De lezer wordt dan namelijk gewaarschuwd voor de overtuigende intentie van de schrijver. Er is niet erg veel bekend over forewarning en door welke tekstkenmerken dit veroorzaakt kan worden. Ook kan het zijn dat lezerskenmerken een rol spelen bij forewarning, bijvoorbeeld de mate waarin de lezer betrokken is bij het onderwerp (Chen, Reardon, Rea & Moore, 1992). Als een lezer bij het onderwerp betrokken is, zou hij minder snel overtuigd zijn en meer weerstand bieden tegen de overtuigende intentie van de schrijver dan een lezer die niet bij het onderwerp betrokken is. 7 Het forewarning-effect onderzocht Het forewarning-effect, zoals Mc Guire & Papageorgis (1962) dat beschrijven, is wél getoetst door Kamalski et al. (2006). Dit experiment richtte zich op de vraag of het effect optreedt bij het gebruik van objectieve en/of subjectieve coherentiemarkering in de tekst. Er bleek inderdaad sprake te zijn van forewarning als de lezer door een tekstkenmerk, in dit geval subjectieve coherentiemarkering, op de hoogte was van de overtuigende intentie van de schrijver. De tekst was dan minder overtuigend dan het geval was bij een objectieve markering. Of, in geval van onderstaand voorbeeld, de tekst met zin 5 (met het subjectieve daarom) was minder overtuigend dan de tekst met zin 6 (met het objectieve daardoor)1. De overtuigingskracht van de tekst werd beïnvloed door ‘de perceptie van de intentie van de schrijver’. 5) Te veel ultraviolette straling kan leiden tot verbranding, huidkanker en snelle veroudering van de huid. Daarom is het slim om producten te gebruiken die je tegen deze gevolgen beschermen. 6) De ultraviolette straling van de zon dringt de huid binnen. Daardoor worden cellen gestimuleerd die een pigment bevatten en de huid een bruine kleur geven. Verder is gekeken naar de score op verificatiestellingen. Hierbij moest de proefpersoon aangeven of een stelling al dan niet waar was volgens de gelezen tekst. Stellingen die bovenstaande voorbeeldzinnen verifieerden zijn in voorbeeld 7 (verificatie van zin 5) en 8 (verificatie van zin 6) weergegeven. 7) Beschermingsproducten kunnen verbranding en veroudering van de huid voorkomen. 8) Ultraviolette straling stimuleert pigmentcellen. De score op deze taak verschilde niet significant per conditie. Wel was er sprake van een snellere reactie bij de condities met een 1 Dit voorbeeld is ontleend aan het experiment van Kamalski et al. (2006). De betreffende tekst is hier vertaald vanuit het Engels. De vertaling van de tekst is ook tijdens dit experiment gebruikt. 8 objectieve en subjectieve markering als deze vergeleken werden met de impliciete conditie2. Dit laat zien dat markering er voor zorgt dat een lezer meteen een inferentie maakt. Als deze inferentie achteraf bevraagd wordt, kan de lezer direct antwoorden. Als de tekst geen markering bevat, maakt de lezer ook geen inferentie tijdens het lezen, maar doet dit pas als er, in dit geval, naar gevraagd wordt. De reactie is dan dus later. Ook online (tijdens het lezen) was er sprake van een forewarningeffect. In de eerste plaats waren de leestijden in de versie met objectieve markering sneller, zowel direct na de markering als aan het einde van de zin, dan in de versie zonder markering. Bij de versie met subjectieve markering werd het segment direct na de markering sneller gelezen dan in de impliciete versie maar aan het einde van de zin was er sprake van een langere leestijd. Dit laatste strookt met de eerder besproken functies van coherentiemarkering: deze zorgt voor een inferentie van de informatie aan het einde van de zin. Dit resultaat wijst op forewarning. Immers, de subjectieve markering heeft de lezer mogelijk gewaarschuwd voor de overtuigende intentie van de schrijver. Tijdens het maken van de inferentie aan het einde van de zin wordt niet alleen de zinsinformatie gekoppeld aan de eigen kennis, maar controleert de lezer ook of de mening van de schrijver wel overeenkomt met zijn eigen mening. Dit zorgt voor een langere leestijd. 5. Een vervolg Effect van genrebekendheid? In dit artikel wordt een vervolgonderzoek beschreven op het onderzoek van Kamalski et al. (2006). De resultaten worden getoetst door te kijken of het verschillende effect bij de soorten coherentiemarkering nog steeds bestaat als lezers vooraf worden geïnstrueerd over het genre van de tekst. Indien een lezer weet dat 2 Zoals gezegd kunnen de versies met objectieve en subjectieve markering niet direct met elkaar vergeleken worden omdat de markeringen niet op dezelfde plaats in de tekst kunnen voorkomen. Vandaar is hier de vergelijking gemaakt met de impliciete conditie. 