Vragen medische virologie

advertisement
Vragen medische virologie
Vraag1:
Welke virussen zijn eicosahedraal opgebouwd? Welke van deze virussen zijn al dan niet
geënveloppeerd? Schets op doorsnede de eicosahedrale opbouw van een virus.
Parvoviridae
Papovaviridae
Adenoviridae
Herpesviridae
Picornaviridae
Reoviridae
Togaviridae
DNA
DNA
DNA
DNA
RNA
RNA
RNA
gn env
gn env
gn env
wel env
gn env
gn env
wel env
 de eicosahedrale virussen met enveloppe zijn ether gevoelig
 zowel RNA als DNA virussen
opbouw: schets zie p8
* enveloppe: nt altijd
Indien aanw: spikes
Herpes: afkomstig van kernmembraan
* capsomeren (capside)
N = #capsomeren = #pentameren + # hexameren
* nucleïnezuur:
RNA of DNA
Nucleïnezuur + capside = nucleocapside
* eicosahedrale symmetrie:
Eicosahedron:
12 toppen
20 vlakken
30 ribben
Elke top:
bezet dr pentameter (= 5 structurele eenheden per top)
Elke zijde:
bezet dr n hexameren (= nX6 structurele eenheden per zijde)
Elk vlak:
bezet dr m hexameren (= mX6 structurele eenheden per vlak)
=> groter #structurele eenheden: dichter bij bolvorm
* genoom ligt in core proteïne
Ligt zo afgescheiden van capsomeren
Vraag2:
Welke virussen zijn helicaal opgebouwd? Welke van deze virussen zijn al dan niet
geënveloppeerd? Schets op doorsnede de helicale opbouw van een virus.
Arenaviridae
Togaviridae
Coronaviridae
Retroviridae
Bunyaviridae
Orthomyxoviridae (influenza)
Paramyxoviridae
Rhabdoviridae
RNA ss(-)
RNA ss(+)
RNA ss(+)
RNA ss(+)
RNA ss(-)
RNA ss(-)
RNA ss(-)
RNA ss(-)
 al deze virussen zijn geënveloppeerd aangezien dit een essentiëel onderdeel van de
helicale opbouw is




RNA bekleedt met capsomeren = nucleocapside
Kurkentrekker vorm
Rondom: matrix proteïnen
Steeds aanwezige enveloppe (lipide)
Afkomstig van gastheer membraan
Spikes: peplomeren = glycoprot (AZ met KH of siaalzuur)
Doorsnede: p8
Vraag3:
Welke virussen zijn als (-)RNA virussen, en welke virussen als (+)RNA virussen te
beschouwen? Welke weerslag heeft het onderscheid tss (+) en (-) RNA op de
vermenigvuldigingscyclus van deze virussen?
(-)RNA:
- Reoviridae (is ds maar gedraagt zich als (-)RNA)
- Arenaviridae
- Bunyaviridae
- Orthomyxoviridae
- Paramyxoviridae
- Rhabdoviridae
=> hebben allen RNA-dependent RNA polymerase geassocieerd met het virion
(+)RNA:
- Picornaviridae
- Togaviridae (flavi)
- Coronaviridae
=> hebben gn polymerase geassocieerd met het virion
- Retroviridae
=> heeft RNA-dependent DNA polymerase geassocieerd met het virion
Vermenigvuldigingscyclus:
(-)RNA virussen:
1. absorptie thv buitenste celmembraan
2. penetratie
3. uncoating
4. (-)RNA  (+)RNA dr RDRP
5. vroege translatie: RNA replicase en capside proteïnen
6. replicatie van viraal genoom: (+)RNA <-> (-)RNA (via replicatie intermediair)
7. gn laattijdige transcriptie
8. gn laattijdige translatie
9. maturatie van virale capside  assembly
10. release
(+)RNA virussen:
1. absorptie thv buitenste celmembraan
2. penetratie
3. uncoating
4. gn vroege transcriptie nodig: genoom staat al in mRNA vorm
5. vroege translatie: RNA replicase en capside proteïnen
6. replicatie van viraal genoom: (+)RNA <-> (-)RNA (via replicatie intermediair)
7. gn laattijdige transcriptie
8. gn laattijdige translatie
9. maturatie van virale capside  assembly
10. release
(+)RNA virussen: retrovirussen
1. absorptie thv buitenste celmembraan
