1. A. B. C. D. 2. Bij kreeftachtigen worden soorten aangetroffen die in zoetwater leven en soorten die in zoutwater leven. Deze kreeftachtigen hebben kieuwen die in direct contact staan met het water van hun milieu. De concentratie van opgeloste stoffen in zoetwater is kleiner dan die in weefselvloeistof van de zoetwaterdieren. De concentratie van opgeloste stoffen in zoutwater is groter dan die in de weefselvloeistof van de zoutwaterdieren. Een zoetwater-kreeftachtige en een zoutwater-kreeftachtige bevinden zich ieder in hun normale milieu. Dringt bij het zoetwaterdier door osmose water de weefselvloeistof binnen of wordt door osmose water aan de weefselvloeistof onttrokken? En bij het zoutwaterdier? Bij zoetwaterdier________________ Bij_zoutwaterdier water dringt binnen. water dringt binnen. water dringt binnen water wordt onttrokken. water wordt onttrokken water dringt binnen. water wordt onttrokken. water wordt onttrokken. De tekening toont een deel van een zogenaamd spiraalvat uit een vaatbundel van een zaadplant. Is dit een bastvat of een houtvat? Wat is de funktie van de spiraalvormige verdikking? Type vat A. B. C. D. 3. bastvat bastvat houtvat houtvat Funktie spiraalvormige verdikking bevordering van actief transport versteviging bevordering van actief transport versteviging De tekening geeft een doorsnede van een blad aan een plant weer. De plant staat in het zonlicht en verliest water door verdamping. De temperatuur is 20 0C. Worden de houtvaten aangegeven met pijl 1 of met pijl 2? Wat wordt aangegeven met pijl 3? Houtvaten worden aangegeven met A. pijl 1 B. pijl 1 C. pijl 2 D. pijl 2 Pijl 3 geeft aan______ luchtholte. nerf luchtholte nerf. 1 4. Een bloem van een plant wordt door middel van kruisbestuiving bestoven. Er volgt bevruchting. Is het stuifmeel waarmee dit gebeurde afkomstig van een bloem van dezelfde plant, of van een bloem van een andere plant van dezelfde soort? Hoeveel kernen uit de stuifmeelkorrel versmelten met kernen in één zaadbeginsel? Stuifmeelkorrel afkomstig van een bloem van Aantal kernen die versmelten met kernen in een zaadbeginsel_____ A. B. C. D. dezelfde plant dezelfde plant een andere plant een andere plant 5. A. B. C. D. Bloemen bestaan van buiten naar binnen veelal uit achtereenvolgens kelk, kroon, meeldraden en stamper(s). kelk, kroon, stamper(s) en meeldraden. kroon, kelk, meeldraden en stamper(s). kroon, kelk, stamper(s) en meeldraden. 6. In de afbeelding zijn veranderingen in het baarmoederslijmvlies schematisch weergeven in samenhang met de gebeurtenissen in een eierstok (ovarium). In de weergegeven periode vindt innesteling van een embryo plaats. Dit is niet in de afbeelding weergegeven. A. B. C. D. 2 3 2 3 Rond welk van de momenten P, Q, R of S ( zie afbeelding) vindt de innesteling plaats? Rond moment P Rond moment Q Rond moment R Rond moment S 2 7. Nevenstaande afbeelding stelt een doorsnede van vrouwelijke voortplantingsorganen voor. Welk orgaan wordt voorgesteld door nummer 1? Wat is de funktie van orgaan nummer 3? Nummer 1 stelt voor Funktie orgaan nummer 3_____ A. B. C. D. de baarmoeder de baarmoeder een ovarium een ovarium ontwikkeling van een embryo ontwikkeling van eicellen ontwikkeling van eicellen ontwikkeling van een embryo. 8. In urine van zwangere vrouwen kan enige tijd na de bevruchting een hormoon worden aangetoond dat in de urine van een niet-zwangere vrouw afwezig is. Dit hormoon is een eiwit en wordt HCG genoemd. Bij een zwangerschapstest wordt getest op de mogelijke aanwezigheid van HCG. In de testvloeistof bevindt zich een stof, die op de volgende wijze kan worden verkregen. Een paard wordt bij herhaling met HCG ingespoten. Na verloop van tijd wordt bloed van dit paard afgenomen. Uit het bloedplasma wordt de gewenste stof gehaald. Deze stof reageert met HCG uit de urine van een zwangere vrouw en vormt een zichtbaar reactieprodukt. Over de aard van de stof, die uit het bloedplasma van het paard wordt gehaald, worden vier beweringen gedaan: 1. 