Samenvatting teksten pedagogische stromingen

advertisement
Teksten Pedagogische Stromingen
Tekst 1: Van critical pedagogy naar een kritische pedagogiek
1. Critical pedagogy: het werk van Henry Giroux
Toenemende invloed van de Cultural Studies
Vanaf het begin van de jaren ’90 was Giroux’ vormgeving van de critical pedagogy steeds
sterker onderhevig aan invloeden vanuit de Cultural Studies. Deze vallen binnen de
kritische traditie en houdt zich bezig met de studie naar de populaire cultuur. Ze vindt haar
oorsprong in de Frankfurter Schule, maar heeft zich vrij snel gedistantieerd van een aantal
uitgangspunten van deze school. De Cultural Studies heeft ook invloeden ondergaan van het
symbolisch interactionisme en de discourse analysis.
Giroux spitste zich aanvankelijk toe op de analyse v fenomenen uit de jeugdcultuur, pas
later kreeg hij aandacht voor de leefwereld v kinderen. Midden de jaren ’90 klaagt Giroux de
gebrekkige aandacht voor de Cultural Studies aan vanuit de onderwijswereld. Al wie begaan
is met het pedagogische, dient namelijk in te zien dat de school niet langer de leerplaats bij
uitstek is, maar dat websites, film en advertenties even belangrijke leerplaatsen vormen
(populaire cultuur). Populaire cultuur bevat eveneens belangrijke leerplaatsen.
Giroux’ belangrijkste thema’s: jongeren als object van angst en verlangen en kinderen en
Disney
De rode draad doorheen het werk van Giroux is zijn analyse hoe de jeugd sociaal
geconstrueerd en door de media gepresenteerd wordt. Hierin bevinden zich 2
constanten: de wijze waarop de jeugd vaak de zondebok krijgt toegespeeld voor sociale
problemen (object van angst) en de wijze waarop de media via allerlei advertenties aan het
beeld van jeugd vormgeeft (object van verlangen).
In ‘the mouse that roared’ (boek) wil Giroux aantonen hoe door de massa-industrie
geproduceerde beelden ons dagelijks leven vullen en onze persoonlijke waarnemingen en
verlangens kleuren. Hij noemt de Disney Company als een exemplarisch voorbeeld
(disneyfication). Disney laat toe om te dromen in een sfeer van avontuurlijke onschuld.
Disney is echter meer dan enkel entertainment. Giroux meent dat Disney een belangrijke rol
speelt in de constructie van nationale identiteit, genderrollen en waarden die wij bij opvoeding
en onderwijs van belang achten. Hij is er dan ook van overtuigd dat Disney, en populaire
cultuur in het algemeen, een plaats op de pedagogische agenda dient te krijgen. Hij formuleert
een viervoudige oproep:
-
Er is nood aan een analyse van de invloed van Disney
-
Entertainment moet op de politieke en pedagogische agenda geplaatst worden
-
Opvoeders moeten inzicht krijgen in de totstandkoming van betekenissen van sociale
groepen
-
Populaire cultuur moet onderdeel zijn van het leerplan op school
Critical pedagogy, radicale democratie en sociale rechtvaardigheid
Culturele platformen vormen in wezen pedagogische platformen, in die zin dat zij individuen
en groepen vorm geven en bijgevolg een belangrijke strijdplaats worden voor een radicale
democratische politiek. Giroux wijst op de mogelijkheid van cultuur als ruimte voor strijd
en verzet. De combinatie van critical pedagogy en cultural studies moet uiteindelijk leiden tot
de realisatie van een radicaal democratisch project waarbij onderwijs, cultuur en samenleving
gestoeld worden op sociale rechtvaardigheid als enige leidende principe.
2. Kritiek op de critical pedagogy
Ontkenning v kinderen als actieve betekenisverleners
In de analyses van Giroux wordt op geen enkel moment aandacht besteed aan wat het
mediapubliek zelf aan interpretaties, ideeën en gevoelens naar voor brengt. Een voorbeeld
van een meer humanistische benadering is ‘Children and media risks’ van Olesen. Hij
focuste op het fenomeen van horrorfilms op tv en ging daarbij het verschil in ‘risk management’
tegenover kinderen en jongeren na tussen ouders en kinderen. Ouders verbieden deze films
meestal omdat ze een lage sociale en culturele waarde hebben. Maar kinderen blijken een
heel andere vorm van ‘risk managment’ te hebben. Een ander voorbeeld is het onderzoek
van Kelley, Buckingham en Davies rond de wijze waarop kinderen seksueel gedrag uit bv.
soaps interpreteren.
Opvoeding als middel-doel denken: een radicale kritiek
De historisch verworven gedachte dat opvoeding en onderwijs er zijn om het kind te redden
voor de samenleving en de samenleving te redden voor het kind, is de laatste jaren sterk
onder vuur komen te liggen.
Heyting meent dat de traditionele overtuiging dat de opvoeding door het tot stand brengen
van een gemeenschappelijke waardenbasis bijdraagt tot maatschappelijke integratie, niet
langer houdbaar is. Ze getuigt van een bijzonder groot geloof in de opvoedeling. Ze ziet
opvoeding als een zelforganiserende zelfhandhaving
die open is naar de toekomst. Volgens Heyting is een aanpassing van het opvoedingsbegrip
in minstens 2 opzichten noodzakelijk:

Opvoeding kan niet langer begrepen worden als de realisatie van het
maatschappelijk goede. De definitie van het goede moet dan vooraf gaan aan de
realisering ervan, waardoor de actieve status van de opvoedeling als betekenisverlener
niet tot zijn recht kan komen.

