Verloskunde - Wikiwijs Maken

advertisement
Verloskunde
Konijnen
Klas 43DP
Inhoudsopgave
1.
Verloskunde konijn ....................................................................................................................... 3
1.1
De oestrische cyclus ............................................................................................................ 3
1.2
De natuurlijke dekking en kunstmatige inseminatie ........................................................ 3
1.3
De dracht................................................................................................................................ 4
1.4
De bevalling ........................................................................................................................... 5
1.5
Het zogen van de jongen..................................................................................................... 6
1.6
Pathologie van de voortplanting ......................................................................................... 6
1.7
Castratie en sterilisatie......................................................................................................... 7
2
1. Verloskunde konijn
1.1
De oestrische cyclus
Konijnen zijn gemiddeld fokrijp op een leeftijd van 6 tot 8 maanden. Enkele maanden
ervoor zijn ze al geslachtsrijp, maar het is beter om dan nog niet met de dieren te
fokken. Kleine rassen zijn in de regel sneller fokrijp dan grote rassen. Ook het
basisvoer en de geboortemaand spelen hierin een rol. Een konijn dat in de herfst
wordt geboren, is eerder geslachtsrijp dan een konijn dat in de lente wordt geboren.
Vrouwtjes zijn bovendien eerder geslachtsrijp dan mannetjes.
Een voedster is het hele jaar door vruchtbaar, zelfs meteen na het werpen. De
oestrische cyclus duurt 15 à 16 dagen en bestaat uit 2 onvruchtbare dagen en 12 tot
13 vruchtbare. Mogelijke bronstverschijnselen bij de voedster zijn:







rood-blauw verkleuring van de vulva
het achterlijf omhoog houden wanneer men tegen de haren in aait
onrust
nest maken
haar plukken uit de vacht
knorren of jammeren
vaak plassen
Ook bij konijnen treedt er een door dekking geïnduceerde ovulatie op. Samen met
het in de regel groot aantal jongen per nest (afhankelijk van het ras) zorgt dit voor
een zeer efficiënte voortplanting.
Tijdens de dracht zullen vrouwelijke dieren onder progesteroninvloed staan en dus
niet meer seksueel actief zijn. De voedster kan zich echter ook tijdens de dracht nog
laten dekken. Dit heeft geen invloed op de zich ontwikkelende jongen.
1.2
De natuurlijke dekking en kunstmatige inseminatie
Natuurlijke dekking
Voor de dekking brengt men de voedster naar het hok van de rammelaar. Een
onervaren rammelaar laat men de eerste keer best paren met een duidelijk bronstige,
rustige en ervaren voedster.
De dekking verloopt heel snel. De rammelaar bespringt de voedster en neemt haar
stevig vast met zijn voorpoten. Vaak legt hij zijn kop in haar nek. Na enkele pogingen
komt het tot penetratie, waarbij de rammelaar een knorrend geluid maakt. Na de
zaadlozing sluit de rammelaar vaak de ogen en blijft hij nog even dicht bij het
vrouwtje hangen. Wanneer het snel verloopt, duurt de dekking slechts enkele
seconden. Vervolgens zet men de voedster terug in haar eigen hok.
3
Om de kans op ovulatie en bevruchting te vergroten kan men hen ongeveer 10 uur
na de eerste paring nog eens laten dekken.
Kunstmatige inseminatie
In grote fokkerijen past men bij konijnen ook kunstmatige inseminatie toe. Er zijn 2
manieren om sperma af te nemen van een rammelaar.
Bij de 1ste methode laat men een rammelaar een voedster bespringen. Men haalt de
rammelaar echter tijdig van de voedster af zodat het niet tot een dekking komt. Nadat
de rammelaar van de voedster weg is, houdt men hem een kunstvagina voor, waarin
hij kan ejaculeren. De kunstvagina is klein en kan gemakkelijk in de volle hand
vastgehouden worden. Door ze in de hand te houden, wordt de vereiste temperatuur
langer behouden.
Bij de 2de methode bedekt men een arm en een hand met de huid van een voedster.
Men laat de rammelaar deze bespringen en vangt het zaad op in een kunstvagina.
Om bij kunstmatige inseminatie van de voedster een ovulatie op te wekken, kan men
ze laten dekken door een gecastreerde rammelaar. Acht uur later zal men dan
overgaan tot de inseminatie (de ovulatie vindt zo’n 10 tot 12 uur na de dekking
plaats). Een andere optie is de voedster in te spuiten met GnRH, waarna men haar
meteen kan insemineren.
