albertine stolk - Universiteit Utrecht

advertisement
ALBERTINE STOLK
Pas op voor de schrijver!
Een onderzoek naar subjectiviteit van coherentiemarkering
in overtuigende teksten: een forewarning-effect?
1. Inleiding
Verschillende onderzoeken hebben
aangetoond dat markering van
tekststructuur door een causaal
connectief als ‘daardoor’ en een
signaalzin als ‘als gevolg daarvan’
een positief effect heeft op
bijvoorbeeld tekstbegrip en leestijd
(o.a. Degand & Sanders, 2002).
Doordat relaties tussen zinnen
expliciet gemaakt zijn, hoeft de
lezer minder denkwerk te verrichten
en is de tekst makkelijker te
verwerken. In voorbeeld 1 zijn twee
zinnen te zien waartussen de relatie
niet expliciet gemaakt is. De lezer
moet zelf de relatie tussen de
zinnen leggen. In voorbeeld 2 heeft
de schrijver de relatie wél expliciet
gemaakt voor de lezer door het
connectief daardoor. Hierdoor kan
de lezer sneller lezen en begrijpt hij
de zin beter.
Samenvatting
Dit artikel beschrijft een vervolgonderzoek op Kamalski, Lentz, Sanders &
Zwaan (2006). Zij onderzochten het
effect van subjectieve en objectieve
coherentiemarkeringen in overtuigende
teksten. Hieruit bleek dat subjectieve
markering lezers waarschuwt voor de
overtuigende intentie van de schrijver;
het zogenaamde forewarning-effect. Dit
artikel voegt nog een dimensie toe aan
het onderzoek van Kamalski et al. De
lezers worden namelijk al dan niet
geïnstrueerd over het overtuigende
karakter van de tekst. Door de instructie
zou de forewarning al voorafgaand aan
het lezen worden bewerkstelligd en niet
door de subjectieve markering.
De resultaten geven geen overtuigend
bewijs voor de aanwezigheid van het
forewarning-effect door een subjectieve
markering. Wel is duidelijk dat een
markering leidt tot integratie. Op verificatiestellingen en overtuigingskracht wordt
geen effect gevonden. Er lijkt meer
invloed te zijn van genrebekendheid dan
van coherentiemarkering. Er is dus meer
onderzoek nodig.
1)
Het is mooi weer. De
terrassen zitten vol.
2)
Het is mooi weer. Daardoor zitten de terrassen vol.
2
Bijna alle onderzoeken naar het effect van markering in teksten zijn
gebaseerd op informatieve teksten. Dit artikel echter, beschrijft, in
navolging van Kamalski, Lentz, Sanders & Zwaan (2006), een
onderzoek naar het effect van coherentiemarkering in overtuigende
teksten. Hierbij is tevens aandacht besteed aan verschillende
categorieën van deze markering (Pander Maat & Sanders, 2001) en
is de verwachting van het tekstgenre gemanipuleerd. Zo ontstaat er
een vollediger beeld van de rol die verschillende soorten
markeringen kunnen spelen in overtuigende teksten.
2. Coherentiemarkering
Behulpzame tekstkenmerken
Connectieven en signaalzinnen kunnen dus gezien worden als
tekstkenmerken die de lezer helpen bij het verwerken van de tekst.
De markering heeft drie verschillende behulpzame functies
(Noordman & Vonk, 1997): segmentatie, integratie en inferentie.
Doordat bijvoorbeeld een connectief een zin segmenteert (1) wordt
de syntactische structuur van de zin duidelijk. De lezer kan hierdoor
bijvoorbeeld onderscheid maken tussen de hoofd- en de bijzin. De
integrerende functie (2) van een connectief komt naar voren doordat
het soort connectief, bijvoorbeeld causaal of additief, aangeeft wat
de relatie is tussen de zinsdelen en dus hoe de informatie uit de
twee zinnen met elkaar geïntegreerd moet worden. Op die manier
kan de lezer de betekenisrelatie tussen de zinsdelen leggen. Tot slot
helpt een markering bij het maken van de inferentie (3). Een
inferentie maken is ‘het afleiden van causale gebeurtenissen die
worden uitgedrukt in de zin en de controle van deze informatie met
de kennis van de lezer’. Inferenties vinden plaats aan het einde van
de zin en zorgen daar voor een langere leestijd. Deze tijd wordt in
beslag genomen door het infereren van alle informatie die de lezer
tot zijn beschikking heeft, zowel uit de tekst als eigen kennis, over
het betreffende onderwerp. De lezer ontwikkelt zo een goed beeld
van de situatie.
Een indicator voor de invloed van coherentiemarkering op het
verwerken van een tekst is de leestijd. Leestijden kunnen laten zien
dat een tekst al dan niet beter verwerkt wordt. De markering zorgt
3
enerzijds voor een kortere leestijd. Dit is het gevolg van de
integrerende functie. De markering maakt duidelijk hoe de informatie
geïntegreerd moet worden en de lezer hoeft hier dus niet meer zelf
over na te denken. Daardoor kan het gedeelte van de zin dat na de
markering komt, sneller verwerkt worden dan in het geval van
afwezigheid van een markering. Anderzijds zorgt een markering
voor een langere leestijd aan het einde van de zin. Daar wordt dan
een inferentie gemaakt. Aan leestijden kan dus worden ontleend dat
coherentiemarkeringen een positieve invloed hebben op het
leesproces en daarmee op de verwerking van de tekst.
Doordat de markering van structuur ervoor zorgt dat men een betere
representatie van de informatie uit de tekst kan maken, leidt
aanwezigheid van markering in een tekst tot een hogere score op
tekstbegrip achteraf (o.a. Lorch & Lorch, 1986; Degand & Sanders,
2002). We kunnen dus stellen dat coherentiemarkering een
belangrijke rol vervult bij het verwerken van een tekst.
Objectief en subjectief
Coherentiemarkering maakt duidelijk hoe twee zinnen zich tot elkaar
verhouden door de relatie tussen zinnen expliciet te maken. De
markering bevat echter niet alleen informatie over de relatie die
gelegd dient te worden tussen zinnen, maar ook informatie over de
relatie die de schrijver heeft tot de tekst. Pander Maat & Sanders
(2001) maken in dit opzicht onderscheid tussen objectieve en
subjectieve causale markeringen. Objectieve coherentiemarkeringen
geven een relatie weer die bestaat in de werkelijkheid. In voorbeeld
3 is een relatie weergegeven die gemarkeerd is met een objectieve
signaalzin. Deze oorzaak-gevolg-relatie bestaat in de werkelijkheid
en wordt slechts gerapporteerd door de schrijver.
3)
De parasol is uitgeklapt. Als gevolg daarvan zitten we in de
schaduw.