De opvoedingswetenschap mag er niet van uitgaan dat wie niet kan plannen ook
machteloos is.
Ook Biesta laat de idee van een geplande opvoeding varen, waardoor de opvoeding louter te
definiëren zou zijn in termen van overdracht. Opvoeding is volgens haar een gezamenlijk
handelen
tussen
opvoeder
en
opvoedeling,
dat
maakt
dat
de
wereld(en)
gemeenschappelijk word(en) gemaakt. Ze ziet opvoeding als een construerende en creatieve
activiteit. Het is een proces van wederzijdse handelingscoördinatie.
Biesta heeft bovenstaande ideeën uitgewerkt in een artikel en formuleert daarbij een kritiek
op de vormgeving aan een critical pedagogy zoals voorgesteld door Giroux. Centraal staat
de erkenning van de onmogelijkheid van een kritische opvoeding. Onmogelijkheid staat
daarbij niet tegenover mogelijkheid, maar voor onvoorspelbaarheid. Biesta wijst op de
onmogelijkheid van opvoeding, van demystificatie en van rechtvaardigheid. Deze
onmogelijkheden zouden telkens een bepaald mogelijke opwekken.
-
Onmogelijkheid van opvoeding: wat aangereikt wordt door de leerkracht, wordt door
de leerling actief aangepakt en net dit maakt de act van opvoeden tot een
onvoorspelbaar gegeven. De enige mogelijke houding lijkt die van een fundamentele
onwetendheid te zijn. Een onwetendheid die niet claimt hoe de toekomst er zal uitzien
of zou moeten uitzien. Een onwetendheid die ruimte creëert voor de mogelijkheid tot
onthulling of openbaring. Kortom, een emancipatorische onwetendheid.
-
De idee dat onwetendheid een belangrijke rol kan spelen in de critical pedagogy is
contradictoir aan een fundament binnen de kritische traditie, namelijk de idee dat
emancipatie pas kan gerealiseerd worden als mensen een duidelijk inzicht hebben in
hun eigen situatie. De veronderstelling daarbij is dat kennis gebruikt kan worden om
te illustreren hoe macht werkt en dat het op die manier kan functioneren als een
instrument in de strijd tegen deze machtsmechanismen. De vraag rijst hierbij of de
kennis die opgeleverd wordt door de kritische instantie dan wel zelf vrij is van alle
machtsmechanismen. Als kennis niet langer een instrument is in de strijd tegen
macht, betekent dit het einde van kennis als kritisch instrument en bijgevolg het einde
van de mogelijkheid tot demystificatie. Dan rest ons de vraag of wij, gezien de
onmogelijkheid tot demystificatie, gedoemd zijn tot het eeuwig gevangen blijven
binnen het systeem. Hierachter gaat de vraag schuil of wij ooit in staat zijn om een
plaats buiten het systeem in te nemen om van daaruit het systeem kritisch te bekijken.
Ook Masschelein streeft naar de ontwikkeling van een concept van kritiek dat niet gebonden
is aan een positief utopisme en daarmee samenhangend naar een concept van pedagogisch
handelen dat niet instrumenteel is. Volgens Masschelein dient men de vraag te stellen of een
kritische pedagogiek wel een project, een visie, een utopie nodig heeft. De rode draad in de
kritiek van Masschelein tegenover de critical pedagogy is kritiek op de conceptualisatie
van opvoeding en onderwijs dat ten dienste staat van een utopisch project.
Tekst 2: Between a contaminated past and a compromised future: the case of te
Ghent orphanages (1945-1984)
1. In search of the histories of Ghent orphanages after the second world war
Reeds in de 7e eeuw was er al sprake van zorg voor wezen, dit gebeurde door religieuze
instituten. In 1615 opende het eerste weeshuis in Gent. in 1948 sloot het laatste zijn deuren.
Onderzoek van de voorbije decaden:
-
Cunningham: het beeld van kinderen in armoede veranderde in de 17e eeuw in
Engeland, naargelang er meer projecten voor armoede waren.
-
Cooter: gebruikte de geschiedenis van gezondheid als lens
-
Dekker: groeiende wil om het kind te veranderen en te heropvoeden
Er is veel onderzoek gebeurd, maar niet veel over de weeshuizen in Gent. Dit artikel gaat
daarover in de periode 1945 tot 1984. In deze periode smelten de jongens- en
meisjesweeshuizen samen. De studie moet gesitueerd worden in een groeiende
internationale onderzoekstraditie naar de geschiedenis van het risicokind. De meeste auteurs
situeren het begin van het risicokind in het begin van de 19e eeuw. In de 19e en 20e eeuw
werden instituten gebouwd voor wezen, vondelingen, zwervers en verwaarloosde kinderen.
De instituten werden gezien als een oplossing om deze ‘ongecontroleerde kinderen’ te
redden. Het was vooral een zorginstituut voor risicokinderen en pre-delinquente
kinderen, minder voor wezen.
2. From a legal to a normative interpretation of the orphaned child
Double orphans to social cases
In 1811 maakten de autoriteiten het onderscheid tussen wezen, vondelingen en
verwaarloosde kinderen. Een persoon is wees als deze geen moeder en geen vader meer
heeft en als deze niet de middelen heeft om voor zichzelf te zorgen. Dit onderscheid leidde tot
3 types zorg. Wezen kwamen terecht in een weeshuis. Weeshuizen in het centrum waren in
de eerste plaats voor kinderen zonder ouders.
In de 20e eeuw kwam hier verandering in. In 1940 waren er voor het eerst meer ‘social
cases’ kinderen aanwezig in het weeshuis dan echte wezen. Dit werd nog extremer na de
WOII. Wat zijn dan de toelatingsvoorwaarden van een weeshuis?

Van 1945 tot 1950 waren er 2 redenen: ofwel had het kind geen vader of moeder
meer (18%), ofwel was het gelabeld als een ‘social case’ (82%). Een kind werd als
‘social case’ gelabeld, wanneer de ouders niet in staat waren het kind op te voeden.

Op het einde van de jaren ’60 werd het ‘niet in staat zijn het kind op te voeden’ meer
specifiek. Het werd gedefinieerd in termen van ‘moreel incompetent’, ‘ongunstige
familiale situatie’, hospitalisatie, zwangerschap,.. De meerderheid (70%) van de
kinderen eindigden echter in een weeshuis door de scheiding v zijn ouders.

