blad 1 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen 19 mei 2003 Er zijn in totaal 25 vragen. Op elke vraag is slechts één goed antwoord mogelijk. Vul de antwoorden in op het antwoordformulier. VRAAG 1. Van een zeker periodiek signaal bedraagt de periodetijd 0,4 ms. Welke van de volgende frequentiecomponenten zit zeker NIET in dit signaal? a. 4 kHz b. 5 kHz c. 20 kHz d. 40 kHz De grondfrequentie is f0 = 1/T = 2,5 kHz; alleen 4 kHz is geen geheel veelvoud hiervan. VRAAG 2. Van een signaal v(t) is het spectrum gegeven: |cn| f (kHz) 1 10 Welk tijdsignaal hoort bij dit spectrum? v(t) t a v(t) b t v(t) t c v(t) d t blad 2 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 Een periodiek signaal heeft een lijnenspectrum; een continu spectrum hoort bij een niet-periodiek signaal. VRAAG 3. Bepaal van dit (oneindig doorlopend) pulsvormige signaal (max. +2V, min. –1V) de effectieve waarde. V (V) 2 t (ms) 0 -1 0 1 a. 1,12 V 4 8 b. 1,32 V Toepassen van de regel voor rms: 12 c. 1,75 V d. 2,65 V 1 2 2 .1 12.3 7 4 4 VRAAG 4. De overdracht van een zeker signaaloverdragend systeem wordt beschreven met de volgende vergelijking: Vo a Vi 2 b Vi 4 . Het ingangssignaal Vi is een zuiver sinusvormig signaal met frequentie 1 kHz. Uit welke frequentiecomponenten bestaat het volledige spectrum van het uitgangssignaal Vo? a. 0, 2 en 4 kHz b. 0, 2, 4 en 8 kHz c. 2, 4 en 6 kHz d. 2, 4 en 8 kHz Kwadrateren van een sinusfunctie levert 2 nieuwe componenten: 0 en de dubbele frequentie; nogmaal kwadrateren levert opnieuw 0 en de dubbele frequentie van de dubbele frequentie. VRAAG 5. Op de ingang van een enkelzijdige gelijkrichter wordt het signaal vi vˆ sin t aangesloten. Het uitgangssignaal ervan ziet er als volgt uit: y(t) t blad 3 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 Welke overdrachtskarakteristiek hoort bij dit type gelijkrichter? Voor x>0 is y = -x; voor x<0 is y=0. y y y x x x b a y x c d VRAAG 6. Reduceer het volgende netwerk van vier capaciteiten tot een netwerk met één capaciteit Cx, en bepaal de waarde van Cx. 10nF 10nF 6nF 4nF a. 6,61 nF b. 6,67 nF c. 7,40 nF d. 7,47 nF Eerst tweemaal toepassen van de regel voor de serieschakeling van capaciteiten (5 nF en 2,4 nF), dan de rele voor de parallelschakeling van capaciteiten. VRAAG 7. Stel voor het volgende netwerk de differentiaalvergelijking op die het verband aangeeft tussen de ingangsspanning vi en de uitgangsspanning vo. C + + vo vi R a. vi 1 vo dt vo RC b. vi RC dvo vo dt c. vo 1 vo dt vi RC Kies een maasstroom i; elimineer i uit (bijv.) de volgende vergelijkingen: d. vo RC dvi vi dt blad 4 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 vi vC vo ; vo iR ; i C dvC dt VRAAG 8. Bepaal van het volgende bronsysteem de “bronweerstand“. 15 k 10 k 2 mA a. 6 k b. 10 k c.15 k d. 25 k Om de bronweerstand te bepalen alle bronnen 0 maken; voor de stroombron betekent dit weglaten (immers, een ideale stroombron heeft een oneindig grote weerstand). Blijft de serieschakeling van de beide weerstanden. VRAAG 9. Een spanningsversterker versterkt 2.104 maal. Hoeveel bedraagt de versterkingsfactor uitgedrukt in dB? a. 43 dB b. 80 dB c. 82 dB d. 86 dB 20log(2.104) = 20(log2 + 4.log10 )= 20(0,3 + 4) = 86 VRAAG 10. Men wil de spanningsverzwakking van onderstaand netwerk meten. Men sluit daartoe een spanningsmeter eerst aan op (ideaal veronderstelde) spanningsbron Vi, en vervolgens op de uitgang. Men meet een spanningsoverdracht gelijk aan 0,45. Bepaal de ingangsweerstand van de spanningsmeter. R + Vi R - a. 4,5R b. 5R c. 10R d. 45R Stel de ingangsweerstand Rx. Die staat parallel aan de rechter weerstand R, dus dat is