2. penetratie
3. uncoating
4. gn: reverse transcriptie: (+)RNA  (-)DNA  (+-) DNA
5. vroege translatie: RNA replicase en capside proteïnen
6. replicatie van viraal genoom: (+)RNA <-> (-)RNA (via replicatie intermediair)
7. laattijdige transcriptie: (-)DNA  mRNA
8. laattijdige translatie: reverse transcriptase en capside/enveloppe proteïnen
9. maturatie van virale capside  assembly
10. release
Vraag4:
Bespreek (schets) de capside (capsomeren) samenstelling van HSV (herpes simplex virus),
adenovirus, en andere eicosahedraal opgebouwde virussen
Herpes:
* # pentameren (thv toppen):
* # hexameren (thv vlakken):
* # hexameren (thv zijden):
* totaal # capsomeren:
* totaal # structurele eenheden:
* triangulatie getal:
* tek zie p11
12
60 (3/vlak)
90 (3/zijde)
162
960
16
Adeno:
* # pentameren (thv toppen):
* # hexameren (thv vlakken):
* # hexameren (thv zijden):
* totaal # capsomeren:
* totaal # structurele eenheden:
* triangulatie getal:
* tek zie p11
12
120 (6/vlak)
120 (4/zijde)
252
1500
25
Andere eicosahedrale virussen:
* # pentameren (thv toppen):
* # hexameren (thv vlakken):
* # hexameren (thv zijden):
* totaal # capsomeren:
* totaal # structurele eenheden:
* triangulatie getal:
12
x.20 (x/vlak)
y.30 (y/zijde)
12 + x.20 + y.30 = 10.T + 2
12.5 + (x.20.6) + (y.30.6)
#SE/60
* tek zie p10
Vraag5:
Schets (op doorsnede) het influenza virus (virion)
P77
 helicale opbouw
 elementen:
- proteïne mantel (matrix)
- lipide enveloppe
- glycoproteïne peplomeren (spikes)
 neuraminase
 enkel aan 37°
 loskomen virus: losknippen NANA
 hemagglutine
 hechting thv gastheercellen
 ook aan 4°C; aan 37° reversibele hemagglutinatie
 M1 proteIne
 matrix proteïne
 M2
 ionen kanaal
- Nucleïnezuur: RNA
 Daarop capsomeren => 8 nucleocapsiden
Vraag6:
Schets (op doorsnede) het HIV (human immunodeficiency virus) virion.
P110
 helicale opbouw: afgeknotte kegelvorm
 elementen:
- proteïne mantel: circulair: matrixproteïne MAp17
- enveloppe
- spikes: TMgp41: staafvormig transmembranair
bezet met SUgp120 (paddestoelvorm)
 interactie met CD4
- nucleïnezuur: RNA
2 identieke strengen + RNA
 daarop capsomeren => nucleocapside
nucleocapside proteïne 7 (NCp7)
hierrond: capside antigeen: CAp24
binnenin:
- PR protease: p11/p11
- RT reverse transcriptase: p66/p51
- IN integrase: p32
tRNA lys = primer DNA synthese
Vraag7:
Schets het genoom (met de lokalisatie van de genen) van het HBV en HCV.
HBV genoom: p99’
 DNA genoom gedeeltelijk dubbelstrenging
 (-) streng = template
Genen voor:
S:
surface = HBsAg (1tot3)
P:
polymerase: DNA polymerase/reverse transcriptase (9tot6)
C:
core = HBcAg
Gedeeltelijk overlappend met HBeAg (geëxcreteerd in plasma)
X:
X-proteine => transactivator (5tot7)
 deze is betrokkken in ontstaan Prim hepatocellulair carcinoom
HCV genoom: p99’’
 RNA(+) genoom => kan meteen als mRNA dienen
5’-NTR
5’ non translated region
= IRES = internal ribosomal entry site  start prot synthese
Structural genes
C
core protein
E1
envelope glycoproteins
E2
envelope glycoproteins
Functional genes
NS2
metalloprotease domain (+ deeltje NS3)
NS3
serine protease domein & helicase domein
NS4A
serine protease cofactor
NS4B
NS5A
NS5B
RNA dependent RNA polymerase
3’NTR
3’ non translated region
Vraag8:
Welke zijn de tien stadia van de virusvermenigvuldiging (zoals uiteengezet voor adenovirus)?