In de 20e eeuw werd de definitie van een risicokind niet langer op een manier
ingevuld die verwijst naar de legale status van het kind. De definitie van een risicokind
kreeg een normatieve invulling. Het risicokind was een kind van ouders die niet goed
genoeg waren om voor hun kinderen te zorgen. De kinderen waren in moreel gevaar.
From a contaminating to a favourable environment
Het was belangrijk dat kinderen niet dezelfde wijze van leven aannamen als hun ouders.
Daarom moest een duidelijk heropvoedingsproject gestart worden. Men was ervan
overtuigd dat een gunstige omgeving enkel positieve effecten kon hebben als de slechte
invloeden (van ouders) reeds op jonge leeftijd weggenomen werden. De kinderen moesten
genormaliseerd worden door discipline.
Interventie door de overheid in de private sfeer zou niet mogelijk geweest zijn zonder de wet
op kinder- en jongerenbescherming van 1912.
3. Becoming an orphaned child
Personen in het weeshuis werden zo opgevoed dat ze zich ook werkelijk ‘wees’ voelden.
Ze werden verteld dat ze blij mochten zijn dat ze daar waren, want noch hun moeder noch hun
vader wou hen. Het labelen van een kind als wees autoriseerde de plaatsing in een
weeshuis. Bovendien werden zo de problemen van de familie (bv armoede) gedeeltelijk
verborgen. Sociale problemen werden omgevormd in pedagogische problemen. Ferguson
noemde dit de criminalisatie van de armoede: de overheid plaatste kinderen uit armoede in
zorginstituten, i.p.v. de familie in nood te helpen. Het label ‘wees’ veroorzaakte zowel reacties
van medelijden als reacties met verbale beledigingen. Sommigen reageerden zelfs alsof ze
een ziekte hadden.
Het doel van een weeshuis was dus de heropvoeding van risicokinderen tot toekomstige
goede burgers. Ze werden beschouwd als ‘de ander’ om later ‘hetzelfde’ te worden. Er werd
gehoopt dat, wanneer de kinderen veranderd waren, ze ook hun familie zouden op een
positieve manier beïnvloeden.
4. Concluding reflection
Het weeshuis werd abrupt gesloten. De kinderen die er nog leefden, gingen ofwel terug naar
huis, ofwel moesten ze op hun eigen benen staan. Hetgene waar iedereen zo naar uitkeek
(het verlaten van het weeshuis), werd uiteindelijk een heel moeilijke tijd.
TEKST 3: Dadelijk kookt hij over lijk een melksoep. De representatie van
hyperactiviteit in vrouwenmagazines en praktijktijdschriften voor leerkrachten
(1965-heden)
Tekst 1: Van critical pedagogy naar een kritische pedagogiek
1. Inleiding
De actuele theorievorming over de ontwikkeling van kinderen definiëren kindzijn als een
relationeel concept. De relaties tussen kinderen vormen het vertrekpunt van studie. Zo
beoogt men een kijk op kindzijn die rekening houdt met de sociale, economische en culturele
contexten waarbinnen beelden van kinderen vandaag vorm krijgen. De betekenis van
kindzijn wordt dus steeds geconstrueerd en gereconstrueerd binnen de specifieke context.
De kritische functie van deze relationele benadering ligt dan onder meer in het doorbreken
van de polarisatie tussen kindzijn en volwassen zijn.
Het lichaam beleeft een revival als thema binnen de sociale theorievorming. Ook binnen de
kindzijn-studies is er aandacht voor de rol van het lichaam. Deze studies vormen een
alternatief voor de louter biomedische invulling van het lichaam zoals die in klinisch
psychologische studies naar voren komt.
In dit artikel wordt vanuit de relationele benadering van kindzijn aandacht besteed aan de
vertogen over het hyperactieve lichaam van kinderen (ADHD). Op basis v analyses van de
belangrijkste magazines voor vrouwen en praktijktijdschriften voor leerkrachten, wordt
onderzocht hoe de voorbije decennia het hyperactieve kind geconstrueerd en
gereconstrueerd is. In tweede instantie wordt dit beeld gelinkt aan de voorstelling van de
ideale moeder en leerkracht.
2. Generationing als conceptueel werkinstrument
Generationing wordt door Alanen gedefinieerd als ‘processes through which some individuals
become (are constructed as) children, while others become (are constructed as) adults, having
consequences for the activities and identities of inhabitants of each category as well as for
their interrelationships’. Het doel van de analyse is het ontdekken van de karakteristieken
op basis waarvan men kinderen en volwassenen gaat onderscheiden.
Kindzijn als een relationeel construct wordt vanuit 2 oogpunten ingevuld:

Vanuit ontwikkelingsoogpunt verwijst het naar het verschil tussen kind en
volwassene en hun wederzijds gerelateerd zijn binnen een historisch-biografische
context.