9 hij een overtuigende tekst aan het lezen is, hoeft hij dit niet meer zelf te concluderen aan de hand van de objectieve of subjectieve markering. Bij bekendheid van het tekstgenre zou de forewarning dus voorafgaand aan het lezen bewerkstelligd worden en niet tijdens het lezen van de tekst. Een ander verschil met het onderzoek van Kamalski et al. is dat het in dit onderzoek gaat om Nederlandse coherentiemarkeringen in plaats van Engelse markeringen3. De connectieven en signaalzinnen in verschillende talen tonen wel veel overeenkomsten maar er zijn ook verschillen (Knott & Sanders, 1998). Het kan dus zijn dat het gevonden effect niet bij Nederlandse markeringen optreedt. Hoofdvraag Het onderzoek richt zich op zowel offline als online effect van verschillende soorten coherentiemarkeringen in overtuigende teksten. Daarbij zullen de proefpersonen soms wel op de hoogte zijn van het overtuigende karakter van de tekst en in andere gevallen zullen zij denken dat het om een informatieve tekst gaat. De resultaten van het experiment zullen antwoord geven op de volgende vragen: A In hoeverre veroorzaakt subjectiviteit van een coherentiemarkering forewarning? B Wat is de invloed van bekendheid met het tekstgenre op het eventuele forewarning-effect? Verwachtingen De hypotheses hebben betrekking op de leestijd, verificatiestellingen, overtuigingskracht en de verwachte intentie van de schrijver. Op basis van de eerdere onderzoeken en theorieën zijn de hypotheses 1a tot en met 4b opgesteld. De hypotheses vloeien voort uit de gedachte dat als lezers niet weten dat zij een overtuigende tekst lezen, zij hier alleen door subjectieve markering achter kunnen komen. De forewarning door deze markering zullen 3 Eerder onderzoek van Kamalski, Lentz & Sanders (2004) richt zich wel op Nederlandse coherentiemarkeringen. Het experiment dat in dit artikel wordt beschreven hangt echter meer aan Kamalski, Lentz, Sanders & Zwaan (2006). Zij richten zich slechts op Engelse coherentiemarkeringen. 10 we dan terugzien in de online resultaten. Als de lezers wél weten dat het om een overtuigende tekst gaat, vindt de forewarning al plaats voorafgaand aan het leesproces. Of een markering dan objectief of subjectief is maakt niet meer uit omdat de lezer de overtuigende intentie niet meer uit tekstkenmerken hoeft op te maken. H1a De leestijd van het zinssegment direct volgend op een markering, zowel objectief als subjectief, is sneller dan bij afwezigheid van een markering (integratie). H1b Als de lezer niet weet dat het gaat om een overtuigende tekst is de leestijd van het laatste segment van de zin langer in het geval van de versie met een subjectieve markering (in navolging van Kamalski et al.). De subjectieve markering veroorzaakt dan forewarning tijdens het leesproces. H1c Als de lezer weet dat hij te maken heeft met een overtuigende tekst dan is het verschil in leestijd aan het einde van de zin tussen de tekst met het subjectieve markering en de andere versies verdwenen. Dan hoeft de lezer immers niet meer uit de markering op te maken dat het om een overtuigende tekst gaat. Er is dus geen sprake meer van forewarning tijdens het lezen. H2a Markering (zowel subjectief als objectief) heeft geen effect op de score op de verificatiestellingen achteraf (in navolging van Kamalski et al.). H2b Lezers reageren sneller op de verificatiestellingen achteraf in het geval van een gemarkeerde versie (objectief en subjectief) dan bij de impliciete versie. H3a De subjectieve versie is minder overtuigend dan de objectieve versie als men vooraf niet weet dat het om een overtuigende tekst gaat. H3b Het verschil in overtuigingskracht tussen de objectieve en subjectieve versie is verdwenen als men vooraf weet dat het om een overtuigende tekst gaat. 11 H4a Als de lezer niet weet dat het om een overtuigende tekst gaat en een subjectief gemarkeerde tekst leest, zal hij de overtuigende intentie van de schrijver meer de gaten hebben dan het geval van de impliciete en de objectieve versie. H4b Als de lezer weet dat hij een overtuigende tekst aan het lezen is, is er geen verschil tussen de versies wat betreft de intentie van de schrijver. 6. Experiment Proefpersonen Aan het experiment namen 56 studenten van de Universiteit Utrecht, faculteit der Letteren deel. Een deel van hen was verplicht om met het experiment mee te doen vanwege een cursus die zij volgden. De overige proefpersonen deden vrijwillig aan het experiment mee. De leeftijd van de proefpersonen was tussen de 19 en 27 jaar, gemiddeld 21,4. Er was sprake van 40 vrouwen en 16 mannen. Allen hadden zij Nederlands als moedertaal. Materiaal Voor het experiment is gebruik gemaakt van 24 korte, overtuigende teksten. Van deze teksten zijn er zeven afkomstig uit het onderzoek van Kamalski et al. (vertaald uit het Engels). De andere teksten uit dat onderzoek waren op specifieke situaties en gebeurtenissen in Amerika gericht en waren dus niet bruikbaar. Daarom zijn er 17 nieuwe teksten geschreven. Van alle 24 teksten is een versie met een objectieve markering, een versie met een subjectieve markering en een impliciete versie geschreven. Een voorbeeld van een tekst in de drie verschillende versies is te vinden in de appendix. De zinnen bestonden uit minimaal drie segmenten4. Ieder segment bestond uit ongeveer drie woorden. In de meeste gevallen stond de markering aan het begin van de zin. Omdat het in sommige gevallen echter natuurlijker was om de markering op een later moment in de zin te 4 Het segment direct volgend op de markering, en het laatste segment van de zin zijn voor dit experiment van belang. Er is dan ook gewaarborgd dat deze segmenten niet voorkwamen direct na een regelafbreking of als eerste segment op een nieuwe regel. Dit zou namelijk invloed kunnen hebben op de leestijd. 