In welk opzicht wijken de retrovirussen hiervan af?
1. adsorptie – attachment – binding
2. penetratie – fusie – endocytose
3. uncoating
4. vroegtijdige transcriptie
5. vroegtijdige translatie
6. replicatie
7. laattijdige transcriptie
8. laattijdige translatie
9. maturatie – assembly
10. release
(4) “reverse” transcriptie:
(+)RNA  (+)RNA.(-)DNA  (-)DNA  (-)DNA.(+)DNA
Uitgevoerd dr heterodimeer : p66 (met p15 = RNase H) en p51
- reverse transcriptase
- RNase H
Eerste transcriptie en verwijdering RNA gebeuren tegelijk
Resultaat: proviraal DNA
(5) vroegtijdige translatie (vorming DDDP en spec virale antigenen) is hier vervangen door de
inbouw van het virale dsDNA in een chromosoom van de gastheercel
(6) replicatie van het proviraal DNA tgv celdeling
(8) naast vorming capside/enveloppe prot ook dan RT
(9) en (10) gebeuren tegelijk in een proces van budding
Vraag9:
Welke zijn de tien stadia van de virusvermenigvuldiging (zoals uiteengezet voor adenovirus)?
In welk opzicht wijken de (-)RNA virussen hiervan af?
1. adsorptie – attachment – binding
2. penetratie – fusie – endocytose
3. uncoating
4. vroegtijdige transcriptie
5. vroegtijdige translatie
6. replicatie
7. laattijdige transcriptie
8. laattijdige translatie
9. maturatie – assembly
10. release
(4) transcriptie: (-)RNA  (+)RNA door RDRP
(5) translatie: RNA replicase en capside/enveloppe proteïnen (ipv bij late translatie)
(6) replicatie: (-)RNA  (+)RNA  (-)RNA (via replicatie intermediair)
(7) en (8) gn laattijdige transcriptie of translatie
(9) en (10) gebeuren tegelijk in een proces van budding
Vraag10:
Welke zijn de tien stadia van de virusvermenigvuldiging (zoals uiteengezet voor adenovirus)?
In welk opzicht wijken de (+)RNA virussen hiervan af?
1. adsorptie – attachment – binding
2. penetratie – fusie – endocytose
3. uncoating
4. vroegtijdige transcriptie
5. vroegtijdige translatie
6. replicatie
7. laattijdige transcriptie
8. laattijdige translatie
9. maturatie – assembly
10. release
voor normale nt-oncogene virussen:
(4) vroege transcriptie gebeurt niet aangezien RNA al in mRNA vorm staat
(5) bij translatie worden RNA replicase en capside proteïnen gevormd
(7) en (8) gn laattijdige transcriptie of translatie
Vraag11:
Schets (grafisch) het algemeen verloop van een acute virusinfectie (vb influenza of
respiratoire virusinfecties in het algemeen), met aandacht voor de immuunrespons
P23
Vraag12:
Schets (grafisch) het algemeen verloop van HSV (herpes simplex virus) en VZV (varicellazoster virus) infecties, voortgaande op de immuunrespons
P23, 24 => immunologische paradox
Vraag13:
Schets (grafisch) het algemeen verloop van een HIV (human immunodeficiëncy virus) infectie,
voortgaande op de immuunrespons
P24
Vraag14:
Schets (grafisch) het algemeen verloop van een HBV (hepatitis B virus) infectie, voortgaande
op de immuunrespons
P103, 104
Vraag15:
Welke virussen worden vooral aërogeen (via speekseldruppeltjes), welke virussen worden
vooral faeco-oraal (via besmet water) overgedragen en welke virussen zowel faeco-oraal als
aërogeen?
AEROGEEN
- infuenza
- rhinovirus
- coronavirus (oa ook SARS)
- rubeola (mazzelen)
- variola (pokken)
- varicella (windpokken)
- bof
- rubella (rode hond)
- Epstein-Barr virus (mononucleosis infectiosa)
- Parvovirus: B19 virus
- Cytomegalovirus
- Human herpes virus type 7
- Respiratoir syncytiaal virus (paramyxoviridae)
- Rabies(vleermuizen)
FAECO-ORAAL
- coxsackievirus
- echo virus
- poliomyelitis
- hepatitis A (enterovirus)
- hepatitis E (picornavirus)
- reovirussen
AEROGEEN EN FAECO-ORAAL
-
adenovirus
Vraag16:
Voor welke virale infecties bestaat er een levend afgezwakt virusvaccin? Geef nadere
toelichting bij deze vaccins.