2. 3. 4. A. B. C. D. 9. De stof is HCG dat in het paard verzwakt is. De stof is een antistof tegen HCG. De stof is fibrinogeen dat door HCG is geactiveerd. De stof is een hormoon dat door het paard onder invloed van HCG is gevormd. Welke van deze beweringen is juist? Bewering1 Bewering 2 Bewering 3 Bewering 4 De vachtkleur bij katten wordt bepaald door een X-chromosomaal gen. Een lapjeskat heeft per lichaamscel één allel voor zwarte vacht en één allel voor gele vacht. Een zwarte kater wordt gekruist met een lapjeskat. Hoe groot is de kans dat de eerste nakomeling een gele vrouwtjeskat is ? A. 0. B. ¼. C. ½. D. ¾. 3 10. Bij muizen is het allel voor bruine vacht dominant over dat voor witte vacht; het allel voor donkere ogen is dominant over dat voor rode ogen. Een homozygote bruinharige, donkerogige muis wordt gekruist met een witharige, roodogige muis. De betrokken genen zijn niet gekoppeld en niet Xchromosomaal. Welk deel van de F2 zal bruinharig en roodogig zijn? A. 9/16. B. 3/16. C. 1/16. D. 6/16. 11. Voor sommige mensen heeft een bepaalde stof (PTC) een bittere smaak, andere mensen proeven de stof niet. Het kunnen proeven van PTC berust op de aanwezigheid van een dominant allel. In de stamboom hieronder is van een familie aangegeven wie wel en wie niet PTC kan proeven. Hoe groot is de kans dat vrouw E wel PTC kan proeven? A. 0. B. ¼. C. ½. D. ¾. 12. De afbeelding hieronder geeft een dwarsdoorsnede van een manjablad weer. A. B. C. D. Deze doorsnede is om 11.00 u ‘s morgens gemaakt. Welke stof(fen) zal(zullen) op plaats X hoger geconcentreerd zijn dan op plaats Y? Alleen zuurstof. Alleen waterdamp. Koolstofdioxide en waterdamp. Zuurtstof en waterdamp. 4 13. Welk van de onderstaande processen komt wel voor bij chemo-autotrofe organismen maar niet bij foto-autotrofe organismen? A. Synthese van koolhydraten uit koolstofdioxide en water. B. Koolstofassimilatie waarbij de benodigde energie wordt geleverd door oxidatie van anorganische stoffen. C. Koolstofassimilatie waarbij de benodigde energie wordt geleverd uit licht. D. Absorptie van licht door niet groene planten. 14. Brandnetels groeien dikwijls goed op plaatsen waar katten en honden plassen. De bodem wordt door de urine verrijkt met bepaalde verbindingen. In deze verbindingen komt een element voor dat de groei van brandnetels sterk bevorderd. Welk van de volgende elementen is dat ? A. Zuurstof. B. Koolstofdioxide. C. Stikstof. D. Waterstof. 15. Tijdens de loop van een renner vindt in zijn beenspieren anaërobe dissimilatie plaats. Welke van de stoffen, alcohol, koolstofdioxide, melkzuur en water, komt of komen in zijn spieren bij dat proces vrij ? A. B. C. D. Alleen melkzuur. Alleen koolstofdioxide en water. Alleen alcohol en koolstofdioxide. Koolstofdioxide, melkzuur en water. 16. Door welk deel van het centraal zenuwstelsel wordt de hartslagfrequentie geregeld? En via welk deel van het autonome zenuwstelsel wordt het hartritme vertraagd? A. B. C. D. Regelcentrum hartslagfrequentie Verlaging hartritme ligt in de via het______________________ kleine hersenen kleine hersenen. hersenstam hersenstam parasympathische zenuwstelsel. orthosympathische zenuwstelsel parasympathische zenuwstelsel. orthosympathische zenuwstelsel. 17. Na een maaltijd worden de spieren in de wand van de dunne darm van de mens gestimuleerd. Tot welk deel of welke delen van het zenuwstelsel behoren de neuronen die de activiteit van deze spieren stimuleren? A. Alleen tot het animale zenuwstelsel. B. Alleen tot het orthosympathische deel van het autonome zenuwstelsel. C. Alleen tot het parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel. D. Tot het animale en tot het autonome zenuwstelsel. 