Als een relatie expliciet wordt gemaakt door een subjectieve
coherentiemarkering dan is de verhouding die de schrijver tot deze
causale relatie heeft van andere aard. Hij is dan niet de
‘verslaggever’ of ‘rapporteerder’ van de relatie, maar hij is
verantwoordelijk voor de relatie die wordt gelegd. In voorbeeld 4 is
4
een relatie weergegeven die gemarkeerd is door een subjectief
connectief. De schrijver is hier verantwoordelijk voor het feit dat er
wordt omgereden vanwege de lange file. Het connectief dus geeft
een conclusie aan die door de schrijver is getrokken. Deze
markering is daarom subjectief.
4)
Er staat een lange file. Omrijden is dus beter.
Objectieve en subjectieve coherentiemarkeringen zijn niet
inwisselbaar voor elkaar; ze kunnen niet op dezelfde plaats in de
tekst staan. Bijvoorbeeld: ‘Er staat een lange file. Als gevolg
daarvan is omrijden beter’ klinkt niet erg natuurlijk. Bij onderzoek
naar dergelijke markeringen zal dus geen directe vergelijking plaats
kunnen vinden tussen een objectieve en subjectieve markering.
Daarom zal altijd teruggekoppeld moeten worden aan een impliciete
versie.
Taxonomie
Dat coherentiemarkeringen in te delen zijn in verschillende
categorieën, is ook gebleken uit onderzoek van Sanders, Spooren &
Noordman (1992). Zij stellen dat er een zogenaamde taxonomie
bestaat waarin coherentierelaties en de markeringen van deze
relaties ingedeeld kunnen worden. Bij een experiment waarbij
proefpersonen zelf een connectief moesten invullen in een tekst,
kozen zij vaak het connectief dat ook oorspronkelijk door de
schrijver was gebruikt. Lezers hebben dus zelf ook ideeën over de
relatie die gelegd moet worden tussen tekstdelen en kiezen de
‘juiste’ markering voor het uitdrukken van deze relatie. De lezer
heeft dus kennis over coherentierelaties en de markering die deze
relaties kunnen uitdrukken. Deze kennis zal ook gebruikt worden als
de relatie al door de schrijver expliciet gemaakt is met een
connectief of signaalzin. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat lezers een
objectieve of subjectieve markering als zodanig herkennen en
daardoor de tekst op een andere manier verwerken.
Verschillende markeringen onderzocht
Nu bekend is dat er verschillende soorten coherentiemarkeringen
zijn, is het belangrijk om te weten welke markeringen binnen welke
categorie horen. Een onderzoek naar deze vraag is uitgevoerd naar
5
de connectieven doordat, omdat en want (Pit, Pander Maat &
Sanders, 1997). Uit dit onderzoek bleek dat doordat uitsluitend
inhoudelijke (oorzaak-) relaties kan markeren en daarmee gezien
kan worden als objectief. De connectieven want en omdat zijn
moeilijker in te delen in een categorie. Het bleek dat want de meeste
subjectiviteit tot uiting brengt, vooral in combinatie met citaten.
Omdat is minder subjectief vanwege het feit dat door het gebruik
van omdat de bewerende persoon, de schrijver, vaak impliciet wordt
gelaten. De schrijver/spreker blijft dus passief aanwezig. Toch kan
ook omdat gezien worden als subjectief connectief.
Ander onderzoek is uitgevoerd naar de connectieven dus, daarom
en daardoor (Pander Maat & Sanders, 1996). Uit dit onderzoek
bleek dat daardoor een objectief connectief is. Dus is een subjectief
connectief welke, wat betreft mate van subjectiviteit, gevolgd wordt
door daarom. Daarom is wel een subjectief connectief, maar niet in
dezelfde mate als dus:
“… de dus-gevolgtrekking bevindt zich vaker in de mentale ruimte van
dezelfde actor, en deze actor bevindt zich vrij dicht bij de auteur van de
tekst. In dus-fragmenten is de actor bijvoorbeeld vaker de spreker zelf,
of een groep waartoe de spreker behoort (we), terwijl in de daaromfragmenten de actor vaker een derde persoon is, aangeduid met een
nomen (de stichting, China,..)”
(Pander Maat & Sanders, 1996)
3. Waarschuwingen
Invloed van tekstgenre
In dit artikel zullen we ons richten op overtuigende teksten. Eerder
onderzoek naar het effect van coherentiemarkering had
voornamelijk betrekking op informatieve teksten. Het is mogelijk dat,
doordat er hier sprake is van een ander tekstgenre, ook het effect
van de markeringen anders is. Zwaan (1994) heeft al laten zien dat
mensen een tekst anders verwerken als zij denken dat het een
literaire tekst dan wel nieuwsbericht is. Ook de verwachting die de
6
lezer vooraf heeft over de doelen van een tekst, speelt dus een rol
bij de tekstverwerking.
Het verschil tussen informerende en overtuigende teksten is
onderzocht door Kamalski, Lentz & Sanders (2004). Hierbij werd het
effect van coherentiemarkering en voorkennis onderzocht voor
beide teksttypes. Dit effect bleek verschillend te zijn. In
informerende teksten was er sprake van een interactie-effect van
markering en voorkennis op begrip; lezers zonder voorkennis
presteerden het best bij de tekst met markering en het slechtst bij
een impliciete tekst. Lezers met veel voorkennis presteerden bij
zowel markering als geen markering ongeveer even goed. In
persuasieve teksten was er sprake van een hoofdeffect van
markering op begrip; zowel de lezers zonder als lezers met
voorkennis presteerden beter als zij de versie met markering te
lezen kregen. Verschillende soorten teksten leverden hier dus
verschillende resultaten op. Hieruit kunnen we concluderen dat
lezers verschillende tekstgenres anders verwerken.
Forewarning
Als het tekstgenre invloed heeft op de manier waarop lezers een
tekst verwerken kan het ook verschil maken als de lezer in de gaten
heeft wat voor soort tekst hij leest. Als een lezer denkt dat hij te
maken heeft met een overtuigende tekst, zal hij de tekst anders
verwerken dan wanneer hij denkt dat hij een informerende tekst aan
het lezen is. Mc Guire & Papageorgis (1962) stellen dat er sprake is
van een zogenaamd forewarning-effect als de lezer weet dat hij een
overtuigende tekst aan het lezen is. Dit effect houdt in dat als de
lezer in de gaten heeft dat de schrijver hem probeert te overtuigen
van iets, de lezer met een zekere weerstand verder leest. De lezer
wordt dan namelijk gewaarschuwd voor de overtuigende intentie van
de schrijver. Er is niet erg veel bekend over forewarning en door
welke tekstkenmerken dit veroorzaakt kan worden. Ook kan het zijn
dat lezerskenmerken een rol spelen bij forewarning, bijvoorbeeld de
mate waarin de lezer betrokken is bij het onderwerp (Chen,
Reardon, Rea & Moore, 1992). Als een lezer bij het onderwerp
betrokken is, zou hij minder snel overtuigd zijn en meer weerstand
bieden tegen de overtuigende intentie van de schrijver dan een lezer
die niet bij het onderwerp betrokken is.
