Inleiding Bijna twee weken voor deze bijeenkomst was ik in de kerk van Breukelen op Goede Vrijdag. Staande aan de voet van het kruis deden wij voorbede voor de nood van de wereld, zoals in vele kerken om ons heen gebeurde. Ik haal een klein deel van ons gebed aan: Koning van deze wereld wij bidden U voor wie gezag dragen in kerk, religies en samenleving, voor koningen en presidenten, regeringen en staatshoofden, voor priesters en dominees, imams en rabbijnen, dat hun regeren en voorgaan verlicht mag worden met uw Geest van waarheid en wijsheid, dat zij dienend zijn voor wie hen zijn toevertrouwd, en zich onderwerpen aan uw zegenrijke wetten van liefde en medemenselijkheid. Heeft het zin om dit te bidden als je ervan overtuigd bent dat de koningen en presidenten van deze wereld, de imams en de rabbijnen, geen deel hebben aan de waarheid? Als je het onmogelijk acht dat regeerders verlicht worden door de Geest van God, wanneer deze leiders geen belijdende christenen zijn? Als je denkt dat er geen kans is dat ze zich ooit kunnen en zullen onderwerpen aan Gods zegenrijke wetten van liefde en medemenselijkheid? Als christenen zijn we geroepen te bidden voor de nood van de hele wereld. Die roeping berust in datgene wat God aan ons geopenbaard heeft: dat hij de Schepper is van de hele wereld, en dat Hij de hele wereld verlost heeft door de dood van zijn Zoon aan het kruis. Het christelijk geloof is dus meer dan een particuliere overtuiging van een club gelijkgezinden, meer dan een fundamentalistische en imperialistische onderneming. Als we die universalistische heilsboodschap uit het oog verliezen, komen we al te gauw in de fuik van wat Karl Barth ‘religie’ noemden: een hooggestemde overtuiging van onze eigen voortreffelijkheid als christelijke kerk, of christelijke natie. Daartegenover stelt Barth de openbaring van God in Jezus Christus. Vanuit die openbaring is ons aangezegd: God is het die de wereld regeert en Hij leidt de geesten van wie ons regeren en inspireren, ook als ze geen christenen zijn, maar bijvoorbeeld moslims of joden. Omdat God de wereld regeert, geloven wij dat Gods heil voor de hele wereld bedoeld is. Daarin berust de universalistische gerichtheid van ons geloof. God heeft het heil van moslims en joden op het oog. Betekent dat ook dat we een interreligieuze dialoog met hen kunnen voeren, bijvoorbeeld op basis van onze gemeenschappelijke afstamming van aartsvader Abraham? Het project van de Abrahamitische oecumene Degenen die in de jaren ’90 pleitten voor een Abrahamitische benadering van jodendom, christendom en islam starten vrijwel zonder uitzondering hun betoog bij hun bekommernis om een wereld die verscheurd en verdeeld is, de wereld waarvoor in onze kerk gebeden werd op Goede Vrijdag. Dat is hun voornaamste motief om te zoeken naar verhalen en voorbeelden die de verdeeldheid helen; om midden in de totale diversiteit te zoeken naar gemeenschappelijke uitgangspunten. Hun overtuiging dat God het heil van de hele wereld op het oog heeft, motiveert hen om actief te werken aan het uitbannen van onheil. Onheil dat zich onder andere manifesteert in de conflicten die gebaseerd zijn op de diversiteit aan religieuze identiteiten. Wie zou daar tegen kunnen zijn? Maar anderzijds: als hun zoeken niets oplevert dan nog grotere diversiteit, wat schieten we ermee op? De strategie om dan maar uit naam van vrede en verzoening een beroep te doen op de ‘common ground’ van het gedeelde verhaal van aartsvader Abraham heeft in mijn ogen niet altijd even geslaagd uitgepakt. Want er valt een