5 18. In het schema hieronder is weergegeven hoe voor een belangrijk deel in het lichaam van de mens het glucosegehalte van het bloed wordt geregeld. Met de cijfers 1 en 2 worden bepaalde organen aangegeven. Een laag glucosegehalte van het bloed heeft tot gevolg dat orgaan 1 een grotere hoeveelheid van hormoon P afgeeft. Op dit hormoon reageert orgaan 2 met een verhoogde afgifte van glucose aan het bloed. Hoe heet hormoon P? Welk orgaan is of welke organen zijn met cijfer 2 aangegeven? A. B. C. D. Hormoon P heet Cijfer 2 geeft aan glucagon. glucagon. adrenaline adrenaline. darmen. de lever. darmen. de lever. 19. Verschijnselen die kunnen optreden bij personen met afwijkingen in de produktie van hormonen zijn: 1. stijging van de stofwisselingssnelheid. 2. afname van de transpiratie. 3. verlaging van de polsslag. 4. versterking van de hartwerking. Welk van deze verschijnselen kan of welke kunnen veroorzaakt worden door een verlaagde thyroxine afgifte ? A. B. C. D. Alleen verschijnsel 1. Alleen verschijnsel 2. De verschijnselen 1 en 4. De verschijnselen 2 en 3. 6 20. Jack kijkt naar de torenklok van het Ministerie van Financien en ziet hoe laat het is. Daarna kijkt hij op zijn polshorloge maar dan kan hij moeilijk zien hoe laat het is. Door welke afwijking aan de ooglenzen kan Jack niet zien zien hoe laat het is op zijn polshorloge? A. B. C. D. De ooglenzen zijn te bol, terwijl de accommodatiespieren ontspannen zijn. De ooglenzen zijn te bol, terwijl de accommodatiespieren gespannen zijn. De ooglenzen zijn te plat, terwijl de accommodatiespieren ontspannen zijn. De ooglenzen zijn te plat, terwijl de accommodatiespieren gespannen zijn. 21. Maskun is een erfelijke aandoening waarbij totale kleurenblindheid optreedt. Deze patiënten zien alles in grijstinten. Bij Maskunpatiënten werkt een bepaald deel van de ogen niet goed. Welk deel van de ogen werkt bij deze patiënten niet goed? A. B. C. D. De staafjes in het netvlies. De kegeltjes in het netvlies. Het pigment in het regenboogvlies. Het pigment in het vaatvlies. 22. Bij allerlei stofwisselingsprocessen in het lichaam van de mens spelen enzymen een belangerijke rol. Worden deze enzymen in het algemeen buiten of in de cellen gevormd? Wordt bij de vorming van deze enzymen energie verbruikt? Plaats van vorming A. B. C. D. buiten de cellen. buiten de cellen in de cellen . in de cellen. Energieverbruik nee ja nee Ja 23.Pindakaas van het merk ‘Peter Pan’ is in februari 2007 van de schappen gehaald omdat de inhoud van de flessen besmet was met A. Salmonella bacteriën, die voedselvergiftiging veroorzaken. B. Cholerabacteriën, die verkoudheid veroorzaken. C. darmbacteriën, die het vitamine K gehalte in de flessen verhoogden. D. tyfusbacteriën, die teveel nitraten in de flessen produceerden. 7 24.Kenmerken van verteringsenzymen/sappen kunnen zijn: 1. Werkzaam in de mondholte. 2. Omzetten van polypeptiden in kortere aminozuurketens. 3. Doden van bacteriën. 4. Omzetten van disacchariden in monosacchariden. 5. Optimale werking bij pH 7 6. Werkzaam in de dunne darm. A. B. C. D. Welke kenmerken gelden voor het enzym maltase? Alleen 1, 2, 4 en 6. Alleen 4, 5 en 6. Alleen 1, 4, 5 en 6. Alleen 2, 3, 4 en 5. 