1 - Généralités - Schneider Electric

advertisement
s
INHOUDSTAFEL
1. – Algemeen
2. – Normen
3. – Elektrische kenmerken
4. – Borden
5. – Functionele eenheden
6. – Cellen
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
Afmetingen
Architectuur en omhulsels
Beschermingsgraad
Houdvermogen bij interne vlamboog
Compartimenten:
 Railstelcompartiment
 Apparaatcompartiment
 Laagspanningscompartiment
 Onderste compartiment
6.6 Vaste vermogenkring
 Railstel
 Aftakkingen
 Inrijdcontact
 Aansluitvlakken van de kabels
6.7 Aardkring
 Hoofdaardrail
 Secundaire rails
 Aardingsscheidingsschakelaar
 Aarding van het railstel
7. – Apparaat
7.1 Uitrijdbare vermogenschakelaar met “SF6” of “vacuüm” technologie
 Bepalingen m.b.t. de vermogenschakelaars met SF6
7.2 Uitrijdbare contactor met “SF6” of “vacuüm” technologie
 Bepalingen m.b.t. de contactors met SF6
7.3 Uitrijdbare scheidingsschakelaar
7.4 Lastscheider smeltveiligheden
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
1 / 25
s
8. – Beveiligings – en controlesysteem
8.1 Beveiligings – en controle-eenheid
8.2 Beveiliging
8.3 Metingen
8.4 Exploitatie
8.5 Controle en werking
8.6 Communicatie
8.7 Werkingszekerheid
8.8 Indienststelling
8.9 Referenties
8.10 Diensten
8.11 Thermische Diagnose
8.12 Transparant Ready
9. – Stroomtransformatoren
10. – Spanningstransformatoren
11. – Interface voor elektrische bediening
12. – Hulpcontacten
13. – Laagspanningshulpapparatuur
14. – Gebruik
14.1
14.2
14.3
14.4
14.5
Bedieningen
Gebruiksaanwijzing
Mechanische veiligheden
Vergrendelingen
Documentatie en opleiding
15. – Installatie / Indienststelling
15.1
15.2
15.3
15.4
15.5
15.6
15.7
15.8
Transport
Manutentie en opslag
Inplanting
Aansluitingen van de MS-kabels
Aansluitingen van de railstellen
Aansluiting van de aardingsrail
Aansluiting van de laagspanningskringen
Indienststelling
 Instellingen
 Tests
15.9 Opleiding en documentatie
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
2 / 25
s
16. – Onderhoud
16.1
16.2
16.3
16.4
Onderhoud van de cellen
Onderhoud van de toestellen
Onderhoud van het beveiligings- en controlesysteem
Voorwaardelijk onderhoud
17. – Commerciële voorwaarden
17.1 Offerte
17.2 Productie en levering
17.3 Tests
 Type tests
 Individuele serietests
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
3 / 25
s
1 - Algemeen
Dit document beschrijft metaalomsloten, in lucht geïsoleerde MS-borden, bestemd voor HS/MS-, MS/MS- of
MS/LS-binnenposten van groot vermogen.
2 - Normen
De apparatuur moet voldoen aan de laatste uitgaven van de volgende normatieve aanbevelingen:




IEC 60694
IEC 62271-200
IEC 62271-100
IEC 62271-102








IEC 60044-1
IEC 60044-2
IEC 60801
IEC 60529
IEC 60470
IEC 60265-1
IEC 60282-1
IEC 60255
Gemeenschappelijke bepalingen voor de normen betreffende HS-apparatuur
Apparatuur in metalen omhulsel voor HS-wisselstroom (vervangt de norm 60298)
Vermogenschakelaars met HS-wisselstroom (vervangt de norm 60056)
Scheidingsschakelaars wisselstroom en aardingsscheidingsschakelaars
(vervangt de norm 60129)
Stroomtransformatoren
Spanningstransformatoren
Sturing, bediening
Beschermingsgraad op basis van de omhulsels
Contactoren met HS-wisselstroom
Lastscheiders met HS-wisselstroom
Smeltveiligheden met HS-wisselstroom
Beveiligingsrelais
3 – Elektrische kenmerken
De apparatuur dient ontworpen en getest te worden voor de volgende elektrische waarden:




nominale spanning:
bedrijfsspanning:
frequentie:
isolatieniveau:




nominale stroomsterkte van het railstel:
kortsluitstroom:
lichtboogvastheid:
nulleider:
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
17.5 kV driefasig
17.5 kV
50-60 Hz
38 kV eff– 50 Hz, 1 min
95 kV piek- /1.2/50s
4000 A
40 kA/3 s - 50 kA/1 s
25/31.5/40/50 kA/1 s
Geïsoleerd / Rechtstreekse aarding of via een impedantie
4 / 25
s
4 - Borden
De borden moeten voldoen aan de criteria voor metaalomsloten, in lucht geïsoleerde binnenapparatuur, conform
de norm IEC 62271-200.
Hun omgeving moet aan de volgende voorwaarden voldoen:



Hoogte:
Omgevingstemperatuur: minimaal:
maximaal:
Vochtigheid:
bij + 20° C
bij + 40° C
minder dan 1000 m
- 5° C
+ 40° C
minder dan 90%
minder dan 50%
De borden moeten modulair zijn en ter plaatse uitgebreid kunnen worden.
Ze moeten bestaan uit functionele eenheden zoals gedefinieerd in de norm IEC 62271-200 : « partie d’un
appareillage sous enveloppe métallique comprenant tous les matériels des circuits principaux et des circuits
auxiliaires qui concourent à l’exécution d’une seule fonction » (deel van apparatuur in metalen omhulsel,
bestaande uit alle materieel van de hoofd- en hulpkringen die voor de uitvoering van een enkele functie zorgen).
Een functionele eenheid is b.v. een transformatoraankomst-eenheid, een motorstarter-eenheid, enz.
De in de fabriek geprefabriceerde functionele eenheden moeten op de plaats van uitbating onderling vastgebout
worden.
De borden moeten zo gebouwd worden dat achteraan geen enkele toegang nodig is, noch voor hun installatie,
noch voor hun bedrijf, zodat een maximumafstand van 20 cm tussen de muur en de achterzijde van het bord
volstaat.
De vermogenkringen van de functionele eenheden moeten onderling verbonden worden door een railstel dat
gekalibreerd is om de grootste nominale stroom die het bord kan doorlopen, door te geven.
De aardingskringen van de functionele eenheden moeten onderling verbonden worden door een koperen
hoofdrail met een doorsnede die de doorgang van de toegekende kortsluitstroom mogelijk maakt.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
5 / 25
s
5 - Functionele eenheden
Elke functionele eenheid moet alle elementen bevatten die voor haar functie vereist zijn.
De functionele eenheden moeten bestaan uit:
- een metaalomsloten, in lucht geïsoleerde cel, voor binnengebruik,
- een uitrijdbaar apparaat met onderbreking in SF6 of in vacuüm,
- een numeriek beveiligings- en stuursysteem.
Elke functionele eenheid dient gemerkt te worden d.m.v. een identificatie-etiket waarop de functie en de
elektrische kenmerken duidelijk zijn aangegeven.
De functionele eenheden moeten de volgende zijn:












Aankomst luchtlijn
Aankomst ondergrondse kabel
Aankomst transformator
Aankomst generator
Koppeling bord
Koppeling onderstation
Meting van spanning op railstel
Aarding van railstel
Vertrek luchtlijn
Vertrek ondergrondse kabel
Vertrek transformator
Vertrek motor

Schakeling condensatorbatterijen
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via vermogenschakelaar
- via contactor
- via gebruik van compacte cellen 570mm of
375mm breed en gekoppeld aan het hoofdbord via
overgangscel
- via vermogenschakelaar
- via contactor
3 types van aansluiting zijn standaard mogelijk voor de aankomst- en vertrekcellen :
- aansluiting van hoogspanningskabels langs ONDER
- aansluiting van rails langs BOVEN
- aansluiting van hoogspanningskabels langs BOVEN
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
6 / 25
s
6 – Cellen
De term «cellen» verwijst naar het geheel van de elementen van de functionele eenheden buiten de apparatuur
en het systeem voor de beveiliging- en de sturing, d.w.z.:
- het metalen omhulsel
- de afschermingen van de compartimenten
- de vaste vermogenkring
- de aardkring
6.1 - Afmetingen
De cellen mogen niet groter zijn dan:
. Hoogte:
2300 mm (voor versie interne boog met tunnel H = 2730mm)
. Diepte:
1725 mm voor aansluiting van hoogspanningskabels langs onder
2000 mm voor aansluiting van rails langs boven
2275 mm voor aansluiting van hoogspanningskabels langs boven
. Breedte:
570 mm – 700 mm – 900 mm (volgens kaliber van de cel)
6.2 – Architectuur en omhulsels
De cellen moeten van het type "apparatuur in metalen omhulsel" zijn, volgens de definitie van de norm IEC
62271-200.
Het buitenomhulsel moet dus vervaardigd zijn uit metaal en moet geaard zijn.
Elke cel moet op een zelfdragend chassis uit geplooide plaat gebouwd worden.
De platen die zichtbare delen van het bord vormen, moeten langs beide zijden geschilderd worden, in het
lichtgrijs (RAL 9002).
6.3 – Beschermingsgraad:
De cellen moeten een “uitwendige” beschermingsgraad IP3X en IP4X hebben, volgens de norm IEC 60529:
IP3X : het moet onmogelijk zijn een staaf van 2,5 mm diameter in de cellen te brengen.
IP4X : het moet onmogelijk zijn een draad van 1 mm diameter in de cellen te brengen.
IP41 : maximale standaard bescherming (IP4X + vertikaal valende waterdruppels).
De bescherming tussen compartimenten is IP2XC, volgens de norm IEC 62271-200.
6.4 – Houdvermogen bij interne vlamboog:
De cellen moeten een houdvermogen bij interne vlamboog hebben, geverifieerd volgens de vijf criteria van de
norm IEC 62271-200, bijlage A, toegankelijkheid van klasse A. (beperkt tot toegelaten personneel).
De tests moeten voor elk type cel uitgevoerd zijn voor elk van de drie vermogencompartimenten.
F (voor voorkant), L (voor zijkant) en R (voor achterkant).
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
7 / 25
s
6.5 – Compartimenten
De cellen moeten bestaan uit vier elektrisch onafhankelijke compartimenten, volgens de definitie van de
afgeschermde apparatuur van de norm IEC 62271-200.
Alle scheidingswanden tussen compartimenten moeten uit metaal en geaard zijn.
Om de exploitant een optimale veiligheid te garanderen, moeten de mobiele shutters tussen de compartimenten
uit metaal en geaard te zijn.
Alle compartimenten moeten langs de voorzijde van de cel toegankelijk zijn.
De toegang dient echter beperkt te worden door beveiligingen en vergrendelingen (zie hoofdstuk « gebruik»).
De compartimenten moeten de volgende zijn:
Railstelcompartiment
Dit compartiment moet toegankelijk zijn langs de voor- of de bovenzijde van de cel, na verwijdering van
vastgeboute platen.
Het moet uitgerust zijn met flappen voor de afvoer van overdruk in de cel, naar boven of naar achter toe.
Apparaatcompartiment
Dit compartiment mag zich niet in het onderste deel van de cel bevinden: een uitrijdbaar apparaat mag niet over
de vloer rijden. Voor het in- of uitrijden dient een instelbare hanteerinrichting gebruikt te worden, overeenkomstig
de toestand van het vloeroppervlak.
Het moet toegankelijk zijn langs de voorzijde van de cel, via een deur die d.m.v. een slot vergrendeld kan
worden. (Optie)
Deze deur mag slechts geopend worden wanneer het apparaat "uitgereden" is.
Dit compartiment moet uitgerust zijn met twee geaarde metalen inrijdschutters; wanneer de
vermogenschakelaar "uitgereden" is, moeten deze voor de isolatie met het railstelcompartiment en het onderste
compartiment zorgen.
Deze schutters moeten mechanisch bediend worden door de verplaatsing van de vermogenschakelaar.
Wanneer de vermogenschakelaar uitgereden is, moeten de schutters mechanisch in gesloten stand vergrendeld
worden. Om ze te openen, moet het nodig zijn gereedschap te gebruiken.
Ze moeten individueel vergrendeld kunnen worden d.m.v. een hangslot (optie).
Laagspanningscompartiment
Dit compartiment moet bovenaan in de cel liggen, langs de voorzijde, en moet in het algemene volume van de
cel geïntegreerd zijn.
Terwijl de kabels en het railstel onder spanning staan, moet het toegankelijk zijn via een deur die d.m.v. een slot
vergrendeld kan worden (optie).
Onderste compartiment
Dit compartiment moet, naargelang de functionele eenheden, de aansluitvlakken van de kabels of het onderste
railstel, de aardingsscheidingsschakelaar van de kabels, de stroom- en de spanningstransformatoren bevatten.
Het moet toegankelijk zijn langs de voorzijde van de cel, door vastgeboute metalen panelen los te maken en na
aarding van de kabels.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
8 / 25
s
6.6 – Vaste vermogenkring
De vermogenkring (ook hoofdkring genoemd) is het geheel van de componenten die, binnen één enkele cel, aan
de doorvoer van het vermogen deelnemen (met uitzondering van het apparaat, dat in een afzonderlijk hoofdstuk
– hoofdstuk 7 – behandeld zal worden).
Het zijn:
 het railstel
 de aftakkingen
 de inrijdcontacten
 de aansluitvlakken van de kabels.
De omgevingslucht moet de isolatieomgeving van de vermogenkring vormen (cellen van AIS-type).
- Railstel
Binnen het bord moet het vermogen circuleren via een koperen railstel van het type «in lagen»: de rails moeten
plat zijn, parallel lopen en identiek zijn binnen elke cel.
De aansluiting onderling én op de vermogenkring van de cellen moet op de plaats van uitbating gebeuren d.m.v.
vastbouten. Voor spanningen gelijk of groter dan 17,5kV, moet het railstel geïsoleerd worden d.m.v.
krimpkousen. In geval van risico van corrosie (luchtvervuiling,...) moet het railstel vertind worden
– Aftakkingen
De aftakkingen zijn de delen van de vermogenkring die de hoofdcomponenten onderling verbinden
(railstel/apparaat, apparaat-stroomtransformatoren, enz.).
Indien het railstel geïsoleerd is, dienen de aftakkingen ook geïsoleerd worden.
- Inrijdcontact
De inrijdcontacten moeten vervaardigd zijn uit gegoten verzilverd koper.
– Aansluitvlakken van de kabels
De aansluitvlakken van de kabels moeten zich in het onderste compartiment van de cel bevinden.
Ze moeten uit koper vervaardigd zijn.
Het moet mogelijk zijn tot 4 droge kabels per fase aan te sluiten, met een sectie gaande tot 630 mm².
De kabels moeten door vastbouten worden aangesloten.
Toegang tot het compartiment voor de aansluiting van de kabels moet afhankelijk zijn van de voorafgaande
sluiting van de aardingsscheidingsschakelaar van de kabels.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
9 / 25
s
6.7 – Aardkring
De aardkring van een functionele eenheid is het geheel van de elementen die tot de aarding van de uitrusting
bijdragen:
Hij bestaat uit:
 de hoofdrail
 de secundaire rails
 de aardingsscheidingsschakelaar van de kabels
Voor de aarding van het railstel, moeten meerdere oplossingen mogelijk zijn:
 een aardingswagen, los van het bord
 een specifiek daarvoor bestemde functionele eenheid
 de aardingsscheidingsschakelaar in koppelcel