7
Het forewarning-effect onderzocht
Het forewarning-effect, zoals Mc Guire & Papageorgis (1962) dat
beschrijven, is wél getoetst door Kamalski et al. (2006). Dit
experiment richtte zich op de vraag of het effect optreedt bij het
gebruik van objectieve en/of subjectieve coherentiemarkering in de
tekst. Er bleek inderdaad sprake te zijn van forewarning als de lezer
door
een
tekstkenmerk,
in
dit
geval
subjectieve
coherentiemarkering, op de hoogte was van de overtuigende
intentie van de schrijver. De tekst was dan minder overtuigend dan
het geval was bij een objectieve markering. Of, in geval van
onderstaand voorbeeld, de tekst met zin 5 (met het subjectieve
daarom) was minder overtuigend dan de tekst met zin 6 (met het
objectieve daardoor)1. De overtuigingskracht van de tekst werd
beïnvloed door ‘de perceptie van de intentie van de schrijver’.
5)
Te veel ultraviolette straling kan leiden tot verbranding,
huidkanker en snelle veroudering van de huid. Daarom is het
slim om producten te gebruiken die je tegen deze gevolgen
beschermen.
6)
De ultraviolette straling van de zon dringt de huid binnen.
Daardoor worden cellen gestimuleerd die een pigment
bevatten en de huid een bruine kleur geven.
Verder is gekeken naar de score op verificatiestellingen. Hierbij
moest de proefpersoon aangeven of een stelling al dan niet waar
was volgens de gelezen tekst. Stellingen die bovenstaande
voorbeeldzinnen verifieerden zijn in voorbeeld 7 (verificatie van zin
5) en 8 (verificatie van zin 6) weergegeven.
7)
Beschermingsproducten kunnen verbranding en veroudering
van de huid voorkomen.
8)
Ultraviolette straling stimuleert pigmentcellen.
De score op deze taak verschilde niet significant per conditie. Wel
was er sprake van een snellere reactie bij de condities met een
1
Dit voorbeeld is ontleend aan het experiment van Kamalski et al. (2006). De
betreffende tekst is hier vertaald vanuit het Engels. De vertaling van de tekst is
ook tijdens dit experiment gebruikt.
8
objectieve en subjectieve markering als deze vergeleken werden
met de impliciete conditie2. Dit laat zien dat markering er voor zorgt
dat een lezer meteen een inferentie maakt. Als deze inferentie
achteraf bevraagd wordt, kan de lezer direct antwoorden. Als de
tekst geen markering bevat, maakt de lezer ook geen inferentie
tijdens het lezen, maar doet dit pas als er, in dit geval, naar
gevraagd wordt. De reactie is dan dus later.
Ook online (tijdens het lezen) was er sprake van een forewarningeffect. In de eerste plaats waren de leestijden in de versie met
objectieve markering sneller, zowel direct na de markering als aan
het einde van de zin, dan in de versie zonder markering. Bij de
versie met subjectieve markering werd het segment direct na de
markering sneller gelezen dan in de impliciete versie maar aan het
einde van de zin was er sprake van een langere leestijd. Dit laatste
strookt met de eerder besproken functies van coherentiemarkering:
deze zorgt voor een inferentie van de informatie aan het einde van
de zin. Dit resultaat wijst op forewarning. Immers, de subjectieve
markering heeft de lezer mogelijk gewaarschuwd voor de
overtuigende intentie van de schrijver. Tijdens het maken van de
inferentie aan het einde van de zin wordt niet alleen de
zinsinformatie gekoppeld aan de eigen kennis, maar controleert de
lezer ook of de mening van de schrijver wel overeenkomt met zijn
eigen mening. Dit zorgt voor een langere leestijd.
5. Een vervolg
Effect van genrebekendheid?
In dit artikel wordt een vervolgonderzoek beschreven op het
onderzoek van Kamalski et al. (2006). De resultaten worden
getoetst door te kijken of het verschillende effect bij de soorten
coherentiemarkering nog steeds bestaat als lezers vooraf worden
geïnstrueerd over het genre van de tekst. Indien een lezer weet dat
2
Zoals gezegd kunnen de versies met objectieve en subjectieve markering niet
direct met elkaar vergeleken worden omdat de markeringen niet op dezelfde
plaats in de tekst kunnen voorkomen. Vandaar is hier de vergelijking gemaakt
met de impliciete conditie.
9
hij een overtuigende tekst aan het lezen is, hoeft hij dit niet meer zelf
te concluderen aan de hand van de objectieve of subjectieve
markering. Bij bekendheid van het tekstgenre zou de forewarning
dus voorafgaand aan het lezen bewerkstelligd worden en niet tijdens
het lezen van de tekst. Een ander verschil met het onderzoek van
Kamalski et al. is dat het in dit onderzoek gaat om Nederlandse
coherentiemarkeringen in plaats van Engelse markeringen3. De
connectieven en signaalzinnen in verschillende talen tonen wel veel
overeenkomsten maar er zijn ook verschillen (Knott & Sanders,
1998). Het kan dus zijn dat het gevonden effect niet bij Nederlandse
markeringen optreedt.
Hoofdvraag
Het onderzoek richt zich op zowel offline als online effect van
verschillende soorten coherentiemarkeringen in overtuigende
teksten. Daarbij zullen de proefpersonen soms wel op de hoogte zijn
van het overtuigende karakter van de tekst en in andere gevallen
zullen zij denken dat het om een informatieve tekst gaat. De
resultaten van het experiment zullen antwoord geven op de
volgende vragen:
A
In hoeverre veroorzaakt subjectiviteit van een coherentiemarkering forewarning?
B
Wat is de invloed van bekendheid met het tekstgenre op het
eventuele forewarning-effect?
Verwachtingen
De hypotheses hebben betrekking op de leestijd, verificatiestellingen, overtuigingskracht en de verwachte intentie van de
schrijver. Op basis van de eerdere onderzoeken en theorieën zijn de
hypotheses 1a tot en met 4b opgesteld. De hypotheses vloeien
voort uit de gedachte dat als lezers niet weten dat zij een
overtuigende tekst lezen, zij hier alleen door subjectieve markering
achter kunnen komen. De forewarning door deze markering zullen
3
Eerder onderzoek van Kamalski, Lentz & Sanders (2004) richt zich wel op
Nederlandse coherentiemarkeringen. Het experiment dat in dit artikel wordt
beschreven hangt echter meer aan Kamalski, Lentz, Sanders & Zwaan (2006).
Zij richten zich slechts op Engelse coherentiemarkeringen.
10
we dan terugzien in de online resultaten. Als de lezers wél weten dat
het om een overtuigende tekst gaat, vindt de forewarning al plaats
voorafgaand aan het leesproces. Of een markering dan objectief of
subjectief is maakt niet meer uit omdat de lezer de overtuigende
intentie niet meer uit tekstkenmerken hoeft op te maken.
H1a
De leestijd van het zinssegment direct volgend op een
markering, zowel objectief als subjectief, is sneller dan bij
afwezigheid van een markering (integratie).
H1b
Als de lezer niet weet dat het gaat om een overtuigende
tekst is de leestijd van het laatste segment van de zin langer
in het geval van de versie met een subjectieve markering (in
navolging van Kamalski et al.). De subjectieve markering
veroorzaakt dan forewarning tijdens het leesproces.
