Hildegard SCHMIDT mai 2008 Arbeidsovereenkomst en administratieve vereenvoudiging: schijn bedriegt Arbeidsovereenkomsten mogen voortaan elektronisch worden ondertekend. Dit lijkt een administratieve vereenvoudiging, maar daar komen wel wat administratieve beslommeringen voor in de plaats. Bovendien laat de wet aan duidelijkheid te wensen over. Sedert vorig jaar is het mogelijk geworden om een arbeidsovereenkomst elektronisch te ondertekenen1. Het gaat evenwel enkel om arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur. De arbeidswet eist immers dat arbeidsovereenkomsten die niet van onbepaalde duur en voor voltijdse arbeid zijn, altijd schriftelijk en voor iedere werknemer afzonderlijk moeten worden vastgesteld, uiterlijk op het moment waarop de werknemer begint te werken. En de wet van 3 juni 2007 doet hieraan geen afbreuk. Ze vormt bovendien een aanvulling op reeds geldende bepalingen over de bewijswaarde van onderhandse akten uit het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 1322, tweede lid B.W. wordt “het geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van akte aantoont”, gelijk geschakeld met de handtekening die nodig is voor de bewijswaarde van de onderhandse akte2. De elektronische arbeidsovereenkomst moet echter wel op bijzondere manier elektronisch worden gearchiveerd. Het was de bedoeling van de wetgever om komaf te maken met de juridische onduidelijkheid3 die er heerste omtrent het al of niet mogelijk elektronisch aangaan van arbeidsovereenkomsten4. De wet maakt daaraan misschien wel een einde5, maar doet wel nog wat andere vragen rijzen, zoals blijkt uit een recente parlementaire vraag6. 1 Wet 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen, B.S. 23 juni 2007. Art. 1322, 2e lid B.W. Het tweede lid werd ingevoerd door de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure, B.S. 22 december 2000. 3 Volgens een deel van de rechtsleer moet er een specifiek kader zijn voor arbeidsovereenkomsten. Zie overweging 18 van de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, vooral de elektronische handel, in de interne markt. Volgens die overweging is de contractuele relatie tussen werkgever en werknemer geen dienst van de informatiemaatschappij. Vandaar dat er gesteld wordt dat arbeidsovereenkomsten niet onder de toepassing van die richtlijn vallen. 4 Parl. St. Kamer, Memorie van toelichting, 2006-2007, nr. 3067/001, p. 8. Niet alleen wenst men het gebruik van e-HR (electronic human ressources) te stimuleren, maar op die manier kan ook de elektronische identiteitskaart worden ingezet. 5 De Raad van State lijkt niet van de noodzaak van deze wet overtuigd voor de elektronische handtekening. Zie Advies R.v.S. nr. 42.357/1, Kamer, p. 124. 6 Vr. en Antw. Kamer, 2007-2008, 28 januari 2008, 891 (Vr. nr. 79 De Block). 2 © Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest www.vsgb.be Hildegard SCHMIDT mai 2008 De ondertekening In de Arbeidsovereenkomstenwet7 en de wet op de uitzendarbeid8 wordt een nieuw artikel ingevoerd waardoor het voortaan mogelijk is om een arbeidsovereenkomst elektronisch te tekenen. Niet elke elektronische handtekening is geldig, alleen de handtekening die wordt gecreëerd door de elektronische identiteitskaart of door middel van een elektronische handtekening die voldoet aan dezelfde veiligheidswaarborgen als de elektronische handtekening die door de elektronische identiteitskaart wordt gecreëerd. In die gevallen wordt de elektronische identiteitskaart gelijkgesteld met een papieren arbeidsovereenkomst die ondertekend werd door middel van een handgeschreven handtekening. Trouwens, buiten de arbeidsovereenkomsten zullen ook een aantal andere documenten elektronisch kunnen worden verstuurd. Het gaat om de individuele rekening, de maandelijkse staat van arbeidsprestaties in geval van flexibele of variabele uurroosters, de maandelijkse loonbrief, het getuigschrift van tewerkstelling en het attest vertrekvakantiegeld voor bedienden bij het einde van de arbeidsovereenkomst. In een nog te verschijnen koninklijk besluit zal worden bepaald aan welke veiligheidswaarborgen andere systemen van elektronische handtekening moeten voldoen om te worden gelijkgesteld met de elektronische handtekening die door de elektronische identiteitskaart wordt gecreëerd. Ook is het mogelijk dat aanbieders van systemen met elektronische handtekening door de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid kunnen laten vaststellen dat hun systeem beantwoordt aan de voorwaarden. De elektronische ondertekening kan alleen maar als beide partijen akkoord gaan. De wet vermeldt expliciet dat noch de werkgever, noch de werknemer kan worden verplicht om een arbeidsovereenkomst door middel van een elektronische handtekening aan te gaan9. Als ze beslissen om dat toch te doen, mogen ze altijd hun beslissing herzien10. Archivering