R//Rx. blad 5 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 Pas de regel voor de spanningsdeler toe op de combinatie R en R//Rx. Dat moet 0,45 zijn, waaruit het antwoord volgt. VRAAG 11. Het onderstaande filter heeft een kantelpunt bij 20 kHz. Hoeveel bedraagt de overdracht bij 200 Hz? C + + vo vi R a. 0 b. 1/100 c. 0,7 d. 1 In de sperband is de overdracht (tot aan het kantelpunt) evenredig met de frequentie, gerekend langs de opgaande asymptoot. Van 200 Hz tot 20 kHz is een factor 100; dus bij 200 Hz is de overdracht 100 keer kleiner dan bij het kantelpunt. VRAAG 12. Aan de uitgang van het filter uit vraag 11 wordt een spanningsmeter aangesloten met ingangsweerstand R. In welke mate beinvloedt dit de kantelfrequentie? a. gehalveerd b. onveranderd c. 1/2 maal zo groot d. verdubbeld De weerstand krijgt de waarde R/2; het kantelpunt ligt dan bij .(R/2).C = 1, dus bij = 2/RC. VRAAG 13. In de sperband van een tweede-orde laagdoorlaatfilter bedraagt de helling van de filterkarakteristiek (asymptotische benadering): a. -6 dB/decade b. -12 dB/decade c. -20 dB/decade d. -40 dB/decade per orde –6 dB/oktaaf ofwel –20 dB per decade. VRAAG 14. Welke van de volgende uitspraken over een silicium pn-diode is ONJUIST? a. in het doorlaatgebied neemt de stroom exponentieel toe met toenemende spanning b. in het doorlaatgebied is de spanning over de diode ongeveer 0,6 V c. in het spergebied is de stroom nul d. de differentiaalweerstand bij 1 mA is ongeveer 25 . De stroom is wel klein, maar niet nul. blad 6 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 VRAAG 15. Welke van de volgende uitspraken over transistoren is ONJUIST? a. de drie aansluitingen van een veldeffecttransistor heten: gate, source en drain. b. een transistor bestaat in wezen uit twee pn-overgangen. c. een transistor is op te vatten als een spanningsgestuurde stroombron. d. met één enkele transistor kan men geen signaalversterking bewerkstelligen. Dat kan wel: de overdracht is –g.R, met R in principe willekeurig groot te kiezen. VRAAG 16. Welke van de volgende uitspraken over operationele versterkers is JUIST? a. de ingangsweerstand van een ideale operationele versterker is nul; b. een ideale operationele versterker heeft een oneindig grote uitgangsweerstand; c. een operationele versterker is een verschilversterker d. met een operationele versterker kan men alleen circuits opbouwen die versterken, niet verzwakken. De ingangsweerstand is oneindig, de uitgangsweerstand 0. VRAAG 17. In het onderstaande circuit hebben de weerstanden de volgende waarden: R1 = 15 k; R2 = 45 k. Men wil de offset van de operationele versterker bepalen, teneinde deze te kunnen vergelijken met de gegevens van de fabrikant. Men doet dit door de ingangsspanning nul te maken, en de uitgangsspanning te meten. Die uitgangsspanning blijkt 30 mV te zijn. Hoeveel bedraagt de (ingangs)offset van deze versterker? R2 R1 vo vi a. 7,5 mV b. 10 mV c. 90 mV d. 120 mV De overdracht is (1 + R2/R1) = 4; de offsetspanning wordt even veel versterkt als een ingangssignaal dus is de offset 30/4 mV. VRAAG 18. blad 7 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 In de hierna gegeven inverterende versterkerschakeling heeft de operationele versterker ideale eigenschappen. De weerstandswaarden R1 en R2 zijn resp. 100 en 150k. Bij het doormeten van deze schakeling blijkt de overdracht precies –750 te bedragen, hetgeen afwijkt van de beoogde versterkingsfactor. Waardoor is die afwijking te verklaren? R2 R1 vo vi a. de generatorweerstand: die blijkt 50 te zijn b. de generatorweerstand: die blijkt 100 te zijn c. de ingangsweerstand van de spanningsmeter