s INHOUDSTAFEL 1. – Algemeen 2. – Normen 3. – Elektrische kenmerken 4. – Borden 5. – Functionele eenheden 6. – Cellen 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 Afmetingen Architectuur en omhulsels Beschermingsgraad Houdvermogen bij interne vlamboog Compartimenten: Railstelcompartiment Apparaatcompartiment Laagspanningscompartiment Onderste compartiment 6.6 Vaste vermogenkring Railstel Aftakkingen Inrijdcontact Aansluitvlakken van de kabels 6.7 Aardkring Hoofdaardrail Secundaire rails Aardingsscheidingsschakelaar Aarding van het railstel 7. – Apparaat 7.1 Uitrijdbare vermogenschakelaar Bepalingen m.b.t. de vermogenschakelaars met SF6 7.2 Uitrijdbare contactor Bepalingen m.b.t. de contactors met SF6 7.3 Uitrijdbare scheidingsschakelaar CDCMCsetNL (24/07/17) index B 1 / 25 s 8. – Beveiligings – en controlesysteem 8.1 Beveiligings – en controle-eenheid 8.2 Beveiliging 8.3 Metingen 8.4 Exploitatie 8.5 Controle en werking 8.6 Communicatie 8.7 Werkingszekerheid 8.8 Indienststelling 8.9 Onderhoud 8.10 Referenties 8.11 Diensten 9. – Stroomtransformatoren 10. – Spanningstransformatoren 11. – Interface voor elektrische bediening 12. – Hulpcontacten 13. – Laagspanningshulpapparatuur 14. – Gebruik 14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 Bedieningen Gebruiksaanwijzing Mechanische veiligheden Vergrendeling Documentatie en opleiding 15. – Installatie / Indienststelling 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6 15.7 15.8 Transport Manutentie en opslag Inplanting Aansluitingen van de MS-kabels Aansluitingen van de railstellen Aansluiting van de aardingsrail Aansluiting van de laagspanningskringen Indienststelling Instellingen Tests 15.9 Opleiding en documentatie CDCMCsetNL (24/07/17) index B 2 / 25 s 16. – Onderhoud 16.1 16.2 16.3 16.4 Onderhoud van de cellen Onderhoud van de toestellen Onderhoud van het beveiligings- en controlesysteem Voorwaardelijk onderhoud 17. – Commerciële voorwaarden 17.1 Offerte 17.2 Productie en levering 17.3 Tests Type tests Individuele serietests CDCMCsetNL (24/07/17) index B 3 / 25 s 1 - Algemeen Dit document beschrijft metaalomsloten, in lucht geïsoleerde MS-borden van het type Metalclad, bestemd voor HS/MS-, MS/MS- of MS/LS-binnenposten van groot vermogen. 2 - Normen De apparatuur moet voldoen aan de laatste uitgaven van de volgende normatieve aanbevelingen: IEC 60694 IEC 60298 IEC 60056 IEC 60129 IEC 60044-1 IEC 60044-2 IEC 60801 IEC 60529 IEC 60470 IEC 60265-1 IEC 60282-1 IEC 60255 Gemeenschappelijke bepalingen voor de normen inzake HS-apparatuur Apparatuur in metalen omhulsel voor HS-wisselstroom Vermogenschakelaars met HS-wisselstroom Scheidingsschakelaars met wisselstroom en aardingsscheidingsschakelaars Stroomtransformatoren Spanningstransformatoren Sturing, bediening Beschermingsgraad op basis van de omhulsels Contactors met HS-wisselstroom Lastscheiders met HS-wisselstroom Smeltveiligheden met HS-wisselstroom Beveiligingsrelais 3 – Elektrische kenmerken De apparatuur dient ontworpen en getest te worden voor de volgende elektrische waarden: nominale spanning: bedrijfsspanning: frequentie: isolatieniveau: nominale stroomsterkte van het railstel: kortsluitstroom: nulleider: CDCMCsetNL (24/07/17) index B … kV driefasig … kV … Hz … kV – Hz, 1 min … kV - /M50 …A … kA- … s Geïsoleerd / Rechtstreekse aarding of via een impedantie 4 / 25 s 4 - Borden De borden moeten voldoen aan de criteria voor metaalomsloten, in lucht geïsoleerde binnenapparatuur, van het type Metalclad, conform de norm IEC 60298, deel 3, uitgave 1990-12. Hun omgeving moet aan de volgende voorwaarden voldoen: hoogte: omgevingstemperatuur: minimaal: maximaal: vochtigheid: bij + 20° C bij + 40° C minder dan 1000 m - 5° C + 40° C minder dan 90% minder dan 50% De borden moeten modulair zijn en ter plaatse uitgebreid kunnen worden. Ze moeten bestaan uit functionele eenheden zoals gedefinieerd in de norm IEC 60298, deel 3.104 : « partie d’un appareillage sous enveloppe métallique comprenant tous les matériels des circuits principaux et des circuits auxiliaires qui concourent à l’exécution d’une seule fonction » (deel van apparatuur in metalen omhulsel, bestaande uit alle materieel van de hoofd- en hulpkringen die voor de uitvoering van een enkele functie zorgen). Een functionele eenheid is b.v. een transformatoraankomst-eenheid, een motorstarter-eenheid, enz. De in de fabriek geprefabriceerde functionele eenheden moeten op de plaats van uitbating onderling vastgebout worden. De borden moeten zo gebouwd worden dat achteraan geen enkele toegang nodig is, noch voor hun installatie, noch voor hun bedrijf, zodat een maximumafstand van 20 cm tussen de muur en de achterzijde van het bord volstaat. De vermogenkringen van de functionele eenheden moeten onderling verbonden worden door een railstel dat gekalibreerd is om de grootste nominale stroom die het bord kan doorlopen, door te geven. De aardingskringen van de functionele eenheden moeten onderling verbonden worden door een koperen hoofdrail met een doorsnede die de doorgang van de toegekende kortsluitstroom mogelijk maakt. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 5 / 25 s 5 - Functionele eenheden Elke functionele eenheid moet alle elementen bevatten die voor haar functie vereist zijn. De functionele eenheden moeten bestaan uit: - een metaalomsloten, in lucht geïsoleerde cel, van het type Metalclad, voor binnengebruik, - een uitrijdbaar apparaat met onderbreking in SF6 of in vacuüm, - een numeriek beveiligings- en stuursysteem. Elke functionele eenheid dient gemerkt te worden d.m.v. een identificatie-etiket waarop de functie en de elektrische kenmerken duidelijk zijn aangegeven. De functionele eenheden moeten de volgende zijn: Aankomst luchtlijn Aankomst ondergrondse kabel Aankomst transformator Aankomst generator Koppeling bord Koppeling onderstation Meting van spanning op railstel Aarding van railstel Vertrek luchtlijn Vertrek ondergrondse kabel Vertrek transformator Vertrek motor Schakeling condensatorbatterijen CDCMCsetNL (24/07/17) index B - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar - via vermogenschakelaar via contactor - via vermogenschakelaar via contactor 6 / 25 s 6 – Cellen De term «cellen» verwijst naar het geheel van de elementen van de functionele eenheden