9 10 Ohga S, Okada K, Mitsui K, Aoki T, Ueda K. Outbreaks of group A beta-hemolytic streptococcal pharyngitis in children: correlation of serotype T4 with scarlet fever. Scand J Infect Dis 1992;24:599605. Perks EM, Mayon-White RT. The incidence of scarlet fever. J Hyg (Lond) 1983;91:203-9. 11 Velden J van der, Bakker DH de, Claessens AAMC, Schellevis FG. Nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Basisrapport Morbiditeit in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL; 1991. Aanvaard op 3 juli 2000 Oorspronkelijke stukken Tropische ziekten en importaandoeningen bij 1763 patiënten op de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum, Amsterdam (1996-1997) j.c.f.m.wetsteyn, s.o.driessen, p.j.de vries, f.g.j.cobelens en p.a.kager ‘Travelling is the ruin of all happiness’1 Ondanks deze sombere uitspraak van Burney uit 1782 reizen momenteel 1 miljoen Nederlanders jaarlijks naar de (sub)tropen.2 Soms vragen mensen zich af of het plezier van reizen wel opweegt tegen de risico’s en willen zij weten hoe groot de kans is om belangrijke ziekten als malaria, buiktyfus of knokkelkoorts (dengue) op te lopen. Zo’n vraag is gemakkelijker gesteld dan beantwoord, omdat wij weinig weten over risico’s voor reizigers. Er zijn nauwelijks gerandomiseerde, prospectieve onderzoeken, wel enkele cohortonderzoeken, die zich meestal beperken tot een bepaalde ziekte, een bepaalde reisgroep of specifieke bestemming.3 4 Wij weten niet hoeveel mensen per jaar naar een bepaalde bestemming reizen (de noemer) en voor slechts enkele ziekten bestaat een meldingsplicht (de teller). Kortom, zowel over de teller als over de noemer zijn wij slecht geïnformeerd. Op de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum zien wij patiënten uit de regio Amsterdam, uit de rest van Nederland, direct vanaf Schiphol of na repatriëring. Wij analyseerden voor de jaren 1996 en 1997 waarom patiënten onze polikliniek bezochten, welke diagnosen wij stelden en of wij hieruit lessen konden trekken voor de toekomstige patiënt en reiziger. patiënten en methoden Sedert 1995 worden van alle patiënten bij het eerste consult de volgende gegevens in een database opgenomen: geslacht, leeftijd, postcode, land van geboorte, verwijzende instantie, reisanamnese, klachten ten tijde van de presentatie, al dan niet opname en definitieve diagnose, waarschijnlijkheidsdiagnose en eventuele nevendiagnose. Maximaal 3 klachten worden genoteerd, bij meer klachten de 3 belangrijkste. Wanneer meer dan 3 landen Academisch Medisch Centrum, afd. Infectieziekten, Tropische Geneeskunde en Aids, Postbus 22.660, 1100 DD Amsterdam. Mw.dr.J.C.F.M.Wetsteyn, dr.P.J.de Vries en prof.dr.P.A.Kager, internisten; S.O.Driessen, arts; dr.F.G.J.Cobelens, arts-epidemioloog. Correspondentieadres: mw.dr.J.C.F.M.Wetsteyn ([email protected]. nl). 2152 Ned Tijdschr Geneeskd 2000 4 november;144(45) samenvatting Doel. Analyseren van het databestand van de patiënten die de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, bezochten in 1996 en 1997. Opzet. Beschrijvend, dwarsdoorsnedenonderzoek. Methode. Uit de bestaande database werden gegevens betreffende leeftijd, geboorteland, reisbestemming, belangrijkste klachten, opnamepercentage en belangrijkste diagnosen binnen de klachtencategorieën geanalyseerd, alsmede bepaalde groepen patiënten en reisbestemmingen. Resultaten. In 1996 en 1997 bezochten 1763 patiënten de polikliniek. Buikklachten, koorts, algemene malaise en huidafwijkingen omvatten tweederde van alle klachten. Buikklachten werden vaker uit Azië meegebracht, koorts uit Afrika, huidafwijkingen uit Zuid-Amerika en voor algemene