H1c
Als de lezer weet dat hij te maken heeft met een
overtuigende tekst dan is het verschil in leestijd aan het
einde van de zin tussen de tekst met het subjectieve
markering en de andere versies verdwenen. Dan hoeft de
lezer immers niet meer uit de markering op te maken dat het
om een overtuigende tekst gaat. Er is dus geen sprake meer
van forewarning tijdens het lezen.
H2a
Markering (zowel subjectief als objectief) heeft geen effect
op de score op de verificatiestellingen achteraf (in navolging
van Kamalski et al.).
H2b
Lezers reageren sneller op de verificatiestellingen achteraf in
het geval van een gemarkeerde versie (objectief en
subjectief) dan bij de impliciete versie.
H3a
De subjectieve versie is minder overtuigend dan de
objectieve versie als men vooraf niet weet dat het om een
overtuigende tekst gaat.
H3b
Het verschil in overtuigingskracht tussen de objectieve en
subjectieve versie is verdwenen als men vooraf weet dat het
om een overtuigende tekst gaat.
11
H4a
Als de lezer niet weet dat het om een overtuigende tekst
gaat en een subjectief gemarkeerde tekst leest, zal hij de
overtuigende intentie van de schrijver meer de gaten hebben
dan het geval van de impliciete en de objectieve versie.
H4b
Als de lezer weet dat hij een overtuigende tekst aan het
lezen is, is er geen verschil tussen de versies wat betreft de
intentie van de schrijver.
6. Experiment
Proefpersonen
Aan het experiment namen 56 studenten van de Universiteit Utrecht,
faculteit der Letteren deel. Een deel van hen was verplicht om met
het experiment mee te doen vanwege een cursus die zij volgden. De
overige proefpersonen deden vrijwillig aan het experiment mee. De
leeftijd van de proefpersonen was tussen de 19 en 27 jaar,
gemiddeld 21,4. Er was sprake van 40 vrouwen en 16 mannen.
Allen hadden zij Nederlands als moedertaal.
Materiaal
Voor het experiment is gebruik gemaakt van 24 korte, overtuigende
teksten. Van deze teksten zijn er zeven afkomstig uit het onderzoek
van Kamalski et al. (vertaald uit het Engels). De andere teksten uit
dat onderzoek waren op specifieke situaties en gebeurtenissen in
Amerika gericht en waren dus niet bruikbaar. Daarom zijn er 17
nieuwe teksten geschreven. Van alle 24 teksten is een versie met
een objectieve markering, een versie met een subjectieve markering
en een impliciete versie geschreven. Een voorbeeld van een tekst in
de drie verschillende versies is te vinden in de appendix. De zinnen
bestonden uit minimaal drie segmenten4. Ieder segment bestond uit
ongeveer drie woorden. In de meeste gevallen stond de markering
aan het begin van de zin. Omdat het in sommige gevallen echter
natuurlijker was om de markering op een later moment in de zin te
4
Het segment direct volgend op de markering, en het laatste segment van de
zin zijn voor dit experiment van belang. Er is dan ook gewaarborgd dat deze
segmenten niet voorkwamen direct na een regelafbreking of als eerste segment
op een nieuwe regel. Dit zou namelijk invloed kunnen hebben op de leestijd.
12
zetten is hier in enkele gevallen voor gekozen. Zo is er bijvoorbeeld
van de zinnen 9 en 10 gebruik gemaakt van zin 10 omdat deze zin
in het dagelijks taalgebruik eerder gebruikt zal worden dan zin 9.
9)
Dus het is verstandig dat ouders hun kind in België
onderwijs laten volgen.
10)
Het is dus verstandig dat ouders hun kind in België
onderwijs laten volgen.
Omdat uit het onderzoek van Kamalski et al. is gebleken dat
connectieven en signaalzinnen hetzelfde effect teweeg brengen, zijn
in dit experiment beide coherentiemarkeringen door elkaar gebruikt.
De analyse zal zich dan ook niet richten op de verschillende soorten
markering apart.
Onderzoeksontwerp
Het
onderzoeksontwerp
van
dit
experiment
is
een
binnenproefpersoon ontwerp. Alle proefpersonen kregen teksten te
lezen van alle condities. Het ontwerp is in tabel 1 weergegeven.
Instructie
onbekend met overtuigende karakter
bekend met overtuigende karakter
Conditie
1. objectief
2. subjectief
3. impliciet
4. objectief
5. subjectief
6. impliciet
Aantal teksten
4
4
4
4
4
4
Tabel 1: Onderzoeksontwerp
Waarneming van resultaten vond plaats aan de hand van leestijden
van het segment direct na de markering en het laatste segment van
de zin. Daarnaast is gekeken naar score op verificatiestellingen
achteraf, de mate van overtuigingskracht en de perceptie die de
lezer had van de intentie van de schrijver. Deze aspecten van
waarneming zullen nader worden toegelicht in de volgende
paragraaf.
13
Procedure
Voordat de proefpersonen begonnen met het lezen van de teksten
kregen zij eerst korte, mondelinge uitleg. Vervolgens kon het
experiment beginnen. Eerst kregen de proefpersonen een
oefentekst. Op deze manier konden zij wennen aan de manier
waarop de tekst aangeboden werd en aan de manier van vragen
stellen. Vervolgens kregen de proefpersonen twaalf overtuigende
teksten te lezen waarbij ze de volgende instructie kregen:
Tijdens dit deel van het experiment krijg je 12 teksten te lezen die
afkomstig zijn uit kranten. Na het lezen van de tekst krijg je enkele
beweringen over de inhoud van de tekst en volgen nog enkele
stellingen.
Van deze twaalf teksten lazen de proefpersonen er vier in de
impliciete versie, vier met een objectieve markeerder en vier met
een subjectieve markeerder. In dit eerste deel werd dus niet
expliciet bekend gemaakt dat het ging om overtuigende teksten. In
het tweede deel van het experiment werd het genre wel duidelijk
gemaakt door de volgende instructie:
Tijdens dit deel van het experiment krijg je 12 teksten te lezen die
afkomstig zijn van forums, ingezonden brieven en
voorlichtingsbrochures. De schrijver probeert je te overtuigen van
zijn standpunt. Na het lezen van de tekst krijg je enkele beweringen
over de inhoud van de tekst. Vervolgens kan je aangeven of je het al
dan niet eens bent met enkele stellingen.
Ook in het tweede deel kregen de proefpersonen vier teksten te
lezen in de impliciete conditie, vier met een objectieve markeerder
en vier met een subjectieve markeerder. Er is voor gekozen om het
overtuigende karakter pas in het tweede gedeelte bekend te maken
omdat de 24 teksten alleen verschillen wat betreft onderwerp; de
opbouw is bijvoorbeeld hetzelfde. Indien de proefpersonen eerst de
teksten met de ‘overtuigende instructie’ zouden hebben gelezen,
zouden zij de teksten met de ‘informatieve instructie’ ook als
overtuigend kunnen herkennen.
