06 Bio 6.2 thema 2.2 genexpressie

advertisement
DEEL 1 Genetica
Thema
2.2
Moleculaire
mechanismen
van
genexpressie
1
Identificatie van DNA als
drager van de genetische
info
 1ste helft 20ste eeuw: onduidelijk of DNA of proteïnen de
dragers zijn van de erfelijke eigenschappen
 Experimenten van Griffith en Avery met pneumokokken
bewijzen dat DNA de drager is van genetische informatie
2
Genexpressie en
fenotype
 Genexpressie: erfelijke informatie in de basensequentie
van het DNA wordt omgezet in een fenotypisch kenmerk
Gen


Polypeptide

Proteïne

3
Centrale hypothese v.
moleculaire biologie
Chemische samenstelling van RNA
 Nucleïnezuur, opgebouwd uit nucleotiden
 Ribose (ipv. desoxyribose)
 Fosfaatgroep
 Organische stikstofbase
Cytosine
Guanine
Adenine
Uracil  ipv. thymine bij DNA
Ruimtelijke structuur van RNA
 Enkelstrengig
 Oriëntatie 5’  3’
 Kan ruimtelijk opgevouwen zijn door basenparing
Structuur van proteïnen
 Macromoleculen opgebouwd uit aminozuren
 Alle aminozuren hebben een centraal C-atoom met
daaraan gebonden:
 een aminogroep: -NH2
 een H-atoom: -H
 een carboxylgroep: -COOH
 een restgroep: -R
 Aminozuren worden verbonden door een
peptidebinding tussen de carboxylgroep van het ene
aminozuur en de aminogroep van het andere
condensatiereactie
Primaire eiwitstructuur
De aminozuurvolgorde van het eiwit
Secundaire eiwitstructuur
Ontstaat als de aminozuren zich ordenen in een
alfa-helix
of
een beta-sheet
Waterstofbruggen!
Tertiaire eiwitstructuur
Ontstaat als alfa-helices of een beta-sheets zich vouwen
tot een complexe 3-dimensionele structuur.
Waterstofbruggen en
disulfidebruggen
Quarternaire eiwitstructuur
Ontstaat als 2 of meer peptiden samen een eiwit
vormen.
Vb: hemoglobine
4
Proteïnesynthese als
resultaat van genexpressie
In de kern bevinden zich DNA-moleculen die de genetische codes
bevatten voor de erfelijke kenmerken.
Bij de mens vinden we er 46 DNA-moleculen per cel.
KERN
CYTOPLASMA
DNA
De
DNA-helix
ontplooit
zich
op de plaats
de
genetische
codes
Messenger-RNA
In de
kern bevinden
(boodschapper-RNZ
zich
DNA-moleculen,
voorwaar
een
waarvan
bepaald
er eiwit)
hier één
wordt
is
liggen
voorovereenkomstig
deHet
aanmaak
eende
bepaald
eiwit.
gemaakt,
afgebeeld.
is een van
dubbelstreng
met
DNA-codes.
(helix).
CYTOPLASMA
KERN
m-RNA
DNA
m-RNA wordt losgekopppeld van DNA en de DNA-helix sluit zich
weer.
CYTOPLASMA
KERN
DNA
m-RNA
m-RNA verlaat de celkern via de kernporiën.
m-RNA schuift in ribosomen binnen.
Ribosoom
KERN
m-RNA
Ruw endoplasmatisch
reticulum
De eiwitten kunnen terecht komen in het endoplasmatisch
reticulum.
Ribosoom
KERN
m-RNA
Eiwit
Ruw endoplasmatisch reticulum
De eiwitten kunnen de cel verlaten.
Ribosoom
KERN
m-RNA
Eiwit
Ruw endoplasmatisch reticulum
4.1
Basensequentie transcriptie Basensequentie in
in DNA (gen)
mRNA
Benodigdheden
DNA
TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA
m-RNA-polymerase
 Knipenzym X
 Knipenzym Y
DNA bestaat uit een aaneenschakeling van nucleotiden (Nucleotide
= desoxyribose + fosfaat + organische base).
Alleen de organische basen zijn afgebeeld.
Waterstofbruggen worden verbroken.
TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA
3 waterstofbruggen tussen Guanine en Cytosine
2 waterstofbruggen tussen Adenine en Thymine

m-RNA-polymerase schuift over DNA-enkelstreng
en maakt precursor m-RNA via een polymerisatieproces.
TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
AUGGUAUGAAUAUAUACGAAAACACCGUUAA
precursor messenger-RNA
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA
TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
AUGGUAUGAAUAUAUACGAAAACACCGUUAA
precursor messenger-RNA
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA

TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
AUGGUAUGAAUAUAUACGAAAACACCGUUAA
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA
TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA
precursor messenger-RNA
AUGGUAUGAAUAUAUACGAAAACACCGUUAA
DNA
TACCATACTTATATATGCTTTTGTGGGAATT
ATGGTATGAATATATACGAAAACACCCTTAA
precursor messenger-RNA
AUGGUAUGAAUAUAUACGAAAACACCGUUAA
precursor messenger-RNA
Bepaalde stukken zullen uit dit RNA geknipt worden door bepaalde
enzymen. Dit proces heet splicing.
Alzo wordt precursor messenger-RNA het uiteindelijke messengerRNA (mRNA).
AUGGUAUGAAUAUAUACGAAAACACCGUUAA
Splicing
precursor messenger-RNA
Exon
Exon = Expressed region
AUGGUA
UAUAUACGAAAACACCGUUAA
UGAA
Intron
messenger-RNA
m-RNA bestaat uit aan elkaar geschakelde nucleotiden
(nucleotide = ribose + fosfaat + organische base).
AUGGUACGAAAACACCGUUAA
De organische basen zijn:
U: uracil (i.p.v. thymine bij DNA)
A: adenine
G: guanine
C: cytosine
 Precursor-RNA kan vele introns bevatten!
4.2 + 4.3
Basensequentie translatie Aminozuursequentie
in mRNA
in polypeptide
Benodigdheden
Codon
m-RNA
Codon
Codon
Codon
Codon
Codon
Codon
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
RF = Release Factor
Anti-codon
RF
ribosoom
30 S
50 S
Aminozuur
t-RNA
mRNA-codons >> aminozuur
Andere
voorstelling:
aflezen van
binnen naar
buiten.
5’  3’
Transfer-RNA (tRNA)
 Elk tRNA bezit een anticodon (triplet) dat complementair
is met een codon (triplet) van het mRNA
 Elk tRNA heeft een bindplaats voor een aminozuur (3’)
Een codon (triplet) komt overeen met
een bepaald aminozuur of duidt start
en stop aan.
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
UAA =
stopcodon
Arginine
Histidine
Lysine
Arginine
Valine
Methionine
AUG = startcodon
AUG = startcodon
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Met
Translatie: in 5’
Val
Het m-RNA zal doorheen het ribosoom
schuiven om de codons (3 basen) af te
lezen en te vertalen in de
overeenstemmende aminozuren, die
aangebracht worden door t-RNA. Deze
aminozuren worden aan elkaar
gekoppeld tot een eiwit.
3’ richting van mRNA
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Val
Met
Arg
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Arg
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Arg
Val
Met
Lys
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Lys
Arg
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Lys
Arg
Val
Met
His
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
His
Lys
Arg
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
His
Lys
Arg
Val
Met
Arg
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
Arg
His
Lys
Arg
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
RF
Arg
His
Lys
Arg
Val
Met
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
RF
Arg
His
Lys
Val
Met
Arg
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
RF
Arg
His
Lys
Val
Met
Arg
AUG GUA CGA AAA CAC CGU UAA
RF
Arg
EIWIT
His
t-RNA-molecylen worden weer voorzien
van hun juiste aminozuren
Met
Val
Arg
Lys
EIWIT
Arginine
Histidine
Methionine kan
afgeknipt worden.