malaise/moeheid maakte de reisbestemming niet uit. Parasitaire verwekkers waren het frequentst in de eerste drie klachtencategorieën, bacteriële bij de huidafwijkingen. Malaria was de belangrijkste importziekte: 1 op de 3 Nederlanders en 9 op de 10 Ghanese patiënten met koorts uit tropisch Afrika hadden malaria. Conclusie. De analyse van het databestand leverde nuttige gegevens op over patiënten met importziekten in Nederland en met het oog op reizigers naar de tropen. zijn bezocht, dan worden die 3 landen genoteerd waar de meeste tijd is doorgebracht. Voor onze analyse werden de landen tot 7 regio’s samengevoegd. Definities. Een diagnose werd als definitief beschouwd als een micro-organisme werd geïsoleerd of aangetoond, als de diagnose op serologische gronden (4-voudige titerstijging; positieve IgM-antistoffen) vast stond of als een andere aanvaarde standaard (thoraxfoto, geaccepteerde klinische bepaling zoals een thyreoïdstimulerendhormoon(TSH)-bepaling) voorhanden was. Een nevendiagnose was een met zekerheid gestelde diagnose, die echter niet de verklaring van de klachten kon zijn (bijvoorbeeld een asymptomatische worminfestatie bij een patiënt met malaria). Een waarschijnlijkheidsdiagnose voldeed niet aan deze criteria, maar was een diagnose die op klinische of serologische gronden (eenmalig onderzoek, hoge titer) of op grond van de reactie op specifieke therapie uiterst aannemelijk leek. De woonplaatsen, gerangschikt naar de eerste 3 cijfers van de postcode van de 1763 patiënten, die in 1996 en 1997 de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, bezochten. resultaten In de periode 1 januari 1996-31 december 1997 werden 1763 (898 mannen) patiënten gezien met een gemiddelde en mediane leeftijd van respectievelijk 36 en 33,7 jaar (uitersten: 1-85). De figuur toont de woonplaatsen van de patiënten, gerangschikt naar de eerste 3 cijfers van de postcode. Verwijzing. Vanuit de eerste lijn werden 1409 (80%) patiënten verwezen; vanuit de tweede 98 (6%). Een klein deel kwam om een tropische ziekte te laten uitsluiten (129; 7%); 21(1%) patiënten wilden een tweede mening en de overige 106 (6%) kwamen om zeer diverse redenen. Geboorteland en reisbestemming staan vermeld in tabel 1. Klachten. In totaal werden 2652 klachten genoteerd; 1763 patiënten hadden 1 duidelijke klacht; 728 patiënten een 2e klacht en 161 nog een 3e. Derhalve kon een patiënt in meerdere klachtencategorieën voorkomen. De frequentste klachten, ingedeeld in 4 categorieën, staan in tabel 2, waarin tevens een nadere indeling naar geboorteland, reisbestemming, eventuele opname en diagnose wordt vermeld. Van de 564 patiënten met buikklachten had het merendeel buikpijn, al dan niet met diarree; 254 hadden alleen diarree. Van de patiënten waren 238 moe zonder verdere klachten. Een klein deel van de patiënten (46) kwam met klachten van de luchtwegen. Per klachtencategorie waren er de navolgende ziekteoorzaken/diagnosen. Buikklachten. Buikklachten kwamen vaker voor bij reizen naar Azië dan naar de andere bestemmingen (zie tabel 2). Bij 120 patiënten werd een pathogeen organisme geïsoleerd, 71 maal een parasitair, 41 maal een bacterieel, eenmaal een viraal; 19 (3%) patiënten werden opgenomen wegens bacillaire dysenterie (4) en niet-tropische aandoeningen als pyogeen leverabces, cholangitis, diverticulitis. Bij 61% van de patiënten werd geen oorzaak (meer) gevonden. Onderzoek naar pathogene Escherichia coli-stammen en virale oorzaken werd respectievelijk niet en zelden verricht. Koorts. Van de patiënten met koorts was een groot aantal oorspronkelijk afkomstig uit Afrika (86), vooral uit West-Afrika (79; 92%), met name Ghana (62) en Nigeria (11). Malaria was de belangrijkste oorzaak van koorts (166/470; 35%); 74 patiënten met malaria waren van Afrikaanse geboorte, van wie 73 uit West-Afrika, en van hen 57 uit Ghana en 9 uit Nigeria. Andere parasitaire oorzaken waren amoebenabces van de lever en acute schistosomiasis bij respectievelijk 2 en 7 patiënten. Tot de 53 bacteriële oorzaken behoorden onder andere rickettsiosen (12), buiktyfus (9), shigellosen (9), Campylobacter-infecties (8), leptospirosen (3), tuberculose (3), en meningokokkensepsis (2). Bij 18 patiënten werd een acute virale infectie bevestigd, onder andere Epstein-Barr-virus (EBV) (6), cytomegalovirus (CMV) (6) en denguevirus (4). Bij 10% van de patiënten werd een niet-tropische oorzaak, bijvoorbeeld pyelonefritis, vastgesteld. Bij 33% van de patiënten kon geen definitieve 1. Geboorteland en reisanamnese van 1763 patiënten van de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam in 1996 en 1997 TABEL aantal patiënten (%) geboorteland/-regio Nederland westers land Afrika* Ghana Nigeria Azië Indonesië Turkije Midden- en Zuid-Amerika Suriname Midden-Oosten/Noord-Afrika Marokko onbekend 1 410 (80) 50 (3) 170 (10) 93 14 56 (3) 14 13 45 (3) 30 23 (1) 10 9 (0,5) totaal 1 763 (100) reisanamnese† Afrika* Azië Zuid-Amerika Midden-Amerika Noord-Afrika Midden-Oosten niet in de tropen totaal aantal regio’s 706 (34) 703 (33) 197 (9) 160 (8) 122 (6) 86 (4) 132 (6) 2 106 *Afrika ten zuiden van de Sahara. †Sommige patiënten bezochten meerdere regio’s. Ned Tijdschr Geneeskd 2000 4 november;144(45) 2153 TABEL 2. Belangrijkste 4 klachtencategorieën waarmee 1763 patiënten de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam bezochten in 1996 en 1997 klachtencategorie* buikklachten (n = 564) koorts (n = 470) algemene malaise/moeheid (n = 450) huidafwijking (n = 269) geboorteland (%) Nederland westers Afrika† Nederland Afrika† Ghana Nigeria Nederland Afrika† Ghana Nederland Suriname 475 (84) 12 24 340 (72) 86 62 11 379 (84) 38 23 243 (91) 8 reisbestemming/totaal naar die regio opgenomen (%) diagnose geen (%) frequentste ziekteoorzaak Azië Afrika† Zuid-Amerika Afrika† Azië Zuid-Amerika 284/703 157/706 62/197 263/706 156/703 24/197 19 (3) 341 (61) parasitaire bacteriële 80 39 83 (18) 155 (33) malaria 166 bacteriële 53 niet-tropische 46 Azië Afrika† Zuid-Amerika Afrika† Azië Zuid-Amerika 207/703 171/706 51/197 90/706 86/703 51/197 26 (6) 286 (64) malaria CVS 42 12 4 (2) 73 (27) bacteriële parasitaire 72 37 CVS = chronischevermoeidheidsyndroom. *Deze belangrijkste klachten kwamen voor bij 1753/1763 patiënten en betroffen 66% van alle 2652 gerapporteerde klachten. †Afrika ten zuiden van de Sahara. diagnose worden gesteld, bij allen verdwenen de klachten. Koorts was wel de belangrijkste reden van opname, bij 83/470 (18%) van de patiënten. Algemene malaise/moeheid. Afrikaanse patiënten met algemene malaise in hun klachtenpatroon bleken nogal eens malaria te hebben; bij navraag hadden zij vaak ook wel koorts gehad. Parasitaire infecties (giardiasis) en virale infecties (EBV) werden soms nog vastgesteld; onverwachte diagnosen waren difterie en Q-koorts. Bij 18 (4%) patiënten werd een niet-tropische aandoening gevonden, waaronder acute leukemie en schildklierfunctiestoornissen. Bij 64% van de patiënten werd geen definitieve diagnose gesteld. Van de patiënten werden 26 (6%) opgenomen, meestal wegens een intern-geneeskundige aandoening. Huidafwijkingen. Vooral Nederlanders kwamen wegens huidafwijkingen op de polikliniek (zie tabel 2). Onder de bacteriële verwekkers (27%) waren streptokokken het frequentst, onder de