UNESCO werelderfgoedstatus voor Van Nellefabriek

advertisement
UNESCO werelderfgoedstatus voor Van Nellefabriek
Achtergronden van (de aanwijzing van) dit architectonische icoon
1) Van Nellefabriek in het kort
Locatie:
Gebouwd in:
Architecten:
Opdrachtgever:
Industrieterrein Spaanse Polder, Gemeente Rotterdam, Nederland
1926-1931
J.A. (Jan) Brinkman en L.C. (Leen) van der Vlugt
C.H. (Kees) van der Leeuw
Productie van:
Productie gestopt in:
Herontwikkeling:
Huidige invulling:
oorspronkelijk koffie, thee en tabak; later ook andere producten
1995
1998-2006
inspirerende werkruimte voor bedrijven en evenementenlocatie
Bijzondere feiten:
 Eerste industrieel geprefabriceerde vliesgevel van de wereld.
 Locatie van het eerste overleg over de wederopbouw van de binnenstad na het
bombardement, enkele weken na het bombardement op 14 mei 1940. Overleg vond plaats in
het kantoor van Kees van der Leeuw.
2) Het complex
Beschrijving
De Van Nellefabriek staat in het noordwesten van Rotterdam, op bedrijventerrein Spaanse Polder,
langs de oever van een kanaal. Het fabriekscomplex als geheel beslaat een oppervlakte van zo’n 10
hectare. Het deel dat op de UNESCO Werelderfgoedlijst is geplaatst, betreft slechts het noordelijke en
oostelijke deel van het complex. Dit gedeelte omvat de belangrijkste historische gebouwen die dateren
uit de late jaren ‘20. Dit gedeelte vormt één blok, dat een oppervlakte van iets meer dan 5 hectare
beslaat. De fabriek, die werd gebruikt voor de verwerking, verpakking en verzending van thee, koffie
en tabak, bestaat uit een ensemble van gebouwen die zij aan zij of dicht bij elkaar staan, met ruim
bemeten verkeerszones en toegang tot het kanaal en ontsluitingswegen.
Het hoofdensemble bestaat uit drie naast elkaar gelegen
fabrieken, elk met een eigen omvang, die zijn gesitueerd
langs een binnenstraat. Alle drie de gebouwen zijn voorzien
van een groot formaat, plat dak van verschillende hoogte. De
gebouwen liggen langs een uitgestrekte noord-west/zuid-oostas. Het grootste en hoogste van de drie, de Tabaksfabriek
(gebouwd in 1926 -1929), vormt het middelpunt. Ten noorden
hiervan ligt de Koffiefabriek (gebouwd in 1928-1930), met een
iets geringere hoogte, gevolgd door de Theefabriek (gebouwd
in 1928-1929), met op zijn beurt ook weer een iets geringere
hoogte. Verder in zuidelijke richting wordt de lijn van de
glazen vliesgevels doorgezet in het Kantoor (gebouwd in
1928-1930), dat in het perspectief een concave lijn vormt. De
glazen vliesgevels strekken zich uit over een lengte van zo’n
220 meter. De gevels worden gedomineerd door horizontale
lijnen, slechts onderbroken door drie verticale trappenhuizen.
Het hoogste van de drie loopt uit in de rond vormgegeven
tearoom, die een panoramisch uitzicht biedt over de fabriek,
de directe omgeving en het stadscentrum.
Tegenover dit architectonische hoofdensemble ligt een reeks
functionele gebouwen, die aan de overzijde langs de
binnenstraat zijn gesitueerd: het Ketelhuis met zijn imposante
schoorsteen (gebouwd in1927-1929), het grote Expeditiegebouw (gebouwd in 1929-1930) dat via vier
luchtbruggen verbonden is met de fabrieken, de Pakhuizen (gebouwd in 1942-1943 en 1967), en als
laatste gebouw langs het kanaal, dat de ruimte aan de noordzijde begrenst, de Technische Dienst
(gebouwd in 1929-1930).
Naast de hoofdstraat met de fabrieken, omvat het terrein nog een groenperk, dat zich nabij de ingang
bevindt, en een portiersloge.