12 zetten is hier in enkele gevallen voor gekozen. Zo is er bijvoorbeeld van de zinnen 9 en 10 gebruik gemaakt van zin 10 omdat deze zin in het dagelijks taalgebruik eerder gebruikt zal worden dan zin 9. 9) Dus het is verstandig dat ouders hun kind in België onderwijs laten volgen. 10) Het is dus verstandig dat ouders hun kind in België onderwijs laten volgen. Omdat uit het onderzoek van Kamalski et al. is gebleken dat connectieven en signaalzinnen hetzelfde effect teweeg brengen, zijn in dit experiment beide coherentiemarkeringen door elkaar gebruikt. De analyse zal zich dan ook niet richten op de verschillende soorten markering apart. Onderzoeksontwerp Het onderzoeksontwerp van dit experiment is een binnenproefpersoon ontwerp. Alle proefpersonen kregen teksten te lezen van alle condities. Het ontwerp is in tabel 1 weergegeven. Instructie onbekend met overtuigende karakter bekend met overtuigende karakter Conditie 1. objectief 2. subjectief 3. impliciet 4. objectief 5. subjectief 6. impliciet Aantal teksten 4 4 4 4 4 4 Tabel 1: Onderzoeksontwerp Waarneming van resultaten vond plaats aan de hand van leestijden van het segment direct na de markering en het laatste segment van de zin. Daarnaast is gekeken naar score op verificatiestellingen achteraf, de mate van overtuigingskracht en de perceptie die de lezer had van de intentie van de schrijver. Deze aspecten van waarneming zullen nader worden toegelicht in de volgende paragraaf. 13 Procedure Voordat de proefpersonen begonnen met het lezen van de teksten kregen zij eerst korte, mondelinge uitleg. Vervolgens kon het experiment beginnen. Eerst kregen de proefpersonen een oefentekst. Op deze manier konden zij wennen aan de manier waarop de tekst aangeboden werd en aan de manier van vragen stellen. Vervolgens kregen de proefpersonen twaalf overtuigende teksten te lezen waarbij ze de volgende instructie kregen: Tijdens dit deel van het experiment krijg je 12 teksten te lezen die afkomstig zijn uit kranten. Na het lezen van de tekst krijg je enkele beweringen over de inhoud van de tekst en volgen nog enkele stellingen. Van deze twaalf teksten lazen de proefpersonen er vier in de impliciete versie, vier met een objectieve markeerder en vier met een subjectieve markeerder. In dit eerste deel werd dus niet expliciet bekend gemaakt dat het ging om overtuigende teksten. In het tweede deel van het experiment werd het genre wel duidelijk gemaakt door de volgende instructie: Tijdens dit deel van het experiment krijg je 12 teksten te lezen die afkomstig zijn van forums, ingezonden brieven en voorlichtingsbrochures. De schrijver probeert je te overtuigen van zijn standpunt. Na het lezen van de tekst krijg je enkele beweringen over de inhoud van de tekst. Vervolgens kan je aangeven of je het al dan niet eens bent met enkele stellingen. Ook in het tweede deel kregen de proefpersonen vier teksten te lezen in de impliciete conditie, vier met een objectieve markeerder en vier met een subjectieve markeerder. Er is voor gekozen om het overtuigende karakter pas in het tweede gedeelte bekend te maken omdat de 24 teksten alleen verschillen wat betreft onderwerp; de opbouw is bijvoorbeeld hetzelfde. Indien de proefpersonen eerst de teksten met de ‘overtuigende instructie’ zouden hebben gelezen, zouden zij de teksten met de ‘informatieve instructie’ ook als overtuigend kunnen herkennen. 14 Na het lezen van iedere tekst moest de proefpersoon reageren op vier verificatiestellingen. Er moest aangegeven worden of deze stellingen volgens de tekst goed of fout waren. De stellingen hadden betrekking op de relatie die al dan niet gelegd werd door de objectieve markering en de subjectieve markering. Daarnaast was er sprake van twee fillers. De verificatiestellingen werden gevolgd door drie stellingen die de overtuigingskracht van de tekst beoogden te meten. Dit waren stellingen over het onderwerp van de tekst waarover de proefpersoon zijn mening moest geven op een zevenpuntsschaal. Tot slot werd gevraagd hoe de proefpersoon dacht over de intentie van de schrijver. In de appendix zijn ook de verificatiestellingen en stellingen die de overtuigingskracht van de tekst dienden te meten opgenomen van één gebruikte tekst. Het experiment is afgenomen met behulp van het softwareprogramma ‘E-prime’. De segmenten verschenen één voor één in beeld door op de spatiebalk te drukken en van ieder segment werd de leestijd gemeten. Ook de reactietijd op de verificatiestellingen werd op deze manier gemeten. 