14
Na het lezen van iedere tekst moest de proefpersoon reageren op
vier verificatiestellingen. Er moest aangegeven worden of deze
stellingen volgens de tekst goed of fout waren. De stellingen hadden
betrekking op de relatie die al dan niet gelegd werd door de
objectieve markering en de subjectieve markering. Daarnaast was
er sprake van twee fillers. De verificatiestellingen werden gevolgd
door drie stellingen die de overtuigingskracht van de tekst beoogden
te meten. Dit waren stellingen over het onderwerp van de tekst
waarover de proefpersoon zijn mening moest geven op een
zevenpuntsschaal. Tot slot werd gevraagd hoe de proefpersoon
dacht over de intentie van de schrijver. In de appendix zijn ook de
verificatiestellingen en stellingen die de overtuigingskracht van de
tekst dienden te meten opgenomen van één gebruikte tekst.
Het experiment is afgenomen met behulp van het softwareprogramma ‘E-prime’. De segmenten verschenen één voor één in
beeld door op de spatiebalk te drukken en van ieder segment werd
de leestijd gemeten. Ook de reactietijd op de verificatiestellingen
werd op deze manier gemeten.
7. Resultaten
Leestijden
Bij de leestijden van de tekst is naar twee verschillende segmenten
van de targetzin (de zin na de coherentiemarkering) gekeken, het
segment direct na de markering en het laatste segment van de zin.
De hypothese voor de leestijd van het segment na de markering
was als volgt:
H1a
De leestijd van het zinssegment direct volgend op een
markering, zowel objectief als subjectief, is sneller dan bij
afwezigheid van een markering (integratie).
Na het uitvoeren van een repeated measures ANOVA blijkt deze
hypothese bij drie van de vier metingen te kloppen. De resultaten
zijn weergegeven in tabel 2. Zoals te zien is in tabel 2 zorgt de
aanwezigheid van een coherentiemarkering bijna altijd voor een
significant snellere leestijd van het segment direct na deze
15
markering in vergelijking met de impliciete conditie. Dit laat de
integratiefunctie van de markering zien. Te zien is dat het verschil in
leestijd tussen de objectieve markering en de impliciete conditie, als
men onbekend is met het genre van de tekst, niet significant
verschilt. De leestijd van het segment na de objectieve markering is
wel sneller dan bij afwezigheid van een markering, maar dit is niet
significant.
Markering
Informatief objectief
Gemiddelde leestijd segment 1
824 (252)
Sig
Informatief impliciet (1)
851 (198)
0,476
Informatief subjectief
752 (230)
Informatief impliciet (2)
881 (272)
Overtuigend objectief
744 (257)
Overtuigend impliciet (1)
805 (260)
Overtuigend subjectief
655 (214)
Overtuigend impliciet (2)
747 (220)
0,003
0,042
0,008
Tabel 2: Gemiddelde leestijd van het segment na de
coherentiemarkering (significantieniveau = 0,05)
De leestijd van het laatste segment van de targetzin is niet
verschillend per conditie. Als de leestijden van het laatste segment
van de gemarkeerde condities worden vergeleken met de leestijd
van datzelfde segment in de impliciete conditie is er geen significant
verschil. De leestijd van de gemarkeerde condities is gemiddeld
zelfs korter dan van de impliciete conditie. Deze resultaten laten dus
niet zien dat er een inferentie wordt gemaakt als gevolg van een
markering. Ook kan niet bewezen worden dat een subjectieve
markering forewarning veroorzaakt. Hypothese 1b kan dus
verworpen worden.
16
De vraag is nu of de leestijden aan het einde van de zin verschillend
zijn als de lezer vooraf al dan niet weet dat hij te maken heeft met
een overtuigende tekst. Op basis van hypothese 1c verwachtten we
dat de leestijd van het laatste segment van de zin bij de subjectieve
markering korter is als de lezer weet heeft van het overtuigende
genre. De forewarning vindt dan immers plaats voorafgaand aan het
lezen en wordt niet veroorzaakt door de markering. De resultaten
van de vergelijking tussen de condities in het geval van
verschillende instructies is in tabel 3 weergegeven.
Markering
Informatief
Overtuigend
Sig
Objectief
961 (350)
819 (324)
0,010
Subjectief
876 (280)
773 (325)
0,002
Tabel 3: Gemiddelde leestijd van het laatste segment van de zin bij
verschillende instructie (significantieniveau = 0,05)
In tabel 3 is te zien dat de leestijden aan het einde van de zin in de
conditie waarin de lezer bekend is met het overtuigende karakter
van de tekst korter zijn bij zowel objectieve als subjectieve
markering. Dit verschil in tijd is in beide gevallen significant. Vooral
het verschil in geval van de subjectieve markering is hier van
belang. Als men weet dat het een overtuigende tekst is, duurt het
minder lang om de inferentie te maken dan wanneer men denkt dat
het om een informatieve tekst gaat. Men hoeft de overtuigende
intentie dan immers niet meer af te leiden van de subjectieve
markering. Dit resultaat laat zien dat bekendheid met het genre wel
degelijk verschil maakt.
De resultaten met betrekking tot het eindsegment van de zin zijn dus
alleen significant verschillend als er onderscheid wordt gemaakt
tussen genrebekendheid. Er is geen sprake van verschillen tussen
de aanwezigheid van markering (objectief/subjectief) en de
afwezigheid van een markering (impliciet) binnen een bepaalde
instructie, maar alleen tussen de verschillende instructies.
17
Verificatiestellingen
De scores op de verificatiestellingen achteraf lieten geen verschillen
zien tussen de verschillende condities. In alle condities hadden de
proefpersonen ongeveer 80 % van de stellingen goed. Dit is in
overeenstemming met het onderzoek van Kamalski et al.
(hypothese 2a).
Ook waren er geen significante verschillen in de snelheid waarmee
men reageerde op de verificatiestellingen. Dit is in tegenstelling met
hypothese 2b en het resultaat van Kamalski et al.
Overtuigingskracht
Om te onderzoeken of de overtuigingskracht per conditie verschilt, is
gebruik gemaakt van stellingen die al dan niet het standpunt van de
tekst onderschreven. Voor de analyse zijn deze eerst op
betrouwbaarheid gecontroleerd. Vanwege een Cronbach’s Alpha
onder de 0,5 zijn vijf teksten hier niet meegenomen in de analyse.
De gemiddelde betrouwbaarheid van de overige 19 teksten was
0,75. Door deze hoge betrouwbaarheid kunnen we de teksten
samennemen. Uit de resultaten blijkt echter, dat er geen verschil is
in overtuigingskracht tussen de verschillende condities. Alle
condities zijn dus even overtuigend. Dit is in tegenstelling met de
verwachting die er vooraf was:
H3a
De subjectieve versie is minder overtuigend dan de
objectieve versie als men vooraf niet weet dat het om een
overtuigende tekst gaat.