buiten de apparatuur en het systeem voor de beveiliging- en de sturing, d.w.z.: - het metalen omhulsel - de afschermingen van de compartimenten - de vaste vermogenkring - de aardkring 6.1 - Afmetingen De cellen mogen niet groter zijn dan: . hoogte: 2300 mm . diepte: 1575 mm . breedte: 570 mm – 700 mm – 900 mm (volgens kaliber van de cel) 6.2 – Architectuur en omhulsels De cellen moeten van het type "apparatuur in metalen omhulsel" zijn, volgens de definitie van de norm IEC 60298, deel 3. Het buitenomhulsel moet dus vervaardigd zijn uit metaal en moet geaard zijn. Elke cel moet op een zelfdragend chassis uit geplooide plaat gebouwd worden. De platen die het omhulsel vormen, moeten vervaardigd zijn uit aluminium-zink van 2 mm dik. Ze dienen dus zonder aanvullende behandeling corrosiebestendig te zijn. De platen die zichtbare delen van het bord vormen, moeten langs beide zijden geschilderd worden, in het lichtgrijs (RAL 9002). De platen die de vloer vormen, moeten vervaardigd zijn uit gegalvaniseerd staal van 3mm dik. 6.3 – Beschermingsgraad: De cellen moeten beschermingsgraad IP3X hebben, volgens de norm IEC 60298: het moet onmogelijk zijn een staaf van 2,5 mm diameter in de cellen te steken. 6.4 – Houdvermogen bij interne vlamboog: De cellen moeten een houdvermogen bij interne vlamboog hebben, geverifieerd volgens de zes criteria van de norm IEC 60298, bijlage AA, toegankelijkheid van klasse A. De tests moeten voor elk type cel uitgevoerd zijn voor elk van de drie vermogencompartimenten, deur van LScompartiment geopend. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 7 / 25 s 6.5 – Compartimenten De cellen moeten bestaan uit vier elektrisch onafhankelijke compartimenten, volgens de definitie van de afgeschermde apparatuur van de norm IEC 60298, deel 3. Alle scheidingswanden tussen compartimenten moeten uit metaal en geaard zijn. Om de exploitant een optimale veiligheid te garanderen, moeten de mobiele shutters tussen de compartimenten uit metaal en geaard te zijn. Alle compartimenten moeten langs de voorzijde van de cel toegankelijk zijn. De toegang dient echter beperkt te worden door beveiligingen en vergrendelingen (zie hoofdstuk « gebruik»). De compartimenten moeten de volgende zijn: Railstelcompartiment Dit compartiment moet toegankelijk zijn langs de voor- of de bovenzijde van de cel, na verwijdering van vastgeboute platen. Het moet uitgerust zijn met flappen voor de afvoer van overdruk in de cel, naar boven of naar achter toe. Apparaatcompartiment Dit compartiment mag zich niet in het onderste deel van de cel bevinden: een uitrijdbaar apparaat mag niet over de vloer rijden. Voor het in- of uitrijden dient een instelbare hanteerinrichting gebruikt te worden, overeenkomstig de toestand van het vloeroppervlak. Het moet toegankelijk zijn langs de voorzijde van de cel, via een deur die d.m.v. een slot vergrendeld kan worden. (Optie) Deze deur mag slechts geopend worden wanneer het apparaat "uitgereden" is. Dit compartiment moet uitgerust zijn met twee geaarde metalen inrijdschutters; wanneer de vermogenschakelaar "uitgereden" is, moeten deze voor de isolatie met het railstelcompartiment en het onderste compartiment zorgen. Deze schutters moeten mechanisch bediend worden door de verplaatsing van de vermogenschakelaar. Wanneer de vermogenschakelaar uitgereden is, moeten de schutters mechanisch in gesloten stand vergrendeld worden. Om ze te openen, moet het nodig zijn gereedschap te gebruiken. Ze moeten individueel vergrendeld kunnen worden d.m.v. een hangslot (optie). Laagspanningscompartiment Dit compartiment moet bovenaan in de cel liggen, langs de voorzijde, en moet in het algemene volume van de cel geïntegreerd zijn. Terwijl de kabels en het railstel onder spanning staan, moet het toegankelijk zijn via een deur die d.m.v. een slot vergrendeld kan worden (optie). Onderste compartiment Dit compartiment moet, naargelang de functionele eenheden, de aansluitvlakken van de kabels of het onderste railstel, de aardingsscheidingsschakelaar van de kabels, de stroom- en de spanningstransformatoren bevatten. Het moet toegankelijk zijn langs de voorzijde van de cel, door vastgeboute metalen panelen los te maken en na aarding van de kabels. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 8 / 25 s 6.6 – Vaste vermogenkring De vermogenkring (ook hoofdkring genoemd) is het geheel van de componenten die, binnen één enkele cel, aan de doorvoer van het vermogen deelnemen (met uitzondering van het apparaat, dat in een afzonderlijk hoofdstuk – hoofdstuk 7 – behandeld zal worden). Het zijn: het railstel de aftakkingen de inrijdcontacten de aansluitvlakken van de kabels. De omgevingslucht moet de isolatieomgeving van de vermogenkring vormen. - Railstel Binnen het bord moet het vermogen circuleren via een koperen railstel van het type «in lagen»: de rails moeten plat zijn, parallel lopen en identiek zijn binnen elke cel. De aansluiting onderling én op de vermogenkring van de cellen moet op de plaats van uitbating gebeuren d.m.v. vastbouten. Voor spanningen gelijk of groter dan 17,5kV, moet het railstel geïsoleerd worden d.m.v. krimpkousen. In geval van risico van corrosie (luchtvervuiling,...) moet het railstel verzilverd worden – Aftakkingen De aftakkingen zijn de delen van de vermogenkring die de hoofdcomponenten onderling verbinden (railstel/apparaat, apparaat-stroomtransformatoren, enz.). Indien het railstel geïsoleerd is, dienen de aftakkingen ook geïsoleerd worden. Indien het railstel verzilverd is, dienen de aftakkingen ook verzilverd te zijn. - Inrijdcontact De inrijdcontacten moeten vervaardigd zijn uit gegoten geëxtrudeerd aluminium, bekleed met een laagje zilver. – Aansluitvlakken van de kabels De aansluitvlakken van de kabels moeten zich in het onderste compartiment van de cel bevinden. Ze moeten uit koper vervaardigd zijn. Het moet mogelijk zijn tot 4 droge kabels per fase aan te sluiten, met een sectie gaande tot 630 mm². De kabels moeten door vastbouten worden aangesloten. Toegang tot het compartiment voor de aansluiting van de kabels moet afhankelijk zijn van de voorafgaande sluiting van de aardingsscheidingsschakelaar van de kabels. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 9 / 25 s 6.7 – Aardkring De aardkring van een functionele eenheid is het geheel van de elementen die tot de aarding van de uitrusting bijdragen: Hij bestaat uit: de hoofdrail de secundaire rails de aardingsscheidingsschakelaar van de kabels Voor de aarding van het railstel, moeten twee oplossingen mogelijk zijn: een aardingswagen, los van het bord een specifiek daarvoor bestemde functionele eenheid – Hoofdaardrail Deze rail moet uit koper zijn en hij moet de kortsluitvastheid verdragen, conform de norm IEC 60298. De rails van alle functionele eenheden moeten onderling verbonden en op de algemene aarding van de installatie aangesloten worden. De aardingsrail moet zich in het onderste compartiment bevinden. - Secundaire rails Alle metalen delen van elke functionele eenheid moeten op de hoofdaardrail worden aangesloten, hetzij door continuïteit van de metalen massa's, hetzij d.m.v. secundaire rails uit koper. Metalen delen met zwevend potentiaal zijn in geen enkel geval toegelaten. – Aardingsscheidingsschakelaar De MS-kabels moeten geaard worden d.m.v. een aardingsscheidingsschakelaar. De aardingsscheidingsschakelaar moet over het volledige inschakelvermogen beschikken (2,5-maal de thermische kortsluitstroom waarvoor de cel gekalibreerd is), conform de norm IEC 60129. Een mechanische onderlinge vergrendeling moet ervoor zorgen dat de bediening van de aardingsscheidingsschakelaar slechts mogelijk is wanneer het hoofdapparaat uitgereden is. Oplossingen met vergrendeling d.m.v. een slot of een hangslot of met elektrische vergrendeling om deze functie te verzekeren, zijn verboden. De bediening van de aardingsscheidingsschakelaar moet met bruuske inschakeling zijn, onafhankelijk van de operator. Een inrichting moet beletten dat de aardingsscheidingsschakelaar onmiddellijk na zijn inschakeling door een reflex wordt geopend, dit om elk risico op het genereren van een vlamboog tussen zijn contacten te vermijden. Het moet onmogelijk zijn deze inrichting te forceren. In de onmiddellijke nabijheid van het bedieningsorgaan van de aardingsscheidingsschakelaar moet een inrichting de operator op de hoogte brengen van de aanwezigheid van spanning op de kabels. Deze inrichting moet per fase een neonlamp gebruiken, die gevoed wordt door een condensator-isolator verbonden met elk aansluitvlak van de kabels. Een vergrendelsysteem moet het mogelijk maken de aardingsscheidingsschakelaar in open of gesloten stand te vergrendelen. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 10 / 25 s – Aarding van het railstel Om het railstel te aarden, kan een speciaal hiervoor bestemd aardingswagentje worden gebruikt. Dit wagentje moet aardingsarmen door de inrijdschutters langs de kant van het railstel invoeren. Dit aardingswagentje moet over het volledige inschakelvermogen beschikken. Het dient met de aarding van de installatie verbonden te worden d.m.v. de aardrail die bestemd is om normaal in contact te komen met de aardrail van het uitrijdbare apparaat. Indien een wagentje niet geschikt is, kan het railstel geaard worden door een specifieke functionele eenheid in het bord te installeren. Deze functionele eenheid moet dan over het volledige inschakelvermogen beschikken. 7. - Apparaat Omwille van de efficiëntie en de betrouwbaarheid van het materieel moeten de apparaten die de functionele eenheden samenstellen, vervaardigd zijn door de leverancier van het bord, of door een productie-eenheid die deel uitmaakt van dezelfde firma. Oplossingen met apparaten die bij andere leveranciers betrokken zijn, zullen geweigerd worden. De cellen moeten uitgerust zijn met uitrijdbare apparaten van het type : - uitrijdbare vermogenschakelaar - uitrijdbare contactor, met of zonder smeltveiligheden - uitrijdbare scheidingsschakelaar Het in- of het uitrijden moet gebeuren bij gesloten deur. De vermogenschakelaar of contactor moet op zijn in-/uitrijdmechanisme worden bevestigd zodat hij er in normale omstandigheden onlosmakelijk mee verbonden is. 7.1 – Uitrijdbare vermogenschakelaar De vermogenschakelaar moet ontworpen zijn volgens de norm IEC 60056. Hij moet het voorwerp uitmaken van testverslagen opgesteld door een erkend organisme dat bij een internationale organisatie aangesloten is. De scheidingsomgeving is bij voorkeur SF6. Een oplossing met onderbreking in vacuüm mag evenwel voorgesteld worden. De vermogenschakelaar en zijn bediening moeten steeds minstens de volgende duurzaamheidskenmerken verifiëren: - aantal schakelcycli: - aantal onderbrekingen bij nominale stroom : 10 000 10 000 De vermogenschakelaar moet uitgerust zijn met een elektrische bediening voor bruusk uit- en inschakelen, onafhankelijk van de operator; deze bediening moet geschakeld kunnen worden d.m.v. een mechanisme met energieaccumulatie. De bediening moet uitgerust zijn met: - een drukknop voor openen en sluiten, - een mechanische standmelder voor de open en de gesloten stand. - een hendel voor het spannen van de energieaccumulatieveer, - standmelder voor de "gespannen/ontspannen" stand van de veren - systeem voor het automatisch openen en ontspannen van de bediening bij het uitrijden van het apparaat, - lossers en hulpcontacten. De mechanische onderlinge vergrendelingen die tussen de vermogenschakelaar en de cel nodig zijn, zijn samengevat in hoofdstuk « mechanische beveiligingen». CDCMCsetNL (24/07/17) index B 11 / 25 s Bepalingen m.b.t. de vermogenschakelaars met SF6 De delen die SF6 bevatten, moeten voldoen aan de definitie van de "verzegelde druksystemen", volgens de norm IEC 60056-1987, bijlage EE1.2.3. Geen enkele manipulatie van het gas is toegelaten tijdens de levensduur (30 jaar). Vermogenschakelaars waarvan de contacten onderhoud vergen of waarbij gas bijgevuld moet worden tijdens de levensduur, zijn niet toegelaten. De relatieve vuldruk van het SF6 mag hoogstens 1,5 bar zijn. Het apparaat moet getest zijn bij de atmosferische druk van het SF6. In deze omstandigheden moet het apparaat voor het volgende zorgen: - bedrijfsspanningvastheid - onderbreking van de nominale stroom Het apparaat moet uitgerust kunnen worden met een inrichting voor de controle van de druk van het SF6, die een eventueel drukverlies zal melden. Het apparaat moet uitgerust zijn met een inrichting voor de afvoer van een interne overdruk. Hierbij gaat het om een zone van het gekalibreerde omhulsel die zal opengaan wanneer de interne druk meer dan 3,5 maal de normale werkdruk bedraagt. Deze zone moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de gassen naar het achterste deel van de cel worden gevoerd. 