hoop in te brengen tegen het concept van de ‘Abrahamitische oecumene’ die door Karl-Josef Kuschel bepleit werd in zijn boek ‘Strijd om Abraham. Wat joden, christenen en moslims scheidt en verbindt’. Als godsdienstwetenschapper zie ik dat er weliswaar duidelijke ‘familiegelijkenissen’ zijn tussen veel joodse, christelijke en moslim gemeenschappen, verhalen en praktijken, maar de verschillen springen net zo goed in het oog. De Ibrahim van de koran, om maar eens wat te noemen, lijkt in sommige opzichten op de Abraham uit bepaalde joodse Aggadische tradities uit de 4e-6de eeuw (Genesis Rabba 38, h. 11,28), maar veel minder op de Abraham uit Genesis. En de manier waarop de Evangeliëen de Abraham- traditie verwerken is weer van geheel andere aard (en ook onderling verschillend). Kuschel heeft weliswaar oog voor de Halachisering van Abraham in het jodendom, de verkerkelijking van Abraham in het Christendom en de islamisering van Abraham in de islam,1 maar hij stelt daar zijn eigen Abrahamsbeeld tegenover: Abraham als de mens die wegtrok uit zijn land, gehoor gevend aan de stem van God, die tradities en gebruiken van de voorouders los kon laten, de vreedzame zwerver die andersgelovigen open tegemoet trad. Zo kan Abraham de wegwijzer zijn naar een gedeelde route naar God: de God van Israël, die ook de Vader van Jezus Christus is en tot Mohammed gesproken heeft. Kees van der Kooi constateert terecht dat Kuschel weliswaar de Abrahamsbeelden van joden, christenen en moslims deconstrueert, maar daar vervolgens zijn eigen constructie van Abraham tegenover stelt. Deconstructie is nooit neutraal, het gebeurt altijd vanuit een eigen standpunt. 2 Kuschel wil de verschillen opheffen door te wijzen op wat joden, christenen en moslims gemeen hebben: het geloof als houding van compromisloze gehoorzaamheid aan de stem van God. In alle drie de tradities vinden we steeds weer mensen die alles overboord gooien wat ze aan zekerheid hadden en die op weg gaan, de stem van God achterna. In de geschiedenis zijn er joden, christenen en moslims geweest die van zo’n compromisloze geloofshouding blijk gaven. Abraham is het prototype van zo’n gelovige, en in die zin de 1 2 Kuschel, 230-232 der Kooi, 240-253 vader van alle gelovigen. Zoals in een kerklied staat: ‘en allen die geloven zijn Abrahams geslacht’. 3 Maar door zich zo te concentreren op het geloof als een houding van gehoorzaam luisteren naar de stem van God laat Kuschel achterwege om in te gaan op de inhoud van de boodschap. Wat zegt die stem? Spreekt die woorden tot joden, christenen en moslims die met elkaar overeenkomen? Of moeten we een deel van de woorden die we in gelovige overgave gehoord hebben in onze traditie verdonkeremanen in het gesprek met de ander? Dialoog en verschil Moeten we omwille van de lieve vrede al die verschillen, die zo wezenlijk zijn, gaan bedekken? Moeten we in het interreligieuze contact gaan zeggen: ‘wij christenen geloven dat Jezus de Zoon van God is, die naar de wereld is gekomen om ons te verlossen, maar dat is nu even niet belangrijk in ons gesprek met u?’ Met andere woorden: wat doen we met de onmiskenbare verschillen tussen, bijvoorbeeld, joden, christenen en moslims? Rabbijn Jonathan Sacks heeft hier behartenswaardige dingen over geschreven in zijn boek ‘Leven met verschil. Menswaardige verscheidenheid in een tijd van botsende culturen.’ Voor hem, als orthodoxe jood, is de grote verleiding van onze tijd dat we de gemakkelijke oplossing zoeken door een grote gemene deler aan te nemen die al onze religieuze tradities in de kern verbindt. Hij meent dat dit komt omdat we in het Westen nog steeds in de greep zijn van de geest van de filosoof Plato. Die zegt dat de waarheid abstract is, tijdloos, universeel, altijd en overal hetzelfde. In de joodse traditie ziet Sacks echter iets heel anders, namelijk dat glorie van de geschapen wereld juist berust in zijn veelvormigheid. 4 in de ogen van Sacks is God niet een Platoonse universalist. “Hij is een particularist, die van elk van Zijn kinderen houdt om wat ze zijn: Hij verkiest Izaäk, maar zegent ook Ismaël, Hij geeft de voorkeur aan Jacob maar gebiedt diens kinderen ook om die van Esau niet te haten- de God ‘wiens tedere zorg op al zijn werken rust’”. 5 Dat lijkt me ook de bekommernis van de schrijver van het boek Genesis. Die gaat wel degelijk uit van een verkiezing van God van Izaäk, de jongste en zwakste broer. Maar het verhaal zet Israël daarnaast op het spoor van het herkennen van verwantschap. Verwantschap ontkent verschillen niet maar laat ze niet het enige beslissende zijn in de relatie. Het bijbelse verhaal over Hagar en Ismaël is geschreven vanuit de ervaring van Israël levend te midden van verschillende volkeren. De bijbel beschrijft realistisch de spanningen, tegenstelingen en conflicten die er tussen broers, familieleden en volkeren kunnen bestaan. Ismaël staat voor de Ismaëlieten. Dat is een verbond van nomaden en handelaarsstammen die wonen tussen de Eufraat en Suez. Een ander stammenverband werd ‘Hagarenen’ genoemd. Anton Wessels merkt op: ‘Kennelijk wordt in de bijbelverhalen allereerst duidelijk gemaakt dat die Ismaëlieten en Hagarenen met wie Israëlieten nogal eens botsten, afstammelingen van Hagar en Ismaël zijn. Met andere woorden, ondanks de spanningen en botsingen die er bestaan, wordt eraan herinnerd dat ze broedervolken zijn: Ismaël is Izaäks broeder, Hagar is eveneens familie. Zij is de (bij)vrouw van Abraham en Ismaëls moeder. Allen stammen af van één vader’, schrijft Anton Wessels. 6 de schrijver van Genesis lijkt zijn hoorders/lezers te willen herinneren aan een eenheid die verschil en vijandschap relativeert: de 3 Lied 803:2 uit het nieuwe liedboek, Zoetermeer 2013 Sacks, 34, 35 5 Sacks, 79. Hij refereert hier aan Genesis 17: 20, Deut.23:8 en Psalm 145:9 6 Wessels, 172 4 eenheid van het bloed. Maar dat sommige volken rondom Israël bloedverwanten waren, betekende dat ook dat ze allemaal dezelfde God kenden? Verschillende wegen tot God? De organisatoren vroegen mij te spreken vanaf een positie waarin ik zou bepleiten dat jodendom, christendom en islam alle drie wegen tot God zijn. Ik vind het lastig om van zulke theologische apriori’s uit te gaan. Ik wil me niet laten verleiden door de geest van Plato. De kwestie is te groot voor mij. Want is het christendom van Joseph Kony, de aanvoerder van het Leger van de Heer die op basis van zijn interpretatie van de wil van God duizenden kinderen ontvoerde en tot kindsoldaat maakte een weg tot God? Het lijkt me dat we eenvoudig kunnen vaststellen dat Kony weinig van het verhaal van Goede Vrijdag heeft begrepen. Kunnen we ook accepteren dat de zogenaamde kalief abu Bakr al Baghdadi van IS weinig van de sharia heeft begrepen, zoals de meeste moefti’s in de moslimwereld zeggen? 