7. Resultaten Leestijden Bij de leestijden van de tekst is naar twee verschillende segmenten van de targetzin (de zin na de coherentiemarkering) gekeken, het segment direct na de markering en het laatste segment van de zin. De hypothese voor de leestijd van het segment na de markering was als volgt: H1a De leestijd van het zinssegment direct volgend op een markering, zowel objectief als subjectief, is sneller dan bij afwezigheid van een markering (integratie). Na het uitvoeren van een repeated measures ANOVA blijkt deze hypothese bij drie van de vier metingen te kloppen. De resultaten zijn weergegeven in tabel 2. Zoals te zien is in tabel 2 zorgt de aanwezigheid van een coherentiemarkering bijna altijd voor een significant snellere leestijd van het segment direct na deze 15 markering in vergelijking met de impliciete conditie. Dit laat de integratiefunctie van de markering zien. Te zien is dat het verschil in leestijd tussen de objectieve markering en de impliciete conditie, als men onbekend is met het genre van de tekst, niet significant verschilt. De leestijd van het segment na de objectieve markering is wel sneller dan bij afwezigheid van een markering, maar dit is niet significant. Markering Informatief objectief Gemiddelde leestijd segment 1 824 (252) Sig Informatief impliciet (1) 851 (198) 0,476 Informatief subjectief 752 (230) Informatief impliciet (2) 881 (272) Overtuigend objectief 744 (257) Overtuigend impliciet (1) 805 (260) Overtuigend subjectief 655 (214) Overtuigend impliciet (2) 747 (220) 0,003 0,042 0,008 Tabel 2: Gemiddelde leestijd van het segment na de coherentiemarkering (significantieniveau = 0,05) De leestijd van het laatste segment van de targetzin is niet verschillend per conditie. Als de leestijden van het laatste segment van de gemarkeerde condities worden vergeleken met de leestijd van datzelfde segment in de impliciete conditie is er geen significant verschil. De leestijd van de gemarkeerde condities is gemiddeld zelfs korter dan van de impliciete conditie. Deze resultaten laten dus niet zien dat er een inferentie wordt gemaakt als gevolg van een markering. Ook kan niet bewezen worden dat een subjectieve markering forewarning veroorzaakt. Hypothese 1b kan dus verworpen worden. 16 De vraag is nu of de leestijden aan het einde van de zin verschillend zijn als de lezer vooraf al dan niet weet dat hij te maken heeft met een overtuigende tekst. Op basis van hypothese 1c verwachtten we dat de leestijd van het laatste segment van de zin bij de subjectieve markering korter is als de lezer weet heeft van het overtuigende genre. De forewarning vindt dan immers plaats voorafgaand aan het lezen en wordt niet veroorzaakt door de markering. De resultaten van de vergelijking tussen de condities in het geval van verschillende instructies is in tabel 3 weergegeven. Markering Informatief Overtuigend Sig Objectief 961 (350) 819 (324) 0,010 Subjectief 876 (280) 773 (325) 0,002 Tabel 3: Gemiddelde leestijd van het laatste segment van de zin bij verschillende instructie (significantieniveau = 0,05) In tabel 3 is te zien dat de leestijden aan het einde van de zin in de conditie waarin de lezer bekend is met het overtuigende karakter van de tekst korter zijn bij zowel objectieve als subjectieve markering. Dit verschil in tijd is in beide gevallen significant. Vooral het verschil in geval van de subjectieve markering is hier van belang. Als men weet dat het een overtuigende tekst is, duurt het minder lang om de inferentie te maken dan wanneer men denkt dat het om een informatieve tekst gaat. Men hoeft de overtuigende intentie dan immers niet meer af te leiden van de subjectieve markering. Dit resultaat laat zien dat bekendheid met het genre wel degelijk verschil maakt. De resultaten met betrekking tot het eindsegment van de zin zijn dus alleen significant verschillend als er onderscheid wordt gemaakt tussen genrebekendheid. Er is geen sprake van verschillen tussen de aanwezigheid van markering (objectief/subjectief) en de afwezigheid van een markering (impliciet) binnen een bepaalde instructie, maar alleen tussen de verschillende instructies. 17 Verificatiestellingen De scores op de verificatiestellingen achteraf lieten geen verschillen zien tussen de verschillende condities. In alle condities hadden de proefpersonen ongeveer 80 % van de stellingen goed. Dit is in overeenstemming met het onderzoek van Kamalski et al. (hypothese 2a). Ook waren er geen significante verschillen in de snelheid waarmee men reageerde op de verificatiestellingen. Dit is in tegenstelling met hypothese 2b en het resultaat van Kamalski et al. Overtuigingskracht Om te onderzoeken of de overtuigingskracht per conditie verschilt, is gebruik gemaakt van stellingen die al dan niet het standpunt van de tekst onderschreven. Voor de analyse zijn deze eerst op betrouwbaarheid gecontroleerd. Vanwege een Cronbach’s