7.2 – Uitrijdbare contactor De contactor moet ontworpen zijn volgens de norm IEC 60470. De scheidingsomgeving is bij voorkeur SF6. Een oplossing met onderbreking in vacuüm mag evenwel voorgesteld worden. Voor kortsluitstromen groter dan 10 kA, zal de contactor gecombineerd worden met 3 smeltveiligheden zodanig dat het doorsmelten van de smeltveiligheden de opening van de contactor tewerkstelt. De contactor moet steeds minstens de volgende duurzaamheidskenmerken verifiëren.: aantal schakelcycli: 300 000 met magnetisch houden 100 000 met mechanische blokkering De bediening van de contactor zal met magnetisch houden of met mechanisch blokkeren bestaan. Bepalingen m.b.t. de contactors met SF6 De delen die SF6 bevatten, moeten voldoen aan de definitie van de "verzegelde druksystemen", volgens de norm IEC 60056-1987, bijlage EE1.2.3. Geen enkele manipulatie van het gas is toegelaten tijdens de levensduur (30 jaar). Contactors waarvan de contacten onderhoud vergen of waarbij gas bijgevuld moet worden tijdens de levensduur, zijn niet toegelaten. De relatieve vuldruk van het SF6 mag hoogstens 1,5 bar zijn. Het apparaat moet uitgerust kunnen worden met een inrichting voor de controle van de druk van het SF6, die een eventueel drukverlies zal melden. Het apparaat moet uitgerust zijn met een inrichting voor de afvoer van een interne overdruk. Hierbij gaat het om een zone van het gekalibreerde omhulsel die zal opengaan wanneer de interne druk meer dan 3,5 maal de normale werkdruk bedraagt. Deze zone moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de gassen naar het achterste deel van de cel worden gevoerd. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 12 / 25 s 7.3 – Uitrijdbare scheidingsschakelaar De scheidingsschakelaar waarmee de functionele scheidingseenheden zijn uitgerust, moeten van het type «uitrijdbare railverbinding» zijn. De scheiding moet tot stand gebracht worden door het uitrijden van een mobiel geheel, met sluiting, langs weerszijden van dit geheel, van geaarde metalen shutters. 8. – Beveiligings- en controlesysteem De term «Beveiligings- en controlesysteem» verwijst naar het geheel van de samenstellende elementen: van het beveiligingssysteem stroom- en spanningopnemers relais, automatismen lossers, hulpelementen van het controlesysteem opnemers, meet- en telinrichtingen, bewakings- en diagnose-inrichtingen van de communicatie-interface voor integratie in een afstandscontrolesysteem 8.1 – Beveiligings- en controle-eenheid De functionele eenheden moeten uitgerust zijn met geïntegreerde eenheden voor beveiliging en controle, die de functies voor beveiliging, automatisering, meting, telling, bewaking, diagnose en communicatie bundelen. Andere functies mogen voorgesteld worden via aanvullende inrichtingen. Deze eenheid moet gebruik maken van digitale technologie, op basis van microprocessors. Aangezien de beveiliging in de onmiddellijke nabijheid van sterk gestoorde omgevingen geïnstalleerd wordt, dient deze beveiligings- en controle/bedieningseenheid aan de strengste eisen te voldoen ten opzichte van haar omgeving en in het bijzonder aan de IEC-normen: 255-4, houdvermogen t.o.v. schokgolf: 5 kV 255-22-1, golf 1 Mhz: klasse III 255-22-4, snelle overgansstromen: klasse IV 255-22-3, elektromagnetsiche straling: minimum 20 V/m (30 V/m wenselijk). De werkingstemperatuur dient begrepen te zijn tussen -5 en +55°C. Het gamma beveiligings- en controle/bedieningseenheden dient zo ontworpen te zijn dat keuze bestaat wat de hulpvoeding betreft: 24, 48, 127, 220 V dc en inzake de stroomomvormers: stroomtransformatoren 1 A, 5 A of torus en spanningsomvormers: spanningstransformatoren 100, 110, 100/3, 110/3 V. Het fabricageproces moet ISO 9002 gecertificeerd zijn. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 13 / 25 s De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet van het afkoppelbare of uittrekbare type zijn, teneinde haar vervanging te vergemakkelijken en te versnellen. De connectors van de stroomkringen moeten kunnen uitgetrokken worden zonder voorafgaande kortsluiting. Elke connector moet geschikt zijn voor draad van 2,5 mm², resp. 6 mm² voor de stroomkringen. De uitgangsrelais moeten een permanente stroom van 8 A kunnen verdragen bij 24, 48, 127 of 220 V dc. De logische ingangen dienen overeen te stemmen met de normen (IEC 11-32) betreffende programmeerbare automaten. De opgenomen stroom dient ten minste 6mA te bedragen (4 mA bij 220Vdc). 8.2. - Beveiliging Elke beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient het geheel van de noodzakelijke beveiligingen te omvatten. Hun aantal en aard zal daarbij afhangen van de soort toepassing. Elke beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient ruime instelbereiken te bieden, in het bijzonder wat de stroombeveiligingen betreft, die keuze van de curvetypes moeten toelaten (constante tijd) DT, (inverse tijd) SIT, VIT, EIT, UIT, LTI, en tijdinstellingen vanaf ogenblikkelijk (50 ms) tot ten minste 500 s. De detectiegevoeligheid bij aardfouten kan primair 100 mA bereiken, met behoud van de stabiliteit bij een “doorgaande” fout. De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient voorzien te zijn op het werken met een principe van logische selectiviteit stroomopwaarts en stroomafwaarts. Uitschakeling door de beveiliging dient op de voorzijde gesignaleerd te worden door een controlelampje en een melding op display met de oorzaak van de fout. 8.3 – Metingen Elke beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over de voor de exploitatie en indienststelling benodigde meetinrichtingen in primaire waarden te beschikken ter vervanging van meetapparaten, hetzij minimaal: meting van de fasestromen, maximeter van de fasestromen, meting van de onderbroken foutstromen per fase, aanvullende metingen, zoals de waarde van de residuele stroom. De nauwkeurigheid van de metingen dient 1% te bedragen (volgens IEC 255-4). Indien de toepassing dit vereist dient de eenheid uitgerust te zijn met spannings-, frequentie-, vermogen-, energie-, cos - en temperatuurmeting. Bij vermogens- en energiemeting moet de eenheid meting toelaten van de actieve en reactieve waarden en rekening houden met de energierichting. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 14 / 25 s 8.4 - Exploitatie De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over een alfanumerieke display te beschikken, die de onderstaande informatie kan uitlezen: de meetwaarden, exploitatiemeldingen van ten minste 10 tekens en met keuze uit de navolgende talen: Engels, Spaans, Frans, Italiaans, Nederlands (optioneel) onderhoudsmeldingen, de open of gesloten stand van de vermogenschakelaar (op de voorzijde, met 2 controlelampjes). uitschakeling door fout (op de voorzijde, met 1 controlelampje). Het instellen en invoeren van parameters mag uit veiligheidsoverwegingen enkel en alleen gebeuren met behulp van een draagbare terminal en dient beveiligd te zijn met een wachtwoord. De instellingen dienen te gebeuren in primaire waarden. 8.5 - Controle en werking De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over minimum 26 logische in- en 14 uitgangsfuncties te beschikken voor de bediening en de controle van de schakelapparaten (vermogenschakelaar of contactor) en als interface met het te bewaken proces. Dit dient minimaal het onderstaande te omvatten: bediening van het openen en sluiten van de vermogenschakelaar, ongeacht het type bediening, met stroomuitschakelspoel of minimumspanningsspoel, stand “ingereden”, stand “gesloten” van de aardingsscheider, vergrendeling van het inschakelen bij fout, bewaking van de goede staat van de uitschakelspoel van de vermogenschakelaar (voeding, bedrading en spoel), detectie van aanwezigheid van de eenheid en de aangesloten connectors, teller van het aantal schakelingen, teller van het aantal uitschakelingen op fout, druk SF6 (bij vermogenschakelaar SF6), cumulatie onderbroken kA, geheugenopslag van de gegevens (zelfs bij onderbreking van de hulpvoeding). De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient geleverd te worden met een standaardprogramma aangepast aan de soort beveiliging (transfo, motor, condensator , vertrek,...) waardoor de beveiliging zonder bijkomende studie en zonder programmering onmiddelijk inzetbaar is. De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet toelaten gepersonaliseerde automatiseringsprogramma’s te ontwikkelen. De geïntegreerde programeerbare automaat heeft minimum de volgende kenmerken : 26 logische ingangen, 14 logische uitgangen, 256 interne relais, 60 tijdrelais, 32 bistabiele relais, 16 tellers en 32 gebruikersberichten van 11 karakters. STOORSCHRIJVING Aktivering via een gebeurtenis (automatisch of manueel) Elke stoorschrijving zal bestaan uit minimum 80 perioden en 6 perioden voor de aktivatie met 12 meetpunten per periode De inhoud van de stoorschrijving zal minimaal de volgende informaties bevatten : datum, 4 stromen (I1,I2,I3 & I0) en digitale informaties Minimaal 2 stoorschrijvingen dienen bewaard te blijven De stoorschrijving kan lokaal bij middel van een PC of vanop afstand bij middel van de communicatie verbinding MODBUS uitgelezen en geannalyseerd worden. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 15 / 25 s 8.6 - Communicatie De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet optioneel kunnen uitgerust worden met een communicatieinterface van het type JBUS/MODBUS type RS485, 38400 baud voor koppeling aan een computersysteem of een bestaand supervisiesysteem. Via de communicatiepoort dienen de volgende functies gegarandeerd te worden : Uitlezing van meetwaarden (stroom, stroom bij uitschakeling, spanning, vermogen, energie, frequentie...) Uitlezing van de staat van de logische ingangen en uitgangsrelais (voor visualisatie van de posities van de vermogenschakelaar, aardingsschakelaar, externe alarmen,...) Afstandsbediening (in- en uitschakelen van schakelapparatuur) De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient datering toe te laten van alle gebeurtenissen nauwkeurig tot op de milliseconde Een aangepaste ingang voor een synchronisatiecontact van een externe klok moet beschikbaar zijn. 8.7 – Werkingszekerheid De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet beschikken over: een inrichting voor zelfbewaking van haar interne functies, met een minimum van 1 (2 wenselijk) “watch dog’’ wisselcontacten met positieve veiligheid, een automatisch systeem met zekerheid van overgang in ruststand met blokkering van de uitgangsbevelen indien een intern defect wordt gedetecteerd, een signalering op de voorzijde met een controlelampje en melding van de status van de zelftest. 8.8 – Indienststelling De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient gebruiksklaar geleverd te worden, waarbij op de installatieplaats nog enkel de voor de installatie specifieke parameters en instellingen moeten uitgevoerd worden. De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over de nodige mogelijkheden tot personalisering en aanpassing te bieden: uitbreiding van het aantal logische in- en uitgangen tot maximum 26 ingangen en 14 uitgangen, wijziging van het logisch bedieningsprogramma op verzoek en ter plaatse, aanpassing van de meldingen op display 8.9 – Onderhoud Na het plaatsen van een materiële vervangbasis dient het voorgestelde systeem wederindienststelling toe te laten zonder afstellingen, noch aanwending van specifiek materieel. De waarden van de parameters en de instellingen moeten opgeslagen worden in een uitneembare en niet te wijzigen patroon, die deel uitmaakt van de beveiligings- en controle/bedieningseenheid. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 16 / 25 s 8.10 – Referenties De leverancier van de voorgestelde beveiligings- en controle/bewakingseenheid moet een belangrijk aantal internationale referenties kunnen voorleggen. 8.11 - Diensten De leverancier moet zich ertoe verbinden zonodig advies te verstrekken bij het opstellen van het beveiligingsplan en op verzoek tegen de beste voorwaarden een selektiviteitsstudie uitvoeren. De dienst na verkoop dient verzekerd te worden door personeel van de fabrikant, die over een deskundige organisatie moet beschikken en over het nodige materieel voor een snelle diagnose ter plaatse. 