De dragende constructies van de hoofdgebouwen vormen een inwendig skelet van beton en staal. De
buitengevels zijn vormgeven als glazen vliesgevels, met grote ramen gevat in stalen kozijnen. De
grootschalige toepassing van glas, niet alleen buiten, maar ook binnenin het gebouw, met name in de
kantoren, zorgt ervoor dat het licht tot diep in het gebouw kan doordringen, en verbetert het zicht
binnenin het gebouw. De inrichting van de fabrieksruimten is zo gekozen dat er zo veel mogelijk
daglicht naar binnen valt, en ruimten snel kunnen worden aangepast aan wijzigingen in
productieomstandigheden. De inwendige, achtzijdige kolommen zijn sterk genoeg om het gewicht van
de betonnen vloeren voor de industriële apparatuur te dragen. Het boilersysteem, dat oorspronkelijk
op kolen werkte, werd later omgezet naar olie, en nog weer later naar gas. Het transportsysteem dat
de verschillende gebouwen via luchtbruggen met elkaar verbond, maakte deel uit van het
oorspronkelijke ontwerp. Het geheel wordt compleet gemaakt door een haventerrein met kranen
waarmee direct tegenover de pakhuizen vrachtschepen konden worden geladen.
Naast de specifieke architecturale en functionele kwaliteiten van elk gebouw op zich, die kenmerkend
zijn voor het interbellum, ademt het ensemble van gebouwen de uitstraling van een compleet en goed
bewaard industrieel complex, dat werd gebruikt voor de verwerking, verpakking, opslag en
commerciële distributie van industriële voedingsproducten in de grote traditie van de Nederlandse
haveneconomie.
Geschiedenis en ontwikkeling
In de zeventiende en achttiende eeuw leverde de langeafstandshandel in specerijen en andere
overzeese producten, met name door de VOC (de Verenigde Oost-Indische Compagnie) en de WIC
(de West-Indische Compagnie) een grote bijdrage aan de economische bloei van Nederland. In deze
periode maakte niet alleen Amsterdam, maar ook de Rotterdamse haven een grote groei door. De
Rotterdamse haven specialiseerde zich al heel vroeg in de verwerking van levensmiddelen en de
opslag en verhandeling van goederen, waarbij goederen werden doorverkocht naar de rest van
Europa, en later de rest van de wereld. De Van Nellefabriek werd in 1782 als winkel in tabak, koffie en
thee gestart door Johannes van Nelle. Na zijn overlijden werd het bedrijf voortgezet als familiebedrijf,
waarna het in de negentiende eeuw door de familie van der Leeuw verder werd uitgebouwd onder de
oorspronkelijke bedrijfsnaam. Rotterdam profiteerde van zijn rivierverbindingen met het Europese
achterland, en groeide uit tot één van de grootste havens in de wereld. In de negentiende eeuw bleef
de haven gestaag groeien; de haven werd verder ontwikkeld en industriële en commerciële bedrijven
vestigden zich in Rotterdam.
De oudste zoon van de derde generatie van der Leeuw, Kees van der Leeuw, was de aanjager achter
het enorme project van de Van Nellefabriek, die op een nog onontwikkeld terrein in de Spaanse
Polder, langs de oevers van een kanaal moest verrijzen. Kees van der Leeuw was tevens filosoof en
kunstenaar, en die interesses waren van grote invloed op zijn kijk op de industriële architectuur. Hij
wilde dat de nieuwe fabriek zijn humanistische en sociale overtuigingen zou uitdragen. Hij hechtte
groot belang aan een goede, sociale relatie met zijn werknemers. In het tweede decennium van de
twintigste eeuw begon het project vorm te krijgen. Na uitgebreide ontwerpstudies werden in 1923 de
plannen voor de nieuwe fabriek getekend door architect Michiel Brinkman, die tijdens de eerste
planningsfase in 1925 overleed. Zijn zoon Jan, een jong ingenieur die al bij het project betrokken was,
nam zijn werk over, bijgestaan door architect Leen van der Vlugt. Zij legden de laatste hand aan de
plannen en voerden in de daarop volgende jaren de bouw van het project uit, dat was ontworpen als
een organisch, functioneel geheel.
Doel was te komen tot een industrieel productiecomplex met ruimtelijke samenhang, waarbinnen
grootschalige opslag en verzending mogelijk waren met gebruik van alle mogelijke transportmethoden.
Het complex werd gesitueerd rondom een binnenstraat die evenwijdig liep aan het kanaal, dat
eveneens een belangrijke visuele as vormt. Aan de ene zijde van de binnenstraat domineert een
lange reeks, in één lijn geplaatste, grote geveloppervlakken. Aan de overzijde van de straat vormen
de pakhuizen en het ketelhuis, met zijn enorme schoorsteen, een evenwijdige lijn. De visuele concave
lijn van het kantoorgebouw nabij de ingang, leidt het oog naar het hoofdperspectief. Het voltooide
complex is een vroeg voorbeeld van industriële stadsplanning, een geslaagd project in zowel
functioneel als esthetisch opzicht.