waarmee de uitgangsspanning is gemeten: die blijkt 1 M te zijn; d. de ingangsweerstand van de spanningsmeter waarmee de uitgangsspanning is gemeten: die blijkt 150k te zijn. In het ideale geval is de versterkingsfactor –1500, nu dus de helft. Mogelijkheden c en d vallen af omdat de uitgangsweerstand 0 is. Rekening houdend met een generatorweerstand Rg (die in serie staat met R1) is de overdracht –R2/(R1 + Rg); dit kan alleen een halvering opleveren als Rg = R1. VRAAG 19. Men meet de temperatuur binnenin een oven, met behulp van een Pt100 weerstandsthermometer. De weerstand van deze sensor voldoet bij benadering aan: R T R0 1 T met T de temperatuur in C, Ro = 100 en = 4.10-3 K-1. Men neemt de Pt100 op in onderstaande versterkerschakeling, aangesloten op een gelijkspanningsbron van 10V. Bereken de uitgangsspanning bij een oventemperatuur van 200C. R(T) 1k vo 10V a. – 1,8 V b. – 0,8 V -3 c. +1,8 V d. +11,8 V R(200) = 100.(1 + 4.10 .200) = 180 ohm. De uitgansspanning is dan 10.(-180/1000). blad 8 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 VRAAG 20. Hieronder staat schematisch een constructie van een weegschaal, met 4 draaipunten. Op draaipunt A is een absolute hoekencoder met bereik 2 rad bevestigd waarmee de verdraaiing kan worden gemeten. Het maximale meetbereik is 2 kg, de daarbij behorende maximale draaihoek is 90 graden. Bereken de resolutie van de encoder, nodig om gewichtsverschillen tot 10 gram nog te kunnen meten. A a. 6 bit b. 7 bit veer c. 8 bit d. 10 bit 10 g op 2 kg betekent minstens 200 te onderscheiden waarden, overeenkomend met 8 bit (256). Echter, de encoder (bereik volle cirkel) wordt slechts voor een kwart gebruikt, dus de gehele encoder moet 2 bits meer hebben. VRAAG 21. Een 8-bits AD omzetter heeft een ingangsbereik van –5 tot +5 V. Bepaal de uitgangscode bij een ingangsspanning van –2V (codes met MSB voorop). a. 00100110 b. 01000110 c. 01001100 d. 10011001 Bijv.: -2V tussen +5 en –5 is equivalent aan +3 V tussen 0 en 10 V. MSB = 5V, enz. VRAAG 22. Een 16 bits DA-omzetter heeft een bereik van 0 tot 10 V. Bepaal de kleinste verandering in het analoge uitgangssignaal (ofwel de resolutie). a. 0,15 mV b. 0,31 mV c. 39 mV d. 625 mV LSB = 10V/216 VRAAG 23. Een ultrasone transducent op basis van het piezo-elektrische effect werkt alleen goed als deze in resonantie wordt aangestuurd. Een bepaald type piezo-elektrische transducent (zoals we bij het practicum hebben gebruikt) heeft een resonantiefrequentie in de buurt van 40 kHz. Geef een schatting van de bandbreedte van deze transducent. blad 9 Tentamenopgaven Elektronica voor Industrieel Ontwerpen - 19 mei 2003 a. 1 Hz b. 4 Hz c. 1 kHz d. 28 kHz 4 Hz op 40 kHz zou niet goed af te stemmen zijn met een gewone generator; 28 kHz op 40 kHz kun je geen resonantie meer noemen. VRAAG 24. Op t = 0 (s) wordt de schakelaar S in onderstaand circuit gesloten. Vóór dit tijdstip is de condensator ongeladen. Bereken de spanning over de condensator op het tijdstip t = 4 ms. S + 1,6 F 0,2 mA Vo - b. 32 V a. 0 V I C c. 0,5 V d. 2 V dVC 1 I ofwel VC Idt ; de stroom is constant, dus VC t . dt C C VRAAG 25. De beginstand van het hierna weergegeven binair register is a1 a2 a3 a4 = 1 1 1 1. De flipflops schakelen op de positieve flank van de klokpuls (ingangen c). Na hoeveel klokpulsen (minstens) is de inhoud van het register juist 0 0 0 0 ? a1 J c K Q a2 J c K Q a. 3 a3 Q J c K Q b. 4 c. 8 Q Q a4 J c K Q Q d. nooit Maak een waarheidstabel en pas de regels voor de JK-flipflop toe (hier alleen set of reset): a2 = a1; a3 = niet-a2; a4 = a3 en a1 = a4: a1 a2 a3 a4 begin: 0 0 0 0 1e 0 0 1 0 2e 0 0 1 1 3e 1 0 1 1 4e 1 1 1 1