1 polio
2 vaccinia
3 varicella
4 gele koorts
5 rubella
6 mazellen
7 bof
8 adeno
POLIO
sabin
 oorsprong: menselijke diploïde cellen
 perorale inname
 bevat 3 serotypen
 wettelijk verplicht
 1) 3-4 maand 2) 5-6 maand 3) 12-15 maand
 Humorale en mucosale immuniteit
 Mag tegelijk met DTP vaccin
VACCINIA
 oorsprong: kalf lymfe
 intradermale toediening
 van 6 tot 9 maanden
 revaccinaties noodzakelijk
booster) 6jaar
nt meer beschikbaar
VARICELLA
varilrix
 oorsprong: menselijke diploïde cellen
 subcutane toediening (1 dosis)
 vanaf 9maand
GELE KOORTS
arilvax en stamaril
 oorsprong: kippenembryo’s
 subcutane toediening
 bescherming voor minstens 10 jaar
RUBELLA
ervevax en meruvax II
 oorsprong: menselijke diploïde cellen
 subcutane toediening
 meisjes vanaf 11jaar
MAZELEN
attenuvax en rimevax
 oorsprong: kippenembryo’s
 subcutane toediening
(wijnpokken)



BOF




12-15 maand
Levenslang immuun
5 à 10% nt succesvol
mumpsvax en pariorix
oorsprong: kippenembryo’s
subcutane toediening
vanaf 15maand
levenslange immuniteit
MAZELEN + BOF
duovax en rimparix
 oorsprong: gecombineerd
 subcutane toediening
 15 maand jongens, herhaling 5-6jaar
MAZELEN + BOF + RUBELLA MMRvax en pluserix en trimovax
 oorsprong: gecombineerd
 subcutane toediening
 van 12-15 maand (jongens en meisjes), herhaling 5-6jaar
ADENOVIRUSINFECTIES
niet beschikbaar
 oorsprong: menselijke diploïde fibroblast celculturen
 orale toediening via enteric coated capsules
 90% bescherming
 Voor 2 maanden
 Tegen type 4 en 7
 nooit bij immuungecompromitteerde patiënten
Vraag17:
Voor welke virale infecties bestaat er een dood geïnactiveerd virusvaccin? Geef nadere
toelichting bij deze vaccins.
1 Polio
2 Influenza
3 Hep A
4 Hep B
5 Rabies
POLIO
salk (imovax)
 oorsprong: menselijke diploide cellen
 intramusculaire toediening
INFLUENZA
influvac S en mutagrip S en vaxigrip en αRIX
 oorsprong: kippenembryo’s
 subcutane toediening of intramusculaire toediening
 trivalent: A: H1N1 – A: H3N2 – B
 geïnactiveerd dr: formaldehyde – β-propriolacton – verhitting
 70% succes

6maanden immuun
HEPATITIS A
havrix en havrix junior en vaqta-50 en vaqta-25
 oorspong: menselijke diploïde cellen
 intramusculaire toediening
 geïnactiveerd dr: formaldehyde
 geadsorbeerd op Al(OH)3
 toedienen met herhaling 6à12 maand later
HEPATITIS B
hevac B en HB vaxII
 oorsprong: plasma
 intramusculaire toediening
 geïnactiveerd dr: formol
 HBsA
 3maal met een interval van 1 maand
HEPTATITIS A+B
 oorsprong: gecombineerd
 intramusculaire toediening
twinrix
RABIES
rabies
 oorsprong: menselijke diploïde cellen
 subcutane toediening
 geïnactiveerd dr: β-propriolacton
 bij risicopersonen
Vraag18:
Bespreek het activiteitsspectrum en werkingsmechanisme van de acyclische nucleoside
analogen (vb acyclovir, valaciclovir, famciclovir, penciclovir, ganciclovir en valganciclovir)
acyclovir
= zovirax ®
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
ACV  ACV-MP  ACV-DP  ACV-TP  DNA
 Act spectrum:
- HSV-1
- HSV-2
- VZV
chain terminator
valacyclovir
= valtrex®, zelitrex®
= prodrug acyclovir
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
VACV val + ACV  ACV-MP  ACV-DP  ACV-TP  DNA
 Act spectrum:
- HSV-1
- HSV-2
- VZV
Famciclovir
= famvir®
= prodrug penciclovir
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
FCV  PCV  PCV-MP  PCV-DP  PCV-TP  DNA
 act spect
- HSV-1
- HSV-2
- VZV
- HBV
Penciclovir
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
PCV  PCV-MP  PCV-DP  PCV-TP  DNA
 Act spect:
- HSV-1
- HSV-2
- VZV
- HBV
chain terminator
Ganciclovir
9-(1,3-dihydroxi-2-propoxymethyl)guanine
= Cymevene®, cytovene®
=> w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
GCV  GCV-MP  GCV-DP  GCV-TP  DNA
 Act spect
- CMV
Valganciclovir
= valine ester van ganciclovir
= valcyte®
=> w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
VGCV  val + GCV  GCV-MP  GCV-DP  GCV-TP  DNA
 Act spect:
- CMV
Vraag19:
Bespreek het activiteitspectrum en werkingsmechanisme van de acyclische nucleoside
fosfonaten:
- cidofovir
- adefovir
- tenofovir
nucleoside reverse transcriptase inhibitor: acyclische nucleoside fosfonaten
 DNA virussen en HIV
Cidofovir
= HPMPC
= vistide®
 inhibeert (viraal) DNA polymerase, w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
 CDV  CDV-MP  CDV-DP ~ dCTP
 Act spectrum:
- Polyomavirus
- Papillomavirus
- Poxvirus
- Herpesvirussen
Adefovir
= PMEA
= hepsera®
 inhibeert reverse transcriptase, w geïncorporeerd in DNA als chain terminator
 (ADV dipivoxil ) ADV  ADV-MP  ADV-DP ~ dATP
 Act spectrum:
- HBV
- HIV
Tenofovir:
= PMPA
= viread®
 inhibeert reverse transcriptase, w geïncorporeerd in DNA als chain terminator
 (TNV disoproxil ) TNV  TNV-MP  TNV-DP ~ dATP
 Act spectrum:
- HIV
- HBV
Vraag20:
Bespreek het activiteitsspectrum en werkingsmechanisme van de dideoxynucleoside analogen:
- zidovudine
retrovir®, AZT
HIV
AZT-TP ~ dTTP
- didanosine videx®
HIV
ddA-TP ~ dATP
- zalcitabine hivid®
HIV
ddC-TP ~ dCTP
- stavudine
zerit®
HIV
d4T-TP ~ dTTP
- lamivudine epivir®
HIV, HBV
3TC-TP ~ dCTP
- abacavir
ziagen®, ABC
HIV
CBV-TP ~ dGTP
- emtricitabine emtriva®
HIV, HBV
(-)FTC-TP ~ dCTP
dideoxynucleosideanalogen = nucleoside reverse transcriptase inhibitor = NsRTI
=> inhibeert reverse transcriptase, w geïncorporeerd in DNA als chain terminator
voorbeeld werking:
AZT  AZT-MP  AZT-TP
=> competitie dTTP  DNA(dTMP)
=> AZT-TP  DNA(AZT-MP)
chain terminator
Zidovudine: (thymine)
Didanosine: (guanine)
Zalcitabine: (cytosine)
Stavudine: (thymine)
Lamivudine: (cytosine)
Abacavir: (adenine)
Emtricitabine: (cytosine)
Vraag21:
Tot welke klinische symptomen kan de parvoinfectie B19 aanleiding geven?
 daling reticulocyten
- koorts
- keelpijn (sore throat)
- hoofdpijn
- erythema infectiosum = slapped check syndroom = 5th disease
 bij kinderen: 4-10jaar
 felrode wangen
 erytheem thv strekzijde van de ledematen
 mog gepaard met malaise en koorts
 enkele dagen
 gevolgd dr arthealgie/arthritis in 10%
- aplastische crisis
 daling aantal reticulocyten
 erg bij reeds anemische ptn of bij immunodeficiëntie
=> acute bloedarmoede
- tijdens zwangerschap:
 hydrops foetalis
 afsterven foetus
 abortus
 bij overleven foetus: gn restverschijnselen
- myocarditis
 bij jonge kinderen
 mog fataal
Vraag22:
Voor welke klinische manifestaties kunnen humaan papillomavirus (HPV) infecties
verantwoordelijk worden gesteld?