In de jaren 1910-20 was de Spaanse Polder een oude agrarische polder aan de rand van de in hoog
tempo uitbreidende stad Rotterdam. Het gebied stond via verschillende kanalen in verbinding met de
bevaarbare waterwegen. Deze kanalen werden verlengd en verdiept. De bodem, die zacht en nat
was, werd opgehoogd met een circa 2,5 meter dikke laag zand (1925). De fundering rust op een groot
aantal heipalen van gewapend beton, waarmee de ondergrond werd gestabiliseerd. De heipalen
werden vanaf 1926 op locatie geprefabriceerd, en werden de grond in gedreven met behulp van een
stoomheistelling. Dit was voor die tijd een vernieuwende techniek die voor het eerst in Nederland werd
toegepast, en in onze tijd nog altijd als een opmerkelijke prestatie wordt gezien. De dragende
constructie van de gebouwen is opgetrokken uit gewapend beton, met paddenstoelvormige verticale
kolommen waarop direct de vloer rust. Dit is een technische variant op de traditionele kolomliggerstructuur uit gewapend beton, bedacht door Michiel Brinkman (1913).
3) Sociaal gedachtegoed ‘bouwheer’ Kees van der Leeuw
Zoals hierboven ook al even geschetst werd de bouwheer van de Van Nellefabriek, Kees van der
Leeuw, naast een groot bouwer gezien als een werkgever met hart voor de lichamelijke en geestelijke
verzorging van de arbeider. De keuze voor een architectuur van licht, lucht, ruimte, reinheid en
beweging is beslist niet alleen ingegeven door esthetische overwegingen. Het idealistische streven
naar een fundamentele verbetering van de werk- en levensomstandigheden van de fabrieksarbeiders
was net zo goed een uitgangspunt.
Het begon al bij de locatiekeuze. De verplaatsing van de bedrijfshuisvesting vanuit verspreide locaties
in de dicht opeen gepakte en minder veilige binnenstad van Rotterdam naar een groot, nieuw complex
aan de stadsrand nabij vaarwater, spoor- en verkeerswegen én arbeiderswijken zorgde direct voor
verbeterde werkomstandigheden.
Met opzet is voor het gehele complex een pure, ornamentloze architectuur toegepast en een
materiaal- en kleurenpalet gekozen dat lichtheid en opgewektheid uitstraalt. De ritmisch ingedeelde
vliesgevels van staal en glas bevatten ten dele draaibare taatsramen en zo min mogelijk horizontale
onderverdelingen zodat de fabrieksarbeiders, staand of zittend, een onbelemmerd uitzicht hadden.
Hiermee werd ook het gevoel van opgeslotenheid vermeden. Door de geringe gebouwdiepte en de
gladde, balkloze plafonds kon het daglicht overal doordringen. Van der Leeuw maakte in de VS
speciaal studie van geschikte kunstverlichting. Een ander kenmerk voor het streven naar een ‘lichte
fabriek‘ waren de groenperken en de tuin met rustweide, fleurige borders en vijverpartij om tijdens
pauzes te verblijven en om tijdens het werk op uit te kijken. Ap Strik werkte van 1975 tot 1995 in de
fabriek als machinebankwerker en kijkt terug op een mooie tijd: “Het was een prachtige fabriek! Overal
kon je naar buiten kijken en je had goed licht op je werk”.
Het maatschappelijk betrokken karakter van de
onderneming bleek ook uit goede sociale
voorzieningen voor het personeel en de
mogelijkheden om zich (via bedrijfsclubs) cultureel
en sportief te ontwikkelen. Wim Rambas was
vanaf 1965 werkzaam bij het expeditiecentrum
van de fabriek en herinnert zich de vele
activiteiten: “Er werd van alles georganiseerd;
toneel, sport en ook reizen. Heel leuk!” .
Karakteristiek voor de thee- en koffieverwerking
was het grote aantal vrouwelijke medewerkers.