parasitaire aandoeningen larva migrans cutanea (‘creeping eruption’) en cutane leishmaniasis. De laatste werd voornamelijk opgelopen in Midden- en Zuid-Amerika. Ectoparasieten omvatten zandvlooien (‘jiggers’), schaamluizen, scabiës en de maden die myiasis veroorzaken. Bij 24 patiënten was de huidafwijking (erythema nodosum, erythema van Bazin, erythema chronicum migrans) aanleiding tot gericht verder onderzoek. De huidafwijkingen bij rickettsiosen waren vaker reden voor bezoek aan de polikliniek dan de meestal ook aanwezige koorts. Vier patiënten werden opgenomen met als belangrijkste indicatie erysipelas of cellulitis. Bij 73 patiënten (27%) werd geen etiologische, wel een beschrijvende diagnose gesteld. Diagnosen. Bij 838 (47,6%) patiënten werden een of meer definitieve diagnosen gesteld; in totaal werden 612 maal pathogene micro-organismen aangetoond, waaronder 447 parasieten, 104 bacteriën en 61 virussen (tabel 3). Bij 164 patiënten werd een niet specifiek tro2154 Ned Tijdschr Geneeskd 2000 4 november;144(45) pische ziekte vastgesteld zoals meningokokkensepsis, trombosebeen, (hematologische) maligniteit, coeliakie, hypo- en hyperthyreoïdie, parasietenwaan of een met de reis samenhangend ongemak zoals ciguatera-intoxicatie, steek van een vis of mefloquinebijwerking. Bij 925 patiënten kon geen definitieve diagnose worden gesteld; bij 232 van deze patiënten wel een waarschijnlijkheidsdiagnose en bij 417 patiënten een nevendiagnose, meestal een parasitaire, soms een virale, zoals een doorgeTABEL 3. Microbiologische diagnosen (n = 612 ) bij 1763 patiënten van de polikliniek voor Tropische Ziekten van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam in 1996 en 1997 parasitaire infectie ectoparasiet worminfectie darmnematode filaria trematode cestode overige protozoaire infectie Plasmodium Giardia Dientamoeba overige 447 bacteriële infectie Campylobacter Shigella Salmonella rickettsiose overige 104 virale infectie virale hepatitis acute EBV-infectie acute CMV-infectie dengue overige 13 123 57 17 24 23 2 311 166 34 53 58 27 23 17 12 25 61 17 12 9 7 16 EBV = Epstein-Barr-virus; CMV = cytomegalovirus. maakte EBV- of CMV-infectie bij respectievelijk 79 en 10 patiënten, of beide (54 patiënten). Enkele bijzondere patiëntengroepen waren de navolgende. Patiënten met malaria. Van de 166 patiënten met malaria waren 71 (43%) van Nederlandse en 74 (45%) van Afrikaanse geboorte, van wie 57 uit Ghana. Er waren 128 Plasmodium falciparum-infecties, 34 Plasmodium vivax- of Plasmodium ovale-infecties, 1 Plasmodium malariae-infectie en 1 menginfectie met P. falciparum en P. ovale. Tweemaal was classificatie niet mogelijk. Van de 128 P. falciparum-infecties waren 123 opgedaan in tropisch Afrika, waarvan 102 in West-Afrika. Van de 166 patiënten met malaria werden er 46 (28%) opgenomen. De verhouding van klinische-poliklinische behandeling van malaria tropica was 1 op 3, voor de goedaardige malariavormen 1 op 10. Ghanese patiënten. Onder de 93 uit Ghana afkomstige patiënten waren 65 mannen. De belangrijkste klacht was koorts en bij circa 9 van de 10 patiënten bleek malaria de oorzaak. Een tweede reden om naar de polikliniek te komen was algemene malaise en dan bleek bij circa 7 van de 10 ook malaria de oorzaak. In totaal werd 57 maal malaria vastgesteld (54 maal P. falciparum, 2 maal P. ovale en 1 maal P. malariae). Van het totale aantal van 166 patiënten met malaria was daarmee eenderde van Ghanese geboorte, van de 128 patiënten met malaria tropica zelfs 42%. Bij 17 Ghanese patiënten werd geen diagnose gesteld, bij de overige 19 werden zeer diverse diagnosen gesteld, voornamelijk