– Hoofdaardrail
Deze rail moet uit koper zijn en hij moet de kortsluitvastheid verdragen, conform de norm IEC 62271-200.
De rails van alle functionele eenheden moeten onderling verbonden en op de algemene aarding van de
installatie aangesloten worden.
De aardingsrail moet zich in het onderste compartiment bevinden.
- Secundaire rails
Alle metalen delen van elke functionele eenheid moeten op de hoofdaardrail worden aangesloten, hetzij door
continuïteit van de metalen massa's, hetzij d.m.v. secundaire rails uit koper. Metalen delen met zwevend
potentiaal zijn in geen enkel geval toegelaten.
– Aardingsscheidingsschakelaar
De MS-kabels moeten geaard worden d.m.v. een aardingsscheidingsschakelaar.
De aardingsscheidingsschakelaar moet over het volledige inschakelvermogen beschikken (2,5-maal de
thermische kortsluitstroom waarvoor de cel gekalibreerd is), conform de norm IEC 62271-102.
Een mechanische onderlinge vergrendeling moet ervoor zorgen dat de bediening van de
aardingsscheidingsschakelaar slechts mogelijk is wanneer het hoofdapparaat uitgereden is.
Oplossingen met vergrendeling d.m.v. een slot of een hangslot of met elektrische vergrendeling om deze functie
te verzekeren, zijn verboden.
De bediening van de aardingsscheidingsschakelaar moet met bruuske inschakeling zijn, onafhankelijk van de
operator.
Een inrichting moet beletten dat de aardingsscheidingsschakelaar onmiddellijk na zijn inschakeling door een
reflex wordt geopend, dit om elk risico op het genereren van een vlamboog tussen zijn contacten te vermijden.
Het moet onmogelijk zijn deze inrichting te forceren.
In de onmiddellijke nabijheid van het bedieningsorgaan van de aardingsscheidingsschakelaar moet een
inrichting de operator op de hoogte brengen van de aanwezigheid van spanning op de kabels.
Deze inrichting moet per fase een neonlamp gebruiken, die gevoed wordt door een condensator-isolator
verbonden met elk aansluitvlak van de kabels.
Een vergrendelsysteem moet het mogelijk maken de aardingsscheidingsschakelaar in open of gesloten stand te
vergrendelen.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
10 / 25
s
– Aarding van het railstel
Om het railstel te aarden, kan een speciaal hiervoor bestemd aardingswagentje worden gebruikt. Dit wagentje
moet aardingsarmen door de inrijdschutters langs de kant van het railstel invoeren.
Dit aardingswagentje moet over het volledige inschakelvermogen beschikken.
Het dient met de aarding van de installatie verbonden te worden d.m.v. de aardrail die bestemd is om normaal in
contact te komen met de aardrail van het uitrijdbare apparaat.
Indien een wagentje niet geschikt is, kan het railstel geaard worden door een specifieke functionele eenheid in
het bord te installeren.
Deze functionele eenheid moet dan over het volledige inschakelvermogen beschikken.
7. - Apparaat
Omwille van de efficiëntie en de betrouwbaarheid van het materieel moeten de apparaten die de functionele
eenheden samenstellen, vervaardigd zijn door de leverancier van het bord, of door een productie-eenheid die
deel uitmaakt van dezelfde firma.
Oplossingen met apparaten die bij andere leveranciers betrokken zijn, zullen geweigerd worden.
De cellen moeten uitgerust zijn met uitrijdbare apparaten van het type :
- uitrijdbare vermogenschakelaar
- uitrijdbare contactor, met of zonder smeltveiligheden
- uitrijdbare scheidingsschakelaar
Het in- of het uitrijden moet gebeuren bij gesloten deur.
De vermogenschakelaar of contactor moet op zijn in-/uitrijdmechanisme worden bevestigd zodat hij er in
normale omstandigheden onlosmakelijk mee verbonden is.
7.1 – Uitrijdbare vermogenschakelaar met “SF6” of “vacuüm” technologie
De vermogenschakelaar moet ontworpen zijn volgens de norm IEC 62271-100.
Hij moet het voorwerp uitmaken van testverslagen opgesteld door een erkend organisme dat bij een
internationale organisatie aangesloten is.
De scheidingsomgeving is SF6 of vacuüm.
De vermogenschakelaar en zijn bediening moeten steeds minstens de volgende duurzaamheidskenmerken
verifiëren:
- aantal schakelcycli:
- aantal onderbrekingen bij nominale stroom :
10 000
10 000
De vermogenschakelaar moet uitgerust zijn met een elektrische bediening voor bruusk uit- en inschakelen,
onafhankelijk van de operator; deze bediening moet geschakeld kunnen worden d.m.v. een mechanisme met
energieaccumulatie.
De bediening moet uitgerust zijn met:
- een drukknop voor openen en sluiten,
- een mechanische standmelder voor de open en de gesloten stand.
- een hendel voor het spannen van de energieaccumulatieveer,
- standmelder voor de "gespannen/ontspannen" stand van de veren
- systeem voor het automatisch openen en ontspannen van de bediening bij het uitrijden van het apparaat,
- lossers en hulpcontacten.
De mechanische onderlinge vergrendelingen die tussen de vermogenschakelaar en de cel nodig zijn, zijn
samengevat in hoofdstuk « mechanische beveiligingen».
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
11 / 25
s
Bepalingen m.b.t. de vermogenschakelaars met SF6
De delen die SF6 bevatten, moeten voldoen aan de definitie van de "verzegelde druksystemen", volgens de
norm IEC 62271-100, bijlage EE1.2.3.
Geen enkele manipulatie van het gas is toegelaten tijdens de levensduur (30 jaar).
Vermogenschakelaars waarvan de contacten onderhoud vergen of waarbij gas bijgevuld moet worden tijdens de
levensduur, zijn niet toegelaten.
De relatieve vuldruk van het SF6 mag hoogstens 1,5 bar zijn.
Het apparaat moet getest zijn bij de atmosferische druk van het SF6. In deze omstandigheden moet het
apparaat voor het volgende zorgen:
- bedrijfsspanningvastheid
- onderbreking van de nominale stroom
Het apparaat moet uitgerust kunnen worden met een inrichting voor de controle van de druk van het SF6, die
een eventueel drukverlies zal melden.
Het apparaat moet uitgerust zijn met een inrichting voor de afvoer van een interne overdruk.
Hierbij gaat het om een zone van het gekalibreerde omhulsel die zal opengaan wanneer de interne druk meer
dan 3,5 maal de normale werkdruk bedraagt.
Deze zone moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de gassen naar het achterste deel van de cel worden
gevoerd.
7.2 – Uitrijdbare contactor met “SF6” of “vacuum” technologie
De contactor moet ontworpen zijn volgens de norm IEC 62271-100.
De scheidingsomgeving is SF6 of vacuüm. Voor kortsluitstromen groter dan 10 kA, zal de contactor
gecombineerd worden met 3 smeltveiligheden zodanig dat het doorsmelten van de smeltveiligheden de opening
van de contactor tewerkstelt.
De contactor moet steeds minstens de volgende duurzaamheidskenmerken verifiëren.:
 aantal schakelcycli voor een contactor met SF6 technologie :
300 000 met magnetisch houden
100 000 met mechanische blokkering
 aantal schakelcycli voor een contactor met vacuum technologie
250 000 schakelingen
De bediening van de contactor zal met magnetisch houden of met mechanisch blokkeren bestaan.
Bepalingen m.b.t. de contactors met SF6
De delen die SF6 bevatten, moeten voldoen aan de definitie van de "verzegelde druksystemen", volgens de
norm IEC 62271-100, bijlage EE1.2.3.
Geen enkele manipulatie van het gas is toegelaten tijdens de levensduur (30 jaar).
Contactors waarvan de contacten onderhoud vergen of waarbij gas bijgevuld moet worden tijdens de
levensduur, zijn niet toegelaten.
De relatieve vuldruk van het SF6 mag hoogstens 2,5 bar zijn.
Het apparaat moet uitgerust kunnen worden met een inrichting voor de controle van de druk van het SF6, die
een eventueel drukverlies zal melden.
Het apparaat moet uitgerust zijn met een inrichting voor de afvoer van een interne overdruk.
Hierbij gaat het om een zone van het gekalibreerde omhulsel die zal opengaan wanneer de interne druk meer
dan 5 maal de normale werkdruk bedraagt.
Deze zone moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de gassen naar het achterste deel van de cel worden
gevoerd.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
12 / 25
s
7.3 – Uitrijdbare scheidingsschakelaar
De scheidingsschakelaar waarmee de functionele scheidingseenheden zijn uitgerust, moeten van het type
«uitrijdbare railverbinding» zijn.
De scheiding moet tot stand gebracht worden door het uitrijden van een mobiel geheel, met sluiting, langs
weerszijden van dit geheel, van geaarde metalen shutters.
7.4 – Lastscheider smeltveiligheden
De lastscheider is van het isolatie en scheiding in SF6 en voldoet aan de definitie van de "verzegelde
druksystemen", volgens de norm IEC 62271-100.
Geen enkele manipulatie van het gas is toegelaten tijdens de levensduur (30 jaar).
De lastscheider heeft 3 posities : Gesloten, Open en Geaard.
De werking van een smeltveiligheid opent de lastscheider.
8. – Beveiligings- en controlesysteem
De term «Beveiligings- en controlesysteem» verwijst naar het geheel van de samenstellende elementen:

van het beveiligingssysteem

stroom- en spanningopnemers

relais, automatismen

lossers, hulpelementen

van het controlesysteem

opnemers,

meet- en telinrichtingen,

bewakings- en diagnose-inrichtingen

van de communicatie-interface voor integratie in een afstandscontrolesysteem
8.1 – Beveiligings- en controle-eenheid
De functionele eenheden moeten uitgerust zijn met geïntegreerde eenheden voor beveiliging en controle, die de
functies voor beveiliging, automatisering, meting, telling, bewaking, diagnose en communicatie bundelen.
Andere functies mogen voorgesteld worden via aanvullende inrichtingen.
Deze eenheid moet gebruik maken van digitale technologie, op basis van microprocessors.
Aangezien de beveiliging in de onmiddellijke nabijheid van sterk gestoorde omgevingen geïnstalleerd wordt,
dient deze beveiligings- en controle/bedieningseenheid aan de strengste eisen te voldoen ten opzichte van haar
omgeving en in het bijzonder aan de IEC-normen:
 60255-5, houdvermogen t.o.v. schokgolf: 5 kV
 60255-22-1, golf 1 Mhz: klasse III
 60255-22-4, snelle overgansstromen: klasse IV
 60255-22-3, elektromagnetsiche straling: minimum 20 V/m (30 V/m wenselijk).
 60529, beschermingsgraden : IP52 op het frontpaneel
 60255-21-1,2,3, trillings- en schokbestendigheid, bestandheid tegen aardbevingen: Klasse II
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
13 / 25
s
De werkingstemperatuur dient begrepen te zijn tussen -25 en +75°C.
Het gamma beveiligings- en controle/bedieningseenheden dient zo ontworpen te zijn dat keuze bestaat wat de
hulpvoeding betreft: 24, 48, 127, 220 V dc
en inzake de stroomomvormers: stroomtransformatoren 1 A, 5 A of torus
en spanningsomvormers: spanningstransformatoren 100, 110, 100/3, 110/3 V.
Het fabricageproces moet ISO 9001 gecertificeerd zijn.
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet van het afkoppelbare of uittrekbare type zijn, teneinde haar
vervanging te vergemakkelijken en te versnellen.
De connectors van de stroomkringen moeten kunnen uitgetrokken worden zonder voorafgaande kortsluiting.
Elke connector moet geschikt zijn voor draad van 2,5 mm², resp. 6 mm² voor de stroomkringen.
De uitgangsrelais moeten een permanente stroom van 8 A kunnen verdragen bij 24, 48, 127 of 220 V dc.
De logische ingangen dienen overeen te stemmen met de normen (IEC 60011-32) betreffende
programmeerbare automaten. De opgenomen stroom dient ten minste 6mA te bedragen (4 mA bij 220Vdc).
8.2. - Beveiliging
Elke beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient het geheel van de noodzakelijke beveiligingen te
omvatten. Hun aantal en aard zal daarbij afhangen van de soort toepassing.
Elke beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient ruime instelbereiken te bieden, in het bijzonder wat de
stroombeveiligingen betreft, die keuze van de curvetypes moeten toelaten (constante tijd) DT, (inverse tijd) SIT,
VIT, EIT, UIT, LTI, en tijdinstellingen vanaf ogenblikkelijk (50 ms) tot ten minste 300 s.
De detectiegevoeligheid bij aardfouten kan primair 100 mA bereiken, met behoud van de stabiliteit bij een
“doorgaande” fout.
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient voorzien te zijn op het werken met een principe van
logische selectiviteit stroomopwaarts en stroomafwaarts.
Uitschakeling door de beveiliging dient op de voorzijde gesignaleerd te worden door een controlelampje en een
melding op display met de oorzaak van de fout.
8.3 – Metingen
Elke beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over de voor de exploitatie en indienststelling benodigde
meetinrichtingen in primaire waarden te beschikken ter vervanging van meetapparaten, hetzij minimaal:
 meting van de fasestromen,
 maximeter van de fasestromen,
 meting van de onderbroken foutstromen per fase,
 aanvullende metingen, zoals de waarde van de residuele stroom.
De nauwkeurigheid van de metingen dient 1% te bedragen (volgens IEC 60255-6).
Indien de toepassing dit vereist dient de eenheid uitgerust te zijn met spannings-, frequentie-, vermogen-,
energie-, cos phi- en temperatuurmeting.
Bij vermogens- en energiemeting moet de eenheid meting toelaten van de actieve en reactieve waarden en
rekening houden met de energierichting.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
14 / 25
s
8.4 - Exploitatie
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over een alfanumerieke display te beschikken, die de
onderstaande informatie kan uitlezen:
 de meetwaarden,
 exploitatiemeldingen van ten minste 2 lijnen en met keuze uit de navolgende talen:
Engels of lokaal
 onderhoudsmeldingen,
 de open of gesloten stand van de vermogenschakelaar (op de voorzijde, met 2 controlelampjes).
 uitschakeling door fout (op de voorzijde, met 1 controlelampje).
 alarmen (op de voorzijde, met 6 controlelampjes).
Het instellen en invoeren van parameters dient beveiligd te zijn met een wachtwoord.
De instellingen dienen te gebeuren in primaire waarden.
8.5 - Controle en werking
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over minimum 10 logische in- en 8 uitgangsfuncties te
beschikken voor de bediening en de controle van de schakelapparaten (vermogenschakelaar of contactor) en
als interface met het te bewaken proces. Dit dient minimaal het onderstaande te omvatten:
 bediening van het openen en sluiten van de vermogenschakelaar, ongeacht het type bediening, met
stroomuitschakelspoel of minimumspanningsspoel,
 stand “ingereden”,
 stand “gesloten” van de aardingsscheider,
 vergrendeling van het inschakelen bij fout,
 bewaking van de goede staat van de uitschakelspoel van de vermogenschakelaar
(voeding, bedrading
en spoel),
 detectie van aanwezigheid van de eenheid en de aangesloten connectors,
 teller van het aantal schakelingen, teller van het aantal uitschakelingen op fout,
 druk SF6 (bij vermogenschakelaar SF6),
 cumulatie onderbroken kA,
 geheugenopslag van de gegevens (zelfs bij onderbreking van de hulpvoeding).
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient geleverd te worden met een standaardprogramma
aangepast aan de soort beveiliging (transfo, motor, condensator , vertrek,...) waardoor de beveiliging zonder
bijkomende studie en zonder programmering onmiddelijk inzetbaar is.
STOORSCHRIJVING