Omdat in die jaren vrouwen meestal stopten met
werken als ze gingen trouwen werden de
fabrieken bevolkt door een groot aantal jonge
fabrieksmeisjes. Het bedrijf voelde hier een grote
verantwoordelijkheid voor en Van der Leeuw
bezocht in de jaren ‘20 in Amerika organisaties die
zich bezighielden met de sociale gevolgen van
‘vrouwen in de industrie’. De menging van
mannen en (jonge) vrouwen werd vooral
nauwlettend in de gaten gehouden bij het sanitair,
dat aan de trappenhuizen geschakeld was. De
fabriek was overal voorzien van waslokalen omdat
douches in de arbeiderswoningen van die tijd
meestal nog ontbraken. Een sociaal aanvaardbare
oplossing werd gevonden door de trappenhuizen
om-en-om alleen voor vrouwen of voor mannen te
bestemmen.
4) Uitzonderlijk universele waarden die de Van Nellefabriek een werelderfgoed maken
Om in aanmerking te komen voor de werelderfgoedstatus moet een gebouw, plaats of gebied van
uitzonderlijke universele waarde zijn. Het UNESCO werelderfgoedcomité bepaalt of een genomineerd
erfgoed uniek en onvervangbaar is aan de hand van 10 criteria (www.whc.unesco.org/en/criteria).
Minimaal één criteria moet van toepassing zijn. De Van Nellefabriek is op de werelderfgoedlijst
gekomen op basis van de volgende twee criteria:
Criterium (ii): het stelt een belangrijke interactie van menselijke waarden ten toon, gedurende
een tijdspanne of binnen een cultureel gedeelte van de wereld, voor ontwikkelingen in
architectuur of technologie, monumentale kunsten, stadsontwerp of landschapsinrichting
De Van Nellefabriek verenigt en maakt gebruik van ideeën op het vlak van technologie en architectuur
uit verschillende delen van Europa en Noord-Amerika, die aan het begin van de twintigste eeuw in
zwang waren. Het complex is uitzonderlijk succesvol, zowel voor wat betreft de industriële
vormgeving, als voor de architecturale en esthetische waarden. De fabriek is een belangrijk
Nederlands voorbeeld van het modernisme ten tijde van het interbellum, en is sinds de oprichting
uitgegroeid tot een wereldwijd invloedrijk voorbeeld en symbool.
Criterium (iv): het is een bijzonder voorbeeld van een type gebouw of een architectonische of
technologische samenstelling of landschap, dat (een) significante stap(pen) in de menselijke
geschiedenis vertegenwoordigt
Binnen de context van de industriële architectuur in de eerste helft van de twintigste eeuw, is de Van
Nellefabriek een uitstekend voorbeeld van een complex met een goede relatie met de omgeving, met
een rationale organisatie van productiestromen, en verzending via het nabijgelegen
communicatienetwerk. Daarbij valt tevens de optimale lichtinval op, die is gerealiseerd door een
grootschalige toepassing van glazen vliesgevels met stalen kozijnen, en open inwendige ruimten. Het
gebouw staat voor helderheid, doorstroming en openstelling van de industrie naar de buitenwereld.
Integriteit
Gedurende een lange industriële geschiedenis waarin de fabriek aan dezelfde taak gewijd was – de
industriële verwerking en verpakking van levensmiddelen – zijn de verschillende fabrieksgebouwen en
hun functionele relaties met de logistieke ruimten (opslag, verzending, transport) onveranderd
gebleven. Het ensemble van gebouwen bleef behouden toen op het terrein eind jaren negentig een
economische aanpassing werd doorgevoerd. Aan de voorwaarden van integriteit op het vlak van
compositie (locatie en organisatie van het terrein, functionele relaties, panoramische uitzichten, etc.)
en op het architecturale vlak in al zijn facetten, is voldaan.
Authenticiteit
De om economische redenen doorgevoerde herstructurering en renovatie van het complex van 2000
tot 2006 werden uitgevoerd op een complex dat over het algemeen goed was onderhouden, en sinds
de oorspronkelijke bouw eind jaren ‘20 nooit eerder ingrijpend was verbouwd of aangepast. De
renovatie is met grote zorg uitgevoerd, als onderdeel van een modelproject. De authenticiteit van het
complex is daarbij op passende wijze en in alle opzichten behouden. Iets wat voor zowel de
bezoekers als de nieuwe zakelijke gebruikers van de Van Nellefabriek duidelijk zichtbaar is.