Methionine
Lysine
Valine
Arginine
EIWIT
Aan elkaar geschakelde aminozuren
m-RNA codons  Aminozuur
UAA  Stop
CGU  Arginine
CAC Histidine
AAA  Lysine
CGA  Arginine
GUA  Valine
AUG  Methionine / Start
Arginine
Histidine
Lysine
Valine
Arginine
Voorbeeld in het handboek (p. 68 …)
 Synthese van de proteïne oxytocine (hormoon)
• Contractie baarmoeder tijdens de bevalling
• Contractie baarmoeder na bevalling
• Contractie spiertjes rond de melkklieren
 Aanmaak in de hypothalamus
transcriptie
translatie
Volledige mRNA voor oxytocine
5’ GAGGGGAAAUCUGAUGUGCUACAUACAGAACUGUCCCCUCGGCUAG 3’
De eerste nucleotiden vÓÓr het startcodon AUG worden
niet vertaald in aminozuren. De translatie begint dus vanaf
het startcodon AUG (vorming van het startcomplex).
Binding van aminozuren aan specifieke tRNA’s door
enzymen.
5’ AUG UGC UAC AUA CAG AAC UGU CCC CUC GGC UAG 3’
Vorming van het startcomplex
5’ AUG UGC UAC AUA CAG AAC UGU CCC CUC GGC UAG 3’
Met Cys Tyr Ile Gln Asn Cys Pro Leu Gly Stop
Einde van de translatie: stopcodon (UAG)

release factor (RF)
Methionine wordt afgeknipt + transport naar golgicomplex
4.3.5 Vorming van polysomen
Parelsnoer van ribosomen op één mRNA-streng
4.4 Overzicht verloop proteïnesynthese
Voorbeeld : vorming van oxytocine
de basensequentie van het DNA-fragment (gen) voor oxytocine
transcriptie in de celkern
de basensequentie van een mRNA
translatie in het cytosol
een aminozuursequentie in een polypeptide
opvouwing van de polypeptide
de functionele proteïne oxytocine
Animaties eiwitsynthese
https://www.youtube.com/watch?v=M568QP1K3sM
https://www.youtube.com/watch?v=5wMqHOf692E
https://www.youtube.com/watch?v=7D6EqlL5VsA
https://www.youtube.com/watch?v=nHM4UUVHPQM&spfreload=1
5
Eén gen, meerdere
polypeptiden
 O.b.v. één gen kunnen verschillende proteïnen gevormd
worden! Hiervoor bestaan verschillende mechanismen:
5.1 Alternatieve splicing van pre-mRNA
Letters: exons
Cijfers: introns
5.2 Meerdere startplaatsen voor transcriptie
5.3 Modificatie van proteïnen na translatie
 Na de translatie kunnen :
 Polypeptideketens doorgeknipt worden
 Sacharideketens aangehecht worden
 Fosfaatgroepen aangehecht worden
Eén gen  verschillende eiwitproducten
Voorbeeld: aanmaak van insuline
Door afsplitsing van de
C-peptide wordt actieve
insuline gevormd.
C-peptide krijgt een
aparte functie
(doorbloeding stimuleren)
6
Definitie van een gen
bijsturen
Een gen is een eenheid van overerving en heeft een
chromosomale locus.
Het is een DNA-fragment dat de code bevat voor de
aanmaak van één of meer polypeptiden of voor de
aanmaak van een RNA-molecule
Human Genome Project
7
Regulatie van
genexpressie
7.1 Noodzaak van regulatie van genexpressie
 Elke cel van een organisme bevat het volledige DNA
 Niet elk gen komt in elke cel tot expressie
bv. genen voor insulineproductie komen enkel in
bepaalde pancreascellen tot expressie
 Sommige genen komen slechts tijdelijk tot expressie in
een bepaalde cel
bv. genen voor melkeiwitten in borstkliercellen
 De intensiteit van de genexpressie kan variëren
7.2 Opbouw van een expressie-eenheid
Gen: onderdeel van een combinatie van verschillende DNAfragmenten die samen een expressie-eenheid vormen.
Transcriptie-eenheid (=structuurgenen)
Basensequentie van 1 of meerdere naast elkaar gelegen genen
Promotor
Kort stuk DNA dat dient als startsignaal voor transcriptie
Regulatorgenen (= regelgenen)
Coderen voor proteïnen die transcriptie van structuurgenen beïnvloeden
7.3 Regulatie van genexpressie bij prokaryoten
 Prokaryoten moeten zich zeer snel kunnen aanpassen
aan wijzigingen in hun milieu
 genregulatie door repressie en inductie
7.3.1 Operon
Bij prokaryoten liggen, functioneel bij elkaar horende
structuurgenen, vlak bij elkaar, onder controle van 1
gemeenschappelijke promotor.
 Volledige expressie-eenheid = operon
7.3.2 Genregulatie door repressie en inductie
 Voorbeeld: regulatie lactose-metabolisme bij E. coli
• Geen lactose aanwezig: lac-operon met repressor
• Wel lactose aanwezig: lac-operon met inductor
7.4 Regulatie van genexpressie bij eukaryoten
Genenbatterijmodel voor transcriptieregulatie
De transcriptie wordt gereguleerd door een integratorgen
dat zelf onder controle staat van een sensor die gevoelig
is voor moleculaire signalen van oa. hormonen
Integratorgen ≈ regulatorgen bij prokaryoten
Receptorgen ≈ operator bij prokaryoten
De epigenetische code
Dubbele helix onder de duim??
Verborgen erfelijke code laat genen zwijgen
DNA-code is de blauwdruk van het leven maar..
De volgorde van de vier bouwstenen van de dubbele
helix is niet het enige wat iemands erfelijke
eigenschappen bepaalt. Zelfs wat de moeder eet
tijdens de zwangerschap kan invloed hebben!
Allerlei epigenetische
‘labels’ fungeren als een
soort volumeknop waarmee
de activiteit van de genen
kan gereguleerd worden