Alpha onder de 0,5 zijn vijf teksten hier niet meegenomen in de analyse. De gemiddelde betrouwbaarheid van de overige 19 teksten was 0,75. Door deze hoge betrouwbaarheid kunnen we de teksten samennemen. Uit de resultaten blijkt echter, dat er geen verschil is in overtuigingskracht tussen de verschillende condities. Alle condities zijn dus even overtuigend. Dit is in tegenstelling met de verwachting die er vooraf was: H3a De subjectieve versie is minder overtuigend dan de objectieve versie als men vooraf niet weet dat het om een overtuigende tekst gaat. Als de lezer weet dat het doel van de tekst ‘overtuigen’ is, is er geen verschil in overtuigingskracht tussen de subjectieve markering, de objectieve markering en de impliciete conditie (hypothese 3b). Dit verschil was er ook niet bij onbekendheid met het genre. Het is dus de vraag in hoeverre we waarde kunnen hechten aan dit resultaat. Kamalski et al. lieten zien dat de overtuigingskracht ook beïnvloed kan worden door de mate van betrokkenheid van de lezers. Daarom is dezelfde analyse uitgevoerd alleen nu is er onderscheid gemaakt tussen lage en hoge betrokkenheid van studenten bij het onderwerp van de tekst. Teksten over algemene onderwerpen zoals het vertrek 18 van Ayaan Hirsi Ali naar de Verenigde Staten en het verlagen van de hoogste belastingschijf vallen onder teksten met een lage betrokkenheid. Onder hoge betrokkenheid worden teksten verstaan waarvan verwacht kan worden dat zij studenten aanspreken, bijvoorbeeld het herkansen van tentamens bij een onvoldoende en de verhuizing van de universiteitsbibliotheek. Op deze manier zijn er twee verschillende meetcondities ontstaan. De conditie met de hoge betrokkenheid bevat negen teksten en de conditie met de lage betrokkenheid bevat tien teksten5. Als we de condities binnen de verschillende genres met elkaar vergelijken is er alleen verschil wat betreft de aanwezigheid van het soort markering als de lezers weten dat zij een overtuigende tekst hebben gelezen: als de lezers een lage betrokkenheid hebben is de tekst overtuigender in het geval van een subjectieve markering dan in het geval van een objectieve markering (F(1) = 7,09; p < 0,01). Ook is bij bekendheid van het genre de tekst met een subjectieve markering overtuigender als de lezer minder betrokken is dan als een lezer erg bij het onderwerp van de tekst betrokken is (F(1) = 5,70; p < 0,02). Intentie van de schrijver De verwachting over de perceptie van de intentie van de schrijver was als volgt: H4a Als de lezer niet weet dat het om een overtuigende tekst gaat en een subjectief gemarkeerde tekst leest, zal hij de overtuigende intentie van de schrijver meer de gaten hebben dan het geval van de impliciete en de objectieve versie. Hier zijn geen significante resultaten gevonden; proefpersonen hebben in iedere conditie dezelfde gedachten over de intentie van de schrijver. Hypothese 4b kunnen we wel onderschrijven. Deze luidde als volgt: H4b 5 Als de lezer weet dat hij een overtuigende tekst aan het lezen is, is er geen verschil tussen de versies wat betreft de intentie van de schrijver. In totaal hebben we hier te maken met 19 teksten omdat ook hier de 5 teksten met een te lage betrouwbaarheid buiten beschouwing zijn gelaten. 19 Er bleek inderdaad geen verschil te zijn tussen de condities als in de instructie werd vermeld dat het om een overtuigende tekst ging. Dit is in principe logisch omdat deze intentie aan iedere lezer vooraf duidelijk was gemaakt. Als we dezelfde condities met de verschillende instructie met elkaar vergelijken is er wel sprake van significante verschillen. Deze resultaten zijn in tabel 4 weergegeven. Hoe lager de score, hoe meer men vindt, dat de schrijver probeerde te overtuigen. Duidelijk is dat als men vooraf weet dat de te lezen tekst overtuigend is, men de intentie van de schrijver ook overtuigender inschat. Markering Informatief Overtuigend Sig Objectief 3,07 (1,02) 2,62 (1,04) 0,000 Subjectief 3,09 (1,15) 2,77 (0,97) 0,020 Impliciet 3,21 (1,19) 2,68 (1,00) 0,000 Tabel 4: Toegekende intentie van de schrijver (significantieniveau = 0,05) De plaats van de markering Omdat het in het geval van de subjectieve markering soms natuurlijker was deze niet aan het begin van de zin te zetten, is de markering in enkele gevallen later in de zin geplaatst. De vraag is of dit invloed heeft gehad op de resultaten. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat een coherentiemarkering meer kracht en dus meer invloed heeft als hij aan het begin van de zin is geplaatst. Daarom zijn alle voorgaande analyses nogmaals uitgevoerd waarbij de teksten waarin de markering niet aan het begin stond buiten beschouwing zijn gelaten. Deze analyses leidden niet tot andere resultaten. 