Vanuit generationeel oogpunt verwijst het naar verwantschapsrelaties binnen een
bredere maatschappelijke context.
Kindzijn binnen de context van de laatmoderniteit kenmerkt zich door een verweven zijn van
beide aspecten. De studie van kindzijn vraagt om een multiperspectiviteit, waarbij het doel
van het kindzijnonderzoek gesitueerd wordt in het in kaart brengen van de culturele
grammatica die de sociale en generationele relaties tussen kinderen en volwassenen in een
samenleving structureert.
3. Het ‘ongedurig kind’ en de ‘begrijpende, lieve moeder en leerkracht’
De rode draad doorheen de wetenschappelijke vertogen over hyperactiviteit in de jaren ’60
betreft de vraag of hyperactiviteit een gedragsstoornis heeft die haar oorzaak vindt in een
organische afwijking, dan wel kan bestaan zonder een lichamelijke afwijking. Na WOII was
er evidentie gevonden voor een verband tussen hersenbeschadiging en hyperactief
gedrag. De gangbare term was toen het ‘brain-injured child’. Dit werd in de jaren ’50 in vraag
gesteld.
De inhoud en de toonaard van de magazines voor ouders en de praktijktijdschriften voor
leerkrachten staan in de jaren ’60 en begin jaren ’70 ver af van de medische vertogen over
hyperactiviteit. Nochtans was er wel aandacht voor (de problemen van) kinderen. De thema’s
die aan de orde komen hebben doorgaans betrekking op opvoedkundige beslommeringen van
ouders bv. mijn kind moet geopereerd worden. De term hyperactiviteit bleef echter afwezig
uit de magazines en tijdschriften, terwijl het in de medische artikels net veel voorkwam.
Als het dan toch eens voorkwam, slaat de term op mogelijk gedrag van kinderen in een
bepaalde periode van hun leven (zenuwachtige, ongehoorzame periodes).
Het woelige en het nerveuze kind
Men gaat kinderen in verschillende groepen classificeren en deze classificatie dekt de
volledige populatie. Er vindt dus geen afzondering van kinderen met bijzondere karakter- of
gedragsmoeilijkheden plaats, maar veeleer probeert men orde te krijgen in de verschillende
soorten kinderen die er bestaan. Men wijst de ouders er echter voortdurend op dat de
meeste kinderen mengtypes zijn. De zoektocht naar het classificeren van kinderen kadert
vaak binnen het proberen formuleren van een antwoord op concrete opvoedingsvragen
waarmee ouders worstelen. Moeilijk gedrag van kinderen wordt echter niet of nauwelijks
geproblematiseerd. De meeste artikels beklemtonen het natuurlijke karakter van ongedurig,
agressief en opvliegend gedrag. Er is een bijzondere verdraagzaamheid tegenover
kinderen die lastig en vervelend gedrag vertonen.
Een liedje neuriën weerspiegelt, samen met de glimlach, de rust en kalmte van het gemoed
Tegenover het beeld van het natuurlijke kind, plaatst men de idee van de begrijpende,
lieve moeder. Hartelijkheid en tederheid vormen de kernbegrippen waarmee de moeder de
relatie met haar kinderen dient vorm te geven. Ook in de praktijktijdschriften voor leerkrachten
wordt het belang van een liefdevolle houding ten opzichte van het lastige en stoute kind
frequent gearticuleerd. De oproep naar liefde en tederheid gaat evenwel sterk gepaard met
een duidelijke vingerwijzing naar die ouders die onvoorwaardelijke liefde gelijk schakelen
met een wijze van opvoeden waarin alles toegelaten is.
4. Het ‘te duchten kereltje’ en de ‘alerte ouder en leerkracht’
De publicatie van de DSM-III in 1980 markeert een nieuwe wending in de geschiedenis van
de omgang met ‘afwijkend’ gedrag van onrustige kinderen. In tussentijd suggereert een brede
waaier aan psychopedagogisch onderzoek dat ADHD zowel biologische als sociale
oorzaken kan hebben. Er is een toenemend geloof in vragenlijsten als diagnostisch
hulpmiddel en in de behandeling van hyperactiviteit door middel van trainingen in
gedragsmanagement voor ouders en leerkrachten in combinatie met trainingen in sociale
vaardigheden voor de probleemkinderen.
Gedragsmodificatie presenteert zich als een waardig alternatief voor medicatie. In het
wetenschappelijk onderzoek komt momenteel de nadruk steeds meer te liggen op
neurobiologische en neuropsychologische verklaringsmodellen, wat met een nieuwe
belangstelling voor medicamenteuze behandelmethoden gepaard gaat. Tegelijkertijd maken
ook steeds meer alternatieve theorieën opgang. Een van de meest populaire is de idee
dat kinderen met ADHD ‘nieuwetijdskinderen’ zijn, zeer gevoelig en intuïtief, met veel
innerlijke wijsheid en een sterke band met de natuur, wat hen soms paranormale gaven zou
geven.
Het adieu van de kwajongen
Vanaf het midden van de jaren ’70 is het opmerkelijk hoe het probleemkind ook in de
vrouwenmagazines en praktijktijdschriften voor leerkrachten zijn intrede doet. In de
beschrijving van kinderen verdwijnen metaforen en vergelijkingen die refereren aan de
natuurlijke status van kinderen ten voordele van een medisch en psychologisch jargon over
kinderen.
Terwijl in de jaren ’80 heel regelmatig artikels verschijnen over kinderen met een mentale of
fysieke handicap of over kinderen met spraak- en taalstoornissen, gaat naar hyperactiviteit
bijzonder weinig aandacht uit. De sfeer lijkt echter om te slaan vanaf het ogenblik dat de
term ADHD en de bijhorende behandeling met medicatie ingeburgerd geraakt. Vanaf het
begin van de jaren ’90 verschijnen in de praktijktijdschriften regelmatig artikels over kinderen
met ADHD. Het kind met ADHD wordt voorgesteld als gevaarlijk en bijzonder vervelend in de
omgang. De beschrijvingen van kinderen met ADHD worden in heel wat artikels ondersteund
adhv cartoons, omdat hyperactiviteit moeilijk visualiseerbaar is.
Het is de bakker die zijn stiel moet kennen, zo niet laat hij het beter zo
Ook het beeld van de ideale ouder en leerkracht wordt beïnvloedt door psychologische en
medische denkmodellen vanaf de 2e helft van de jaren ’70. Van de ouder en leerkracht wordt
voortaan verwacht dat ze luisteren naar de arts en de psycholoog. Dit impliceert 2 zaken:
ten eerste dat zij voortaan bij de opvoeding v hun kinderen alert moeten zijn voor het advies v
belangrijke derden, ten tweede stellen we vast hoe een verhoogde aanwezigheid van de
psycholoog en de arts in de artikels bijdraagt tot een steeds verdergaande professionalisering
van het opvoeden van kinderen. Het opvoeden van kinderen krijgt geleidelijk aan het statuut
van een beroep. Opvoeden veronderstelt op die manier veel meer dan enkel liefde en
genegenheid.
Beide elementen dragen bij tot de creatie van het beeld van de begeleidende ouder en
leerkracht. Centraal staat voortaan de professionele ouder en leerkracht die zowel in formele
als informele momenten diegene is die het kind begeleidt en stimuleert in zijn groei en
ontwikkeling.
5. Discussie en conclusie
Er is de voorbije jaren al herhaaldelijk over een toenemende en hernieuwde medicalisering
van de leefwereld van kinderen gerapporteerd. Een opvallend aspect hierbij is het sterk
toegenomen gebruik van psychofarmaca door kinderen. Sinds het begin van de jaren ’90
zijn steeds meer kinderen met ADHD medicatie gaan nemen.
Over medicalisering en ADHD is al bijzonder veel geschreven. 2 thema’s zijn het vermelden
waard:

Onderzoek naar het schuldgevoel bij ouders ten gevolge van het innemen v Rilatine
door hun kind met ADHD. Het medicaliseren van probleemgedrag bij kinderen zou tot
een vermindering of zelfs verdwijning van het schuldgevoel bij ouders leiden.
Door de diagnose worden het gedrag en de problemen van het kind namelijk als een
dysfunctie van de hersenen geduid.