9. - Stroomtransformatoren De stroomtransformatoren moeten conform de internationale normen zijn. - Voor functies van beveiliging en meting: amagnetische opnemers voor breedbandstroom, van het type CSP van Merlin Gerin. - Voor telling, kunnen klassieke magnetische stroomtransformatoren gebruikt worden, conform aan de internationale normen DIN. Omdat makkelijke aanpassing en makkelijk onderhoud vereist zijn, zijn stroomtransformatoren die specifiek ontworpen zijn om in de apparatuur zelf aangepast te worden, niet toegelaten. De stroomtransformatoren moeten een toegekende spanning en een korteduurstroom identiek aan die van de apparatuur kunnen verdragen. Ze moeten uit epoxyhars gevormd en van een individueel etiket voorzien zijn. 10 - Spanningstransformatoren De spanningstransformatoren moeten conform de internationale normen zijn. Omdat makkelijke aanpassing en makkelijk onderhoud vereist zijn, zijn spanningstransformatoren die specifiek ontworpen zijn om in de apparatuur zelf aangepast te worden, niet toegelaten. De spanningstransformatoren moeten een toegekende spanning identiek aan die van de apparatuur kunnen verdragen. Ze moeten uit epoxyhars gevormd en van een individueel etiket voorzien zijn. Wanneer de bedrijfscontext het rechtvaardigt, moet het mogelijk zijn de transformatoren van de vermogenkring los te koppelen door scheiding. Deze scheiding dient te gebeuren door het uittrekken van de smeltveiligheden van de spanningstransformatoren. In deze configuratie mag toegang tot de spanningstransformatoren enkel mogelijk zijn wanneer de smeltveiligheden uitgereden zijn. Deze functie moet verzekerd worden door een mechanische onderlinge vergrendeling. Een oplossing met een slot of grendel is niet toegelaten. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 17 / 25 s 11 - Interface voor elektrische bediening Het uitrijdbare apparaat (vermogenschakelaar of contactor) moet bediend worden d.m.v. een inrichting die de volgende functies in één enkel element verenigt: - een representatie van de stand van het apparaat door elektrische synoptiek met LED's - een openingsdrukknop - een sluitingsdrukknop Deze inrichting moet op de voorzijde van het laagspanningscompartiment geïnstalleerd zijn, in de onmiddellijke nabijheid van de beveiligings- en controle-eenheid. Deze uitrusting moet eveneens een melding omvatten, die de stand van de aardingsscheidingsschakelaar aangeeft, en een sleutelomschakelaar "lokaal / afstand". 12 - Hulpcontacten De apparatuur moet in de fabriek worden uitgerust met hulpcontacten voor de signalisatie op de klemmenblokken. De beschikbare klemmenblokken waarop de hulpcontacten worden aangesloten, moeten zich in het laagspanningscompartiment bevinden. De beschikbare hulpcontacten moeten bestemd zijn voor de volgende apparaten: - onderbrekingsapparaat. - aardingsscheidingsschakelaar. 13 – Laagspanningshulpapparatuur Het beveiligings- en controlesysteem moet overigens uitgerust zijn met: - testdozen voor de injectie van stroom of spanning op de secundaire van de transformatoren, geïnstalleerd op de voorzijde van het laagspanningscompartiment: - 1 doos voor de spanning - 1 doos per secundaire voor de stroomkringen - LS-vermogenschakelaars voor de beveiliging, die zich in het laagspanningscompartiment bevinden. Beveiliging d.m.v. zekeringen is niet toegelaten. De laagspanningshulpelementen moeten voldoen aan de normen IEC 60298 deel 5-4 en IEC 60694 artikel 5 deel 5.4. De voeding van de verschillende kringen moet als volgt voorzien worden: - in gelijkstroom voor de eenheid bestemd voor beveiliging, controle, bediening en signalisatie: 24 V – 48 V – 127 V - 220 V, met een toelaatbaar variatiebereik tussen +10% en -15%. - een bron voor de voeding van de wapeningsmotor van de bediening van de vermogenschakelaar die van 48 V tot 220 V GS of van 48 V tot 220 V WS kan gaan - optioneel: een voeding van 220 V of 240 V WS voor de anticondensweerstanden. De laagspanningskabels moeten van het zelfdovende type zijn, geïsoleerd, van klasse 1000 V. Ze moeten aan elk uiteinde gemerkt zijn, om verificaties bij onderhoudswerken te vergemakkelijken. De doorsnede van de kabels moet 2,5 mm² bedragen voor de stroomkringen en 1 mm² voor de andere kringen. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 18 / 25 s 14. - Gebruik Om het gebruik van de apparatuur eenvoudig en veilig te maken, moeten de volgende constructieve maatregelen worden genomen: 14.1. – Bedieningen Elke bediening en toegang moet gebeuren via de voorzijde van de functionele eenheden. In het bijzonder de aansluitingen van de kabels en van het railstel moeten via de voorzijde kunnen gebeuren. Het uit- en inrijden van de vermogenschakelaar en contactor moet gebeuren terwijl de deur gesloten is. In de deur moeten 'venstertjes' voorzien zijn zodat de toestand van de vermogenschakelaar of contactor (ingereden of uitgereden) zonder enige onzekerheid visueel gecontroleerd kan worden. De standmelder van de aardingsscheidingsschakelaar moet gecontroleerd zijn door het bewegingssysteem, volgens de bepalingen m.b.t. de "standmelders" van de norm IEC 60129. De verschillende bedieningen moeten, zodra ze voltooid zijn, bekrachtigd worden d.m.v. een speciaal hiervoor bestemde selector die met behulp van een slot of hangslot kan worden vergrendeld. 14.2 – Gebruiksaanwijzing De meest gangbare bedieningen moeten op de voorzijde van elke functionele eenheid beschreven zijn: - openen/sluiten van het apparaat - in-/uitrijden van het apparaat - openen/sluiten van de aardingsscheidingsschakelaar - in-/uitrijden van de smeltveiligheden van de spanningstransformatoren. Het gebruik moet volledig uiteengezet worden d.m.v. expliciete symbolen en kleurencodes. Gebruiksaanwijzingen met tekst zijn niet toegelaten. 