Voordelen van de toepassing van kunstmatige inseminatie bij konijnen zijn het
efficiënter kunnen werken (vast werkschema, betere planning, betere inzet van de
ruimte), het kunnen afleveren van grotere groepen konijnen en meer genetische
variatie bij de jongen. Het drachtigheidspercentage en de nestgrootte zou bij
kunstmatige inseminatie bovendien even groot zijn als bij natuurlijke dekking.
1.3
De dracht
Zo’n 10 tot 12 uur na de dekking volgt de ovulatie. De bevruchting vindt plaats in de
eileiders. Na 3 dagen bereiken de bevruchte eicellen de baarmoeder. De implantatie
vindt plaats op 7 dagen na de bevruchting.
De drachtduur bedraagt gemiddeld 31 dagen, maar dit kan variëren van 30 tot 33
dagen.
Drachtdiagnose
Drachtdiagnose door palpatie van het abdomen kan al op 12 tot 14 dagen.
Ook gedragsveranderingen kunnen een dracht doen vermoeden. Dieren die normaal
rustig zijn, kunnen heel temperamentvol en onrustig worden. Konijnen die gewoonlijk
heel levendig zijn, kunnen plots traag en afwezig worden. Na het dekken neemt de
eetlust vaak een paar dagen af (niet in alle gevallen), om daarna versterkt weer terug
te keren. Een ander opvallend verschijnselen is het versnipperen van de
bodembedekking en het ondersteboven gooien van de inhoud van het hok.
In de 2e helft van de dracht nemen de buikomvang en het gewicht toe.
4
1.4
De bevalling
De voorbereiding van de voedster vóór de bevalling
Bevruchte voedsters kunnen na de dekking het beste in het hok worden geplaatst
waar ze ook moeten werpen. Eén tot drie dagen voor de geboorte begint de voedster
een nest te maken (dit varieert). Ze verzamelt hiervoor plukken haar uit haar vacht en
stro. Door haar haren uit te trekken, komen ook de tepels bloot te liggen, waardoor
de jongen deze gemakkelijker kunnen vinden. Sommige voedsters beginnen echter
pas na de bevalling met haren plukken (sporadisch).
Voedsters die voor de eerste keer werpen, vertonen nogal eens een gebrekkig
nestbouwgedrag. Bovendien verspreiden ze de jongen door het hok heen (lang niet
in alle gevallen). Om deze reden is het belangrijk na de geboorte het nest te
controleren.
Ruim voor de geboorte kan men eventueel ook een nestkistje in het hok plaatsen. De
voedster kan dit kistje gebruiken om haar nest te maken. In de natuur werpt een wild
konijn haar nest immers in een blinde pijp met aan het einde een nestkamer.
Uit ervaring is gebleken dat het verstandig is om het hok minimaal twee weken
voorafgaand aan de bevalling niet volledig uit te mesten. De mesthoek dient iedere
week schoongemaakt te worden, maar de voedster versnippert het bodemmateriaal
en gooit de inhoud van het hok ondersteboven. Hierdoor ontstaat vast materiaal
hetgeen leidt tot een vast nest. Dit voorkomt het uit het nest rollen / kruipen van de
jongen. Als ze te lang buiten het nest liggen (vooral de eerste paar dagen), dan
treedt onderkoeling op en gaan ze dood.
Het verloop van de bevalling
De geboorte van de jongen verloopt heel snel en meestal probleemloos. Bij het
werpen neemt de voedster een zithouding aan. De meeste jongen worden in het
vruchtvlies geboren. De voedster zal dit vervolgens stuk bijten. Nadat de voedster de
jongen heeft schoongelikt, dekt ze het nest zorgvuldig toe. Verder zoogt ze haar
jongen ongeveer twee keer per dag.
Om het nest te controleren, wordt de voedster uit het hok gehaald of afgeleid met
een lekker hapje. In het nest gaat men op zoek naar dode of verzwakte jongen, die
samen met de nageboorten meteen verwijderd worden. Als er na het zogen jongen
verspreid liggen in het hok, moeten die meteen weer in het midden van het nest
gelegd worden en indien nodig opgewarmd worden met een warmtelamp.
