9:00 – 12:00 16/1/2008 Tentamen Protein Engineering (8S080) Het tentamen bestaat uit 4 vragen en 3 pagina’s. Veel succes! Vraag 1 15 punten Professor Frank B. heeft vorig jaar een origineel verjaardagscadeau gekregen, en wil nu zijn collega Klaas N. met eenzelfde cadeau verrassen: een peptide met de sequentie KLAAS. Omdat Klaas van oorspong een chemicus is wil hij er graag een structuurformule bijgeven. Kun jij deze werktuigbouwkundige helpen? Bonusvraag voor 5 punten: teken welke groepen in het peptide onder fysiologische omstandigheden (pH 7.0) geladen zijn? A = Ala L = Leu K = Lys S = Ser Vraag 2 50 punten Het vogelgriepvirus H5N1 is een dodelijk griepvariant voor zowel vogels als mensen. De naam H5N1 refereert aan de subtypen van oppervlakte eiwitten bij het virus: hemagglutinine type 5 en neuraminidase type 1. Het is bekend dat hemagglutinine 5 betrokken is bij de binding van het virus aan humane cellen, maar onbekend is aan welk humaan eiwit dit virale eiwit bindt. a. Leg uit hoe je het yeast two-hybrid systeem zou kunnen gebruiken om erachter te komen om welk eiwit het gaat. Leg daarbij ook het principe van deze techniek uit. Zowel voor de detectie van het virus als voor een eventuele behandeling wil je graag een antilichaam of een antilichaamfragment hebben dat specifiek aan het virale eiwit bindt. b. Bediscussieer de voor- en nadelen (3) van het gebruik van monoclonale antilichamen en single-chain antilichaamfragmenten (scFv) voor deze toepassing. c. Welke technieken (2) zou je kunnen gebruiken om een scFv fragment te vinden dat specifiek bindt aan het virale eiwit? Hieronder zie je een schematische weergave van een ScFv genaamd Tue1 dat aan hemagglutinine 5 bindt. De beide zwavelbruggen zijn essentieel voor de stabiliteit en de juiste vouwing van het eiwit. 1 Tue1 (171 amino acids) Cys8 Cys42 Cys47 Cys167 C N S S S S d. Welke zwavelbrug zal theoretisch de grootste invloed hebben op de stabiliteit van dit eiwit. Leg uit. e. Recombinante expressie van het eiwit Tue1 in E. coli resulteert in de vorming van zogenaamde inclusion bodies. Leg uit hoe de aanwezigheid van zwavelbruggen kan leiden tot de vorming van inclusion bodies en geef 2 mogelijkheden om toch dit eiwit in E.coli tot expressie te brengen. f. Om de expressie problemen te voorkomen besluiten de onderzoekers de 4 cysteines te vervangen door een ander aminozuur. Welk aminozuur kunnen ze daarvoor het beste gebruiken (leg uit). g. Het eiwit zonder zwavelbrug blijkt veel minder stabiel te zijn. Noem 3 technieken die gebruikt kunnen worden om eiwitvouwing te volgen en leg van alle 3 uit hoe ze werken. h. Noem 3 rationele manieren om de stabiliteit van het eiwit te vergroten, er van uitgaande dat je de 3-dimensionale struktuur van het eiwit kent. i. Uit de kristalstruktuur van het eiwit blijkt dat de N- and C-terminus van het eiwit zich vlak bij elkaar bevinden. Een slimme student suggereert om te proberen de C- en N-terminus van het eiwit met elkaar te verbinden via een normale peptide binding, zodat een cyclisch eiwit wordt gevormd. Leg uit hoe je een dergelijke cyclische variant van Tue1 zou kunnen maken. j. Beschrijf een combinatoriele benadering die je zou kunnen gebruiken om scFv varianten te ontwikkelen die temperatuur stabieler zijn. Vraag 3 25 punten Keratines zijn fiber-vormende eiwitten die verantwoordelijk zijn voor de structurele eigenschappen van de huid, haren, nagels, klauwen en dergelijke. Ze bestaan uit te lange polypeptide ketens die samen een zogenaamde coiled-coil structuur vormen, twee helices die om elkaar heen zijn gewonden. De beide ketens worden o.a. door disulfide bruggen met elkaar verbonden. a. Keratines bestaan vaak uit een repeterende sequentie van 7 aminozuren. Geef een voorbeeld van een sequentie van 7 aminozuren die een keratine structuur zou kunnen vormen, o.a. door vorming van disulfide bruggen. Uit hoeveel repeats van deze sequentie moet een peptide bestaan om een keratine fiber van 15 nm te vormen. Leg je antwoord uit. 2 Omdat de betreffende sequentie niet goed tot expressie komt in E. coli, wordt besloten het peptide m.b.v. Solid Phase Peptide Synthesis te produceren. b. Leg het principe van SPPS uit. Welke verschillende stappen kun je onderscheiden? Waarin verschillen de twee meest gebruikte varianten van deze techniek? c. Vergelijk de efficiëntie van de peptide koppelingstap in SPPS met recombinante expressie van eiwitten? d. Leg uit hoe je ondanks deze beperking toch via chemische synthese het gewenste peptide kunt maken. TOF MS ES+ 4 .3 6 e 3 Vraag 4 56.68 9 5 6 .8 5 956.85 10 punten IINS_2 416 (7.820) Cm (416:443) TOF MS ES+ Hieronder vindt je een klein gedeelte van een ESI-MS massaspectrum van een klein 5.04e3 100 eiwit. Door een koffievlek is een groot gedeelte van het spectrum onleesbaar geworden. Kun je desondanks toch de massa van het betreffende eiwit bepalen? 1147.6 9 5 7 .0 1 1147.4 957.01 1147.8 9 5 7 .1 9 1148.0 9 5 7 .3 6 1147.2 9 5 7 .5 2 9 5 7 .6 9 956.35 956.52 1148.2 m /z 9 5 6 .3 5 957 TOF MS ES+ 4 .3 6 e 3 9 5 6 .5 2 9 5 6 .6 8 956.68 % 1148.4 9 5 6 .8 5 956.85 956.19 1147.4 100 9 5 6 .1 9 9 5 7 .0 1 1147.6 IINS_2 416 (7.820) Cm (416:443) 1147.4 957.01 TOF MS ES+ 5.04e3 1147.6 1147.8 1147.8 9 5 7 .1 9 1148.0 56.02 1147.2 1147.2 9 5 7 .3 6 0 9 5 6 .0 2 1147 9 5 7 .5 2 1148.0 m/z 1148 1149 9 5 7 .6 9 1148.2 1148.2 m /z 956 957 % 1148.4 1148.4 1433.5 0 m/z 1147 1148 1147 1149 1148 1149 1433.5 1000 1200 1400 1600 1800 1200 1400 3 1600 Mass (M/z) 800 1000 Mass (M/z) 1800