Eisen aan beheer en behoud
De Van Nellefabriek is sinds 1985 opgenomen in de monumentenlijst, en geniet daarmee de hoogst
mogelijke rijksbescherming. Om een goede visuele expressie van het complex in een open omgeving
te waarborgen, is een grote bufferzone ingesteld. De algehele bescherming van het complex als
geheel is gegarandeerd onder het Bestemmingsplan Spaanse Polder, dat zijn voltooiing nadert, en
door opname van milieubeschermingsmaatregelen in de vijf bestemmingsplannen die de bufferzone
rondom het complex beslaat. (Het werelderfgoed ligt in één bestemmingsplan, namelijk Spaanse
Polder. De bufferzone waar het erfgoed in ligt beslaat in totaal vijf bestemmingsplannen, inclusief
Spaanse Polder.) Het complex wordt beheerd door zijn huidige eigenaar en exploitant, de CV Van
Nelle Ontwerpfabriek.
Een samenwerking tussen de erfgoedafdelingen van de gemeente Rotterdam en de Rijksdienst voor
Cultureel Erfgoed vormt de basis voor het beheer en behoud van de architecturale, stedelijke en
milieuwaarden van het complex. Binnen deze samenwerking is het beheerplan voor het complex
opgesteld (in januari 2013). De onderlinge samenwerking is permanent gemaakt in de vorm van een
gezamenlijk comité van beheer, dat is uitgebreid met nieuwe experts. De belangrijkste functie van het
complex is ruimte te bieden aan economische activiteiten op industrieel, commercieel en
dienstverleningsvlak. Het is reeds open voor het publiek, maar dit lijkt geen hoofddoel; het aantal
bezoekers zou de komende jaren echter kunnen toenemen, waardoor behoefte zou kunnen ontstaan
aan specifieke voorzieningen, die evenwel de integriteit en authenticiteit van het complex niet zouden
mogen aantasten.
5) Nominatieproces Van Nellefabriek
1992
1995:
1998:
2003:
2010
Augustus 2011
November 2011
Nederland ratificeert het UNESCO-verdrag
Van Nellefabriek met meerdere Nederlandse objecten op de voorlopige lijst
Oorspronkelijk productieproces beëindigd; begin zoektocht herbestemming
Nederland zegt toe geen voordrachten te doen tot 2006 wegens kandidatuur in
Werelderfgoedcomité
Instelling cie-Leemhuis-Stout voor herziening voorlopige lijst
Van Nellefabriek formeel op de nieuwe voorlopige lijst
Officieel gestart met nominatieteam
December 2012
Januari 2013:
Januari 2013
Oktober 2013
Januari 2014
Juni 2014
Goedkeuring voordracht door Nederlandse regering
Dossier aangeboden aan de Nederlandse minister van Onderwijs Cultuur en
Wetenschappen en de Rotterdamse wethouder Cultuur
Dossier aangeboden aan Nederlandse ambassadeur voor Unesco te Parijs, en
vervolgens door hem aan medewerker voor Werelderfgoedcomité in Unescokantoor
Technische evaluatie door ICOMOS
Supplement aangeboden aan UNESCO naar aanleiding van rapportage
ICOMOS
Besluit van het Werelderfgoedcomité
6) Herbestemming en restauratie
De herbestemming van het fabriekscomplex is van de grond getild in een tijd dat een dergelijke
operatie nog allerminst vanzelfsprekend was. In 1995 besloot de toenmalige eigenaar, het
Amerikaans-Nederlandse concern Sara Lee/DE, om binnen drie jaar - na gefaseerde verplaatsing van
de productie-activiteiten naar elders - het complex te verkopen. De eigenaar beschouwde het daarbij
als een morele plicht om het architectonisch erfgoed op een verantwoorde manier over te dragen en
garant te staan voor een goede wijze van herbestemming en behoud van de Van Nellefabriek als een
functionerend monument. In verband daarmee heeft Sara Lee/DE volop meegewerkt aan een
bijzondere overlegstructuur met gemeente en rijk om een modus te vinden voor herbestemming met
behoud van de transparante architectuur van de Van Nellefabriek. Hiertoe heeft zij de unieke – en
voorbeeldige – beslissing genomen om de door de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg
opgestelde Cultuurhistorische Verkenning (1998) met aanwijzingen voor het al dan niet toestaan van
toekomstige ingrepen tot verplichtend onderdeel van de verkoopvoorwaarden te maken. Op die basis
is het complex verkocht en is het, tegelijk met een uiterst consciëntieuze restauratie van de
voornaamste bedrijfsgebouwen, herbestemd als de Van Nelle Ontwerpfabriek (VNOF).
