Brussel 1: Jubelpark en omgeving (14 januari) Punt 4. Legermuseum: wapencollectie Aartshertogen Isabella en Albrecht. Evolutie van het harnas (François Bliki) We beginnen bij de etalagekast waar we o.a. één van de pronkstukken van het museum kunnen bewonderen: het gegraveerde en met goud op gebruineerd staal gedamasceerd harnas uit de tweede helft van de 16° Eeuw, van aartshertog Albrecht, Landvoogd der Nederlanden (1598-1621) en door hem gedragen bij zijn Blijde Intrede te Brussel in Juli 1599. Een goed aangrijpingspunt om eerst iets te vertellen over de geschiedenis van het museum zelf: Feitelijk is dit onderdeel harnassen zowat een museum in het museum: de oorsprong gaat terug tot 1406 toen Aantoon van Bourgondië, de toenmalige hertog van Brabant (Zoon van Filips de Stoute) in zijn paleis op de Coudenberg een arsenaal oprichtte om er zijn persoonlijke wapens, trofeeën en geschenken in onder te brengen.Deze collectie werd door hem en zijn opvolgers systematisch verder uitgebouwd en aangevuld met wapens, maar ook met wandtapijten, schilderwerken, uitzonderlijke handschriften en boeken, juwelen … Ui t reisverhalen uit de 17° en 18° eeuw kunnen we opmaken dat dit één van de rijkste en meest uitzonderlijke verzamelingen uit die periode moet geweest zijn. Zo schrijft ene pater Claude du Molinet (bibliothecaris van de Sainte-Geneviève abdij in Parijs) in een verslag over zijn bezoek aan Brussel in 1682: “Ik bezocht er in een ruim gebouw voor het kasteel, waarin de stallen gelegen zijn, een galerij van ongeveer vijftien vadem lang waar in een reeks grote kasten een kabinet van allerlei oude wapens is ondergebracht” In zijn beschrijving vermeldt hij “talrijke harnassen van Keizer Karel, met goud versierd en mooi bewerkt, andere van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië, van de prins van Charolais, van don Juan van Oostenrijk, van aartshertog Albrecht en nog meer personaliteiten, sierlijke azuren schilden (…) en een ander van Keizer Karel met veren uitgerust om twee zwaardpunten uit te spuwen zodanig dat aldus een wapen werd bekomen zowel voor de aanval als voor de verdediging. Ik merkte ook een andere kast op, vol met allerlei wapens uit vreemde landen (…). Tenslotte werden ons in grote kasten drie paardevellen getoond, die opgevuld waren en als merkwaardigheid werden bewaard. Het ene was de zgn. “Isabella-kleur” waarop Infante Isabella haar intrede te Brussel had gedaan, het tweede van het dier (‘Noble’ genaamd) dat tijdens een veldslag (bij het beleg van Oostende in 1604 FB) het leven van aartshertog Albrecht had gered en het derde van een witgrijs paard dat aartshertog Leopold doorgaans bereed” (de eerste twee genoemde paardevellen - Noble met bijpassend paardenharnas met voorhoofdplaat - zien we naast het harnas in de etalagekast) In een ander reisverhaal wordt melding gemaakt van “het ros van aartshertogin Isabella dat met een zadel ter waarde van 800.000 florijnen was uitgerust” We kunnen lezen over “met goud belegde paradewapens” enzovoort, enzovoort … Wanneer we in het museum rondkijken, moeten we echter vaststellen dat van al die pracht en praal niet veel overblijft. Een groot deel ervan werd onder de Spaanse overheersing naar Madrid verhuisd (je kunt ze gaan bewonderen in het Real Armeria) Achteraf gezien was dit misschien nog niet zo slecht want de 18° Eeuw was blijkbaar een eeuw waar eerder naar de toekomst dan naar het verleden gekeken werd. Toen aartshertogin Maria Christina in 1781 haar intrek nam in het paleis bleek er nood te zijn aan ruimte om het huispersoneel te herbergen. Er werd opdracht gegeven om binnen de 48 uur het arsenaal te ontruimen. De echte verhuis naar de Strostraat (in de vroegere bibliotheek van het Jezuïetencollege nabij het Zavelplein) gebeurde echter pas in 1782 nadat openbaar een hele reeks harnassen voor de prijs van oud ijzer verkocht waren. Men vond het immers tijdrovend om talrijke identieke voorwerpen te bewaren. Bovendien mag men zich zo’n harnas niet voorstellen als één geheel, maar wel als een hele reeks bij elkaar passende (en op maat gemaakte) onderdelen. Wanneer je verschillende harnassen zomaar op één hoop legt kan inderdaad heel wat verloren gaan. In 1789 werd nog maar eens verhuisd, deze keer naar de huidige Brederostraat. Maar in 1794 stonden de Fransen voor de deur en de Oostenrijkse Habsburgers vonden het maar best de duurste stukken in veiligheid te brengen. Alles werd in kisten