Als de lezer weet dat het doel van de tekst ‘overtuigen’ is, is er geen
verschil in overtuigingskracht tussen de subjectieve markering, de
objectieve markering en de impliciete conditie (hypothese 3b). Dit
verschil was er ook niet bij onbekendheid met het genre. Het is dus
de vraag in hoeverre we waarde kunnen hechten aan dit resultaat.
Kamalski et al. lieten zien dat de overtuigingskracht ook beïnvloed
kan worden door de mate van betrokkenheid van de lezers. Daarom
is dezelfde analyse uitgevoerd alleen nu is er onderscheid gemaakt
tussen lage en hoge betrokkenheid van studenten bij het onderwerp
van de tekst. Teksten over algemene onderwerpen zoals het vertrek
18
van Ayaan Hirsi Ali naar de Verenigde Staten en het verlagen van
de hoogste belastingschijf vallen onder teksten met een lage
betrokkenheid. Onder hoge betrokkenheid worden teksten verstaan
waarvan verwacht kan worden dat zij studenten aanspreken,
bijvoorbeeld het herkansen van tentamens bij een onvoldoende en
de verhuizing van de universiteitsbibliotheek. Op deze manier zijn er
twee verschillende meetcondities ontstaan. De conditie met de hoge
betrokkenheid bevat negen teksten en de conditie met de lage
betrokkenheid bevat tien teksten5. Als we de condities binnen de
verschillende genres met elkaar vergelijken is er alleen verschil wat
betreft de aanwezigheid van het soort markering als de lezers weten
dat zij een overtuigende tekst hebben gelezen: als de lezers een
lage betrokkenheid hebben is de tekst overtuigender in het geval
van een subjectieve markering dan in het geval van een objectieve
markering (F(1) = 7,09; p < 0,01). Ook is bij bekendheid van het
genre de tekst met een subjectieve markering overtuigender als de
lezer minder betrokken is dan als een lezer erg bij het onderwerp
van de tekst betrokken is (F(1) = 5,70; p < 0,02).
Intentie van de schrijver
De verwachting over de perceptie van de intentie van de schrijver
was als volgt:
H4a
Als de lezer niet weet dat het om een overtuigende tekst
gaat en een subjectief gemarkeerde tekst leest, zal hij de
overtuigende intentie van de schrijver meer de gaten hebben
dan het geval van de impliciete en de objectieve versie.
Hier zijn geen significante resultaten gevonden; proefpersonen
hebben in iedere conditie dezelfde gedachten over de intentie van
de schrijver. Hypothese 4b kunnen we wel onderschrijven. Deze
luidde als volgt:
H4b
5
Als de lezer weet dat hij een overtuigende tekst aan het
lezen is, is er geen verschil tussen de versies wat betreft de
intentie van de schrijver.
In totaal hebben we hier te maken met 19 teksten omdat ook hier de 5 teksten
met een te lage betrouwbaarheid buiten beschouwing zijn gelaten.
19
Er bleek inderdaad geen verschil te zijn tussen de condities als in de
instructie werd vermeld dat het om een overtuigende tekst ging. Dit
is in principe logisch omdat deze intentie aan iedere lezer vooraf
duidelijk was gemaakt.
Als we dezelfde condities met de verschillende instructie met elkaar
vergelijken is er wel sprake van significante verschillen. Deze
resultaten zijn in tabel 4 weergegeven. Hoe lager de score, hoe
meer men vindt, dat de schrijver probeerde te overtuigen. Duidelijk
is dat als men vooraf weet dat de te lezen tekst overtuigend is, men
de intentie van de schrijver ook overtuigender inschat.
Markering
Informatief
Overtuigend
Sig
Objectief
3,07 (1,02)
2,62 (1,04)
0,000
Subjectief
3,09 (1,15)
2,77 (0,97)
0,020
Impliciet
3,21 (1,19)
2,68 (1,00)
0,000
Tabel 4: Toegekende intentie van de schrijver
(significantieniveau = 0,05)
De plaats van de markering
Omdat het in het geval van de subjectieve markering soms
natuurlijker was deze niet aan het begin van de zin te zetten, is de
markering in enkele gevallen later in de zin geplaatst. De vraag is of
dit invloed heeft gehad op de resultaten. Het zou bijvoorbeeld zo
kunnen zijn dat een coherentiemarkering meer kracht en dus meer
invloed heeft als hij aan het begin van de zin is geplaatst. Daarom
zijn alle voorgaande analyses nogmaals uitgevoerd waarbij de
teksten waarin de markering niet aan het begin stond buiten
beschouwing zijn gelaten. Deze analyses leidden niet tot andere
resultaten.
20
8. Conclusie & Discussie
Online effecten
De resultaten van het experiment laten veel verschillen zien met het
experiment van Kamalski et al. (2006). Een overeenkomst is wel
gevonden bij de leestijden. Hieruit is gebleken dat markeringen
integratie-effect veroorzaken. Dit resultaat repliceert veel voorgaand
onderzoek.
De leestijden aan het einde van de al dan niet gemarkeerde zin
laten alleen een verschil zien bij de verschillende tekstgenres. Een
subjectieve markering zou een langere leestijd opleveren op dit punt
omdat de lezer aan de hand van deze markering af moet leiden dat
het om een overtuigende tekst gaat. Als de lezer vooraf is
geïnformeerd over het overtuigende genre, was de leestijd bij de
subjectieve markering significant korter. Dit laat zien dat doordat de
lezer bekend is met het overtuigende karakter van de tekst hij dit
niet hoeft af te leiden van de markering; de forewarning vindt niet
tijdens het lezen plaats, maar voorafgaand aan het lezen van de
tekst. Dit in tegenstelling tot het geval waarin de lezer de
overtuigende intentie van de subjectieve markering af moet leiden.
De vraag is echter of we hier wel kunnen stellen dat er sprake is van
forewarning. Het effect bij de objectieve markering was namelijk
hetzelfde; een kortere leestijd aan het einde van de targetzin bij
bekendheid met het genre. Hier lijkt eerder sprake te zijn van een
effect van de verwachting die men heeft van het genre waarin men
geïnstrueerd wordt. Een reden te meer om dit laatste aan te nemen,
is dat er binnen de genres geen verschillen zijn tussen de typen
markeringen en de impliciete conditie. Het type markering leidt hier
dus niet tot verschillen, maar het type instructie dat wordt gegeven
wel.
Offline effecten
De score op de verificatiestellingen na het lezen van de tekst
verschilde niet significant tussen de condities. Dit was ook het geval
bij Kamalski et al. Zij vonden echter wel een verschil in reactietijd op
deze stellingen. Dit verschil is bij het huidige experiment niet
gevonden. Een verklaring voor dit verschillende resultaat is niet
makkelijk te geven. Het kan zijn dat het verschil is ontstaat door het
21
verschillende materiaal dat is gebruikt. Enkele teksten zijn
overgenomen uit het experiment van Kamalski et al. maar het
merendeel is nieuw ontwikkeld. Het materiaal is wel door meerdere
experts bekeken, maar er is geen pretest op uitgevoerd. In het
vervolg zal een pretest moeten worden uitgevoerd om de kwaliteit
van het onderzoeksmateriaal te waarborgen.