Men raadt aan om moeder en jongen wat in de gaten te houden om te zien of de
voedster niet overgaat tot kannibalisme. Een aantal factoren kunnen kannibalisme
van de jongen in de hand werken:
 karakterfouten (deze voedsters dient men uit te sluiten van de fokkerij)
 een gevoel van onveiligheid (stress)
 te weinig eiwit in de voeding
 jonge voedsters likken hun jongen soms onbeheerst schoon, waardoor de
kleintjes ongewild verminkt kunnen worden (amputatie oortje, pootje etc.)
5
1.5
Het zogen van de jongen
Het aantal jongen per worp is erg verschillend. Het kan echter variëren van 1 tot wel
15 jongen. Grote rassen hebben meestal grotere nesten dan kleine rassen. Omdat
een voedster maar 8 tepels heeft, zal men soms jongen verplaatsen naar een andere
voedster die een kleinere worp heeft (afhankelijk van beschikbaarheid en leeftijd). Dit
kan het beste gedaan worden enkele uren voor het zogen, zodat de jongen eerst de
nestgeur van de nieuwe voedster kunnen aannemen.
Voedsters die kort na de bevalling weer gedekt worden, houden na 28 dagen op met
melk geven (dit is natuurlijk niet aan te bevelen). Niet drachtige voedsters zogen hun
jongen tot in de 7e week. Wanneer de jongen ongeveer 20 dagen oud zijn, zijn ze in
staat om uitsluitend van vast voedsel te leven. De totale zoogtijd mag maximaal 6 tot
7 weken bedragen.
Gedurende de omschakeling van melk naar vast voedsel moeten te grote
hoeveelheden groenvoer vermeden worden. Hooi kan daarentegen altijd gegeven
worden. Het is raadzaam kleine hoeveelheden lichtverteerbare en eiwitrijke planten
te geven (niet iedere fokker verstrekt groenvoer, is niet per definitie noodzakelijk).
Hier gaat hier vooral om bladeren van planten.
Na ongeveer 10 weken worden de konijntjes van hun nestgenoten gescheiden.
1.6
Pathologie van de voortplanting
Geen nest bouwen of de jongen het hok rondstrooien is geen normaal gedrag. Dit is
meestal te wijten aan stressfactoren, waardoor de moederlijke eigenschappen
onderdrukt worden. Dit kan verschillende oorzaken hebben: de aanwezigheid van
ratten, muizen, honden of katten in de stal, irritatie door oorschurft, hevige geluiden
of sterke geuren die angst veroorzaken, algemene ziekte van de voedster met koorts,
onervarenheid.
Verlengde dracht
In de voedster na 32 dagen nog niet geworpen heeft, kan de geboorte op gang
gebracht worden door injectie van oxytocine of prostaglandines. De voedster zal
normaal gezien enkele uren later bevallen. Als dit niet lukt, kan men er vanuit gaan
dat de jongen dood zijn. Deze problemen komen regelmatig voor bij fokkers van
dwergrassen, omdat men hier altijd grote en dikke koppen wens, wat voor kleine
voedsters vaak tot een stagnerende bevalling leidt.
Schijndracht
Bij dekking door een steriele ram of een vrouwelijke kooigenoot komt het wel tot
ovulatie, maar niet tot bevruchting. De gevormde gele lichaampjes beletten het op
gang komen van een nieuwe bronstperiode, waardoor de voedster 18 dagen
schijnzwanger kan zijn. Na 14 tot 17 dagen in plaats van de normale 29 tot 31 dagen
begint de voedster wil te plukken en een nest te maken. Ter behandeling kan men
prostaglandines injecteren die de gele lichaampjes doen verdwijnen.
6
1.7
Castratie en sterilisatie
Konijnen zijn dieren die van nature in een harem leven, dus één mannetje met
meerdere vrouwtjes. Bij het aanschaffen van een konijn als huisdier is het dan ook
aan te bevelen om minimal twee dieren te houden. De beste combinatie is een
rammelaar en een voedster. Het behoeft geen uitleg dat deze dieren naarmate ze
ouder worden zullen zorgen voor nakomelingen. Er wordt dan ook vaak gekozen om
de rammelaar te laten castreren.
Een rammelaar is met 3 maanden geslachtsrijp en moet dan apart worden gezet van
de andere konijnen. Op een leeftijd van 5 – 8 maanden komt het dier in de puberteit.