Aktivering via een gebeurtenis (automatisch of manueel)
Elke stoorschrijving zal bestaan uit minimum 80 perioden en 6 perioden voor de aktivatie met 12
meetpunten per periode
De inhoud van de stoorschrijving zal minimaal de volgende informaties bevatten : datum, 4 stromen (I1,I2,I3
& I0) en digitale informaties
Minimaal 2 stoorschrijvingen dienen bewaard te blijven
De stoorschrijving kan lokaal bij middel van een PC of vanop afstand bij middel van de communicatie
verbinding MODBUS uitgelezen en geannalyseerd worden.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
15 / 25
s
8.6 - Communicatie
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet optioneel kunnen uitgerust worden met een communicatieinterface van het type JBUS/MODBUS type RS485, 38400 baud voor koppeling aan een computersysteem of
een bestaand supervisiesysteem.
Via de communicatiepoort dienen de volgende functies gegarandeerd te worden :
Uitlezing van meetwaarden (stroom, stroom bij uitschakeling, spanning,
vermogen, energie, frequentie...)
 Uitlezing van de staat van de logische ingangen en uitgangsrelais (voor visualisatie
van de posities van de vermogenschakelaar, aardingsschakelaar, externe alarmen,...)
 Afstandsbediening (in- en uitschakelen van schakelapparatuur)
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient datering toe te laten van alle gebeurtenissen nauwkeurig
tot op de milliseconde
Een aangepaste ingang voor een synchronisatiecontact van een externe klok moet beschikbaar zijn.
8.7 – Werkingszekerheid
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid moet beschikken over:
 een inrichting voor zelfbewaking van haar interne functies, met een minimum van 1 “watch dog’’
wisselcontacten met positieve veiligheid,
 een automatisch systeem met zekerheid van overgang in ruststand met blokkering van de uitgangsbevelen
indien een intern defect wordt gedetecteerd,
 een signalering op de voorzijde met een controlelampje en melding van de status van de zelftest.
8.8 – Indienststelling
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient gebruiksklaar geleverd te worden, waarbij op de
installatieplaats nog enkel de voor de installatie specifieke parameters en instellingen moeten uitgevoerd
worden.
De beveiligings- en controle/bedieningseenheid dient over de nodige mogelijkheden tot personalisering en
aanpassing te bieden:
 uitbreiding van het aantal logische in- en uitgangen tot maximum 10 ingangen en 8 uitgangen,
 wijziging van het logisch bedieningsprogramma op verzoek en ter plaatse,
 aanpassing van de meldingen op display
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
16 / 25
s
8.9 – Referenties
De leverancier van de voorgestelde beveiligings- en controle/bewakingseenheid moet een belangrijk aantal
internationale referenties kunnen voorleggen.
8.10 - Diensten
De leverancier moet zich ertoe verbinden zonodig advies te verstrekken bij het opstellen van het beveiligingsplan
en op verzoek tegen de beste voorwaarden een selektiviteitsstudie uitvoeren.
De dienst na verkoop dient verzekerd te worden door personeel van de fabrikant, die over een deskundige
organisatie moet beschikken en over het nodige materieel voor een snelle diagnose ter plaatse.
8.11 Thermische Diagnose
De thermische diagnose is gebaseerd op het principe van temperatuurmeting van de kringen onder spanning en
laat de continue bewaking van de opwarming van de vermogenkringen toe.
Het basissysteem gebruikt 1 sonde van 3 optische temperatuuropnemers per kritische zone en 1 elektronische
module.
sonde optique
capteur
Module
électronique
LED
fibres optiques
matériaux
sensible
De sondes, verbonden met de 1 elektronische module gesitueerd in het laagspanningscompartiment, kunnen in
de risco-zones van abnormale opwarming geplaatst worden :
- Aansluiting van hoogspanningskabels (1 sonde met 1 opnemer per fase = 3 metingspunten)
- Bovenste inrijdcontact en aansluiting railstel
- Onderste inrijdcontact (in optie)
De informaties activeren 2 uitschakelingniveaus: een vooralarm gevolgd door een alarm.
De thermische diagnose biedt een nieuwe toenadering voor het beheer van materiaal :
Stroomopwaarts de temperatuursafwijkingen opsporen, fouten lokaliseren, uitbaters verwittigen, uitschakelen bij
groot risico.
Het veilig toelaten van tijdelijke overbelasting voor meer flexibiliteit in de uitbating.
Verlaging van onderhoudskosten.
8.12 Transparant Ready
Met “Transparant Ready”, integreren de borden de Web technologie.
De elektrische installatie is onder een continu toezicht.
Transparant Ready maakt mogelijk :
- Prestaties te optimaliseren
- Verlagen van uitbatingskosten
- Bedrijfszekerheid in elektrische energie verhogen
- Vooruitlopen op productie stilstand
- enz …
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
17 / 25
s
9. - Stroomtransformatoren
De stroomtransformatoren moeten conform de internationale normen zijn.
- Voor functies van beveiliging en meting: amagnetische opnemers voor breedbandstroom, van het type CSP
van Merlin Gerin.
- Voor telling, kunnen klassieke magnetische stroomtransformatoren gebruikt worden, conform aan de
internationale normen DIN.
- Voor meet- en beveiligingsfuncties boven de 200A, zal men gebruik maken van stroomtransformatoren van het
type LS-torus.
Omdat makkelijke aanpassing en makkelijk onderhoud vereist zijn, zijn stroomtransformatoren die specifiek
ontworpen zijn om in de apparatuur zelf aangepast te worden, niet toegelaten.
De stroomtransformatoren moeten een toegekende spanning en een korteduurstroom identiek aan die van de
apparatuur kunnen verdragen.
Ze moeten uit epoxyhars gevormd en van een individueel etiket voorzien zijn.
10 - Spanningstransformatoren
De spanningstransformatoren moeten conform de internationale normen zijn.
Omdat makkelijke aanpassing en makkelijk onderhoud vereist zijn, zijn spanningstransformatoren die specifiek