14.3 – Mechanische veiligheden De functionele eenheden moeten voorzien zijn van een groot aantal intrinsieke mechanische beveiligingen, om het gebruik van het apparaat te beveiligen: - het moet onmogelijk zijn de kabels te aarden wanneer het apparaat niet uitgereden is - het moet onmogelijk zijn een apparaat in of uit te rijden wanneer de aardingsscheidingsschakelaar gesloten is - het moet onmogelijk zijn een gesloten apparaat uit te rijden - automatische ontspanning van de energie-accumulatieveer van het apparaat wanneer het uit zijn cel gereden is - het openen van de deur die toegang geeft tot het apparaatcompartiment moet onmogelijk zijn wanneer het apparaat niet uitgereden is - toegang tot het compartiment waarin de kabels liggen, moet onmogelijk zijn wanneer de aardingsscheidingsschakelaar open is - toegang tot de spanningstransformatoren en hun smeltveiligheden moet onmogelijk zijn wanneer deze niet uitgereden zijn - het moet onmogelijk zijn een apparaat uit een cel te nemen indien het uitrijdwagentje niet vast aan de cel vergrendeld is - het moet onmogelijk zijn het uitrijdwagentje te ontgrendelen indien de vermogenschakelaar niet op de wagen of in de cel vergrendeld is - vergrendeling van het apparaat op het wagentje wanneer dit niet vast met de cel verbonden is Uitvoering van eender welke van deze beveiligingen d.m.v. een slot of een hangslot is niet toegelaten. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 19 / 25 s 14.4 – Vergrendelingen De apparatuur moet minstens het volgende d.m.v. slot of hangslot kunnen vergrendelen: - de stand van de aardingsscheidingsschakelaar, in de stand "apparaat gesloten" en "apparaat open", - de gesloten stand van de metalen shutters (enkel d.m.v. hangslot), - het onderbrekingsapparaat in "uitgereden" stand. - de stand "in werking" en "buiten werking" van de spanningstransformatoren. 14.5 – Documenten en opleiding Zie hoofdstuk ‘commerciële voorwaarden’ 15 - Installatie / Indienststelling De apparatuur moet door bevoegd personeel worden geïnstalleerd. De leverancier van de apparatuur moet in staat zijn alle vereiste prestaties te leveren, vanaf de opleiding van het personeel tot de installatie en de volledige indienststelling ter plaatse indien dit nodig is. 15.1 - Transport Elke functionele eenheid zal geplaatst en vastgeschroefd worden op een houten vloer. Ze zullen individueel beschermd worden tegen regen en stof door een verpakking in polyethtyleen. Een omgording in hout zal de bescherming tegen schokken verzekeren. 15.2. – Manutentie en opslag Om manutentie d.m.v. versjorren mogelijk te maken, moet elke functionele eenheid voorzien zijn van manutentieringen die op het bovenste deel van het geraamte zijn vastgebout. Deze manutentieringen moeten makkelijk verwijderd kunnen worden. Volgens de gekozen verpakkingswijze, b.v. SEI 4cd, moet de uitrusting opslag in de volgende voorwaarden kunnen verdragen: - gesloten, normaal verluchte opslagplaats, die het materieel beschermt tegen opspattend water, wind, zand of rechtstreekse chemische vervuiling, - vochtigheid conform de vochtigheid gedefinieerd voor de normale bedrijfsvoorwaarden. 15.3. - Inplanting De apparatuur moet zich bevinden in de lokalen voorbehouden voor de elektrische installaties. Ze moet op een metalen steunrail worden geplaatst, boven een technische ruimte die toegang tot de kabels mogelijk maakt. De vrije ruimte die rond het bord voorzien moet worden, moeten minstens de volgende afmetingen hebben: - langs de zijkanten: 500 mm - achter het bord: 200 mm elke oplossing die toegang langs achter nodig maakt, is verboden. - voor het bord: - boven het bord: 1800 mm om de eventuele latere extractie van een functionele eenheid te vergemakkelijken 1700 mm Het materieel moet door een deur van 2500 mm hoog en 1000 mm breed gereden kunnen worden. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 20 / 25 s 15.4. – Aansluitingen van de MS-kabels De kabels moeten in elke functionele eenheid langs onder aankomen. De bodems moeten vooraf doorboord zijn, en de gaten moeten door uitsnijdbare plastic kegels worden afgedicht. De kabels moeten aangesloten worden via de voorzijde. De kabeleindstukken moeten vastgebout worden op te doorboren aansluitvlakken. In de cellen moeten de kabels d.m.v. beugels worden vastgeklemd. Wanneer de kabels aangesloten zijn, moet de vloer van elke functionele eenheid door een paneel worden afgesloten. 15.5. – Aansluitingen van de railstellen De aansluiting van de railstellen moet gebeuren hetzij via de voorzijde, hetzij via de bovenzijde van elke functionele eenheid. De rails moeten onderling en op de uiteinden van de aftakkingen vastgebout worden. 15.6. – Aansluiting van de aardingsrail De hoofdaardingsrail van het bord moet op elke functionele-eenheidrail worden vastgebout en moet met de aarding van de post worden verbonden. 15.7. – Aansluiting van de laagspanningskringen De laagspanningskringen van elke functionele eenheid moeten in de fabriek bekabeld worden. Ter plaatse mogen enkel de LS-kabels tussen de cellen geïnstalleerd worden, en de verbindingen die van buiten het bord aankomen. De aankomst van de externe kabels kan langs de onder- of bovenzijde van elke functionele eenheid gebeuren, of via eender welk uiteinde van het bord. De LS-kabels tussen de cellen moeten door de leverancier worden geleverd. De labeling van de LS-bedrading moet van het tweerichtingstype zijn en moet voldoen aan de aanwijzingen op de bekabelsschema's die de leverancier bij de apparatuur dient te voegen. Om de controles en het onderhoud te vergemakkelijken, moet de aansluiting van de beveiligings- en controleeenheid van het type "connector met schroefklemmen" zijn, die individueel losgekoppeld kunnen worden. 15.8. - Indienststelling De indienststelling van een functionele eenheid moet eenvoudig en snel zijn. Alle documenten die voor deze indienststelling nodig zijn, moeten door de leverancier van de apparatuur ter beschikking worden gesteld. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 21 / 25 s – Instellingen Bij de indienststelling van een functionele eenheid mogen enkel de volgende instellingen nodig zijn: de parametrering van de beveiligingen en van de alarmen van de beveiligings- en controle-eenheid. Deze instellingen moeten ingegeven worden via de draagbare console van de constructeur; deze console moet makkelijk te gebruiken zijn d.m.v. "rolmenu's". De gebruikte taal kan zijn: Frans of Engels. Ter plaatse moet geen enkele programmering worden doorgevoerd. - Tests Om de tijd nodig voor de indienststelling te beperken, moet het voorgestelde materieel zo zijn dat er voor de indienststelling van de afzonderlijke functionele eenheden niet moet worden overgegaan tot het individueel testen van elke beveiligings- en meetfunctie. De tests moeten het volgende omvatten: - de verificatie van de parametreringen door directe uitlezing, - de verificatie van de verbindingen op de stroom- en spanningopnemers door secundaire injectie, d.m.v. testdozen van het type ENTRELEC. - de verificatie van de bekabeling van de logische in- en uitgangen - de bediening van het apparaat d.m.v. een drukknop - de test van de pilootlijn Elke configuratie die andere testprocedures vereist, zal geweigerd worden. 