7 Akkoord, we zullen het snel eens worden dat niet alle uitspraken en daden van alle christenen, joden en moslims een getrouwe weerspiegeling geven van de tradities die ze zeggen te vertegenwoordigen. Hoe kunnen we dan komen tot een oordeel over die tradities zelf? Door alleen te kijken naar gezaghebbende bronnen? Dat lijkt me om te beginnen een goed uitgangspunt. Vanuit onze eigen bronnen kunnen we dan zeggen: hoezeer we als christenen onderling ook verschillen, we kunnen niet over God spreken buiten Jezus Christus om. Dus moeten we het in ons gesprek met onze joodse of moslimburen, als we het hebben over wat ons ten diepste drijft en richting geeft in het leven, het hebben over begrippen als kenosis, triniteit, incarnatie, substitutie, en wat die begrippen ons zeggen over wie God is en hoe Hij handelt in deze wereld. Zo en alleen zo heeft God zich aan ons willen openbaren. We vinden deze begrippen niet op dezelfde manier terug in de joodse en islamitische traditie. Betekent dat dat we het beter niet kunnen hebben over deze geloofsvragen, en kunnen we bijvoorbeeld beter inzetten bij het gegeven dat we allemaal mensen zijn? Miroslav Volf, Kroaat en evangelisch theoloog meent dat het onvoldoende is om elkaar te herinneren aan ons gemeenschappelijk mens-zijn als we met elkaar willen samenwerken voor vrede. Want veel van onze conflicten in deze wereld worden verscherpt en onoplosbaar gemaakt door het maximale verschil dat we construeren. Hij haalt predikant Pat Robertson aan , die bij de eerste golfoorlog zei dat de conflicten tussen de islam en het Westen draaien om de vraag of ‘de maangod van Mekka die we kennen als Allah de hoogste is, of de joods-christelijke Jahweh, de God van de bijbel’8. De eerste golfoorlog, die in wezen over economische belangen en politieke machtsblokken ging, wordt zo vertaald in een religieus conflict. Het is, concludeert Volf, voor de vrede in de wereld van belang of de God die andere mensen, andere volkeren vereren wordt gezien als een totaal andere of niet. Want als mensen praten over God, dan praten ze over Degene die voor hen de hoogste waarden in het leven 7 Een compilatie van fatwa’s tegen het zogenaamde kalilfaat van Abu Bakr al-Baghdadi is te vinden op: http://download.salafimanhaj.com/pdf/SalafiManhaj_ScholarsOnISIS.pdf 8 Volf, 13 vertegenwoordigt. Zeggen dat de ander een radicaal verschillende god aanbidt ‘helpt om met elkaar te vechten, maar niet om in vrede samen te leven.’ 9 Volf denkt dus dat we op zoek moeten naar wat er gemeenschappelijk is in het spreken van moslims en christenen over God, en hij meent ook dat er voldoende aanleiding is om te zeggen dat de godsbeelden van christenen en moslims voldoende gelijkenis vertonen om ondanks de verschillen een min of meer zinnig gesprek te hebben. Anders dan Kuschel zet Volf dus niet in bij een soort fides qua creditur, geloof als een innerlijke gezindheid van het hart, maar bij de inhoud van wat wij geloven: de fides quae creditur. Volf vindt de volgende overeenkomsten in de omschrijving van God tussen ‘mainstream’ moslims en ‘mainstream’ christenen (hij noemt dit, in navolging van filosoof John Rawls ‘overlappende overtuigingen’): 1. Er is één God 2. God heeft alles geschapen wat niet God is 3. God is anders dan alles wat niet God is 4. God is goed 5. God gebiedt dat wij hem liefhebben 6. En onze naaste als onszelf10 Als ik Volf goed begrepen heb, betekent deze gemeenschappelijke basis niet het eindpunt van het gesprek, maar het startpunt. Hij wil in het gesprek met moslims duidelijk maken dat christenen nog heel andere dingen over God geloven. Naast de overeenkomsten die Volf ziet als het gaat over de God in het christendom en de islam, ziet hij een groot verschil: waar in het christendom wordt gesteld dat God liefde is, heeft God in de islam liefde niet als een wezenlijk kenmerk.11 Je zou dus kunnen zeggen