Eric Gude van de Property Conversion Group ontwikkelde als eerste ideeën voor de leegstaande Van
Nelle fabriek. Nick de Boer/René Werger van Kondor Wessels Projecten (KWP) en John van
Lit/Remko Overdam van haar zustermaatschappij POB (Project Ontwikkelingsbureau Bouwnijverheid)
wierpen zich als mede (concept)ontwikkelaars en financieel draagkrachtige partners op. Samen
richtten zij de Maatschap Van Nelle Ontwerpfabriek op, die de daadwerkelijke ontwikkeling ter hand
nam.
Ook voor de exploitatie van de Ontwerpfabriek moesten
nieuwe modellen worden ontwikkeld. Op basis van een
creatief financieringsconcept van Nick de Boer in
samenwerking met Huub de Heij werd een Commanditaire
Vennootschap (CV) opgericht, een voor een dergelijk
project ongebruikelijke constructie en op dat moment de
grootste CV van het land. Het eigen vermogen van de CV
werd bij elkaar gebracht door 780 participaties van
particuliere beleggers. Op basis hiervan was de NIBC bank
bereid de verdere financiering te verzorgen. Daarmee werd
de CV Van Nelle Ontwerpfabriek eigenaar van het totale
complex. Deze financieringsconstructie leidde ertoe dat
ondanks concurrerende m2 prijzen de
rendementsdoelstellingen per participatie ruimschoots zijn
gehaald.
Voor de begeleiding van dit uitdagende project van
herbestemming en restauratie van een architectonisch
uiterst gevoelig ensemble is in 1999 een coördinerend
architect aangesteld met grondige expertise van restauratie
en herbestemming van de monumenten van de Moderne
Beweging, Wessel de Jonge. Hij is een van de co-founders
van de internationale organisatie DOCOMOMO die zich
sinds 1990 beijvert voor zinvol behoud van dit jonge erfgoed
(www.docomomo.com). De Jonge is ook betrokken geweest bij de restauratie van Sanatorium
Zonnestraal in Hilversum, dat binnenkort ook zal worden voorgedragen voor de UNESCO-lijst. “Dit
veelomvattende herbestemmingsproject is echt teamwork geweest” zegt Wessel de Jonge. “Collegaontwerpbureaus Claessens Erdmann, Joris Molenaar en Bruno Doedens zijn daarin onmisbaar
geweest.” De grootste uitdaging is geweest om in de oude fabrieksgebouwen de juiste condities te
scheppen voor gebruik als kantoren en ontwerpstudios. “Gelukkig heeft Sara Lee/DE als goed
rentmeester de gebouwen in een nette staat overgedragen”, vervolgt De Jonge. “In het innovatieve en
rationele ontwerp van de jaren ’20 bleek een nieuwe bestemming soepel te kunnen worden ingepast.
Met een tweede glasgevel aan de binnenkant zijn goede binnencondities gerealiseerd zonder de
monumentale vliesgevels aan te tasten.”
In 2008 ontving De Van Nelle Ontwerpfabriek reeds de prestigieuze Europa Nostra Award, de prijs
van de Europese Unie voor cultureel erfgoed, voor de kwaliteit van de renovatie en voorbeeldig
hergebruik van het Europees Cultureel erfgoed. De status van Werelderfgoed is een tweede, nog
grotere erkenning.
7) De huidige Van Nellefabriek: business inspiration events
De Van Nellefabriek is naast UNESCO Werelderfgoed sinds juni 2000 een inspirerende energieke
kantoor- en eventlocatie en opereert onder de naam Van Nelle Fabriek. En zeker niet alleen voor
architectuurliefhebbers. Waar Van Nelle vroeger koffie, thee en tabak verwerkte zijn nu meer dan 80
bedrijven gevestigd; van klein tot groot. De Van Nelle Fabriek is het toneel voor grote publieke
culturele events als Art Rotterdam, tentoonstellingen met internationaal befaamde kunstenaars als Li
Wei, tot exclusieve dance feesten als Must en familiefestijn Speelrijk. Er zijn zeer diverse en
bijzondere ruimtes die gehuurd kunnen worden; voor een diner of vergadering in de tearoom met
uitzicht op Rotterdam tot een groot congres of concert.
In de Branderij, het restaurant, is de verbinding tussen de Van Nelle Fabriek en Gispen duidelijk terug
te zien in het interieur. Het UNESCO Werelderfgoed heeft supersnel internet en de Gouden Green
Key, een internationaal keurmerk voor duurzaamheid. Door de ligging vlakbij de A4 en A20 en de zeer
ruime parkeerfaciliteiten is het prettig bereikbaar.
Download