parasitaire. Nederlandse reizigers naar Indonesië. Van de 259 patiënten die Indonesië bezochten, waren 239 Nederlanders. Gastro-intestinale klachten waren vaker reden voor polibezoek dan koorts (zie tabel 2). Bij 96 patiënten werd een oorzaak gevonden; 10 patiënten hadden malaria, meestal P. vivax-infectie (9), zelden malaria tropica (1). Buiktyfus werd bij 4 patiënten gevonden. Nederlandse patiënten met koorts uit tropisch Afrika. Van de 159 Nederlanders die zich met koorts uit tropisch Afrika meldden, bleken er 48 (30%) aan malaria (van wie 41 aan malaria tropica) te lijden; 11 patiënten hadden tekenbeetkoorts en 6 acute schistosomiasis. Bij 60 patiënten werd geen diagnose gesteld. beschouwing Dit inventariserend onderzoek onder de patiënten van een gespecialiseerde polikliniek voor Tropische Ziekten geeft geen representatief beeld van ‘het’ klachten- en ziektepatroon van ‘de’ reizigerspopulatie, maar wel een indruk van het brede scala van klachten en aandoeningen waarmee reizigers hun (huis)arts bezoeken en waarmee vele artsen in Nederland weinig ervaring hebben. Het bepalen van risico’s blijft lastig door het ontbreken van de noemer, maar ook doordat onbekend is in welk gebied van het land men heeft gereisd, in welk seizoen (regentijd of droge tijd), wat de reiziger deed (belangstelling), hoe vaak en waar de reiziger voordien heeft gereisd, welke infecties reeds zijn doorgemaakt en tegen welke infectieziekten derhalve een zekere bescherming is opgebouwd.5 Veelvuldig worden de risico’s aangehaald uit publicaties van Steffen: 15-78% van de reizigers had enig gezondheidsprobleem ervaren, veelal diarree, 8% bezocht een dokter, 6% had enkele dagen het bed gehouden, 0,5% werd opgenomen en 3% was niet in staat tot werken na terugkeer.6 7 De incidentie van malaria tropica, die mede afhankelijk is van het (trouw) toepassen van de juiste malariaprofylaxe, varieerde voor West-Afrika van 24,2/1000 persoonsmaanden tot 15,2/1000 voor Oost-Afrika wanneer geen malariaprofylaxe was toegepast, terwijl onder meer volgens eigen onderzoek naar de beste profylaxe voor Oost-Centraal- en Zuidelijk Afrika in dezelfde tijdsperiode de incidentie 4,9/1000 persoonsmaanden bleek te zijn.3 8 Onze patiënten toonden een klachtenpatroon vergelijkbaar met dat in Schotse en Franse onderzoeken: vooral klachten van het maag-darmkanaal, koorts en huidafwijkingen.1 9-12 Opvallend in onze populatie was de klacht ‘moeheid/algemene malaise’, hetgeen een recent probleem lijkt. Wellicht speelt hier een rol dat er geen oorzaak en geen therapie zijn voor het chronischevermoeidheidsyndroom. De patiënt met een tropenverleden die met moeheid op de polikliniek komt, hoopt wellicht op een behandelbare tropische aandoening. Deze hoop blijkt ijdel in 80%; bij de Nederlandse patiënten met de klacht ‘moeheid’ werd zelden een ‘tropische’ oorzaak gevonden, soms een intern-geneeskundige oorzaak zoals hypothyreoïdie. Bij Afrikaanse patiënten met malaise, in onze situatie veelal Ghanezen, dient men evenwel ook als koorts ontbreekt, bedacht te zijn op malaria. Buikklachten bleven vaak onverklaard (61%). Belangrijke oorzaken hiervoor zijn het interval tussen het ontstaan van de klachten en het onderzoek, maar ook de reeds voorgeschreven of zelf ingenomen medicatie. Vaak ziet patiënt of huisarts het – terecht – even aan.13 Routinematig onderzoek levert niet altijd een diagnose.14 Bovendien wordt naar frequente oorzaken van diarree (pathogene E. coli-stammen, virussen) geen onderzoek gedaan. Sommige patiënten met langdurige diarree lijden aan giardiasis of (secundaire) lactasedeficiëntie, sommige aan coeliakie. Men kan