20 8. Conclusie & Discussie Online effecten De resultaten van het experiment laten veel verschillen zien met het experiment van Kamalski et al. (2006). Een overeenkomst is wel gevonden bij de leestijden. Hieruit is gebleken dat markeringen integratie-effect veroorzaken. Dit resultaat repliceert veel voorgaand onderzoek. De leestijden aan het einde van de al dan niet gemarkeerde zin laten alleen een verschil zien bij de verschillende tekstgenres. Een subjectieve markering zou een langere leestijd opleveren op dit punt omdat de lezer aan de hand van deze markering af moet leiden dat het om een overtuigende tekst gaat. Als de lezer vooraf is geïnformeerd over het overtuigende genre, was de leestijd bij de subjectieve markering significant korter. Dit laat zien dat doordat de lezer bekend is met het overtuigende karakter van de tekst hij dit niet hoeft af te leiden van de markering; de forewarning vindt niet tijdens het lezen plaats, maar voorafgaand aan het lezen van de tekst. Dit in tegenstelling tot het geval waarin de lezer de overtuigende intentie van de subjectieve markering af moet leiden. De vraag is echter of we hier wel kunnen stellen dat er sprake is van forewarning. Het effect bij de objectieve markering was namelijk hetzelfde; een kortere leestijd aan het einde van de targetzin bij bekendheid met het genre. Hier lijkt eerder sprake te zijn van een effect van de verwachting die men heeft van het genre waarin men geïnstrueerd wordt. Een reden te meer om dit laatste aan te nemen, is dat er binnen de genres geen verschillen zijn tussen de typen markeringen en de impliciete conditie. Het type markering leidt hier dus niet tot verschillen, maar het type instructie dat wordt gegeven wel. Offline effecten De score op de verificatiestellingen na het lezen van de tekst verschilde niet significant tussen de condities. Dit was ook het geval bij Kamalski et al. Zij vonden echter wel een verschil in reactietijd op deze stellingen. Dit verschil is bij het huidige experiment niet gevonden. Een verklaring voor dit verschillende resultaat is niet makkelijk te geven. Het kan zijn dat het verschil is ontstaat door het 21 verschillende materiaal dat is gebruikt. Enkele teksten zijn overgenomen uit het experiment van Kamalski et al. maar het merendeel is nieuw ontwikkeld. Het materiaal is wel door meerdere experts bekeken, maar er is geen pretest op uitgevoerd. In het vervolg zal een pretest moeten worden uitgevoerd om de kwaliteit van het onderzoeksmateriaal te waarborgen. Ook wat betreft overtuigingskracht is er sprake van andere resultaten dan bij het eerder uitgevoerde onderzoek. Alleen als er onderscheid gemaakt wordt tussen de hoge en lage betrokkenheid van de lezer zijn er enkele significante verschillen. Opvallend bij deze resultaten is echter dat een tekst overtuigender is bij een subjectieve markering dan bij een objectieve markering terwijl het overtuigende genre vooraf bekend is gemaakt (in het geval van een lage betrokkenheid van de lezer). De verwachting was echter dat de instructie waarin het overtuigende doel van tekst duidelijk wordt gemaakt ertoe leidt dat de tekst minder overtuigend is. Een ander opvallend resultaat was het significante verschil tussen de subjectieve markering bij een hoge en een lage betrokkenheid. De tekst met de subjectieve markering was overtuigender bij een lage betrokkenheid. Ook dit effect is aanwezig als de lezer vooraf bekend is met het genre. Een verklaring voor deze resultaten zou de mate van betrokkenheid van de lezer kunnen zijn. Indien een lezer zich niet betrokken voelt bij een onderwerp laat hij zich toch beïnvloeden door een subjectieve markering, ondanks dat hij weet dat de schrijver hem probeert te overtuigen. Door de lage betrokkenheid doet de lezer weinig moeite weerstand te bieden tegen de overtuigende werking omdat hij toch geen belang heeft bij het onderwerp. Lezers met een lage betrokkenheid laten zich dus sterker beïnvloeden door tekstkenmerken als (in dit geval) een subjectieve coherentiemarkering. De intentie van de schrijver wordt niet anders ingeschat bij een subjectieve of objectieve markering. Dit is in tegenstelling tot de verwachting. Wel heeft men duidelijk een ander beeld van de schrijver als vooraf duidelijk is gemaakt wat het doel van de tekst is. Dit is in principe een zeer logisch resultaat. De intentie van de schrijver is immers vooraf expliciet aangegeven. Het is echter vreemd dat hoewel de proefpersonen allemaal de instructie van 22 overtuigende intentie hebben opgemerkt er verder weinig effecten optreden. Terwijl de lezers weten dat getracht wordt hen te overtuigen is aan de andere metingen niet te zien dat zij de tekst anders verwerken dan wanneer ze dit niet weten. Het effect van ‘genrebekendheid’ De instructie over het genre van de tekst lijkt bij dit experiment een groter effect te hebben dan het effect van subjectieve of objectieve markering. De markering zelf leidt niet tot forewarning maar de instructie dat de tekst overtuigend is, doet dat wel. Dit resultaat laat zien dat de instructie goed is geoperationaliseerd en dat de proefpersonen serieus aan het experiment hebben