Het onderzoek naar de begripsgeschiedenis van hyperactiviteit staat nog volop in zijn
kinderschoenen. De leidende hypothese in het onderzoek van Brancaccio is dat de
veranderingen in de manier van lesgeven zorgde voor de creatie van een steeds
groter wordende groep ‘unruly children’.
Door kindzijn vanuit een expliciet relationele benadering te analyseren, heeft men in dit artikel
proberen aantonen hoe belangrijk het is het beeld van het hyperactieve kind steeds tegen
de achtergrond van zijn omgeving te bekijken. Er bestaat geen beeld van het hyperactieve
kind zonder dat er ook een corresponderend beeld van de zorgende volwassene bestaat. Deze
beelden hebben de voorbije decennia grondige wijzigingen doorgemaakt. De hele discussie
rond hyperactiviteit en de toenemende medicalisering plaatst de culturele geladenheid v zowel
afwijkend lichamelijk gedrag als v goed ouderschap op de achtergrond.
TEKST 4: De gelukkige jeugd: realiteit of mythe?
1. Kunnen kinderen nog kinderen zijn?
De vraag of kinderen nog voldoende tijd en ruimte krijgen om echt kind te zijn werd voor het
eerst gesteld in het begin van de jaren ’80. Neil Postman maakte zich toen zorgen over de
toenemende invloed van televisie op het leven van kinderen. Postman sprak dan ook over
een verdwijnend kindzijn. Veiligheid en onschuld hadden plaats gemaakt voor de
indringendheid van geweld, agressie en seksualiteit. Tegenwoordig wil men soms alles wat
met technologie te maken heeft uit de kindertijd bannen, omdat dit de typische kinderlijke
creativiteit in de kiem zou smoren.
Men is zich daarnaast ook zorgen gaan maken over de druk en drukte in het leven van
kinderen. Deze zouden door hun kindertijd gejaagd worden met het oog op het zo vroeg
mogelijk bereiken van successen. Carl Honoré stelde in zijn boek ‘Slow kids’ (2009) dat
kinderen van vandaag voortdurend lijden aan keuzestress. Het aanbod aan activiteiten en
mogelijkheden is zo groot dat kinderen aan deze toegenomen keuzevrijheid ten onder gaan.
Postman en Honoré zien echter iets heel belangrijk over het hoofd: ze vergeten dat kinderen
en hun kindertijd steeds verbonden zijn met hun maatschappelijke context in tijd en ruimte.
Dit gaat over het besef dat er niet zoiets bestaat als de natuurlijke kwaliteiten of kenmerken
van een kind. Iedere samenleving creëert beelden van hoe het kind en de kindertijd zouden
moeten zijn. Zo hielden we heel lang van het kind als engel, tot Tom Sawyer en Pietje Bel hun
intrede maakten, en we de idee kregen van een kind als bengel. Dit is het begin van onze
waardering voor het mondige kind, een beeld dat vandaag steeds sterker aan belang wint.
Er is dus geen één duidelijke, vastomlijnde definitie van 'het kind'. Er zijn grote culturele
verschillen in wat als voor de kindertijd wenselijk wordt beschouwd.
2. Generationing als tool om naar de gelukkige kindertijd te kijken
Het bovenstaande beeld doet vermoeden dat ook de aandacht voor het geluk van kinderen
samenhangt met het dominante kindbeeld op dat moment in die samenleving. Geluk wordt
dan een kenmerk dat niet van nature uit met de kindertijd verbonden wordt, maar op een
bepaald moment als van essentieel belang voor de kindertijd zal beschouwd worden. de
typische koppeling tussen geluk en de kindertijd is dan ook een uitdrukking van de moderne
tijd.
Om tot een grondige en genuanceerde analyse van de ‘gelukkige kindertijd’ te komen,
wordt in het artikel gebruik gemaakt van generationing als methodologische tool. Analyse
van generationele praktijken moet het mogelijk maken zicht te krijgen op wat kindzijn vandaag
betekent.
3. De idee v kinderlijke onschuld
Peter Stearns situeert het begin van de aandacht voor een gelukkige kindertijd in de 2e helft
van de 18e eeuw. De definitieve doorbraak komt er dan kort na de 20e eeuw.
De idee van het onschuldige kind wordt in de eerste plaats gekoppeld aan het werk en het
gedachtegoed van Rousseau (reformpedagogiek). Volgens hem kunnen in de kinderlijke
natuur 3 dimensies onderscheiden worden:

Antropologisch concept: psychologische en lichamelijke kenmerken van kinderen en
jongeren

Verschil tussen kind en samenleving: onschuld <-> amoraliteit

De natuur van het kind symboliseert een utopie
Rousseau’s kindconcept beklemtoont de status van het kind als een mens en niet als een
minivolwassene. Dit kindbeeld kan gezien worden als het begin van een pre-romantische
kijk op kindzijn. Het kind leeft in volledige eenheid met zichzelf, er is nog geen sprake van de
dichotomie tussen natuur en cultuur. In de ontwikkeling van het kind wordt de evolutie van de
mens gerepresenteerd:

1e fase: Kinderen leven in het gouden en goddelijke tijdperk van de vroege primitieve
mensen

2e fase: Heroïek van de Klassieke Oudheid

3e fase: Rationele en bourgeois denken van de Moderne Tijd
Kinderen vertonen dus oorspronkelijk de kenmerken van een edele wilde of een naïef genie
en ze leunen nog heel sterk aan bij hun goddelijke oorsprong. Het verschil tussen kind en
volwassene ligt in het verschil tussen wat kan zijn en wat is. Kinderen symboliseren de hoop
op een betere toekomst.
In de reformpedagogiek vinden we een radicaal doordenken van Rousseau’s kinderlijke
natuur terug. De reformpedagogiek ontwikkelt een kindbeeld dat volledig gedomineerd wordt
door de idee van de kinderlijke subjectiviteit. In de reformpedagogiek vormen de ervaring, de
zelfontwikkeling, de spontaniteit en de creativiteit van het kind de kernwoorden. Hiermee
verdwijnt het klassieke beeld van het op te voeden kind, en maakt het plaats voor het beeld
van het kind dat zichzelf weet op te voeden. Opvoeding en onderwijs vervullen een louter
faciliterende rol.
Heel wat reformpedagogische theorievorming draagt een religieuze dimensie in zich bv het
werk van Montessori. Het gelukkige kind is het natuurlijke kind, dat vanuit zijn eigen drijfveren
ervaring opdoet en zichzelf vorm geeft. De volwassene rest alleen nog de heilige plicht zich
aan de spiritualiteit van het kind te onderwerpen. Montessori beweert dat het kind twee
persoonlijkheden kent:

Het kind als nakomeling van de volwassenen, hulpeloos en bekoorlijk, maar ook met
gebreken.