1Cutane goedaardige HPV-letsels:
Verruca vulgaris (gewone wrat)
Verruca plana (platte wrat)
Verruca plantaris (voetzoolwrat)
2Cutane kwaadaardige HPV-letsels:
Epidermodysplasia verruciformis
 mog kwaardaardige ontaarding nr huidkanker
3Mucosale goedaardige HPV-letsels:
Condyloma acuminatum
Buschke-Löwenstein tumor
 mog kwaadaardige ontaarding nr verracous carcinoma thv vulva en penis
Orale papillomatosis
Larynx papilloma
Bij kinderen
 kan kwaadaardig ontaarden nr carcinoma
4Mucosale kwaadaardige HPV-letsels:
Cervicale intraepitheliale neoplasias CIN
Vulvaire intraepitheliale neoplasias VIN
Peniele intraepitheliale neoplasias PIN
Perinale intraepitheliale neoplasias PAIN
 knn evolueren nr invasieve carcinomata
Vraag23:
Welke klinische symptomen kunnen optreden bij adenovirusinfecties?
 meer dan 50% subklinisch
1. Acute aandoening van de bovenste luchtwegen:
- koorts
- keelpijn
- slikpijn
- hoofdpijn
- spierpijn
- neusverkoudheid
- droge hoest
lijkend op griep
2. Pharyngoconjunctivitis
- koorts
- hoofdpijn
- bilaterale folliculaire conjunctivitis
- lichte keelontsteking
- gezwollen lymfeklieren: vooral submandibulaire, mr ook preauriculaire
3. Bronchopneumonie
- uitgesproken dyspnee
- koorts
- soms fataal
4. Keratoconjunctivitis
- folliculaire conjunctivitis
- unilaterale subepitheliale keratitis  bilaterale subepitheliale keratitis
- oedeem van oogleden
- tranenvloed
- fotofobie
5. Gastro-enteritis
- diarree
- braken
- buikpijn
6. invaginatie van het darmkanaal gepaard gaande met plotselinge obstructie
7. op klinkhoest gelijkend ziektebeeld
8. acute hemorragische cystitis:
- hematurie
- polyurie
- dysurie
9. ernstige gedissemineerde infecties
- pneumonie
- hepatitis
- nephritis
- colitis
- encephalitis
- hemorragische cystitis
 bij immunodeficiënte personen
Vraag24:
Welke primaire infecties kunnen optreden bij HSV (herpes simplex virus type 1 en 2)
infecties?
1. Herpetische gingivostomatitis:
 primaire infectie HSV-1
- Blaasjes -> ulceraties
- Thv mondslijmvlies, tong, tandvlees
- Koorts en lokale klierzwelling
- Jonge kinderen
- Spontaan herstel na 1à2 weken
2. Herpetisch eczeem:
 primaire infectie HSV-1
Uitbotting van blaasjes -> ulceraties thv huid
- hoge koorts
- jonge kinderen met eczeem
- soms dodelijk
3. Herpetische keratoconjunctivitis:
 primaire of recurrente infectie HSV-1
- blaasjes thv conjunctiva
- ulceraties thv cornea
- meestal: dendritische keratitis of geografische keratitis
- soms: stromale keratitis (virtuele blindheid)
4. Herpetische (meningo)encephalitis:
 primaire of recurrente infectie HSV-1
- meestal gelokaliseerd thv temperoparietale cortex
- +/- 70% dodelijk
- Overleven: ernstige neurologische restletsels
5. Traumatische of accidentele herpes (Whitlow):
 primaire infectie HSV-1 of HSV-2
- gelokaliseerde letsels thv vinger
- immunodef: kans op necrose
6. Neonatale herpes:
 primaire infectie HSV-2
- veralgemeende uitbotting blaasjes -> ulceraties over de huid
- aantasting van andere organen
- pasgeborene
7. Herpes genitalis:
 primaire of recurrente infectie HSV-2
- blaasjes en/of ulceraties thv penis/cervix/vagina/perineum
- soms koorts en lokale klierzwelling
- cofactor cervix carcinoma
8. Herpetische meningitis:
 primaire infectie HSV-2
- zeldzaam
Vraag25:
Welke recurrente infecties kunnen optreden bij HSV (herpes simplex virus type 1 en 2)
infecties?