Ook wat betreft overtuigingskracht is er sprake van andere
resultaten dan bij het eerder uitgevoerde onderzoek. Alleen als er
onderscheid gemaakt wordt tussen de hoge en lage betrokkenheid
van de lezer zijn er enkele significante verschillen. Opvallend bij
deze resultaten is echter dat een tekst overtuigender is bij een
subjectieve markering dan bij een objectieve markering terwijl het
overtuigende genre vooraf bekend is gemaakt (in het geval van een
lage betrokkenheid van de lezer). De verwachting was echter dat de
instructie waarin het overtuigende doel van tekst duidelijk wordt
gemaakt ertoe leidt dat de tekst minder overtuigend is. Een ander
opvallend resultaat was het significante verschil tussen de
subjectieve markering bij een hoge en een lage betrokkenheid. De
tekst met de subjectieve markering was overtuigender bij een lage
betrokkenheid. Ook dit effect is aanwezig als de lezer vooraf bekend
is met het genre. Een verklaring voor deze resultaten zou de mate
van betrokkenheid van de lezer kunnen zijn. Indien een lezer zich
niet betrokken voelt bij een onderwerp laat hij zich toch beïnvloeden
door een subjectieve markering, ondanks dat hij weet dat de
schrijver hem probeert te overtuigen. Door de lage betrokkenheid
doet de lezer weinig moeite weerstand te bieden tegen de
overtuigende werking omdat hij toch geen belang heeft bij het
onderwerp. Lezers met een lage betrokkenheid laten zich dus
sterker beïnvloeden door tekstkenmerken als (in dit geval) een
subjectieve coherentiemarkering.
De intentie van de schrijver wordt niet anders ingeschat bij een
subjectieve of objectieve markering. Dit is in tegenstelling tot de
verwachting. Wel heeft men duidelijk een ander beeld van de
schrijver als vooraf duidelijk is gemaakt wat het doel van de tekst is.
Dit is in principe een zeer logisch resultaat. De intentie van de
schrijver is immers vooraf expliciet aangegeven. Het is echter
vreemd dat hoewel de proefpersonen allemaal de instructie van
22
overtuigende intentie hebben opgemerkt er verder weinig effecten
optreden. Terwijl de lezers weten dat getracht wordt hen te
overtuigen is aan de andere metingen niet te zien dat zij de tekst
anders verwerken dan wanneer ze dit niet weten.
Het effect van ‘genrebekendheid’
De instructie over het genre van de tekst lijkt bij dit experiment een
groter effect te hebben dan het effect van subjectieve of objectieve
markering. De markering zelf leidt niet tot forewarning maar de
instructie dat de tekst overtuigend is, doet dat wel. Dit resultaat laat
zien dat de instructie goed is geoperationaliseerd en dat de
proefpersonen serieus aan het experiment hebben deelgenomen.
Dit zagen we ook al bij de perceptie van de intentie van de schrijver.
Ook uit deze resultaten bleek dat de proefpersonen de instructie
hadden opgemerkt en deze serieus hebben verwerkt. De invloed
van de instructie komt dus duidelijk naar voren in de gevonden
resultaten.
Dat bekendheid met het genre een mogelijk grotere invloed heeft
dan het type coherentiemarkering is vooral duidelijk geworden bij de
leestijden aan het einde van de zin. Hier zagen we dat beide
markeringen, zowel objectief als subjectief, leiden tot een significant
kortere leestijd aan het einde van de zin in het geval van
bekendheid met het overtuigende genre van de tekst. De
verwachting was echter dat de bekendmaking van het genre alleen
invloed zou hebben op de verwerking van de tekst met de
subjectieve markering omdat hier sprake zou zijn van forewarning
voorafgaand aan het lezen van de tekst in plaats van tijdens het
lezen van de tekst bij onbekendheid met het genre. Maar ook bij een
objectieve markering is de leestijd aan het einde van zin korter in het
geval van bekendheid met het genre. Een verklaring hiervoor zou
kunnen zijn dat als lezers weten dat ze te maken krijgen met een
overtuigende tekst zij de tekst al bij voorbaat minder serieus nemen
en daarom minder tijd nemen voor het maken van de inferentie. Dit
zou verklaren dat het verschil in leestijd alleen aanwezig is tussen
de verschillende genre-instructies en niet bij aanwezigheid van de
verschillende typen markering in vergelijking met een impliciete
tekst. In de toekomst is aandacht voor bekendheid met het genre
dus geboden.
23
Methodische kanttekeningen
De methode die bij dit experiment is gehanteerd kwam op de
meeste punten overeen met de methode die gebruikt is door
Kamalski et al. (2006). Wat dat betreft is het bijna onmogelijk dat de
andere resultaten te wijten zijn aan de gebruikte methode. De
toevoeging van de genre-instructie heeft wel geleid tot een
verandering die van invloed zou kunnen zijn op de resultaten. Alle
proefpersonen kregen namelijk allemaal eerst de teksten met de
informatieve instructie en daarna de teksten met de overtuigende
instructie. Het is mogelijk dat vermoeidheid bij het gedeelte met de
overtuigende instructie een rol is gaan spelen. Dit is echter niet met
zekerheid te zeggen. Het integratie-effect zagen we namelijk bij het
eerste én het tweede gedeelte terug. Hetzelfde geldt voor de
resultaten van de perceptie van de intentie van de schrijver. Het blijft
dus gissen of de volgorde van aanbieden invloed heeft gehad.
Een ander verschil met het experiment van Kamalski et al. (2006) is
de plaats van de coherentiemarkeringen. Bij het hier beschreven
experiment is er in enkele gevallen voor gekozen om de markering
niet aan het begin van de zin te zetten omdat dit ook bij ‘natuurlijk
taalgebruik’ niet het geval zou zijn. Dit verschil heeft echter geen
invloed gehad op de resultaten. Als de betreffende teksten bij de
analyses buiten beschouwing werden gelaten, was er sprake van
nagenoeg dezelfde resultaten.
Tot slot
Met de resultaten van dit experiment kunnen we niet zonder meer
de conclusie van Kamalski et al., dat een subjectieve markering
forewarning veroorzaakt, onderschrijven. Ook de verwachting dat
bekendheid van het overtuigende doel van de tekst deze
forewarning zal opheffen is met deze resultaten niet bewezen.
Vervolgonderzoek is dus noodzakelijk. Hierbij zal het materiaal dan
vooraf getest moeten worden zodat er zekerheid is over de kwaliteit
van het materiaal. Daarbij is het verstandig om het verschil in mate
van betrokkenheid vooraf te operationaliseren. Zoals gezien, kan
ook dit zorgen voor verschillende resultaten. Ditzelfde zou ook
kunnen gelden voor de invloed van voorkennis; als een lezer
bijvoorbeeld veel over een onderwerp weet dan is het voor te stellen
dat hij zich minder snel laat overtuigen. Tot slot dient opgemerkt te
24
worden dat er bij dit experiment sprake was van erg weinig
proefpersonen. In het geval van meer proefpersonen was er
misschien wel sprake geweest van significante verschillen. Eén ding
is in ieder geval zeker: een vervolgonderzoek wacht.