ontworpen zijn om in de apparatuur zelf aangepast te worden, niet toegelaten.
De spanningstransformatoren moeten een toegekende spanning identiek aan die van de apparatuur kunnen
verdragen.
Ze moeten uit epoxyhars gevormd en van een individueel etiket voorzien zijn.
Wanneer de bedrijfscontext het rechtvaardigt, moet het mogelijk zijn de transformatoren van de vermogenkring
los te koppelen door scheiding.
Deze scheiding dient te gebeuren door het uittrekken van de smeltveiligheden van de
spanningstransformatoren.
In deze configuratie mag toegang tot de spanningstransformatoren enkel mogelijk zijn wanneer de
smeltveiligheden uitgereden zijn. Deze functie moet verzekerd worden door een mechanische onderlinge
vergrendeling. Een oplossing met een slot of grendel is niet toegelaten.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
18 / 25
s
11 - Interface voor elektrische bediening
Het uitrijdbare apparaat (vermogenschakelaar of contactor) moet bediend worden d.m.v. een inrichting die de
volgende functies in één enkel element verenigt:
- een representatie van de stand van het apparaat door elektrische synoptiek met LED's
- een openingsdrukknop
- een sluitingsdrukknop
Deze inrichting moet op de voorzijde van het laagspanningscompartiment geïnstalleerd zijn, in de onmiddellijke
nabijheid van de beveiligings- en controle-eenheid.
Deze uitrusting moet eveneens een melding omvatten, die de stand van de aardingsscheidingsschakelaar
aangeeft, en een sleutelomschakelaar "lokaal / afstand".
12 - Hulpcontacten
De apparatuur moet in de fabriek worden uitgerust met hulpcontacten voor de signalisatie op de
klemmenblokken. De beschikbare klemmenblokken waarop de hulpcontacten worden aangesloten, moeten zich
in het laagspanningscompartiment bevinden.
De beschikbare hulpcontacten moeten bestemd zijn voor de volgende apparaten:
- onderbrekingsapparaat.
- aardingsscheidingsschakelaar.
13 – Laagspanningshulpapparatuur
Het beveiligings- en controlesysteem moet overigens uitgerust zijn met:
- testdozen voor de injectie van stroom of spanning op de secundaire van de transformatoren, geïnstalleerd op
de voorzijde van het laagspanningscompartiment:
- 1 doos voor de spanning
- 1 doos per secundaire voor de stroomkringen
- LS-vermogenschakelaars voor de beveiliging, die zich in het laagspanningscompartiment bevinden. Beveiliging
d.m.v. zekeringen is niet toegelaten.
De laagspanningshulpelementen moeten voldoen aan de normen IEC 62271-200 en IEC 60694 artikel 5 deel
5.4.
De voeding van de verschillende kringen moet als volgt voorzien worden:
- in gelijkstroom voor de eenheid bestemd voor beveiliging, controle, bediening en signalisatie: 24 V – 48 V –
127 V - 220 V, met een toelaatbaar variatiebereik tussen +10% en -15%.
- een bron voor de voeding van de wapeningsmotor van de bediening van de vermogenschakelaar die van 48 V
tot 220 V GS of van 48 V tot 220 V WS kan gaan
- optioneel: een voeding van 220 V of 240 V WS voor de anticondensweerstanden.
De laagspanningskabels moeten van het zelfdovende type zijn, geïsoleerd, van klasse 750 V.
Ze moeten aan elk uiteinde gemerkt zijn, om verificaties bij onderhoudswerken te vergemakkelijken.
De doorsnede van de kabels moet 2,5 mm² bedragen voor de stroomkringen en 1 mm² voor de andere kringen.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
19 / 25
s
14. - Gebruik
Om het gebruik van de apparatuur eenvoudig en veilig te maken, moeten de volgende constructieve
maatregelen worden genomen:
14.1. – Bedieningen
Elke bediening en toegang moet gebeuren via de voorzijde van de functionele eenheden.
In het bijzonder de aansluitingen van de kabels en van het railstel moeten via de voorzijde kunnen gebeuren.
Het uit- en inrijden van de vermogenschakelaar en contactor moet gebeuren terwijl de deur gesloten is.
In de deur moeten 'venstertjes' voorzien zijn zodat de toestand van de vermogenschakelaar of contactor
(ingereden of uitgereden) zonder enige onzekerheid visueel gecontroleerd kan worden.
De standmelder van de aardingsscheidingsschakelaar moet gecontroleerd zijn door het bewegingssysteem,
volgens de bepalingen m.b.t. de "standmelders" van de norm IEC 62271-102.
De verschillende bedieningen moeten, zodra ze voltooid zijn, bekrachtigd worden d.m.v. een speciaal hiervoor
bestemde selector die met behulp van een slot of hangslot kan worden vergrendeld.
14.2 – Gebruiksaanwijzing
De meest gangbare bedieningen moeten op de voorzijde van elke functionele eenheid beschreven zijn:
- openen/sluiten van het apparaat
- in-/uitrijden van het apparaat
- openen/sluiten van de aardingsscheidingsschakelaar
- in-/uitrijden van de smeltveiligheden van de spanningstransformatoren.
Het gebruik moet volledig uiteengezet worden d.m.v. expliciete symbolen en kleurencodes.
Gebruiksaanwijzingen met tekst zijn niet toegelaten.
14.3 – Mechanische veiligheden
De functionele eenheden moeten voorzien zijn van een groot aantal intrinsieke mechanische beveiligingen, om
het gebruik van het apparaat te beveiligen:
- het moet onmogelijk zijn de kabels te aarden wanneer het apparaat niet uitgereden is
- het moet onmogelijk zijn een apparaat in of uit te rijden wanneer de aardingsscheidingsschakelaar gesloten is
- het moet onmogelijk zijn een gesloten apparaat uit te rijden
- automatische ontspanning van de energie-accumulatieveer van het apparaat wanneer het uit zijn cel gereden
is
- het openen van de deur die toegang geeft tot het apparaatcompartiment moet onmogelijk zijn wanneer het
apparaat niet uitgereden is
- toegang tot het compartiment waarin de kabels liggen, moet onmogelijk zijn wanneer de
aardingsscheidingsschakelaar open is
- toegang tot de spanningstransformatoren en hun smeltveiligheden moet onmogelijk zijn wanneer deze niet
uitgereden zijn
- het moet onmogelijk zijn een apparaat uit een cel te nemen indien het uitrijdwagentje niet vast aan de cel