zich afvragen hoever de diagnostiek moet gaan bij deze patiënten. Als de anamnese past bij giardiasis, wordt de patiënt als zodanig behandeld met een eenmalige dosis tinidazol alvorens meer belastend onderzoek in te stellen. Het is aannemelijk gemaakt dat zich na een bacteriële gastro-enteritis een zogenaamd postinfectieus spastischedarmsyndroom kan voordoen.15 Met moderne parasitologische technieken wordt tegenwoordig frequent Dientamoeba fragilis aangetoond, een parasiet waarvan de pathogeniteit niet vast staat. Besmetting gaat meer met buikpijn dan met diarree gepaard. De behandeling is nog niet uitgekristalliseerd; bij 70% van onze patiënten leek clioquinol effectief; spontaan herstel is mogelijk. Bij tweederde van de patiënten met koorts werd een diagnose gesteld, hetgeen vergelijkbaar is met de bevindingen van eerder Brits onderzoek.16 Ten dele komt dit doordat onderzoek slechts beperkt mogelijk is in NederNed Tijdschr Geneeskd 2000 4 november;144(45) 2155 land of niet wordt ingezet omdat het geen therapeutische consequenties heeft, zoals bij arbovirusinfecties. Terwijl 1 op de 3 Nederlanders met koorts uit tropisch Afrika malaria had, bleken 9 op de 10 Ghanezen met koorts aan malaria te lijden. Voor artsen uit Amsterdam en omgeving is dit een belangrijk gegeven. Zoals ook in andere reizigersonderzoeken kwamen huidafwijkingen frequent voor, veroorzaakt door bacteriën, met name Streptococcus pyogenes, en parasieten als larva migrans cutanea en ectoparasieten.11-13 Cutane leishmaniasis wordt regelmatig vastgesteld bij patiënten met ulcera uit de oerwouden van Zuid- en MiddenAmerika (waaronder Suriname). conclusie Het klachtenpatroon van de patiënten op de polikliniek voor Tropische Ziekten was voor het grootste deel in 4 categorieën onder te brengen, te weten: buikklachten, koorts, algemene malaise en huidafwijkingen. Afhankelijk van de klacht werd bij 27-64% van de patiënten geen definitieve diagnose gesteld. Dit klinkt negatief, maar de betekenis voor de volksgezondheid is positief: zowel patiënt als (huis)dokter kon meestal worden gerustgesteld: er was geen tropische ziekte die nog behandeling behoefde. In de regel is een tropische aandoening snel, met relatief goedkope en eenvoudige middelen vast te stellen, de therapie is vaak kortdurend en effectief en de patiënt snel beter en weer aan het werk. Voor Amsterdam, maar ook voor elders, geldt dat bij patiënten die ziek zijn na een bezoek aan de tropen niet alleen de bezochte regio richting geeft aan het medisch denken, maar ook het geboorteland van de patiënt. Mw.G.Sandstra verleende administratieve ondersteuning en de parasitologische diagnostiek werd verricht op het laboratorium voor Parasitologie van de afdeling Medische Microbiologie van het Academisch Medisch Centrum, door dr.T.van Gool en zijn medewerkers. abstract Tropical diseases and imported disorders in 1763 patients seen at the Outpatient Department for Tropical diseases of the Academic Medical Centre in Amsterdam during 1996 and 1997 Objective. To describe an analysis of the patients seen at the Outpatient Department (OPD) for Tropical Diseases in the Academic Medical Centre, Amsterdam, during 1996 and 1997. Design. Descriptive cross-sectional study. Method. From our database of OPD-patients the following data were analysed: age, country of birth, travel destination and most frequent complaints at presentation. These were further analysed in relation to travel destination, diagnosis and need of admission. Results. In 1996 and 1997 1763 patients visited the OPD. Abdominal complaints, fever, general malaise and skin diseases were the main