dat voor Volf de christelijke traditie meer weet over God dan de islamitische, en dat juist dat ‘meer’ een voor christenen beslissend criterium is als we spreken over God.12 En daar komt Volf dicht bij mijn eigen overtuiging. Ik denk ook dat dit de beste manier is waarop je als christen het gesprek met de ander aan kunt gaan: vanuit je eigen overtuiging, maar open voor wat de ander in te brengen heeft in het gesprek, en dus niet apriori ervan uitgaand dat die ander helemaal niets over God te berde te brengen heeft. Betekent dit laatste dan dat islam en jodendom net als het christendom wegen tot heil zijn? Ik zou dit niet zo stellig willen beweren. Maar net zo min zou ik stellig willen ontkennen dat joden of moslims goede en ware dingen te zeggen hebben over God. Procestheoloog John Cobb legt het verschil uit tussen de overtuiging dat Christus de unieke en uiteindelijke openbaring is van God en de uitspraak dat anderen dus niets van God begrepen hebben. 9 Volf, 14 Volf, 115 11 Volf, 187. 12 Van Soolingen et al.,19 10 ‘Het probleem is niet of je een bepaalde waarheid als absoluut geldig claimt, maar of je van jezelf vindt dat je de bezitter bent van alle waarheid die de moeite waard is.’13 De open ruimte Voor mij is er een open ruimte tussen dat wat er ooit gesproken is in een traditie en datgene waarnaar die traditie op weg is. Berthold Klappert, die vanuit het gesprek tussen christenen en joden schreef over de gedeelde Abrahamtraditie, wil teruggaan naar Karl Barth als het gaat over de interreligieuze ontmoeting. Barth wordt vaak geciteerd als de grote criticus van ‘de religie’. Daarmee bedoelt Barth voornamelijk de christelijke religie. Maar al te vaak wordt ‘het christendom’ door christenen vereerd, in plaats van dat ze Gods stem horen. Hun traditie wordt op een voetstuk geplaatst en afgezet tegenover andere tradities, die dan allemaal tekortschieten. Barth heeft zijn Kirchliche Dogmatik niet kunnen voltooien. Uit gesprekken met vrienden blijkt dat hij het in zijn geplande deel over het werk van de Heilige Geest graag had willen hebben over de dialoog met de islam. Hij wilde, zei hij in een laatste gesprek, de dialoog niet zo voeren dat een algemeen godsbegrip de basis was, waarop je dan uiteindelijk Jezus Christus als een eindpunt zou kunnen vastmaken, maar een gesprek waarbij Jezus de grond zou zijn van waaruit een heel ander gesprek mogelijk zou zijn.14 Dus niet apriori vaststellen of anderen iets over God weten maar uitgaande van wat (of beter: wie) God aan jouw geopenbaard heeft, open staan voor hun verhaal. Wat Barth daarmee bedoelde wordt volgens mij duidelijk uit deel IV§ 69/2 van zijn dogmatiek. Hierin stelt hij dat niet-christenen ware woorden over God kunnen spreken waarvan de christelijke gemeenschap niets kan leren. Hoe is dat mogelijk? We kunnen daarop rekenen, zegt Barth, op grond van de openbaring van de verzoening van de wereld met God in Jezus Christus.15 God maakt van mensen Zijn getuigen, die woorden van waarheid spreken, los van hun eigen kennis en wil. In de evangelieën wordt getuigd dat Jezus blinden, doven en lammen genas. Vanaf de apostelen tot onze tijd is er nooit iemand geweest, zelfs niet in de sfeer van de bijbel en de kerk, die niet tot de blinden, doven en stommen heeft behoord, die niet de genezing van Jezus nodig had. Wat Hij aan ons kan doen, kan Hij ook elders doen. 16 hier komt volgens mij Gods universeel geldende wil tot heil samen met de overtuiging van de uniciteit en onvervangbaarheid van de boodschap van Jezus Christus, een boodschap waarvan