Het kind beschikt over scheppende krachten en een innerlijke leiding, brengt hoop op
een nieuwe toekomst, is goddelijk en vergelijkbaar met de Messias.
4. Doorbraak van de idee van een gelukkige kindertijd
Op het einde van de 19e eeuw is de aandacht voor het belang ve gelukkige kindertijd steeds
sterker gaan toenemen. Geluk wordt een essentieel iets, als we willen dat kinderen zich tot
normale volwassenen ontwikkelen. 3 ontwikkelingen hebben hierin een centrale rol
gespeeld: de doorbraak van de commerciële (kinder)industrie, een doorgedreven
professionalisering v opvoeding en het dalende sterftecijfer bij kinderen. Deze 3 worden verder
uitgelegd.
You gotta smile to be happy
Stearns situeert de ontwikkeling van de Europese consumptiesamenleving in de 18e eeuw.
Een invloedrijke consumptiegolf vangt aan omstreeks 1850. Deze kent een sterke progressie
omstreeks 1920. Op dat ogenblik vertoont de Europese samenleving alle kenmerken van onze
huidige consumptiesamenleving. Zelizer geeft aan hoe kinderen geleidelijk verdwijnen uit
het arbeidsproces zonder daarbij hun economische betekenis te verliezen. De sentimentele
waarde van kinderen en kindzijn komt voortaan centraal te staan. Van een kind werd liefde,
een lach en emotionele voldoening verwacht, geen geld of arbeid. Kinderen en kindzijn
verschijnen in sterk geromantiseerde termen.
Dit nieuwe kindbeeld vond onmiddellijk ook ingang in tal v advertenties. Tegelijkertijd
beïnvloedt het ook de populariteitsgraad van bepaald soort speelgoed. In deze periode
verschijnen ook de eerste kindsterretjes. Deze lijken levende poppen die het nieuwe geluk
maximaal moeten symboliseren. Er was ook de invloedrijke Disney Company die de toon
van de kindertijd definitief zou bepalen. Disney verschijnt als het land der wensen dat fantasie
en plezier combineert met de kans een meer kleurrijke en vredevolle wereld te creëren.
Cross verklaart het succes van het onschuldige kindbeeld door de duidelijke verwantschap
met de heimwee van volwassenen naar het verleden. Een voorbeeld hiervan ziet Cross op
het einde van de 19e eeuw wanneer een ware Santa Claus cultus ontstaat op hetzelfde
moment dat het uitwisselen van geschenken steeds sterker gecommercialiseerd raakt. Santa
Claus vertegenwoordigde zowel de nieuwe sentimentele houding tegenover kinderen als de
overvloed van de nieuwe consumptiesamenleving.
Opvoeden als ‘making the child as happy as possible’
De aandacht voor het geluk van kinderen en de daaruit voortvloeiende sentimentalisering van
kindzijn leidt tot een breuklijn tussen kindzijn en volwassen zijn, waarbij kinderen bekleed
worden met specifieke noden en behoeften. Niet langer het controleren, maar het verzorgen
van kinderen komt centraal te staan. Daardoor wordt een hele reeks van specialismen in
het leven geroepen om ouders, leerkrachten en scholen in dit verzorgingsproces bij te staan.
Berding wijst voor wat de VS betreft op 2 bewegingen:

Beweging rond het ideeëngoed van Froebel die er op korte tijd in slaagt honderden
kleuterscholen op te richten.

Child study movement rond de figuur van Hall, die een enorme invloed weet uit te
oefenen op het kleuteronderwijs van toen. Een vorm van recapitulatietheorie was hun
voornaamste theoretische grond.
Voor Cook ligt in het succes van deze grote aandacht voor de ontwikkeling van kinderen het
antwoord op de vraag hoe het nieuwe kind en de commerciële markt met elkaar kunnen
verzoend worden. Door het herdefiniëren van artikelen in termen van functioneel en een
positieve invloed uitoefenend op kinderen, worden deze artikelen binnen de leefwereld van
kinderen aanvaardbaar. Tegelijkertijd biedt het ouders een alibi om producten voor hun
kinderen aan te kopen.
Een belangrijk element binnen de professionalisering van de ouders vormt de
adviesliteratuur. Vanaf 1910 kenmerkt de opvoedingsliteratuur zich door geluk als centrale
doel van opvoeding naar voren te schuiven en wordt het dus een verplichting voor de goede
ouder. In contrast met de moraliserende en didactische aanpak van de 1e helft van de 19e
eeuw, worden ouders aangemoedigd om samen met hun kinderen van de vrijgekomen tijd te
genieten. De vrije tijd was echter ook een extra mogelijkheid om de persoonlijke ontwikkeling
van kinderen te stimuleren. Kindergeluk wordt daarbij verbonden aan de gezondheid van
kinderen.
Tegenover het beeld van het natuurlijk gelukkige kind, plaatst men de idee van de begrijpende,
lieve moeder. Hartelijkheid en tederheid moet de relatie met haar kinderen vorm geven. Er is
een spanningsveld wanneer het om het geluk van kinderen gaat:

Het kind is inherent goed en gelukkig en de belangrijkste taak van de ouder is het
handhaven van dit geluk (via tederheid en liefde).