van de overeenkomst Als de arbeidsovereenkomst elektronisch wordt opgesteld, moet er een exemplaar van worden opgeslagen bij een verlener van een elektronische archiveringsdienst. Daarvoor mag er aan de werknemer niets worden aangerekend. Het bewaarde exemplaar moet op ieder moment raadpleegbaar zijn door de werknemer; de wet verplicht dit aan die elektronische archiveringsdienst. De bedoeling van de wetgever is om de partijen ertegen te beschermen dat de elektronische exemplaren verloren gaan11. De opslag moet nog minstens vijf jaar nadat de arbeidsovereenkomst werd beëindigd. Na het verstrijken van die termijn moet de elektronische archiveringsdienst aan de werknemer vragen wat er moet gebeuren met het elektronische exemplaar. Als de werknemer het wenst, maakt de verlener van de elektronische archiveringsdienst dit document in een leesbare en gebruiksklare vorm over aan de vzw SIGeDIS. Die vzw werd trouwens door de overheid speciaal opgericht om de elektronische archiveringsdienst over te nemen12. Op dit vlak is de wet niet echt duidelijk. Eerst en vooral is het maar zeer de vraag of de werknemer weet wat hij moet aanvangen met het bijkomende elektronische exemplaar dat elektronisch werd gearchiveerd. Bovendien lijkt het niet evident om te veronderstellen dat elke werknemer het bestaan of de taken van de vzw SIGeDIS kent. Verder - en dat lijkt ons nog onduidelijker - kan men de vraag stellen hoe een elektronische 7 Wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid, en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, B.S. 20 augustus 1987. Alle wetten waar gebruik gemaakt wordt van een arbeidsovereenkomst, werden in die zin aangepast. Ook de PWA-wet van 7 april 1999 werd op dat vlak gewijzigd, zoals de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. 9 Art. 3bis, 5e en 6e lid Arbeidsovereenkomstenwet. 10 Zie antwoord van de Minister in Vr. en Antw. Kamer, 2007-2008, 28 januari 2008, 891 (Vr. nr. 79 De Block). 11 De Minister geeft in zijn toelichting het voorbeeld dat door een brand bij de werkgever alle computerbestanden teloor zijn gegaan en de werknemer door een crash van zijn computer evenmin een exemplaar van het contract kan voorleggen. 12 Art. 12 KB 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact. 8 © Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest www.vsgb.be Hildegard SCHMIDT mai 2008 archiveringsdienst kan bijhouden waar een werknemer woont. De Arbeidsovereenkomstenwet verplicht de werknemer immers om elke persoonlijke wijziging mee te delen aan de werkgever, maar dat geldt niet voor derde partijen. Betekent dit dan dat de werkgever elke wijziging aan die archiveringsdienst moet meedelen? Dat lijkt mogelijk zolang de arbeidsovereenkomst bestaat, maar wat moet er gebeuren zodra de arbeidsovereenkomst is beëindigd? Het is niet duidelijk op wie de verplichting van mededeling van adreswijzing rust. Ook in de Kamer werd de Minister ondervraagd over de rol van de externe archiveringsdienst. Er werd gevraagd wie de rol van externe archiveringsdienst op zich mag nemen en wat er gebeurt als de archiveringsdienst zijn werk niet naar behoren uitvoert. Volgens de wet is een verlener van een elektronische archiveringsdienst elke natuurlijke of rechtspersoon die op verzoek van de werkgever een dienst verleent voor het bewaren van elektronische gegevens. Het bewaren van die gegevens maakt een essentieel element uit van de aangeboden dienst. De dienst moet voldoen aan de voorwaarden gesteld bij de wet van 15 mei 2007 tot vaststelling van een juridisch kader voor sommige verleners van vertrouwensdiensten, zo blijkt uit de voorbereidende werkzaamheden13 van de wet van 3 juni 2007. De Minister stelt in zijn antwoord dat het duidelijk gaat om een derde partij. De Minster antwoordt echter niet op de vraag hoe de werkgever wordt geïnformeerd over de uitvoering van de verplichting van deze derde, archiveringsdienst, en de sancties die worden verbonden aan een gebrekkige uitvoering. Daarvoor verwijst hij de vraagsteller naar zijn collega en tevens bevoegde Minister. Het enige wat men uit het antwoord kan leren is dat de dienstverlener in overeenstemming met de wet van 15 mei 2007 moet opereren. Daarnaast is het nu ook mogelijk om bepaalde documenten in het kader van de individuele arbeidsrelatie elektronisch te versturen. Zoals reeds vermeld, gaat het om de individuele rekening, de staat van de prestaties van de werknemers en de loonfiche14. Net zoals voor de elektronische arbeidsovereenkomst moeten beide partijen het erover eens zijn dat ze elektronisch worden verstuurd. Dat akkoord mag natuurlijk elektronisch worden gesloten! De wet bepaalt dat het akkoord minstens voor het lopende kalenderjaar geldt. Daarna mag er door elk van de partijen eenzijdig op worden teruggekomen. Wie met de elektronische tijd meewil, ontsnapt ook