organisatie chromatine
euchromatine
Nucleosomen verder
uit elkaar
Genexpressie mogelijk
heterochromatine
DNA sterk gecondenseerd

chemische labels aan de histonen
Chemische aanhangsels op de histonen
kunnen de expressie van genen …
onderdrukken 
bv. methyl (CH3)
bevorderen 
bv. acetyl (COCH3)

metylmerkers op DNA
Metylgroepen hechten zich op een nucleotide C die
gevolgd wordt door een nucleotide G
HH
H-C-H
H
H-C-H
ACTACGAGTAGGATTTTCGATCGTCCCA
Gen gedeactiveerd

transposons
‘jumping genes’
Klonen zichzelf en sturen kopieën over het
ganse genoom. (oa. afkomstig van virussen)
 kunnen in genen terechtkomen en mutaties
veroorzaken of genexpressie
onderdrukken of stimuleren
 DNA beschermt zich hiertegen door
methylering

imprinting
 Imprinting beïnvloed genen in de gameten
waardoor die genen inactief worden. Bij maternale
imprinting wordt het gen dat van moeder is geërfd
inactief gemaakt en komt dat van vader juist tot
uitdrukking.
 Imprinting van het gen van vaders kant (paternale
imprinting) zorgt ervoor dat het gen vaders kant
inactief wordt en dat van moeder tot uitdrukking
komt.
 hypotetisch voorbeeld van imprinting
Links: maternale
imprinting voor het gen
(genen) voor huidskleur;
het ‘blank-gen’ van de
moeder komt niet tot
expressie bij de
nakomelingen
Rechts: paternale
imprinting
lijger
Lijger
♀ : tijger
♂ : leeuw
Tot 500 kg!
♂ tijger x ♀ leeuw
teeuw
 RNA-interferentie (RNAi)
Genonderdrukking door dubbelstrengs RNA.
 Micro-RNA (miRNA) zijn kleine ‘antisense’sequenties in het cytoplasma die zich kunnen
binden met het mRNA (‘sense’-sequentie)
 Hierdoor ontstaat dubbelstrengs-RNA (dsRNA)
 Dit dsRNA bindt zich dan aan een eiwitcomplex
Dicer (=‘snijmachine’) dat het in kleinere stukken
hakt  er is geen translatie mogelijk
 Regelt oa. apoptose en celdifferentiatie
 Schema RNA-interferentie
Download