15.9 Opleiding en documenten Zie hoofdstuk ‘Commerciële voorwaarden’. 16. – Onderhoud De apparatuur moet slechts een beperkt onderhoud vereisen. Geen enkele toegang tot de onderbrekingscontacten zal aanvaard worden. In geen enkel geval mag de apparatuur meer dan 1-maal per jaar een geprogrammeerde tussenkomst vereisen, en de tussenkomsten die de demontage van de cellen vereisen, om toegang tot de binnenzijde van de compartimenten mogelijk maken, moeten met een interval van minstens tien jaar uitgevoerd worden. 16.1. – Onderhoud van de cellen In normale gebruiksomstandigheden mogen de cellen geen enkel onderhoud vereisen. Het enige wat nodig mag zijn, is een visuele controle van de isolerende elementen, van de platen en van de contacten van de aardingsscheidingsschakelaar, alsook een afstofbeurt. Deze onderhoudswerkzaamheden mogen niet vaker dan eenmaal per tien jaar nodig zijn. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 22 / 25 s 16.2. –Onderhoud van de toestellen Omdat de onderbrekingsapparaten van het "verzegelde type onder druk" zijn, mag geen enkele tussenkomst aan de contacten nodig zijn. De apparaten met SF6 als onderbrekings- en isolatieomgeving moeten "voor het leven" gevuld zijn; dit betekent dat geen enkele (bij)vulling met SF6 geduld wordt tijdens de levensduur – vastgelegd op 30 jaar - van de apparaten. De bedieningen van de apparaten moeten het voorwerp uitmaken van een jaarlijkse bediening voor de validatie van hun goede werking (opening/sluiting). Bovendien dient hoogstens om de 10.000 schakelingen of om de 10 jaar een ontvet-/smeerbeurt uitgevoerd te worden. 16.3. – Onderhoud van het beveiligings- en controlesysteem De digitale technologie moet het beveiligings- en controlesysteem voldoende betrouwbaar maken om geen geprogrammeerd onderhoud te vergen. 16.4. – Voorwaardelijk onderhoud Om de onderhoudswerkzaamheden te vergemakkelijken, moeten de functionele eenheden minstens uitgerust zijn met de volgende indicatoren of melders: - schakelingenteller - registratie van de som van de onderbroken stromen - verificatie van de druk van het SF6 (in optie) - bewaking van de uitschakelkring - automatische bewaking van de beveiligings- en controle-eenheid Deze informatie moet op afstand doorgegeven kunnen worden d.m.v. het systeem voor controle op afstand. 17. - Commerciële voorwaarden De geselecteerde leverancier moet kunnen bewijzen dat hij minstens 30 jaar ervaring heeft op het gebied van het betreffende MS-materieel (normale levensduur van middenspanningsmaterieel). De leverancier moet bovendien een ervaring van minstens 5 jaar op het gebied van de digitale beveiliging kunnen bewijzen. Elke fabricage waarvoor geen officieel ISO 9002-label is afgeleverd door een erkend organisme zal geweigerd worden. Elke wijziging van de technische inhoud na de datum waarop de bestelling is geplaatst, moet het voorwerp uitmaken van een avenant op de met de leverancier overeengekomen leveringsdatum. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 23 / 25 s 17.1. – Offerte De termijn voor het opstellen van een offerte op basis van de voorgaande informatie bedraagt twee weken. De offerte zal het voorwerp uitmaken van een bestek dat het volgende omvat: - het technische antwoord, globaal en per functionele eenheid, op de onderhavige beschrijving - de voorgestelde afwijkingen t.o.v. de onderhavige beschrijving - de prijs van de volledige levering - de commerciële en juridische voorwaarden van de offerte. Op verzoek moeten de volgende elementen bij dit document worden gevoegd: - technische documenten waarin het materieel wordt voorgesteld - eendraadsschema's voor alle borden - de functionele L.S.-schema’s - afmetingen- en inplantingsplannen, met bevestiging en doorvoering van de kabels - representatie van het vooraanzicht van het materieel - de lijst met de testcertificaten overeenkomstig de gevraagde prestaties - diensten verbonden aan de levering van het materieel en in de prijs van het geheel geïntegreerd - eventuele opties, met hun prijs en gevolgen op de terbeschikkingstelling van het materieel - de bedrijfs- en onderhoudsdocumenten - de becijferde lijst van de reserveonderdelen, met vermelding van de gemiddelde leveringstermijnen - de waarborgvoorwaarden. 17.2. – Productie en levering Het materiaal zal tijdens de productie geïnspecteerd kunnen worden, in eender welke van de eenheden die aan de productie meewerken. Er zal daarentegen geen keuring vereist zijn in de fabriek op het einde van de productie. Bij levering van het materieel moeten alle documenten nodig voor de installatie, de indienststelling, het bedrijf en het onderhoud meegeleverd worden. De leverancier verbindt zich ertoe, binnen de in de offerte voorziene voorwaarden, voor de opleiding voor de normale uitvoering van deze activiteiten te zorgen. 17.3. - Tests - Typetests De leverancier van de apparatuur moet de volgende typetestcertificaten kunnen voorleggen: - test van het diëlectrische houdvermogen bij spanningsschokken - test van het diëlectrische houdvermogen bij industriële frequentie - opwarmingstest - test van het houdvermogen bij toelaatbare korteduurstroom - mechanische-werkingstest - verificatie van de beschermingsgraad - verificatie van de elektromagnetische compatibiliteit van de beveiligings- en controleapparaten - verificatie van het onderbrekingsvermogen van de apparaten - verificatie van het inschakelvermogen van de apparaten Deze tests moeten uitgevoerd worden conform de normen of aanbevelingen van de overeenstemmende IEC's. CDCMCsetNL (24/07/17) index B 24 / 25 s - Individuele serietests De leverancier van de apparatuur dient de volgende certificaten van individuele serietests voor te leggen: - test van het diëlektrische houdvermogen bij industriële frequentie - mechanische-werkingstest - functionele tests van de LS-relais en -hulpelementen - verificatie van de conformiteit met de plannen en schema's CDCMCsetNL (24/07/17) index B 25 / 25