vergrendeld is
- het moet onmogelijk zijn het uitrijdwagentje te ontgrendelen indien de vermogenschakelaar niet op de wagen of
in de cel vergrendeld is
- vergrendeling van het apparaat op het wagentje wanneer dit niet vast met de cel verbonden is
Uitvoering van eender welke van deze beveiligingen d.m.v. een slot of een hangslot is niet toegelaten.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
20 / 25
s
14.4 – Vergrendelingen
De apparatuur moet minstens het volgende d.m.v. slot of hangslot kunnen vergrendelen:
- de stand van de aardingsscheidingsschakelaar, in de stand "apparaat gesloten" en "apparaat open",
- de gesloten stand van de metalen shutters (enkel d.m.v. hangslot),
- het onderbrekingsapparaat in "uitgereden" stand.
- de stand "in werking" en "buiten werking" van de spanningstransformatoren.
14.5 – Documentie en opleiding
Zie hoofdstuk ‘commerciële voorwaarden’
15 - Installatie / Indienststelling
De apparatuur moet door bevoegd personeel worden geïnstalleerd.
De leverancier van de apparatuur moet in staat zijn alle vereiste prestaties te leveren, vanaf de opleiding van het
personeel tot de installatie en de volledige indienststelling ter plaatse indien dit nodig is.
15.1 - Transport
Elke functionele eenheid zal geplaatst en vastgeschroefd worden op een houten vloer. Ze zullen individueel
beschermd worden tegen regen en stof door een verpakking in polyethtyleen. Een omgording in hout zal de
bescherming tegen schokken verzekeren.
15.2. – Manutentie en opslag
De houten vloer waarop de functionele eenheden bevestigd worden moeten verplaatsing met transpalette
toelaten.
Om manutentie d.m.v. versjorren mogelijk te maken, moet elke functionele eenheid voorzien zijn van 4
manutentieringen die op het bovenste deel van het geraamte zijn vastgebout.
Deze manutentieringen moeten makkelijk verwijderd kunnen worden.
De uitrusting opslag in de volgende voorwaarden kunnen verdragen:
- gesloten, normaal verluchte opslagplaats, die het materieel beschermt tegen opspattend water, wind, zand of
rechtstreekse chemische vervuiling,
- vochtigheid conform de vochtigheid gedefinieerd voor de normale bedrijfsvoorwaarden.
- stockage temperatuur : -25°C / + 55°C
15.3. - Inplanting
De apparatuur moet zich bevinden in de lokalen voorbehouden voor de elektrische installaties.
Ze moet op een metalen steunrail worden geplaatst, boven een technische ruimte die toegang tot de kabels
mogelijk maakt.
De vrije ruimte die rond het bord voorzien moet worden, moeten minstens de volgende afmetingen hebben:
- langs de zijkanten:
- achter het bord:
- voor het bord:
- boven het bord:
500 mm
200 mm
1800 mm om de eventuele latere extractie van een functionele eenheid te vergemakkelijken
1700 mm
Het materieel moet door een deur van 2500 mm hoog en 1000 mm breed gereden kunnen worden.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
21 / 25
s
15.4. – Aansluitingen van de MS-kabels
De kabels moeten in elke functionele eenheid langs onder aankomen.
De bodems moeten vooraf doorboord zijn, en de gaten moeten door uitsnijdbare plastic kegels worden
afgedicht.
De kabels moeten aangesloten worden via de voorzijde.
De kabeleindstukken moeten vastgebout worden op te doorboren aansluitvlakken.
In de cellen moeten de kabels d.m.v. beugels worden vastgeklemd.
Wanneer de kabels aangesloten zijn, moet de vloer van elke functionele eenheid door een paneel worden
afgesloten.
15.5. – Aansluitingen van de railstellen
De aansluiting van de railstellen moet gebeuren hetzij via de voorzijde, hetzij via de bovenzijde van elke
functionele eenheid.
De rails moeten onderling en op de uiteinden van de aftakkingen vastgebout worden.
15.6. – Aansluiting van de aardingsrail
De hoofdaardingsrail van het bord moet op elke functionele-eenheidrail worden vastgebout en moet met de
aarding van de post worden verbonden.
15.7. – Aansluiting van de laagspanningskringen
De laagspanningskringen van elke functionele eenheid moeten in de fabriek bekabeld worden. Ter plaatse
mogen enkel de LS-kabels tussen de cellen geïnstalleerd worden, en de verbindingen die van buiten het bord
aankomen.
De aankomst van de externe kabels kan langs de onder- of bovenzijde van elke functionele eenheid gebeuren,
of via eender welk uiteinde van het bord.
De LS-kabels tussen de cellen moeten door de leverancier worden geleverd.
De labeling van de LS-bedrading moet van het tweerichtingstype zijn en moet voldoen aan de aanwijzingen op
de bekabelsschema's die de leverancier bij de apparatuur dient te voegen.
Om de controles en het onderhoud te vergemakkelijken, moet de aansluiting van de beveiligings- en controleeenheid van het type "connector met schroefklemmen" zijn, die individueel losgekoppeld kunnen worden.
15.8. - Indienststelling
De indienststelling van een functionele eenheid moet eenvoudig en snel zijn.
Alle documenten die voor deze indienststelling nodig zijn, moeten door de leverancier van de apparatuur ter
beschikking worden gesteld.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
22 / 25
s
– Instellingen
Bij de indienststelling van een functionele eenheid mogen enkel de volgende instellingen nodig zijn: de
parametrering van de beveiligingen en van de alarmen van de beveiligings- en controle-eenheid.
Ter plaatse moet geen enkele programmering worden doorgevoerd.
- Tests
Om de tijd nodig voor de indienststelling te beperken, moet het voorgestelde materieel zo zijn dat er voor de
indienststelling van de afzonderlijke functionele eenheden niet moet worden overgegaan tot het individueel
testen van elke beveiligings- en meetfunctie.
De tests moeten het volgende omvatten:
- de verificatie van de parametreringen door directe uitlezing,
- de verificatie van de verbindingen op de stroom- en spanningopnemers door secundaire injectie
- de verificatie van de bekabeling van de logische in- en uitgangen