problems. Abdominal complaints were more often acquired in Asia, fever in sub-Saharan Africa and skin problems in South America. General malaise was not related to a specific travel destination. Abdominal complaints, fever and general malaise were more often caused by parasites, and skin problems by bacteria. Plasmodia were the most frequently encountered microbial cause. Malaria was found in 1 2156 Ned Tijdschr Geneeskd 2000 4 november;144(45) out of every 3 Dutch, and 9 out of every 10 Ghanaian patients with fever from Africa. Conclusion. The analysis of the database yielded useful information regarding patients with import diseases in the Netherlands and with respect to travellers to tropical areas. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 literatuur Burney F. Cecilia book 4; 1782. Aangehaald in: Cossar JH. Traveller’s health – a review. Travel Medicine International 1993;21: 17-26. Ontwikkeling van de buitenlandse vakanties van Nederlanders per bestemming en seizoen. Rijswijk: Centraal Bureau voor de Statistiek, Sector Cultuur, Toerisme en Recreatie; 1996 en 1997. Wetsteyn JCFM, Geus A de. Comparison of three regimens for malaria prophylaxis in travellers to east, central, and southern Africa. BMJ 1993;307:1041-3. Cobelens FGJ, Leentvaar-Kuijpers A, Kleijnen J, Coutinho RA. Incidence and risk factors of diarrhoea in Dutch travellers: consequences for priorities in pre-travel health advice. Trop Med Int Health 1998;3:896-903. Cobelens FGJ. Epidemiology of travel-related infections [proefschrift]. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam; 2000. Steffen R, Rickenbach M, Wilhelm U, Helminger A, Schar M. Health problems after travel to developing countries. J Infect Dis 1987;156:84-91. Steffen R. Travel medicine-prevention based on epidemiological data. Trans R Soc Trop Med Hyg 1991;85:156-62. Phillips-Howard PA, Radalowicz A, Mitchell J, Bradley DJ. Risk of malaria in British residents returning from malarious areas. BMJ 1990;300:499-503. Reid D, Dewar RD, Fallon RJ, Cossar JH, Grist NR. Infection and travel: the experience of package tourists and other travellers. J Infect 1980;2:365-70. Caumes E, Belanger F, Brucker G, Danis M, Gentilini M. Pathologie observée au retour de voyages en dehors de l’Europe. 109 observations. Presse Med 1991;20:1483-6. Caumes E, Brucker G, Brousse G, Durepaire R, Danis M, Gentilini M. Travel-associated illness in 838 French tourists in Nepal in 1984. Travel Medicine International 1991;19:72-6. Le Bras M, Mazaudier E, Bigaignon-Receveur MC, Schmitt de la Brelie N, Becquart JP, Longy-Boursier M. Epidemiologie et clinique des maladies tropicales d’importation. Rev Med Interne 1992; 13:205-10. Lamers HJ, Dongen AM van, Jamin R, Brühl PhC, Dijkstra RH, Geijer RMM. NHG-standaard Acute diarree. Huisarts Wet 1993; 36:294-9. Mank ThG, Zaat JOM, Polderman AM. Onderschatting van darmprotozoa als oorzaak van diarree in de huisartspraktijk. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:324-7. Rodriguez LA, Ruigomez A. Increased risk of irritable bowel syndrome after bacterial gastroenteritis: cohort study. BMJ 1999;318: 565-6. Doherty JF, Grant AD, Bryceson ADM. Fever as the presenting complaint of travellers returning from the tropics. QJM 1995;88:27781. Aanvaard op 30 juni 2000 Bladvulling Censuur Bourneville klaagt in le Progrès médical van 30 Dec. erover, dat de Engelsche politie beslag heeft gelegd, in naam der openbare zedelijkheid, op twee geneeskundige boeken: ch. féré, La Pathologie des émotions en havelock ellis, Studies in the Psychology of Sex. (Berichten Buitenland. Ned Tijdschr Geneeskd 1900;44I:114.)