deelgenomen. Dit zagen we ook al bij de perceptie van de intentie van de schrijver. Ook uit deze resultaten bleek dat de proefpersonen de instructie hadden opgemerkt en deze serieus hebben verwerkt. De invloed van de instructie komt dus duidelijk naar voren in de gevonden resultaten. Dat bekendheid met het genre een mogelijk grotere invloed heeft dan het type coherentiemarkering is vooral duidelijk geworden bij de leestijden aan het einde van de zin. Hier zagen we dat beide markeringen, zowel objectief als subjectief, leiden tot een significant kortere leestijd aan het einde van de zin in het geval van bekendheid met het overtuigende genre van de tekst. De verwachting was echter dat de bekendmaking van het genre alleen invloed zou hebben op de verwerking van de tekst met de subjectieve markering omdat hier sprake zou zijn van forewarning voorafgaand aan het lezen van de tekst in plaats van tijdens het lezen van de tekst bij onbekendheid met het genre. Maar ook bij een objectieve markering is de leestijd aan het einde van zin korter in het geval van bekendheid met het genre. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat als lezers weten dat ze te maken krijgen met een overtuigende tekst zij de tekst al bij voorbaat minder serieus nemen en daarom minder tijd nemen voor het maken van de inferentie. Dit zou verklaren dat het verschil in leestijd alleen aanwezig is tussen de verschillende genre-instructies en niet bij aanwezigheid van de verschillende typen markering in vergelijking met een impliciete tekst. In de toekomst is aandacht voor bekendheid met het genre dus geboden. 23 Methodische kanttekeningen De methode die bij dit experiment is gehanteerd kwam op de meeste punten overeen met de methode die gebruikt is door Kamalski et al. (2006). Wat dat betreft is het bijna onmogelijk dat de andere resultaten te wijten zijn aan de gebruikte methode. De toevoeging van de genre-instructie heeft wel geleid tot een verandering die van invloed zou kunnen zijn op de resultaten. Alle proefpersonen kregen namelijk allemaal eerst de teksten met de informatieve instructie en daarna de teksten met de overtuigende instructie. Het is mogelijk dat vermoeidheid bij het gedeelte met de overtuigende instructie een rol is gaan spelen. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen. Het integratie-effect zagen we namelijk bij het eerste én het tweede gedeelte terug. Hetzelfde geldt voor de resultaten van de perceptie van de intentie van de schrijver. Het blijft dus gissen of de volgorde van aanbieden invloed heeft gehad. Een ander verschil met het experiment van Kamalski et al. (2006) is de plaats van de coherentiemarkeringen. Bij het hier beschreven experiment is er in enkele gevallen voor gekozen om de markering niet aan het begin van de zin te zetten omdat dit ook bij ‘natuurlijk taalgebruik’ niet het geval zou zijn. Dit verschil heeft echter geen invloed gehad op de resultaten. Als de betreffende teksten bij de analyses buiten beschouwing werden gelaten, was er sprake van nagenoeg dezelfde resultaten. Tot slot Met de resultaten van dit experiment kunnen we niet zonder meer de conclusie van Kamalski et al., dat een subjectieve markering forewarning veroorzaakt, onderschrijven. Ook de verwachting dat bekendheid van het overtuigende doel van de tekst deze forewarning zal opheffen is met deze resultaten niet bewezen. Vervolgonderzoek is dus noodzakelijk. Hierbij zal het materiaal dan vooraf getest moeten worden zodat er zekerheid is over de kwaliteit van het materiaal. Daarbij is het verstandig om het verschil in mate van betrokkenheid vooraf te operationaliseren. Zoals gezien, kan ook dit zorgen voor verschillende resultaten. Ditzelfde zou ook kunnen gelden voor de invloed van voorkennis; als een lezer bijvoorbeeld veel over een onderwerp weet dan is het voor te stellen dat hij zich minder snel laat overtuigen. Tot slot dient opgemerkt te 24 worden dat er bij dit experiment sprake was van erg weinig proefpersonen. In het geval van meer proefpersonen was er misschien wel sprake geweest van significante verschillen. Eén ding is in ieder geval zeker: een vervolgonderzoek wacht. Literatuurlijst Chen, H.C., Reardon, R., Rea, C., & Moore, D.J. (1992) ‘Forewarning of content and involvement: consequences for persuasion and resistance to persuasion’. In: Journal of experimental social psychology vol 28, p.523-541. Degand, L., Sanders, T. (2002) ‘The impact of relational markers on expository text comprehension in L1 and L2’. In: Reading and Writing vol 15. afl. 7-8, p. 739-757 Kamalski, J. Lentz, L., Sanders, T. (2004) ‘Coherentiemarkering in informerende en persuasieve teksten. Een empirisch onderzoek naar cognitieve en affectieve effecten’. In: Tijdschrift voor taalbeheersing vol. 26, afl. 2, p 87-104. Kamalski, J., Lentz, L., Sanders, T. (2005). `The role of coherence marking in persuasion: the fore-warning effect? In: Aurnague, M. Bras, M., Draoulec, A.L, Vieu, L. (red.) Proceedings of the first international symposium on the exploration and modelling of meaning SEM-05, p. 105114. Biarritz, Frankrijk. Kamalski, J. Lentz, L., Sanders, T., Zwaan, R. (2006) ’The forewarning effect of coherence markers in persuasive discourse: evidence from processing and representation’ Knott, A., Sanders T. (1998) ‘The classification of coherence relations and their linguistic markers: and exploration of two languages’. In: Journal of pragmatics vol. 30, afl. 2, p. 135-175. 