ingepakt en begon een zwerftocht waarbij een deel in Erga (Bohemen), een ander deel in in Praag en nog een ander in Wenen terecht kwamen. Uiteindelijk zouden in 1889 (dus meer dan 100 jaar later) de meeste stukken uit ons vroeger arsenaal weer samenkomen in de Waffensammlung van het Kunsthistorisches Museum te Wenen waar je ze vandaag nog kunt gaan bekijken. Voor wat na 1794 nog in Brussel achterbleef, bestond niet veel belangstelling. Alles werd dan maar in kisten gepakt en opgeslagen op de zolders van het Nassaupaleis (die nu geïntegreerd zijn in de Koninklijke Albertina Bibliotheek). Maar met de Belgische onafhankelijkheid in 1831 had de Belgische burgerij plots wèl behoefte aan een geschiedenis en in 1835 wordt een basisfonds opgericht voor wat vandaag het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis geworden is. Het wapenmuseum begint zijn Belgische geschiedenis in de Hallepoort waar het 140 jaar (van 1847 tot 1987) zal blijven om uiteindelijk hier bij de “nieuwe wapens” van het wapenmuseum gevoegd te worden. Van de oorspronkelijke museumstukken blijft dus maar weinig over. Het huidige museum werd weer samengesteld uit schenkingen en aankopen uit privé-verzamelingen. Van de oorspronkelijke, duurdere stukken werden, na herhaaldelijk aandringen (al vanaf 1859) uiteindelijk in 1924 toch een paar stukken uit Wenen teruggebracht. O.a. het al besproken paradeharnas van Albrecht en het kinderharnas van Jozef Ferdinand van Beieren (apart in kleine etalage in het midden). II. De geschiedenis van het Harnas Wat de geschiedenis van het harnas zelf betreft zitten we bij deze etalagekast feitelijk zowat aan het einde van de geschiedenis : dit harnas dient voor de parade. Vanuit kunsthistorisch oogpunt (voorbeelden van drijfwerk, canneleren, zwart-blank, damaceren, …) staan hier prachtige stukken. Maar ondertussen was het buskruit nog maar eens uitgevonden waardoor het harnas, zoals wij ons dat nog altijd voorstellen, vanuit het standpunt van oorlogsvoering nog weinig nut had. In de etalagekasten zie je wel nog “harnassen” van de artillerie uit WO I, maar vandaag zouden we die eerder bij de primitieve kogelvest rekenen. (we gaan nu naar de eerste etalage rechts van het jaar 800 tot 1200) Maar voor we dan uiteindelijk over het harnas zelf gaan praten, eerst iets over de voorloper ervan: de maliënkolder. Op het blad dat jullie gekregen hebben zie je een afbeelding van een ridder zoals die er in 1302 moet bijgelopen hebben: hoofd, gezicht, armen, benen, torso … bedekt met een vlechtwerk van ringen (maliënkolder). Daaronder droeg hij best een dik wollen of katoenen kleed ter bescherming van zijn velletje. Hierin zaten zo’n 40.000 ringen, iedere ring apart gemeden en verbonden met vier andere. Het maken ervan kon drie jaar duren en was dan ook onwaarschijnlijk duur Op bijgevoegd blad vermeld ik de prijzen uit het jaar 800, uitgedrukt in koeien (misschien een idee bij een discussie over industriële archeologie!). Bedenk hierbij wel dat een ridder naast zijn paard (= 12 koeien) nog een paar reservepaarden nodig had + een kar om zijn gerief te transporteren + een schildknaap die hem in zijn harnas moest hijsen (als er gevochten werd begon de kleedpartij om 6 uur ’s morgens!). Een schildknaap was trouwens dikwijls iemand die alles kon wat een ridder kon, behalve de nodige koeien ophoesten en dus geen ridder kon worden. In 1302 koste zo’n uitrusting 100 pond terwijl je met een vermogen van 300 pond tot de welgestelde burgerij kon gerekend worden. Vergelijk zo’n harnas vandaag dus ongeveer met een tank. En dat was het in die tijd ook : als zo’n bataelge (een paar 100 ridders) opgedeeld in conrotten van 18 ridders op een massa voetvolk afgestormd kwam kon die alleen nog hopen : dat er in het hiernamaals een paar maagden zaten te wachten. Een ridder kon 10 man voetvolk aan ! Ze werden gewoon platgedrukt! Maar in die zin is 1302 een scharnierpunt in de geschiedenis van de oorlogsvoering geweest: tegenover de Franse ridders stonden in Kortrijk niet zomaar een bende boeren met rieken en zeisen, maar een leger van ambachtslieden (een soort burgerwacht) die als lid van het ambacht verplicht waren zich te bewapenen voor de verdediging van de stad. Van de wapenuitrusting op de tekening kun je een paar elementen in etalage 3 terugvinden). De kost hiervan kwam neer op de inkomsten uit 200 werkdagen (voor een vergelijkbare middenstander vandaag dus toch een dikke mercedes, maar