Eisen dakrandbeveiliging en vloerafscheidingen

advertisement
proces
Tekst en beeld: René Hartman,
veiligheidskundige BDA Groep
DA KENRA A D NU M M E R 10 8, J U N I 2 012
va l be v e il ig ing i n d e p r a k t i j k ( 2 3 )
Op daken moet onderhoud worden gepleegd. Dit geldt voor het
dak zelf maar ook voor de aanwezige installaties. Om dit veilig en
gezond te kunnen doen, moeten de juiste veiligheidsvoorzieningen
worden aangebracht en maatregelen worden genomen. Hiervoor
is een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) noodzakelijk. Op
dakplattegrondtekeningen staat aangegeven waar de voorzieningen
moeten komen. In dit artikel wordt ingegaan op de eisen die van belang
zijn bij het belopen en werken op daken in de veilige en onveilige zone.
Ook wordt nader ingegaan op de eisen die aan randbeveiliging en aan
vloerafscheidingen worden gesteld.
Eisen dakrandbeveiliging
en vloerafscheidingen
Verhoogde borstwering.
Veilige en
onveilige zones
W
anneer men op een plat
dak loopt en werkt in de
onveilige zone (binnen
4 m afstand van de dakrand)
moeten vanuit de Arbowetgeving
valbeveiligingsmaatregelen worden
genomen. Valbeveiliging mag
achterwege worden gelaten wanneer
men op het dak loopt of werkt in de
veilige zone. Deze zone bevindt zich
op 4 m of meer vanaf de dakrand.
De veilige zone moet worden
aangegeven bijvoorbeeld door een
markering of een looppad op 4 m
vanaf de dakrand aan te brengen.
De onveilige zone mag worden
50
Balustrade.
teruggebracht van 4 m naar 2 m.
Voorwaarde is dan wel dat op 2 m
afstand van de dakrand de onveilige
zone wordt afgezet evenwijdig
aan de dakrand [hoogte 1 m (zie
Arbocatalogus)]. De onveilige 4 m
of 2 m zone mag niet worden
betreden zonder valbeveiliging.
Voor kortdurende werkzaamheden
mag in de onveilige zone gebruik
worden gemaakt van individuele
valbeveiliging. In figuur 1 is dit
schematisch weergegeven.
Randbeveiliging en
balustraden
Permanente en tijdelijke
randbeveiliging moet minimaal 1 m
hoog zijn boven het werkvlak.
De afstand in de open constructie
mag niet te groot zijn in verband met
het risico van doorvallen.
Ook moet de dakrandbeveiliging
bestand zijn tegen bepaalde
krachten. Al heel lang wordt
hiervoor in Nederland gebruik
gemaakt van Beleidsregel 3.16, lid 3.
Deze beleidsregel is per 1 januari
2012 ingetrokken en heeft in de
dakbedekkingsbranche plaatsgemaakt
voor de Arbocatalogus Platte Daken.
Het A-blad Platte Daken maakt
hiervan integraal onderdeel uit. De
eisen voor leuningwerk worden nog
steeds gehanteerd zoals weergegeven
in de beleidsregel.
Voor de constructie en sterkte van
leuningwerk gelden de volgende
eisen:
• H
et leuningwerk moet minimaal
1 m hoog zijn en aan de bovenzijde
voorzien zijn van een stevige
leuning.
proces
DA KENRA A D NU MMER 10 8, J U N I 2 012
va l be v e il ig ing in d e p r a k t i j k ( 2 3 )
A : hoogte is 1 m.
B : maximale afstand tussen de regels is 0,47 m.
C : minimale hoogte is 0,15 m.
Figuur 1: eisen veilige en onveilige zone.
Figuur 3: maatvoering en sterkte leuningwerk.
Deze maatvoering is afkomstig uit
NEN-EN ISO 14122-3: Veiligheid
van machines – permanente
toegangsmiddelen voor machines
– Eisen trappen, trapladders en
leuningen. Vooralsnog ligt het meer
voor de hand de eisen te hanteren
zoals weergegeven in figuur 3.
Hellende daken
Figuur 2: maatvoering leuningwerk.
• Bij open constructies aan de
onderzijde moet het leuningwerk
in aansluiting met het werkvlak
voorzien zijn van een kantplank
van 150 mm. Indien het niet
mogelijk is om deze aan te brengen,
dienen andere maatregelen te
worden getroffen om het vallen van
voorwerpen te voorkomen.
• De openingen in het leuningwerk
mogen niet groter zijn dan 470 mm,
opdat een kubus van 470 mm de
opening niet kan passeren.
• De randbeveiliging moet weerstand
kunnen bieden tegen een
neerwaartse kracht van 1,25 kN,
zonder dat de functionaliteit van de
beveiliging verloren gaat.