25.De afbeelding geeft schematisch de bouw van een stukje van de dunne darm weer. Drie delen zijn genummerd. In welk deel vindt bij resorptie intensieve dissimilatie plaats? In welk deel komen de vetten, die o.a.uit grote vetzuurmoleculen bestaan, ná opname terecht? Welk deel voert de opgenomen voedingsstoffen eerst naar de poortader? Intensieve dissimilatie bij resorptie in A. B. C. D. deel 1 deel 3 deel 2 deel 3 Opname vetten bestaande uit grote vetzuurmoleculen door deel 2 deel 1 deel 3 deel 2 Afvoer voedingsstoffen eerst naar poortader door deel 3 deel 2 deel 1 deel 1 8 26. De hersenstam, de ademhalingsspieren en de chemoreceptoren zijn delen die de hoeveelheid geventileerde lucht bepalen. Deze delen zijn in willekeurige volgorde genoemd. Bij sterke lichamelijke inspanning stijgt de pCO2 in het bloed van een landbouwer. In welke juiste volgorde zullen de impulsen in bovengenoemde delen geleid worden zodat de hoeveelheid geventileerde lucht wordt aangepast aan de lichamelijke inspanning? A. B. C. D. De juiste volgorde waarin de impulsen gaan zijn vanuit de ademhalingsspieren, de hersenstam en dan naar de chemoreceptoren. de chemoreceptoren, de hersenstam en dan naar de ademhalingsspieren. de hersenstam, de ademhalingsspieren en dan naar de chemoreceptoren. de chemoreceptoren , de ademhalingsspieren en naar de hersenstam. 27. Ivan moet een reclamebordje maken. Hiermee moet hij de verkoop van een bepaald sigarettenmerk stimuleren. Verder moet hij van de opdrachtgever de gevolgen van roken voor de gezondheid op het bordje vermelden. Deze gevolgen zijn volgens hem: 1. Door te roken, krijg je een mengsel van verschillende gassen naar binnen. 2. Teerdruppeltjes in sigarettenrook blijven achter in je longen hetgeen je gaswisseling beïnvloedt. 3. Nicotine in de rook kan je duizelig maken of misselijk doen voelen. 4. Nicotine heeft een vaatvernauwende werking maar gelukkig raak je niet daaraan verslaafd. 5. Passieve rokers krijgen ook aandoeningen aan hun luchtwegen dus rook niet in openbare gebouwen. A. B. C. D. Berusten de gevolgen, genoemd door Ivan, op waarheid ? Ja, alle gevolgen berusten op waarheid. Nee, één gevolg is niet waar. Nee, twee gevolgen zijn niet waar. Nee, drie gevolgen zijn niet waar. 28. De tekening geeft een deel van een bloedvat weer met de verschillende bloeddelen daarin. Welk bloeddeel wordt met nummer 1 aangegeven? Heeft dit bloeddeel wel of geen celkern? Nummer 1 geeft aan een Dit bloeddeel heeft A. rode bloedcel geen celkern B. witte bloedcel geen celkern C. witte bloedcel wel een celkern D. rode bloedcel wel een celkern. 9 29. De tekening geeft het hart van een mens weer. Het bloed stroomt via de bloedvaten 4 en 5 de rechterboezem binnen. Wat is de juiste volgorde van de bloedvaten en de hartdelen waarin het bloed stroomt vóór het door de aorta naar de andere lichaamsdelen stroomt? A. 6 – 7 – 3 – 1 – 2 – 8 B. 6 – 8 - 1- 2 - 7 – 9 C. 6 – 7 – 8 – 9 – 1 – 3. D. 6 – 1 – 9 – 8 – 3 – 2. 30. In de afbeelding hieronder is een haarvatennet in een arm met aan- en afvoerend bloedvat schematisch getekend. Is P een slagader of een ader? Waar is de stroomsnelheid het kleinst? A. B. C. D. Bloedvat P is een ader ader slagader slagader Stroomsnelheid is het kleinst in P Q R Q 10 31. Hieronder is een deel van een leverlobje schematisch getekend. Enkele delen zijn genummerd. In welk bloedvat zal het ureumgehalte het hoogst zijn? In welk deel zit gal? Ureumgehalte het hoogst in A. 3 B. 2 C. 3 D. 2 Gal zit in 2 1 1 2. 32. Jurgen is al een week ziek. De dokter constateert dat hij mazelen heeft. Na 10 dagen begint hij zich geleidelijk aan beter te voelen. Zijn huiduitslag begint ook langzamerhand te genezen. In verband met het bovenstaande worden vier uitspraken gedaan: 1. In zijn lichaam heeft zich een primaire reactie plaatsgevonden; er is na de de genezing een kleine hoeveelheid antistoffen in zijn lichaam overgebleven. 2. Jurgen is na genezing immuun tegen het mazelenvirus waarmee hij besmet is geweest. 3. Bij Jurgen is na genezing sprake van passieve natuurlijke immunisatie. 4. De opgebouwde immuniteit bij Jurgen is meestal levenslang. A. B. C. D. Welke uitspraken zijn juist? Alleen 1 en 2. Alleen 2 en 3. Alleen 1, 2 en 3. Alleen 1, 2 en 4. 