De ontdekking van de stralingsgordels Door M. Kruglanski Het bestaan van de stralingsgordels werd al verondersteld in het begin van de 20ste eeuw, lang vooraleer ze ontdekt werden door satellietmetingen. Het gegeven werd voor het eerst vermeld door de Noor Birkeland die geïnteresseerd was in de oorsprong van de aurora's. In 1896, toonde hij aan dat de elektronen van een kathodestraal werden aangetrokken door de polen van een gemagnetiseerde sfeer. Om deze waarneming te begrijpen, zocht een andere Noor Stoermer naar wiskundige oplossingen voor de bewegingen van energetische geladen deeltjes in de nabijheid van een magneetstaaf, d.i. een magnetische dipool. Het werk van Stoermer liet niet toe om het verschijnsel van de aurora's te verklaren, maar het was wel erg nuttig voor de studie van de stralingsgordels en van de kosmische straling. Stoermer toonde inderdaad aan, dat voor bepaalde beginvoorwaarden, de geladen deeltjes opgesloten blijven in het magneetveld van een magneetstaaf. Daar het magneetveld van de Aarde vergelijkbaar is met het veld van een magneetstaaf, kan ook dit magneetveld energierijke deeltjes gevangen houden. Stoermer was niet de enige die onderzoek deed op de beweging van geladen deeltjes in een magneetveld. In 1896, beschreef Poincaré de terugkaatsing van geladen deeltjes wanneer ze in het omkeerpunt, een zekere veldsterkte bereiken. In 1929, beschreef Gunn de langzame beweging rond de Aarde van de opgesloten deeltjes. In de 50-er jaren resulteerde de belangstelling voor de gecontroleerde kernfusie, in talrijke studies over de beweging van geladen deeltjes in een magneetveld. Alfven introduceerde bijvoorbeeld de beweging van het richtcentrum en de definitie van de eerste invariant. In 1957, juist voor de ontdekking van de stralingsgordels, suggereerde Singer het bestaan van een elektrische kringstroom rond de Aarde tengevolge van de beweging van deeltjes met een lage energie, gevangen in het magneetveld van de Aarde. Het concept van een kringstroom werd reeds voorgesteld door Stoermer om uit te leggen waarom zijn theorie over de aurora's niet klopte, door Schmidt om de belangrijkste faze in magnetische stormen uit te leggen en door Chapman in zijn beschrijving van de interactie tussen de zonnewind en het magneetveld van de Aarde. In januari 1958, lanceerden de Amerikanen met succes hun eerste satelliet: Explorer 1. In tegenstelling tot de Russische satellieten Spoutnik 1 en 2 die reeds in een baan rond de Aarde draaiden, werd de Explorer 1 in een zeer elliptische baan geplaatst, culminerend op een hoogte van 2.500 km. De satelliet werd ontworpen door een groep van de Universiteit van Iowa onder de leiding van Van Allen en bevatte onder andere, een Geiger-teller om de intensiteit van de kosmische straling in functie van de hoogte te meten. De groep van Van Allen ontdekte de stralingsgordels door de vaststelling dat het signaal van de teller eerst langzaam toenam, om daarna plots op nul te vallen. De satelliet ging zelfs door een gebied waar de straling zo intens was, dat de meetcapaciteit van de Geiger-teller overschreden werd en dat hij volledig verzadigd raakte. De stralingsgordels waren ontdekt. Metingen van de Spoutnik 3-satelliet bevestigden kort daarna de ontdekking. In augustus en september 1958, bracht de US Air Force in het zuiden van de Atlantische Oceaan, drie atoombommen tot ontploffing op zeer grote hoogte. De proefneming was het gevolg van een voorstel van de Griek Christofilos om kunstmatige stralingsgordels te creëren. Deze nucleaire explosies brachten aanzienlijke hoeveelheden zeer energierijke elektronen in de magnetosfeer. Sommige van deze elektronen veroorzaakten kunstmatige aurora's die zelfs zichtbaar waren tot in de buurt van de Azoren-eilanden. Andere ontploffingen creëerden een effectieve kunstmatige stralingsgordel die gedurende verscheidene weken bestudeerd werd door de Explorer 4-satelliet. In juli 1962, injecteerde een proefneming met een H-bom boven Hawaï ook energetische elektronen in de stralingsgordels, maar in een meer stabiele zone, waar sommige elektronen gedurende verschillende jaren gevangen bleven. Na de ontdekking van de Van Allen-gordels, kregen vele satellieten instrumenten aan boord, waarmee de structuur en de dynamiek van de stralingsgordels bestudeerd konden worden. Tezelfdertijd werden theoretische studies aangevat om de waargenomen verschijnselen te kunnen begrijpen en te modelliseren. In 1991, toonden de gegevens verzameld door de Amerikaanse satelliet CRRES aan dat de Van Allen-gordels een veel dynamischer structuur hadden dan eerst verondersteld werd. In minder dan één uur, konden tijdens een magnetische storm nieuwe stralingsgordels gevormd worden die dan gedurende vele maanden bleven bestaan. De waarnemingen van de CRRES-satelliet wakkerden weer de belangstelling aan van de wetenschappelijke gemeenschap voor de studie van de stralingsgordels. Deze studie wordt nu geïntegreerd in een nieuw domein: de ruimtemeteorologie.