25 Lorch, R.F., Lorch, E.P. (1986) ‘On-line processing of summary and importance signals in reading’. Discourse Processes, vol. 9, p. 489-496. McGuire, W.J., Papageorgis, D. (1962) ‘Effectiveness of forewarning in developing resistance to persuasion’. In: The public opinion quarterly vol. 26, afl. 1, p.24. Noordman, L., Vonk, W. (1997) ‘The different functions of a conjuniction in constructing a representation of the discourse. In: Costermans, J., Fayol, M. (red) Processing interclausal relationships. Studies in the production and comprehension of text. Mahwah, NJ: Erlbaum p. 75-93. Pander Maat, H. Sanders, T. (1998) ‘Perspectief in coherentierelaties en connectieven: over gebruik van dus, daarom en daardoor’. In: Gramma/TTT; tijdschrift voor taalwetenschap vol. 5, afl. 3, p. 191-207. Pander Maat, H., Sanders, T. (2001) ‘Subjectivity in causal connectives: an empirical study of language in use’. In: Cognitive linguistics vol. 12, afl. 3, p. 247-274. Pit, M. (2005) ‘Subjectiviteit en causale connectieven’. In: Tijdschrift voor taalbeheersing vol. 27, afl. 1, p. 24-41. Pit, M., Pander Maat, H., Sanders, T. (1997) ‘Doordat, omdat en want. Perspectieven op hun gebruik’. In: Taalbeheersing vol. 19, afl, 3, p. 238-251. Sanders, T., Spooren, W., Noordman, L. (1992) ‘Toward a taxonomy of coherence relations’. In: Discourse processes vol. 15, p. 1-35. Zwaan, R. (1994) ‘Effect of genre expectations on text comprehension’. In: Journal of experimental psychology; learning, memory and cognition vol. 20, p.920-933. 26 Appendix Voorbeeldtekst uit het experiment. Een * betekent het begin van een nieuw segment dat aangeboden wordt en een / betekent het begin van een nieuwe regel. De targetsegmenten zijn onderstreept. Versie met een objectieve markering * Duizenden mensen *hebben behoefte aan *vitale organen en celweefsel./* Sinds begin 2006 *staan er alleen *al in Nederland *ongeveer 1800 mensen/* op de wachtlijst *voor een orgaan *of celweefsel. *Sommige organen zijn *niet op/ tijd beschikbaar. *Als gevolg daarvan *sterven sommige mensen *die op de lijst/ staan *omdat het orgaan *niet op tijd komt. *Jouw hulp *kan het leven *van mensen/ veranderen. *Het is verstandig *om te praten *over orgaandonatie/ *met je familie *en je vrienden. *Laat mensen leven *door je te registreren/* als donor. *Donoren zijn *van levensbelang!* Versie met een subjectieve markering * Duizenden mensen *hebben behoefte aan *vitale organen en celweefsel./* Sinds begin 2006 *staan er alleen *al in Nederland *ongeveer 1800 mensen/* op de wachtlijst *voor een orgaan *of celweefsel. *Sommige organen zijn *niet op/ tijd beschikbaar. *Sommige mensen sterven *die op de lijst/ staan *omdat het orgaan *niet op tijd komt. *Jouw hulp *kan het leven *van mensen/ veranderen. *Daarom *is het verstandig *om te praten *over orgaandonatie/ *met je familie *en je vrienden. *Laat mensen leven *door je te registreren/* als donor. *Donoren zijn *van levensbelang!* Impliciete versie * Duizenden mensen *hebben behoefte aan *vitale organen en celweefsel./* Sinds begin 2006 *staan er alleen *al in Nederland *ongeveer 1800 mensen/* op de wachtlijst *voor een orgaan *of celweefsel. *Sommige organen zijn *niet op/ tijd beschikbaar. *Sommige mensen sterven *die op de lijst/ staan *omdat het orgaan *niet op tijd komt. *Jouw hulp *kan het leven *van mensen/ veranderen. *Het is verstandig *om te praten *over orgaandonatie 27 *met je familie *en je vrienden. *Laat mensen leven *door je te registreren/* als donor. *Donoren zijn *van levensbelang!* De verificatiestellingen behorend bij deze tekst: Als organen niet beschikbaar zijn, sterven er mensen. (objectieve markering/relatie) Praten over orgaandonatie met je familie en vrienden kan het leven van mensen redden. (subjectieve markering/relatie) Er staan in Nederland 1960 mensen op de wachtlijst. (filler) Er bestaat alleen een wachtlijst voor vitale organen. (filler) De stellingen die overtuigingskracht meten behorend bij deze tekst (antwoorden op een zevenpuntsschaal): Het is verstandig dat iedereen zich laat registreren als donor. (voor tekst) Orgaandonatie is gevaarlijk. (tegen tekst) Ik ben van plan me te registreren als orgaandonor. (voor tekst) De intentie van de schrijver werd bij iedere tekst door middel van de volgende stelling gemeten (antwoorden op een zevenpuntsschaal): Tijdens het lezen van de tekst had ik het gevoel dat de schrijver mij probeerde te overtuigen. 28