De oproep naar tederheid en liefde in het gezin gaat sterk gepaard met een
vingerwijzing naar die ouders die onvoorwaardelijke liefde gelijk schakelen met een
wijze van opvoeden waarin aan kinderen alles toegelaten is.
Dalende kindersterfte
In het begin van de 20e eeuw daalde de kindersterfte aanzienlijk. In die periode liep de
zuigelingensterfte met meer dan de helft terug. De bacteriologische revolutie (onder impuls
van Louis Pasteur) had namelijk een oplossing gevonden voor het probleem van besmette
koemelk: sterilisatie. België werd bovendien een voorbeeld wat betreft de strijd tegen de
kindersterfte. In 1904 kwam er een Ligue nationale Belge pour la protection de l’enfance du
premier age. Hun acties werden na WOI voortgezet door het Nationaal werk voor
kinderwelzijn (1919). Zij boekten succes: op 50 jaar werden de overlevingskansen meer dan
verdrievoudigd.
5. En nu? De actuele impact van de idee ve gelukkige kindertijd
We stellen vandaag een sterke commercialisering van emoties vast, in het bijzonder de
commercialisering van angst en onzekerheid die vaak met het opvoeden van kinderen
gepaard gaat. Deze toenemende aandacht voor alles wat fout kan lopen bij kinderen heeft
onder meer een sterk stijgende labeling van kinderen tot gevolg.
Als het over de opvoeding van kinderen gaat, is veiligheid vandaag een kernwoord.
Kinderen kunnen onbezonnen zijn of bevinden zich soms in kwetsbare situaties en dan is het
goed om hun engelbewaarder voor te zijn. Een belangrijke vraag is echter hoeveel aandacht
voor veiligheid opvoeding verdraagt. Soms neemt deze aandacht zulke proporties aan dat
ouders het gevoel krijgen dat ze permanent op hun hoede moeten zijn. angst en
schuldgevoel verlammen dan wat in essentie een spannend gebeuren moet zijn.
Er is vandaag in het onderwijs, de kinderopvang en andere plekken waar de zorg voor
kinderen een belangrijke rol speelt een grote alertheid voor het kind met mogelijke
problemen of stoornissen. De vraag moet gesteld worden of dit niet meer kwaad dan goed
doet. Het gevaar op over-diagnosticeren is niet gering.
De overtuiging leeft dat we de voorbije honderd jaar al ‘heel veel kind’ in kaart hebben kunnen
brengen. Waar dit weten in hoofdzaak vooral de bedoeling had om ons, volwassenen,
zekerheid en vertrouwen te geven, stellen we vandaag vaak het omgekeerde vast. Ouders
willen het beste voor hun kind, maar raken in hun zoektocht naar het beste vaak het noorden
kwijt. Enkel nog meer onderzoek, nog meer kennis en nog meer ingrijpen zullen heil kunnen
brengen, zo luidt doorgaans de redenering. De effecten van al die inspanningen worden echter
vooral zichtbaar in een toename van de druk op kinderen en de pogingen hun leven in
alle uithoeken te doorgronden en te controleren.
6. Coda
Paradox van de gelukkige jeugd: vanuit het oogpunt van het kind is de invloed van ouders
vaak uitgesproken groot. Maar vanuit het oogpunt van de ouder zullen we altijd het gevoel
hebben dat we veel te weinig in de pap te brokkelen hebben. Het is belangrijk dat we geloven
in de veerkracht van kinderen, en de illusie van het maakbare kind en zijn geluk opgeven.
Tekst 5: What all parents need to know? Exploring the hidden normativity of the
language of developmental psychology in parenting
1. Introductio
Verschillende delen van ons leven worden ‘gepsychologiseerd’: er komen zaken uit de
psychologie onze dagdagelijkse manier van spreken binnen. Jan De Vos stelt dat vandaag
meer dan ooit onszelf, anderen en de wereld naar voren komt in psychologische termen. In dit
artikel wordt gefocust op hoe de taal van de ontwikkelingspsychologie vorm geeft aan onze
concepten van opvoeding en de ouder-kind-relatie. Het idee heerst dat alleen de
ontwikkelingspsychologie een relevant verhaal kan vertellen over deze 2 onderwerpen.
2. The language of developmental psychology in childrearing
De ontwikkelingspsychologie vormt een onderzoeksbasis voor het definiëren van goed
ouderschap
en
voor
hoe
de
relatie
tussen
ouder
en
kind
vormt
krijgt.
De
ontwikkelingspsychologie is verantwoordelijk voor een groot deel van het jargon dat in zulke
media gebruikt wordt. Ook producten voor baby’s en kinderen worden gepromoot door te
verwijzen naar hun ontwikkeling. Ook wordt bepaald gedrag sneller dan vroeger vertaald naar
ontwikkelingspsychologische taal: een kind die zich wat drukker gedraag, wordt onmiddellijk
beschouwd als hyperactief. Significant is ook de vertaling van wat ouders doen, naar een
specifiek, ontwikkelingspsychologisch jargon.
Tekst 6: Opvoeding, participatie en burgerschap: de inspirerende visie van Janusz
Korczak
Korczak is een van de grondleggers van participatieve opvoeding. Hij was betrokken bij de
opvoeding van (wees)kinderen en ontwikkelde zo zijn pedagogiek van het respect.
1. Grenzeloze opvoeding
Over heel de wereld worden opvoeders geïnspireerd door Korckzaks pedagogiek van het
respect. Hij kwam op voor de rechten van het kind. Tegelijk stond Korczak beslist geen
grenzeloze opvoeding voor (paradox!). Het gaat niet om een pedagogiek van de verheerlijking
van het kind, maar wel een van de erkenning van het kind als mens in al zijn facetten.
2. Janusz Korczak
Na een door ziekte en afzondering getekend leven, besloot Korczak zich aan de geneeskunde
te wijden. Hij volgde een opleiding tot arts en daarna tot kinderarts. Korczaks
wetenschappelijke en empirische vorming tot arts heeft een grote invloed op zijn kijk op
opvoeding en op zijn praktisch handelen gehad.
Korczak deed zijn eerste pedagogische ervaringen op als groepsbegeleider van een
zomervakantie. In deze periode werd de kinderparticipatie geboren. Met deze ervaringen en
deze kijk op opvoeding werd hij in 1912 aangesteld als arts-directeur van het Huis der
Wezen. Korczak meende van in het begin dat de kinderen een beslissende stem moesten
hebben in het reilen en zeilen van het weeshuis. Hij stond voor de opdracht een grote groep
deels beschadigde en onhandelbare kinderen tot een gemeenschap te vormen. Zijn primaire
idee betrof rechtvaardig samenleven.
In de jaren ’20 en ’30 wordt het voor joden zoals Korczak moeilijker door het groeiend
antisemitisme. Toch lukt het hem tal van initiatieven te ontplooien bv de oprichting van een
tweede weeshuis. In 1939 werd Polen bezet door nazi-Duitsland en werd de situatie zeer
precair. In 1942 kwam het einde: ook Korczak werd naar het vernietigingskamp Treblinka
gestuurd, waar hij na aankomst vergast werd. De ideeën van Korczak vinden we tot op
vandaag terug in bv. het Verdrag over de Rechten van het Kind. We worstelen echter nog
steeds met de implementatie van wat inmiddels internationale wetgeving is.
3. Kernbegrippen
Respect
Dit is een van de meest ge- en misbruikte woorden in ons professionele jargon dat zoveel kan
betekenen dat het bijna betekenisloos is geworden. Korczak stelt dat ieder kind het recht
heeft respect te eisen voor zijn verdriet. Korczaks radicaliteit neemt afscheid van
sentimenteel respect: voor dingen die ons bevallen is het immers niet zo moeilijk respect te
hebben. Korczak stelt dat we het bedrieglijke verlangen naar perfecte kinderen moeten
afzweren.
Rechtvaardigheid
Hier zien we Korczak als een politiek zeer bewuste burger. Het vreedzaam en geduldig
samenleven van mensen is geen gegeven, er is geen enkele garantie op een rechtvaardige
democratische samenleving. Het is een manier van leven die steeds weer moet veroverd
worden op de natuurlijke instincten van de mens. Korczak was een opvoedingsoptimist: hij
meende dat kinderen door te oefenen zich als rechtvaardige en democratische manieren van
samenleven konden aanwenden. Hierbij hebben ze de volledige steun van de volwassenen
nodig. Maar heel realistisch zag Korczak ook in hoe broos dit allemaal is en hoe moeilijk het
soms is om elkaar in het anders-zijn te verdragen. Hij is er daarom van overtuigd dat het
samenleven gegrondvest moet zijn op een wet (grondwet van het respect).
Het enorme waagstuk dat Korczak aanging om te proberen d.m.v. rationele deliberatie geweld
uit zijn kinderrepubliek te bannen, roept vandaag de dag zowel irritatie als bewondering op:

Irritatie omdat het idee dat de kinderen het zelf wel oplossen, inmiddels tot ons
pedagogisch standaard-denken behoort. Dit is echter niets anders dan het weglopen
voor opvoedingsverantwoordelijkheid. Het gevolg hiervan is dat het altijd fysiek of
mentaal de sterksten zijn die winnen en hun zin doordrijven.

Bewondering omdat er in onze tijd meer dan ooit behoefte is aan momenten van rust
en bezinning op waarden en belangen. Korczaks aanpak is in dat opzicht
paradigmatisch.
Participatie
Het ging bij Korczak om werkelijke betrokkenheid en zeggenschap v kinderen. Het ging
hem om 2 aspecten:

Het betrekken van kinderen bij allerlei klusjes en karweitjes

Het gesprek, de dialoog over zaken die in het dagelijkse samenleven van kinderen en
opvoeders van belang zijn. Het gesprek neemt een centrale plaats in in Korczaks
pedagogiek: het was zijn belangrijkste opvoedingsmiddel.
4. Actualiteit
Tegenwoordig is heel het sociale domein doordrenkt van de begrippen participatie,
burgerschap en respect. Activiteiten en initiatieven, vaak in de vorm van projecten, wisselen
elkaar snel af. Wat opvalt is de externe gerichtheid van deze activiteiten: ze zijn vooral
verbonden met buiten of later.
De vraag is echter wat de school vermag en het is hier dat de inspiratie v Korczak meer dan
welkom is. De schrijver van dit artikel pleit voor een terughoudender optreden van de school
waar het gaat om het uitvoeren van extern gerichte activiteiten en juist voor een veel actievere
inzet waar het gaat om het oefenen van burgerschap binnen haar muren. Het is merkwaardig
dat net aangaande het dagelijks reilen en zeilen in de klas en in de school zo weinig van
de leerlingen wordt gevraagd, terwijl hun inzet voor buitenschools burgerschap als
vanzelfsprekend wordt gezien. Het zou eerder andersom moeten. Hiervoor zijn (nieuwe)
instituties nodig zoals het klasgesprek en de leerlingenraad.
Pedagogisch en didactisch gezien past Korczak daar naadloos in. Op een aantal punten zet
hij echter een radicale stap verder. Hij was een scherp criticaster van wat de onuitroeibare
kindonvriendelijkheid van de samenleving lijkt. Zijn visie op de manier waarop
volwassenen met kinderen omgaan is niet al te positief. Tegelijk zien we dat de
maatschappelijke en politieke verwachtingen en eisen van wat de school allemaal zou moeten
doen een bijna niet meer te hanteren spanning in de school teweegbrengen.
TEKST 7: Waar staat Korczak voor?
Begrippen die in dit artikel gerelateerd worden met Korczak zijn respect, rechtvaardigheid,
participatie, dialoog en zelf-reflectie. Hierna worden enkele krantenartikels van Korczak
besproken die boekdelen spreken:

Het verontreinigen van straten
-
Korczak klaagt erover dat mensen steeds dingen doen die niet mogen (bv
afval op straat gooien). Het mag niet, maar er staat geen straf op. als iemand
ziet dat iedereen het doet, zal zelfs een welopgevoed mens het niet zo nauw
nemen.

Goed werkgereedschap
-
Ouders en onderwijzers eisen van de leerlingen dat hij zijn boeken en schriften
in orde heeft, maar we hebben met talrijke belemmeringen te maken. Eén van
de belangrijkste is de slechte kwaliteit van het schoolgereedschap.

Roodvonk
-
Dit is een besmettelijke ziekte die volwassenen uiterst zelden krijgen, maar
vaak voorkomt bij kinderen. Op dat moment was er een roodvonkepidemie.
Er wordt slechts weinig aan gedaan.

Uit het parlement
-
In de krant wordt er vaak geschreven over het parlement. Dit zou echter beter
vervangen worden door berichten over interessante dingen die er in de
wereld gebeuren.
Download