voor ons als gewone miliciens een jaartje loon derven in het leger). De zwaarden in etalage I zijn zwaar, maar bot: je kunt ermee slaan, maar niet steken. De ambachtslieden echter hadden pieken die langer waren dan de lansen van de ridders en die door de maliënkolders prikten, en ook “goedendags” (over de vorm ervan is heel wat discussie, er zouden 6 vormen bestaan, maar in mijn verbeelding is het een stok met ketting waaraan een bol met pinnen hangt waarmee je “een boer van zijn paard kon slaan”.) Bovendien werd een verslagen ridder niet beschouwd als een gijzelaar waarvoor je een losprijs kon vragen, maar als een vijand die je best doodslaat voor hij dit met jou doet. In de tweede etalage zie je al zware kanonnen staan, maar die hadden als voornaamste functie veel lawaai te maken, als afschrikking. Bovendien waren ze gevaarlijker voor diegene die ze moest bedienen dan voor het doelwit. Die ridders vonden het trouwens maar een “onwaardige manier” van oorlogsvoeren. Met de ontwikkeling van de kruisboog kreeg de maliënkolder echter zijn definitieve doodsteek. De kerk heeft nog uitgevaardigd dat ze alleen tegen “niet christelijke” vijanden mochten gebruikt worden, maar ja … De overgang naar het metalen harnas, waarvan we een tekening met uitleg zien op bijgevoegd blad heeft echter nog zo’n 100 jaar geduurd (op je tekening zie je een gecanneleerd harnas van begin 16de eeuw) Eerst werd de maliënkolder verstevigd met een “plastron” (een borststuk = punt 7 op de tekening) uit metaal waarin een “lanssteun” verwerkt was (punt 6). In de 15de eeuw kenden we twee stijlen: het Italiaanse type (meer gebogen lijnen maar vlak) tegenover het Duitse (gegolfd, gekarteld, geel koper). Eind 15 de Eeuw kwam men tot een synthese van beide vormen. Er was ook enige ontwikkeling in de vorm en de verhoudingen; van snavelschoenen (met punten als wapen) naar koemuilschoenen (zoals op de tekening) of van een egale borstplaat naar een ‘ganzenbuik’ (zoals op de tekening). Vanaf 1420 tot 1620 bleef de basisvorm echter altijd dezelfde : borststuk, bescherming armen en benen, helm met vizier … We mogen ons zo’n harnas echter niet voorstellen als een kostuum dat je zomaar even aantrekt : ieder onderdeel was op maat gemaakt en moest ook stuk voor stuk aangetrokken worden. Het was ook nuttig op tijd te bestellen (de productie kon ook hier nog een paar jaar duren en was dus ook nog waanzinnig duur). In het midden van de zaal kun je een video bekijken die toont hoe omslachtig het is een harnas aan te trekken, maar ook hoe zo’n harnas een grote beweeglijkheid toeliet. Het grote probleem was immers niet zozeer het gewicht maar wel de temperatuur: een oven in de zomer, een diepvriezer in de winter. De echte ontwikkeling doet zich niet zozeer voor in de harnassen die werkelijk dienden als strijdwapen maar wel in de harnassen voor de spelen. Hier kenden we drie soorten: het tornooi (2 groepen tegen elkaar), het steekspel en het gevecht te voet. Voor elk type spel waren er specifieke wapenvoorschriften. In de etalages aan de rechterkant zien we verschillende harnassen voor het steekspel: de borstplaat werd verbreed, een licht rugstuk was voldoende, er werd een “paddenkophelm” ontwikkeld, er was geen beenstuk meer nodig (tussen de twee paarden stond een muurtje) net zomin als de armstukken (werd beschermd door een schild dat over de lans geschoven zat). Eind 15de Eeuw ging ene Lorenz Helmschmid (what’s in a name?) specifieke vervangstukken produceren die aanpasbaar waren aan ieder type gevecht. Vanaf begin 16de eeuw werden eerder paradeharnassen gemaakt metgraveernaalden voor tekeningen in metaal, gebruik van zuren voor speciale kleureffecten, drijfwerk waarmee figuren in het metaal geslagen werden … Daardoor paste het harnas echter niet meer 100% op het lichaam, maar dit was niet nodig omdat het harnas toch alleen maar voor de parade diende. Hier zien we dan wèl een ontwikkeling in de mode: harnassen die eerder op een burgerkleding leken, andere die teruggrepen naar de antieken (Romeinse harnassen …) Hier stop ik met de hoop dat jullie het nuttig vinden om nog eens terug te komen en de zaken wat van dichter en rustiger te bekijken. Over de geschiedenis van het harnas zelf kan ik verwijzen naar een boek “Oorlogsvoering in de Middeleeuwen” dat in de HOB ligt. De brochure van het museum geeft een geschiedenis van het museum zelf, echter niet veel over die van het harnas, maar is wel interessant.