• De randbeveiliging mag niet meer
doorbuigen dan 35 mm bij een
zijdelingse belasting van 0,3 kN.
• De randbeveiliging moet in functie
kunnen blijven bij een opwaartse
belasting van 0,3 kN.
Het bovenstaande is schematisch
weergegeven in figuur 2.
Voor meer permanente
randbeveiliging in de beheerfase kan
ook worden gekozen om 1,1 m hoog
hekwerk aan te brengen.
NEN-EN 13374 ‘Tijdelijke
randbeschermingssystemen’ is een
Europese norm die praktische
aanknopingspunten geeft voor
werken op een hellend dak.
In NEN-EN 13374 worden tijdelijke
randbeveiligingsystemen ingedeeld in
drie categorieën:
• klasse A voor daken met een
helling tot en met 10°;
• klasse B voor hellende daken
tussen de 10° en 30°;
• klasse C voor hellende daken
tussen de 30° en 45° en tussen 45°
en 60° dakhelling.
Voor iedere klasse gelden
verschillende eisen ten aanzien van
statische en dynamische sterkte.
Vloerafscheidingen en
balustraden
Uit het oogpunt van
gebruiksveiligheid geeft het
Bouwbesluit bepaalde voorschriften
voor afscheidingen langs een vloer,
trap of hellingbaan. Er hoeft pas een
afscheiding te worden aangebracht
als het om een hoogteverschil gaat
van 1 m (bestaande bouw 1,5 m).
Aan vloerafscheidingen en
balustraden worden eveneens eisen
gesteld aan de hoogte.
51
proces
DA KENRA A D NU MMER 10 8, J U N I 2 012
va l be v e il ig ing in d e p r a k t i j k ( 2 3 )
Figuur 4: hoogte vloerafscheiding bij nieuwbouw.
Bij een hoogteverschil van 1 m
tot 13 m moet de vloerafscheiding
minimaal 1 m hoog zijn. Bij een
hoogteverschil van meer dan 13 m
moet de hoogte minimaal 1,2 m
bedragen. Verder mag er in de
balustrade tussen de 0,2 m en 0,7 m
geen opstapmogelijkheid aanwezig
zijn en mogen de openingen niet
groter zijn dan 0,1 m. Dit in verband
met doorvalgevaar van kleine
kinderen.
In het nieuwe Bouwbesluit
2012 mag van de hoogte van de
vloerafscheiding onder bepaalde
voorwaarden worden afgeweken.
Bij een hoogteverschil ter plaatse
van een vloer van minder dan 13 m,
mag de breedte van de borstwering
worden meegerekend. De minimale
hoogte moet dan 0,7 m bedragen
waarbij de bovenzijde een bepaalde
minimale breedte heeft zodat de
totale hoogte + breedte 1,1 m
bedraagt (zie figuur 4). Dit geldt voor
een bijeenkomstfunctie (vergaderzaal,
schouwburgzaal etc.) geen
kinderopvang zijnde, een sportfunctie
en bouwwerken geen gebouw zijnde
(zoals bruggen, tunnels, luifels etc.).
Voor andere gebruiksfuncties geldt
een minimale hoogte van 1 m.
Voor bestaande bouw gelden lagere
eisen. De hoogte van de vloer­
afscheiding moet dan minimaal
0,9 m bedragen.
Figuur 5: hoogte vloerafscheiding bij
bestaande bouw.
Ook hier mag onder bepaalde
voorwaarden van worden afgeweken.
De minimale hoogte moet dan 0,6 m
bedragen waarbij de bovenzijde een
bepaalde minimale afmeting heeft
zodat de totale hoogte + breedte
meer dan 1 m bedraagt.
Op basis van deze nieuwe
regelgeving is het dus niet altijd
noodzakelijk een vloerafscheiding te
creëren van 1 m hoogte.
De breedte mag onder voorwaarden
worden meegerekend. De regelgeving
gaat ervan uit dat dit voldoende
veilig is voor gebruik in de praktijk.
Deze regelgeving kan dus strijdig
zijn met de branchevoorschriften
(Arbo-catalogus Platte Daken) die een
hoogte aanhoudt van minimaal 1 m.
In de dakenbranche zal men met
deze strijdigheid rekening moeten
houden en moeten tijdens de
uitvoering van werken aanvullende
maatregelen worden getroffen.
Bij het opstellen van een dak-RI&E
dient hier ook rekening mee te
worden gehouden. Het is te
overwegen de dakrandopstand
blijvend te verhogen tot ten
minste 1 m.
Verwijzingen
• Arbo informatieblad ‘Veilig werken op
daken’.
• BDA Dakboek 2012.
• Praktijkboek Bouwbesluit 2012.
• A-blad Platte Daken.
• Arbocatalogus Platte Daken.
• NEN-EN 13374: 2004.
• NEN-EN-ISO 14122-3: 2001/C1: 2003.
53
Download