wij de volle impact nog niet kunnen bevatten. God is groter dan ons hart. Zijn wil tot heil is niet te beperken en te vangen in onze categorieën. Tussen de eens voor goed gegeven openbaring en de uiteindelijke waarheid die we zullen ervaren in het eschaton is, schrijft missioloog Bert Hoedemaker, een open ruimte. De open ruimte tussen gegeven traditie en uiteindelijke waarheid, tussen ‘de gegeven Christus’ en ‘het komen van God’ wordt een ruimte van dialoog, herinterpretatie, bekering. Zending niet alleen als beweging vanuit Christus, maar ook als beweging ‘naar Christus toe’, vanuit het besef dat Gods heil groter is dan ons hart. Daarbij 13 Geciteerd in Cornille, 34 Klappert, 52 15 Barth, 117 16 Barth, 118 14 hebben we de anderen nodig, omdat God uiteindelijk gericht is op de eenheid van de mensheid. 17 Deze eenheid van de mensheid, de uiteindelijke verzoende verscheidenheid, kan men niet afleiden uit een algemeen menselijk principe, maar het is een geloofskeuze.18 De bredere vraagstelling en de eigen traditie blijven bij elkaar betrokken en vormen elkaar mee én relativeren elkaar. Christelijk geloof is dan niet langer een klaarliggend geheel aan betekenissen, maar wel een voortgaand gesprek.19 Niet door terug te gaan naar Abraham, maar door vooruit te wijzen naar de uiteindelijke openbaring in Jezus Christus vinden we een basis voor het open gesprek met andersgelovigen. Gezien van uit de Zoon is vader Abraham een verwijzing naar de toekomst van mensen die met God onderweg zijn. Geen archetype, maar een prototype, een mens die vooruitwijst naar Degene die komt. Jezus stamt van Abraham af (Mattheus 1:1) en het herhaald citeren in Mattheus van de woorden van Genesis 22:2 (‘de enige zoon, de geliefde’) verbindt hem met Izaak. Deze zoon van Abraham maakt alle mensen tot kinderen van Abraham. Zoals Paulus schrijft in Galaten 3: Jezus maakt de belofte aan Abraham dat door hem alle volken gezegend zouden worden, waar.20 Literatuur: Karl Barth, Church Dogmatics. IV § 69/2. Major online collection of Karl Barth's works, in association with the Theologischer Verlag Zürich (TVZ) and Princeton Theological Seminary. http://solomon.dkbl.alexanderstreet.com/cgi-bin/asp/philo/dkbl/getobject.pl?c.917:1.barth Catherine Cornille: ‘Conditions for the possibility of interreligious dialogue’ in Christiane Timmerman en Barbara Segeart (eds.), How to conquer the Barriers to Intercultural Dialogue. Christianity, Islam and Judaism. Brussel 2005: Peter Lang A.L. Hoedemaker, Met anderen tot Christus. Zending in een postmissionair tijdperk. Zoetermeer 2000: Boekencentrum Bertholt Klappert: ‘Abraham eint und unterscheidet. Begründungen un dPerspektiven eines nötigen Trialogs zwischen Juden, Christenen und Muslimen.’ In: Rhein Reden 1/1996, 21-64. Kees van der Kooi: ‘Towards an Abrahamic Ecumenism? The search for the universality of the divine mystery. Acta Theologica 2012/2, 240-253 Karl-Josef Kuschel, Strijd om Abraham. Wat joden, christenen en moslims scheidt en verbindt. Zoetermeer 2001: Meinema 17 Hoedemaker, 70 Hoedemaker, 71 19 Hoedemaker, 72 20 Klappert, 41 18 Jonathan Sacks Leven met verschil. Menswaardige verscheidenheid in een tijd van botsende culturen. Zoetermeer 2005: Meinema Willemijn van Soolingen en Jelle Wiering: ‘Allah, het antwoord van één christen’. Paper voor de module Interreligieuze relaties: islam en christendom RTMV 10011, april 2014 Miroslav Volf, Allah. Het antwoord van een christen. Franeker 2011: van Wijnen Anton Wessels, Islam verhalenderwijs. Amsterdam 2001: uitgeverij Nieuwezijds