De ram wordt territoriaal, gaat dekgedrag vertonen (rijden) en sproeit. Op een leeftijd
van 5 – 6 maanden kan men de ram laten castreren. Na castratie moet de ram 3
weken gescheiden blijven van de voedster. Na 3 weken kan men de dieren
geleidelijk weer aan elkaar laten wennen.
Vandaag de dag adviseert men ook om de voedster te laten steriliseren. Veel
voedster krijgen op latere leeftijd (50% - 80% van de voedsters ouder dan 4 jaar)
baarmoederkanker. Of een konijn wel of niet heeft geworpen speelt geen rol.
Het gezwel dat ontstaat heet adenocarcinoma en groeit erg langzaam. Vrij vroeg in
zijn ontwikkeling kan de kanker zich uitbreiden in de baarmoederwand en de directe
omgeving van de baarmoeder. Uitzaaiingen naar andere plaatsen in het lichaam,
zoals naar de lever en de longen kunnen 1 tot 2 jaar op zich laten wachten.
De eerste verschijnselen zijn vaak: bloed bij de urine op het eind van de plas en
bloederige vaginale uitvloeiing. Bij uitbreiding van de ziekte worden de voedsters suf,
hebben een verminderde eetlust, vertonen een sterke vermagering en zijn benauwd.
Meestal wordt de diagnose gesteld doordat er een onregelmatig vergrote
baarmoeder in de buik is te voelen. Verder onderzoek bij deze bevindingen kan dan
bestaan uit het maken van röntgenfoto's van buik- en borstholte of een echoonderzoek van de buik.
In een vroeg stadium van de ziekte zal het chirurgisch verwijderen van de aangetaste
baarmoeder veelal genezend zijn. Chemotherapie voor deze vorm van kanker
bestaat niet. Voorkomen is echter beter dan genezen. Het is aan te raden om de
baarmoeder en de eierstokken van een voedster waar niet, of niet meer, mee wordt
gefokt, chirurgisch te laten verwijderen vóór de leeftijd van 2 jaar. Het uitvoeren van
deze ingreep op een leeftijd van ½ tot 1 jaar maakt dit minder ingrijpend voor het
konijn, in verband met de aanwezigheid van een veel kleinere hoeveelheid vet in de
buikholte.
Door konijnen op jonge leeftijd te steriliseren kunnen baarmoedertumoren
voorkomen worden! Konijnen kunnen vanaf de leeftijd van 6 maanden
gesteriliseerd worden. Baarmoedertumoren komen niet voor bij konijnen jonger
dan 2 jaar, we raden aan om ze voor deze leeftijd te laten steriliseren. De
baarmoeder van een konijn bestaat uit 2 lange hoornen. Bij de sterilisatie verwijderen
we de eierstokken en de hele baarmoeder.
7
Andere voordelen van sterilisatie:
 Preventie van andere aandoeningen van de baarmoeder, zoals:
baarmoederontsteking (pyometra) en cysten.
 Preventie van melkkliertumoren, zowel de goedaardige als kwaadaardige
vorm.
 Preventie van schijndracht. Schijndracht komt veel voor bij konijnen en is
medisch gezien niet schadelijk. Het kan echter wel erg stressvol zijn voor
het konijn: het lichaam gedraagt zich alsof het drachtig is. Er is
melkklierontwikkeling en melkproductie, het konijn bouwt een nest (en trekt
hier eigen haren voor uit) en kan territoriaal en agressief beschermend
worden. Sommige konijnen hebben een verminderde eetlust en kunnen
hierdoor maagdarmproblemen krijgen. Ook voor eigenaar en hokgenootjes
kan dit een stressvolle periode zijn.
 Preventie van agressief gedrag. Zowel mannetjes als vrouwtjes kunnen
soms erg agressief gedrag vertonen als ze geslachtsrijp en volwassen zijn.
Het is een manier om zichzelf te beschermen, hun territorium te verdedigen
en hun sociale rang veilig te stellen.
 Voorkomen van urine sproeien. Mannetjes en vrouwtjes kunnen sproeien
om hun territorium te markeren. Om dit te voorkomen kunnen konijnen het
best gesteriliseerd of gecastreerd worden vlak voor of vlak na hun seksuele
volwassenheid.
Bij de operatie wordt gebruik gemaakt van gasanesthesie. Een konijn mag men NIET
laten vasten (2 – 4 uur voor de operatie alleen hooi geven). Na de operatie legt men
het konijn op warmtematje of maakt men gebruik van een warmtelamp. Binnen 12
uur moet het konijn weer eten!
8
Download