WEG EN WAGEN | Maart 2012 | Jaargang 26 | Nummer 66 Vervoer of expeditie ‘De expediteur moet zeggen wat hij doet en doen wat hij zegt’1 J.K.M. van der Meché, advocaat bij AKD Advocaten en Notarissen deze redactie, maar de discussie (en het trefwoord) blijft. Laten we voor deze gelegenheid twee belangrijke aspecten van deze discussie nog eens op een rijtje zetten. 1. Inleiding 2. Vervoer of expeditie: wie moet wat bewijzen? Deze door Prof. Mr Haak bij zijn oratie uitgesproken zin is waarschijnlijk een van de meest aangehaalde zinnen in de dagelijkse vervoerpraktijk. Al decennia wordt met grote regelmaat de vraag opgeworpen over de hoedanigheid waarin een partij in de vervoersketen optrad: expediteur of vervoerder? Bij het bepalen van de inhoud van een overeenkomst zal de rechter die zich over de zaak moet buigen, kijken naar wat de beide partijen nu precies overeen kwamen. De woorden die zijn gebruikt in de onderlinge correspondentie zijn uiteraard van belang en moeten worden uitgelegd. Bij het bepalen van de inhoud van de overeenkomst kijkt de rechter niet alleen naar een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen, maar gaat het ook om de verklaringen en gedragingen van de beide partijen en de verwachtingen die zij van elkaar redelijkerwijze mochten hebben. Dit is het Haviltex-criterium2. Deze vraag doet zich uiteraard vooral voor als er iets tijdens het vervoer van goederen mis gaat en goederen niet dan wel beschadigd aankomen op de plaats van aflevering. Niet alleen de juridische, maar ook de financiële gevolgen van het antwoord op die vraag zijn groot. Daar waar de vervoerder verplicht is de goederen ter bestemming, zonder vertraging, af te leveren in dezelfde staat als waarin hij hen heeft ontvangen, is de verplichting van de expediteur een heel andere. De expediteur in enge zin heeft ‘slechts’ de verplichting zorg te dragen voor het doen vervoeren van de goederen en hij is niet aansprakelijk voor de daden en nalatigheden van de wegvervoerder die met het vervoer is belast. Er is in Weg en Wagen en tijdens de tweejaarlijkse congressen regelmatig aandacht besteed aan deze vraag door zowel Prof. Mr Haak als Prof. Mr Claringbould. Daarbij hebben beiden als baken voor de rechtspraktijk gediend en richting gegeven aan het debat. De vervoerpraktijk, in het bijzonder de juristen en advocaten die op dit rechtsgebied werkzaam zijn, zijn hen daarvoor veel dank verschuldigd. Ik mag daar wel aan toevoegen dat Prof. Mr Haak mij tijdens verschillende discussies over deze vraag duidelijk liet weten dat hij van mening was dat met name advocaten met regelmaat de stelling poneren dat hun cliënt (met de schijn van vervoerder op zich) als expediteur optrad, terwijl wij als advocaten toch ook heel goed moesten weten dat een expediteur nu eenmaal moet zeggen wat hij doet en moet doen wat hij zegt. Daar kon toch weinig discussie over bestaan! Maar: advocaten zien altijd wel een gaatje of een grijs gebied. Ook als redactieleden van Schip en Schade konden en kunnen wij het trefwoord ‘vervoer of expeditie’ regelmatig opnemen in de bewerkte uitspraak. Inmiddels is Prof. Mr Haak niet langer de nestor van K.F. Haak, “De expediteur: een grensgeval”, Oratie Rotterdam, W.….J. Tjeenk Willink, 1992, pag. 8. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635. 3 vgl. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576, Uni-Invest; HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575, Meyer Europe/Pont Meyer. 4 Zie Hof De Haag 4 augustus 1993, S&S 1994, 21. 5 Zie Rb Rotterdam 19 augustus 2009, S&S 2010, 67. 