Wiskunde – krachten als vectoren – oefeningensessie 1 Bron: Wiskunde in de bouw – Jos Ariëns, Daniël Baldé Oefening 1 Een groot nieuw brugdek van 40m lang moet over een rivier geplaatst worden. Eén kraan alleen kan dit onmogelijk doen en daarom moet er aan beide kanten van de rivier een kraan komen te staan. Het contragewicht van de kraan is al berekend en dit gewicht is groot genoeg om de kraan stabiel te laten staan. Het is echter nog maar de vraag of de kabels het gewicht onder die omstandigheden kunnen dragen. Stel dat kraan 1, aan de overkant van waar het brugdek ligt, 40m van het brugdek staat. Kraan 2, aan de kant van waar het brugdek ligt, staat 8 meter van het brugdek. Beide kranen zijn 40m hoog. Het gewicht van het brugdek is 6000kN. Hoe groot is nu de kracht waarmee de kabels worden belast in de beginsituatie? Figuur 1 De kracht in de kabel van kraan 1 noemen we F1 en de kracht in de kabel van kraan 2 F2. Beide krachten hebben een bepaalde grootte en een richting en kunnen dus worden voorgesteld als vectoren. Stel dat we F1 ontbinden in een horizontale kracht F1h en een verticale kracht F1v. Dan moet F1h + F1v = F1. Dit zie je in Figuur 2. Hetzelfde doen we voor kracht F2 die de kabel die bevestigd is aan kraan 2 uitoefent. Figuur 2 We maken gebruik van goniometrie om de verschillende krachten te berekenen. Omdat de brug 6000kN zwaar is, zullen de verticale krachten F1v en F2v samen de benodigde tegenkracht moeten opbrengen. Dus geldt: F1v + F2v = 6000kN Om ervoor te zorgen dat de brug stil hangt en niet naar links of rechts beweegt, moeten de horizontale krachten F1h en F2h elkaar in evenwicht houden. Dit wil zeggen: F1h + F2h = 0kN Kijken we naar de kabel van kraan 1 dan zien we dat deze onder een hoek van 45° gespannen is. De richting van de kabels bepaalt dus de richting van de vectoren waar we mee rekenen. Figuur 3 De hoek van de kabel van kraan 2 bepalen we door te stellen dat tanΟ2 = 40/8 = 5. Met behulp van arctan 5 =79°, hebben we ook Ο2 gevonden. Met goniometrie kunnen we zien dat de voorwaarde F1h + F2h = 0 ook geschreven kan worden als: F1 . cos45° + F2 . cos 79° = 0 Figuur 4 Vervolgens kunnen we F1v + F2v = 6000kN ook schrijven als: F1 . sin45° + F2 . sin79° = 6000kN De volgende stap is voor cos45°, cos79°, sin45° en sin79° de juiste waarden invullen in de bovenstaande formules. Dit wordt dan: 1. -0,71F1 + 0,19F2 = 0 2. 0,71F1 + 0,98F2 = 6000kN Wanneer we vergelijking 1 optellen bij vergelijking 2 krijgen we: (0,98 + 0,19)F2 = 6000kN Dus betekent F2 = 5128kN en F1 = 1372kN De kabel van kraan 1 moet dus minimaal een trekkracht van 1372kN hebben plus een veiligheidsmarge kunnen opnemen en de kabel van kraan 2 een trekkracht van 5128kN plus een veiligheidsmarge. Oefening 2 Een voorwerp met een gewicht van 50kN hangt in rust aan twee kabels. We kunnen de spankrachten F1 en F2 in de kabel berekenen via de horizontale en verticale krachtsevenwichten. Eerst schematiseren we het probleem (zie Figuur 5): we stellen de kracht voor als een gericht lijnstuk en we plaatsen een x-as en een y-as. Figuur 5 Omdat het voorwerp in rust aan de kabel hangt, geldt de som van alle horizontale krachtscomponenten nul moet zijn, evenals de som van alle verticale krachtscomponenten. Hieruit volgen de twee evenwichtsvergelijkingen. Ga na dat deze evenwichtsvergelijkingen als volgt luiden: 1 1. − 2 √2πΉ1 + 2. 