Literatuurlijst
Chen, H.C., Reardon, R., Rea, C., & Moore, D.J. (1992)
‘Forewarning of content and involvement: consequences
for persuasion and resistance to persuasion’. In: Journal
of experimental social psychology vol 28, p.523-541.
Degand, L., Sanders, T. (2002) ‘The impact of relational markers on
expository text comprehension in L1 and L2’. In:
Reading and Writing vol 15. afl. 7-8, p. 739-757
Kamalski, J. Lentz, L., Sanders, T. (2004) ‘Coherentiemarkering in
informerende en persuasieve teksten. Een empirisch
onderzoek naar cognitieve en affectieve effecten’. In:
Tijdschrift voor taalbeheersing vol. 26, afl. 2, p 87-104.
Kamalski, J., Lentz, L., Sanders, T. (2005). `The role of coherence
marking in persuasion: the fore-warning effect? In:
Aurnague, M. Bras, M., Draoulec, A.L, Vieu, L. (red.)
Proceedings of the first international symposium on the
exploration and modelling of meaning SEM-05, p. 105114. Biarritz, Frankrijk.
Kamalski, J. Lentz, L., Sanders, T., Zwaan, R. (2006) ’The
forewarning effect of coherence markers in persuasive
discourse: evidence from processing and representation’
Knott, A., Sanders T. (1998) ‘The classification of coherence
relations and their linguistic markers: and exploration of
two languages’. In: Journal of pragmatics vol. 30, afl. 2,
p. 135-175.
25
Lorch, R.F., Lorch, E.P. (1986) ‘On-line processing of summary and
importance signals in reading’. Discourse Processes,
vol. 9, p. 489-496.
McGuire, W.J., Papageorgis, D. (1962) ‘Effectiveness of forewarning
in developing resistance to persuasion’. In: The public
opinion quarterly vol. 26, afl. 1, p.24.
Noordman, L., Vonk, W. (1997) ‘The different functions of a
conjuniction in constructing a representation of the
discourse. In: Costermans, J., Fayol, M. (red)
Processing interclausal relationships. Studies in the
production and comprehension of text. Mahwah, NJ:
Erlbaum p. 75-93.
Pander Maat, H. Sanders, T. (1998) ‘Perspectief in
coherentierelaties en connectieven: over gebruik van
dus, daarom en daardoor’. In: Gramma/TTT; tijdschrift
voor taalwetenschap vol. 5, afl. 3, p. 191-207.
Pander Maat, H., Sanders, T. (2001) ‘Subjectivity in causal
connectives: an empirical study of language in use’. In:
Cognitive linguistics vol. 12, afl. 3, p. 247-274.
Pit, M. (2005) ‘Subjectiviteit en causale connectieven’. In: Tijdschrift
voor taalbeheersing vol. 27, afl. 1, p. 24-41.
Pit, M., Pander Maat, H., Sanders, T. (1997) ‘Doordat, omdat en
want. Perspectieven op hun gebruik’. In: Taalbeheersing
vol. 19, afl, 3, p. 238-251.
Sanders, T., Spooren, W., Noordman, L. (1992) ‘Toward a taxonomy
of coherence relations’. In: Discourse processes vol. 15,
p. 1-35.
Zwaan, R. (1994) ‘Effect of genre expectations on text
comprehension’. In: Journal of experimental psychology;
learning, memory and cognition vol. 20, p.920-933.
26
Appendix
Voorbeeldtekst uit het experiment. Een * betekent het begin van een
nieuw segment dat aangeboden wordt en een / betekent het begin
van een nieuwe regel. De targetsegmenten zijn onderstreept.
Versie met een objectieve markering
* Duizenden mensen *hebben behoefte aan *vitale organen en
celweefsel./* Sinds begin 2006 *staan er alleen *al in Nederland
*ongeveer 1800 mensen/* op de wachtlijst *voor een orgaan *of
celweefsel. *Sommige organen zijn *niet op/ tijd beschikbaar. *Als
gevolg daarvan *sterven sommige mensen *die op de lijst/ staan
*omdat het orgaan *niet op tijd komt. *Jouw hulp *kan het leven *van
mensen/ veranderen. *Het is verstandig *om te praten *over
orgaandonatie/ *met je familie *en je vrienden. *Laat mensen leven
*door je te registreren/* als donor. *Donoren zijn *van
levensbelang!*
Versie met een subjectieve markering
* Duizenden mensen *hebben behoefte aan *vitale organen en
celweefsel./* Sinds begin 2006 *staan er alleen *al in Nederland
*ongeveer 1800 mensen/* op de wachtlijst *voor een orgaan *of
celweefsel. *Sommige organen zijn *niet op/ tijd beschikbaar.
*Sommige mensen sterven *die op de lijst/ staan *omdat het orgaan
*niet op tijd komt. *Jouw hulp *kan het leven *van mensen/
veranderen. *Daarom *is het verstandig *om te praten *over
orgaandonatie/ *met je familie *en je vrienden. *Laat mensen leven
*door je te registreren/* als donor. *Donoren zijn *van
levensbelang!*
Impliciete versie
* Duizenden mensen *hebben behoefte aan *vitale organen en
celweefsel./* Sinds begin 2006 *staan er alleen *al in Nederland
*ongeveer 1800 mensen/* op de wachtlijst *voor een orgaan *of
celweefsel. *Sommige organen zijn *niet op/ tijd beschikbaar.
*Sommige mensen sterven *die op de lijst/ staan *omdat het orgaan
*niet op tijd komt. *Jouw hulp *kan het leven *van mensen/
veranderen. *Het is verstandig *om te praten *over orgaandonatie
27
*met je familie *en je vrienden. *Laat mensen leven *door je te
registreren/* als donor. *Donoren zijn *van levensbelang!*
De verificatiestellingen behorend bij deze tekst:

Als organen niet beschikbaar zijn, sterven er mensen.
(objectieve markering/relatie)

Praten over orgaandonatie met je familie en vrienden kan
het leven van mensen redden. (subjectieve
markering/relatie)

Er staan in Nederland 1960 mensen op de wachtlijst. (filler)

Er bestaat alleen een wachtlijst voor vitale organen. (filler)
De stellingen die overtuigingskracht meten behorend bij deze tekst
(antwoorden op een zevenpuntsschaal):

Het is verstandig dat iedereen zich laat registreren als
donor. (voor tekst)

Orgaandonatie is gevaarlijk. (tegen tekst)

Ik ben van plan me te registreren als orgaandonor. (voor
tekst)
De intentie van de schrijver werd bij iedere tekst door middel van de
volgende stelling gemeten (antwoorden op een zevenpuntsschaal):

Tijdens het lezen van de tekst had ik het gevoel dat de
schrijver mij probeerde te overtuigen.
28
Download