- de bediening van het apparaat d.m.v. een drukknop
- de test van de pilootlijn
Elke configuratie die andere testprocedures vereist, zal geweigerd worden.
15.9 Opleiding en documentie
Zie hoofdstuk ‘Commerciële voorwaarden’.
16. – Onderhoud
De apparatuur moet slechts een beperkt onderhoud vereisen.
Geen enkele toegang tot de onderbrekingscontacten zal aanvaard worden.
In geen enkel geval mag de mobiele apparatuur van het type vermogenschakelaar of contactor meer dan 1-maal
per jaar een geprogrammeerde tussenkomst vereisen, en de tussenkomsten die de demontage van de cellen
vereisen, om toegang tot de binnenzijde van de compartimenten mogelijk maken, moeten met een interval van
minstens drie jaar uitgevoerd worden.
16.1. – Onderhoud van de cellen
In normale gebruiksomstandigheden mogen de cellen geen enkel onderhoud vereisen. Het enige wat nodig mag
zijn, is een visuele controle van de isolerende elementen, van de platen en van de contacten van de
aardingsscheidingsschakelaar, alsook een afstof- en smeerbeurt van sommige onderdelen.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
23 / 25
s
16.2. –Onderhoud van de toestellen
Omdat de onderbrekingsapparaten van het "verzegelde type onder druk" zijn, mag geen enkele tussenkomst
aan de contacten nodig zijn.
De apparaten met SF6 als onderbrekings- en isolatieomgeving moeten "voor het leven" gevuld zijn; dit betekent
dat geen enkele (bij)vulling met SF6 geduld wordt tijdens de levensduur – vastgelegd op 30 jaar - van de
apparaten.
Bovendien dient hoogstens om de 10.000 schakelingen of om de 10 jaar een onderhoudsbeurt uitgevoerd te
worden op de mechanische bediening.
16.3. – Onderhoud van het beveiligings- en controlesysteem
De digitale technologie moet het beveiligings- en controlesysteem voldoende betrouwbaar maken om geen
geprogrammeerd onderhoud te vergen.
16.4. – Voorwaardelijk onderhoud
Om de onderhoudswerkzaamheden te vergemakkelijken, moeten de functionele eenheden minstens uitgerust
zijn met de volgende indicatoren of melders:
- schakelingenteller
- registratie van de som van de onderbroken stromen
- verificatie van de druk van het SF6 (in optie)
- bewaking van de uitschakelkring
- automatische bewaking van de beveiligings- en controle-eenheid
Deze informatie moet op afstand doorgegeven kunnen worden d.m.v. het systeem voor controle op afstand.
17. - Commerciële voorwaarden
De geselecteerde leverancier moet kunnen bewijzen dat hij minstens 30 jaar ervaring heeft op het gebied van
het betreffende MS-materieel (normale levensduur van middenspanningsmaterieel).
De leverancier moet bovendien een ervaring van minstens 5 jaar op het gebied van de digitale beveiliging
kunnen bewijzen.
Elke fabricage waarvoor geen officieel ISO 9000-label is afgeleverd door een erkend organisme zal geweigerd
worden.
Elke wijziging van de technische inhoud na de datum waarop de bestelling is geplaatst, moet het voorwerp
uitmaken van een avenant op de met de leverancier overeengekomen leveringsdatum.
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
24 / 25
s
17.1. – Offerte
De termijn voor het opstellen van een offerte op basis van de voorgaande informatie bedraagt twee weken.
De offerte zal het voorwerp uitmaken van een bestek dat het volgende omvat:
- het technische antwoord, globaal en per functionele eenheid, op de onderhavige beschrijving
- de voorgestelde afwijkingen t.o.v. de onderhavige beschrijving
- de prijs van de volledige levering
- de commerciële en juridische voorwaarden van de offerte.
Op verzoek moeten de volgende elementen bij dit document worden gevoegd:
- technische documenten waarin het materieel wordt voorgesteld
- eendraadsschema's voor alle borden
- de functionele L.S.-schema’s
- afmetingen- en inplantingsplannen, met bevestiging en doorvoering van de kabels
- representatie van het vooraanzicht van het materieel
- de lijst met de testcertificaten overeenkomstig de gevraagde prestaties
- diensten verbonden aan de levering van het materieel en in de prijs van het geheel geïntegreerd
- eventuele opties, met hun prijs en gevolgen op de terbeschikkingstelling van het materieel
- de bedrijfs- en onderhoudsdocumenten
- de becijferde lijst van de reserveonderdelen, met vermelding van de gemiddelde leveringstermijnen
- de waarborgvoorwaarden.
17.2. – Productie en levering
Het materiaal zal tijdens de productie geïnspecteerd kunnen worden, in eender welke van de eenheden die aan
de productie meewerken. Er zal daarentegen geen keuring vereist zijn in de fabriek op het einde van de
productie.
Bij levering van het materieel moeten alle documenten nodig voor de installatie, de indienststelling, het bedrijf en
het onderhoud meegeleverd worden.
De leverancier verbindt zich ertoe, binnen de in de offerte voorziene voorwaarden, voor de opleiding voor de
normale uitvoering van deze activiteiten te zorgen.
17.3. - Tests
- Typetests
De leverancier van de apparatuur moet de volgende typetestcertificaten kunnen voorleggen:
- test van het diëlectrische houdvermogen bij spanningsschokken
- test van het diëlectrische houdvermogen bij industriële frequentie
- opwarmingstest
- test van het houdvermogen bij toelaatbare korteduurstroom
- mechanische-werkingstest
- verificatie van de beschermingsgraad
- verificatie van het onderbrekingsvermogen van de apparaten
- verificatie van het inschakelvermogen van de apparaten
Deze tests moeten uitgevoerd worden conform de normen of aanbevelingen van de overeenstemmende IEC's.
- Individuele serietests
De leverancier van de apparatuur dient de volgende certificaten van individuele serietests voor te leggen:
- test van het diëlektrische houdvermogen bij industriële frequentie
- mechanische-werkingstest
- functionele tests van de LS-relais en -hulpelementen
- verificatie van de conformiteit met de plannen en schema's
CDCMCsetNL (20/07/17) index D
25 / 25
Download