deze keer niet aan de bijkomende administratieve last. De documenten die elektronisch worden verstuurd, moeten bijkomend aan de archiveringsdienst worden gestuurd. Daar moeten ze worden opgeslagen. De archiveringsdienst moet zo snel mogelijk een elektronisch ontvangstbewijs sturen, waarop de identiteit van de ontvangende werknemer, de aard van het verzonden document en het moment van ontvangst van dit document wordt vermeld. Hier is de wet eens te meer niet duidelijk: uit de tekst kan men begrijpen dat de verplichting voor het sturen van het archiefexemplaar rust op de werkgever, maar blijkbaar moet de ontvangstmelding gestuurd worden naar de werknemer. Net zoals voor de elektronische handtekening moeten de documenten gewaarborgd bewaard worden totdat een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het eindigen van de arbeidsovereenkomst is verstreken. De toegang van de werknemer tot de bewaarde documenten is te allen tijde gewaarborgd. Ook hier geldt weer dezelfde procedure en zal de werknemer bij het verstrijken van de termijn schriftelijk op de hoogte worden gebracht met de vraag wat er verder met de documenten moet gebeuren. Zoals hoger gesteld bepaalt de wet wie een verlener van een elektronische archiveringsdienst is. Het bewaren van elektronische gegevens moet het belangrijkste aanbod van de dienst zijn15. Volgens de wetgever behoort een verlener van een elektronische archiveringsdienst tot de groep van de “trusted third parties” of “verleners van vertrouwensdiensten”. Dat zijn organisaties die bijzondere garanties moeten bieden voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van de elektronische aangeboden diensten. Vanzelfsprekend moet het gaan om ondernemingen die niet alleen voor de werkgever van vertrouwen zijn, maar ook voor de werknemer. Om die reden wordt de 13 Parl. St. Kamer, 2006-2007, nr. 3067/001, p. 31. Art. 16 en art. 17 Wet 3 juni 2007. Art. 17 maakt het juridisch mogelijk om twee bijkomende documenten in het kader van de individuele arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer elektronisch te versturen en op te slaan. Het gaat om de documenten wanneer de werknemer minstens een maand in het buitenland werkt en de documenten die de werkgever aan de werknemer moet bezorgen bij het einde van een arbeidsrelatie (het getuigschrift van tewerkstelling en het attest vertrekvakantiegeld voor bedienden). 15 Art. 5, art. 8, art. 9 en art. 17 Wet 3 juni 2007. 14 © Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest www.vsgb.be Hildegard SCHMIDT mai 2008 wettelijke verplichting ingevoerd dat de identiteit van de aanbieder duidelijk aan de werknemer kenbaar moet worden gemaakt. De werkgever moet de werknemers informeren over de wijze waarop de toegang van de werknemers tot de elektronische opgeslagen documenten in de praktijk wordt gewaarborgd en over de mogelijkheid om na het verstrijken van de arbeidsovereenkomst de bewaring voort te zetten. De informatie moet worden bezorgd door het arbeidsreglement16. Verdere bijkomende verplichtingen voor veiligheid zijn in principe niet nodig, want de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens biedt al een voldoende garantie17. Besluit De bedoelingen van de wetgever zijn nobel: de arbeidswetgeving aanpassen aan de noden van het elektronische tijdperk. Niettemin kan men zich afvragen of hij niet een beetje zijn doel voorbijschiet door zware procedures in te voeren. Zo komt er nu een buitengewone bescherming tegen verlies of vernietiging van het elektronische arbeidscontract, terwijl een papieren exemplaar (onbeschermd) net zo goed verloren kan gaan. De vraag rijst trouwens hoe het in de praktijk zal verlopen wanneer een werknemer veelvuldig verandert van werkgever. De Raad van State stelt vast dat de wetgever ervoor gekozen heeft om voor het arbeidsrecht een specifieke regeling uit te werken, omdat niet enkel de bewijswaarde maar ook de rechtsgeldigheid zelf van de overeenkomst in een aantal gevallen afhangt van de handtekening of van andere vormvoorschriften18. Men kan zich echter de vraag stellen of deze tekst werkbaar of correct toegepast zal worden. Toch nog één goede zaak: de verplichting om het arbeidsreglement aan te passen berust op een wettelijke bepaling, zodat niet de zware onderhandelingsprocedure moet worden gebruikt om het arbeidsreglement te wijzigen. Ondanks alles blijft de vraag of het echt wel nodig was om in dergelijke procedures te voorzien. Aan het elektronische tijdperk ontsnapt niemand en het bewijs van een arbeidsovereenkomst kan ook wel zonder deze ingewikkelde handtekening en archivering. 16 Art. 24 en 25 Wet 3 juni 2007. Art. 16 Wet 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, B.S. 18 maart 1993. 18 Advies R.v.S. nr. 42.357/1, Kamer, 3067/001, p. 124. 17 © Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest www.vsgb.be