1 2 10 De Hoge Raad heeft zich meerdere malen uitgelaten over de uitleg van een geschrift. Bij de uitleg van een fax (of een mail) zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ook speelt mee dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in het transport normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden en de overige bepalingen ervan3. Een van de gevolgen van de hierboven geciteerde stelling van Haak is dat de partij die zegt expediteur te zijn, dat dan moet bewijzen. In de rechtspraak is dat regelmatig bevestigd4. De andere kant van de medaille is dat het de eisende partij is die zal moeten bewijzen dat de overeenkomst die hij aanging inderdaad een vervoerovereenkomst was5. De laatstgenoemde aanpak spreekt mij het meest aan en past ook bij de hoofdregel van het bewijsrecht (artikel 150 Rv). Als de eisende partij stelt dat er sprake is van een vervoerovereenkomst en het bewijs daarvoor ontbreekt, althans die stelling is gemotiveerd betwist, dan luidt de hoofdregel dat de eisende partij die stelling zal moeten bewijzen. WEG EN WAGEN | Maart 2012 | Jaargang 26 | Nummer 66 3. Vervoer en FENEX-voorwaarden 4. Conclusie Waar ook al lang over wordt gedebatteerd, is de vraag of de FENEX-voorwaarden (aanvullend) van toepassing kunnen worden verklaard op een vervoerovereenkomst. Naar mijn mening zijn de deelnemers aan dit debat het er inmiddels wel over eens dat de vraag of de FENEX-voorwaarden van toepassing zijn, los moet worden gezien van de kwalificatie van de overeenkomst (vervoer of expeditie). Eerder werd wel gesteld dat de FENEX-voorwaarden niet op een vervoerovereenkomst van toepassing konden zijn. Nu is dat beeld gekanteld en gaat het bij de vraag over de toepasselijkheid niet om de kwalificatie van de overeenkomst, maar -en daar is de bekende Haviltex-maatstaf weer- veeleer om de verklaringen en gedragingen van de beide partijen en de verwachtingen die zij van elkaar redelijkerwijze mochten hebben. Zowel Haak als Claringbould heeft zich kritisch uitgelaten over de wenselijkheid van FENEX-arbitrage bij beslechting van geschillen uit hoofde van vervoerovereenkomsten8. Uiteindelijk is het de wil van de contractspartijen bij een vervoerovereenkomst die de doorslag moet geven. Komen zij uitdrukkelijk overeen dat hun geschillen zullen worden beslecht door een scheidsgerecht dat de CMR zal toepassen, dan is dat een geldig arbitragebeding in de zin van artikel 33 CMR. Twijfelt een van de partijen over de mate van deskundigheid van ‘expediteurs-arbiters’ als het gaat om de CMR, dan is duidelijk wat hem te doen staat: aanvaard het arbitragebeding niet. Indien de FENEX-voorwaarden aanvullend van toepassing zijn en strijdig zijn met bepalingen van het CMR-Verdrag en/of dwingend recht, moeten zij wijken. Op zich is dit niets bijzonders. Het aanvullend van toepassing verklaren van bijvoorbeeld de AVC 2002 op een CMR-vervoerovereenkomst gebeurt immers veelvuldig. Inmiddels wordt m.i. breed gedragen dat de FENEX-voorwaarden aanvullend van toepassing kunnen worden verklaard op een vervoerovereenkomst en dat het partijen dus vrijstaat om daarover afspraken te maken. Of de gevolgen daarvan altijd even wenselijk zijn, is een ander punt. Daarmee doel ik op de in artikel 23 van de FENEX-voorwaarden opgenomen arbitrageclausule. Indien vastgesteld wordt dat de FENEX-voorwaarden toepasselijk zijn op de vervoerovereenkomst, moeten geschillen dan exclusief worden voorgelegd aan een scheidsgerecht? Ik meen dat -anders dan het beding uit artikel 31 lid 1 aanhef CMR, dat een optioneel karakter heeft- de arbitragebepaling in de zin van artikel 33 CMR exclusief is6. De weg naar de gewone rechter is dan afgesloten. Artikel 33 CMR stelt in feite maar een harde voorwaarde aan het arbitragebeding. Het arbitragebeding moet inhouden dat het scheidsgerecht de CMR zal toepassen. Zo niet, dan is het beding nietig (artikel 41 CMR). Artikel 23 lid 7 FENEX-voorwaarden bepaalt ondubbelzinnig dat de arbiters de CMR zullen toepassen. Daarmee staat de weg naar FENEX-arbitrage in een wegvervoerzaak wijd open. Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft dat ook bevestigd7. 6 7 8 J.K.M. van der Meché, ‘CMR:Internationaal vervoer van goederen over de weg, Paris 2005, pag. 278. Hof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2004, S&S 2005, 23 K.F. Haak, “De rol van arbitrageclausules in de logistieke dienstverlening’, NJB 2005, pag. 1510; M.H. Claringbould, ‘De aansprakelijkheid van de expediteur’, NTHR april 2008. 11