1 √3πΉ2 2 1 1 √2πΉ1 − 2 √3πΉ2 2 = 0ππ = 50ππ Dit stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden is op te lossen via eliminatie van één van de twee onbekenden. We kunnen bevoorbeeld de twee vergelijkingen bij elkaar optellen. Bereken nu zelf de krachten F1 en F2. (antwoord: F2= 136,6kN en F1=167,3kN) Oefening 3 Voor het maken van een kelder onder een gebouw wordt een 5 meter diepe bouwput gegraven. Door middel van damwanden wordt voorkomen dat er grond in de bouwput valt. De damwanden ondervinden een kracht door de gronddruk, die toeneemt met de diepte, zie Figuur 6. Op een diepte van 5meter is de gronddruk 5kN. Figuur 6 1. Bepaal de totale gronddruk op 1 strekkende meter damwand in kN per strekkende meter. (antwoord: 12,5kN/m) 2. Je kunt de gronddruk, die met een diepte varieert, vervangen door één kracht F. Hoe groot is die kracht en waar grijpt ze aan? (antwoord: 12,5kN/m op een diepte van 3,3m diepte) 3. Kracht F veroorzaakt een moment (kracht x arm) ten opzichte van punt A. Hoe groot is dit moment? (antwoord: 20,8kNm) Oefening 4 Aan de gevel van een oude woning is een balk bevestigd die gebruikt wordt om meubels en dozen naar boven te hijsen. De balk heeft een lengte van 1,5 meter en wordt ondersteund door een schoor onder een hoek van 35°, zie Figuur 7 . Een meubelstuk oefent een kracht uit van 500N naar beneden. Figuur 7 We gaan ervan uit dat de balk AC alleen horizontale krachten opneemt en geen verticale kracht in A oplevert. Technisch is dat niet geheel correct, maar op deze manier kunnen we wel de maximale kracht in BC berekenen. Hoe groot is de kracht in schoor BC wanneer de last van 500N stil hangt? Hoe groot is de kracht in balk AC? (antwoord: kracht in schoor BC is 610N, kracht in balk AC is 350N) Oefening 5 In een kraan van 10m hoog hangt een heipaal van beton met een gewicht van 2kN. Door de opstekende wind wordt er een horizontale kracht van 0,4kN op de paal uitgeoefent. Welke hoek maakt de kabel ten opzichte van de loodlijn (de lijn die loodrecht staat op het horizontale vlak)? (antwoord: 11,3°) Figuur 8 Oefening 6 Een televisiemast met een hoogte van 25m wordt belast door een windbelasting die eruitziet als Figuur 9 . Boven in de mast is de windkracht het grootst, namelijk 500N per strekkende meter mast en bij het maaiveld is de wind vrijwel 0N/m. Figuur 9 1. Hoe groot is de totale windkracht op de mast? Als je de verdeelde windkracht vervangt door een puntkracht die net zo groot is, wat is het aangrijpingspunt? (antwoord: 6250N/m op 16,67m) 2. Op een hoogte van 20m worden drie kabels bevestigd onder een hoek van 45°. De kabels kunnen alleen trekkracht opnemen. Hoe groot is de maximale kracht in een kabel ten gevolge van de wind? (antwoord: 8839N) Oefening 7 Een man van 80kg die op een schuin dak staat, oefent een kracht van ~800N uit op dit dak. De dakhelling bedraagt 30°. Bereken de kracht die de man uitoefent loodrecht op het dakvlak door het gewicht te ontbinden in een kracht parallel aan het dakvlak en een kracht loodrecht op het dakvlak. (antwoord: 693N) Oefening 8 Op een dak met een helling van 45° ligt een laag sneeuw van 15cm dik. De sneeuw oefent een kracht uit van 0,15kN/m² op het dakvlak. Daarnaast waait er een wind die een horizontale kracht op het dak uitoefent van 0,1kN/m². Sneeuw en wind oefenen beide een kracht uit op de dakbalken. Hoe groot zijn de krachten F1 en F2, ten gevolge van de combinatie van wind en sneeuw op 1 strekkende meter balk? (antwoord: F1=0,177kN; F2=0,035kN) Figuur 10