11 33. Onderstaande tekening stelt een cel van de mens voor. Onderdeel P komt frequent voor in de cel. Welk organel wordt voorgesteld door P? Vermeldt ook de funktie van organel P!. 34. Nevenstaande afbeelding stelt een doorsnede van een bloem voor. Welk type van bestuiving (wind- of insektenbestuiving) zal bij deze bloem plaatsvinden? Verklaar waarom! 35. Bij erwten is het allel voor paarse bloemen (E) dominant over dat voor witte bloemen (e). Het allel voor lange stengel (langstro, F) is dominant over dat voor korte stengel (kortstro, f). De betrokken genen voor bloemkleur en stengellengte zijn niet gekoppeld. De kruising EeFf x eeff kan nakomelingen opleveren verdeeld over vier verschillende fenotypen. a. Maak een kruisingsschema van deze ouders tot en met de F1. b. Hoe zal naar verwachting de verhouding tussen de aantallen nakomelingen met ieder fenotype zijn? 36. Micro-organismen worden gebruikt bij het bereiden van voedingsmiddelen. Zo wordt yoghurt gemaakt uit melk door inwerking van onder andere melkzuurbacteriën. a. Een bijkomend voordeel is dat de yoghurt langer houdbaar is dan de melk. Geef hiervoor een verklaring. b. Yoghurt bevat minder energie dan de melk waaruit het is bereid. Leg uit waardoor dit komt? 12 37. Iemand die teveel alcohol heeft gedronken kan niet meer goed op zijn benen staan. Wat is hiervan de oorzaak? 38. De afbeelding hieronder geeft een voedselweb in een sloot weer. Drie schakels zijn genummerd. Kikkervisjes eten alleen organismen die in schakel 1 thuishoren, Zijn kikkervisjes herbivoren, carnivoren of omnivoren? Kunnen de organismen die in schakel 2 thuishoren groene planten zijn? Welke van de volgende dieren kan in schakel 3 thuishoren, een waterkever of een kaaiman? 39. Een spoelworm kan heel lang in het darmkanaal van de mens leven. Ze voeden en vermenigvuldigen zich ook in de mens. a. Is er in dit geval sprake van symbiose? Motiveer je antwoord. b. Is er in dit geval sprake van commensalisme? Motiveer je antwoord. 40. De tekening hiernaast is een dwarsdoorsnede van een lymfeknoop. a. Welk type witte bloedcellen ontwikkelen zich in deze knoop? b. Hoeveel lymfevaten voeren lymfe naar deze knoop? 13 Antwoorden examen 2006-2007 MC vragen: 1–B 9 -B 17 – C 2–D 10 – B 18 – B 3–A 11 – C 19 – D 4–C 12 – D 20 – D 5–A 13 – B 21 – B 6–C 14 – C 22 – D 7–B 15 – A 23 – A 8–B 16 – C 24 – B 25 – B 26 – B 27 – B 28 – C 29 – B 30 – D 31 – C 32 – D 33.a P is een mitochondrium (1 punt) 33b. Funktie van P is verbranding van brandstof; energie vrijmaken ( 1 punt) 34. insektenbestuiving ( 1punt) Verklaring: meeldraden en stamper(s) zijn in de bloem en niet erbuiten.( in de bloembekleedselen) ( 2punt). 35. P: EeFf x eeff (2punt) Kruisingsschema: _____EF Ef EeFf Ef Eeff eF eeFf ef eeff (2punt) Fenotype: Paars,lang: paars,kort: wit,lang: wit,kort = 1 : 1 : 1 : 1 (2punt) 36.a. Melkzuurbacteriën produceren melkzuur waardoor de pH van yogurt daalt. Door de lage pH wordt de groei van micro-organismen of bacteriën die bederf veroorzaken, geremd. (.2punt). 36 b. Er heeft( door de bacteriën) dissimilatie (van koolhydraten) plaatsgevonden.In yoghurt zitten daardoor minder koolhydraten dan in melk (2punt). 37. Iemand die alcohol op heeft van die worden de kleine hersenen in hun funktie beïnvloedt. De bewegingen worden daardoor niet goed gecoördineerd vandaar dat de persoon wankelt.(2punt). 38. Kikkervisjes zijn herbivoren; schakel 2 bestaat niet uit groene planten; schakel 3 is een kaaiman. (3punt) 39a. Ja, de spoelworm en de mens zijn niet van dezelfde soort en wonen langdurig met elkaar.(2punt) 39b. Nee, de worm heeft alleen voordelen de mens heeft alleen nadelen terwijl bij commensalisme een partij alleen voordelen heeft en de andere partij voor-noch nadelen. (2 punt) 40. a. lymfocyten (1punt) 40 b. zes (1punt) 14