1. Herpes genitalis:
 primaire of recurrente infectie HSV-2
- blaasjes en/of ulceraties thv penis/cervix/vagina/perineum
- soms koorts en lokale klierzwelling
- cofactor cervix carcinoma
2. Herpetische keratoconjunctivitis:
 primaire of recurrente infectie HSV-1
- blaasjes thv conjunctiva
- ulceraties thv cornea
- meestal: dendritische keratitis of geografische keratitis
- soms: stromale keratitis (virtuele blindheid)
3. Herpes labialis:
 recurrente infectie HSV-1
- koortsblaasjes = cold sores
- nadien ulceraties thv lippen (overgang huid-slijmvlies)
- immunodef: uitbereiden over gelaat en mondslijmvlies: ernstig tot fataal
4. Herpetische (meningo)encephalitis:
 primaire of recurrente infectie HSV-1
- meestal gelokaliseerd thv temporoparietale cortex
- +/- 70% dodelijk
- Overleven: ernstige neurologische restletsels
Vraag26:
Wat verstaat men onder de “immunologische” paradox bij herpesvirus infecties?
Recurrente herpesinfecties worden enkel aangetroffen bij volwassenen met hoge titers van
antistoffen tegenover herpes simplex virus
 men wordt wel vrijwel ongevoelig aan primaire infecties (exogene), maar het
heroptreden van de infectie van binnenuit (endogeen) kan niet vermeden worden
Vraag27:
Hoe zou U een ernstige recurrente mucocutane HSV (herpes simplex virus) infectie bij een
immuun-gedeprimeerde patiënt behandelen? Bespreek ook het werkingsmechanisme van deze
(antivirale ) middelen.
1 acyclovir
2 valciclovir
Acycloguanosine
= 9-(2-hydroxyethoxymethyl)guanine
= acyclovir = zovirax ®
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
ACV  ACV-MP  ACV-DP  ACV-TP  DNA
 IV infuus gedurende 5-10dagen: handig wegens regelmatig voorkomende aantasting
mond
Valciclovir
= valtrex®, zelitrex®
= prodrug acyclovir
 per oraal: nt bij zware aantasting mond
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
VACV val + ACV  ACV-MP  ACV-DP  ACV-TP  DNA
Vraag28:
Welke soort van letsels kunnen zich voordoen bij varicella (windpokken), en waar zijn zij
gelokaliseerd? Vergelijk met de letsels die zich voordoen bij zoster (zona) en variola
(pokken)?
Maculopapulaire letsels  blaasjes  puistjes  korstjes
 vier soorten tegelijk
 evolutie in enkele uren
 centripetaal: thv romp
 conjunctiva
 mondmucosa
 vagina
Pokken:



tragere evolutie: elke stadium neemt enkele dagen
slechts één soort tegelijk
centrifugaal: thv ledematen
Zona:
 maculopapulaire letsels (later blaasjes)
 thv een BEPAALD dermatoom
vooral thv thorax, schouders, hoofd, nek
 unilateraal; nt over middellijn
 veralgemeend bij immunodeficiëntie
Vraag29:
Hoe zou U zona (zoster) behandelen? Bespreek ook het werkingsmechanisme van deze
(antivirale) middelen.
1 acyclovir
2 valciclovir
3 famciclovir
Acyclovir
 per oraal
 vervangen door prodrug
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
ACV  ACV-MP  ACV-DP  ACV-TP  DNA
chain terminator
Valaciclovir:
= valtrex®, zelitrex®
= prodrug acyclovir
 per oraal
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
VACV val + ACV  ACV-MP  ACV-DP  ACV-TP  DNA
Famciclovir:
= famvir®
 per oraal
 w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
FCV  PCV  PCV-MP  PCV-DP  PCV-TP  DNA
R= CH3-COVraag30:
Welke zijn de voornaamste klinische manifestaties van een CMV (cytomegalovirus) infectie (i)
bij pasgeborene, (ii) bij de immuun-gedeprimeerde patiënt?
I: pasgeborene: congenitaal
 vaak afsterven vrucht in utero; zoniet:
- prematuritas
- hepatosplenomegalie
- icterus
- thrombocytopenie
- purpura
- hemolytische anemie
- interstitiële pneumonitis
- microcephalie
- periventriculaire hersenverkalkingen
- chorioretinitis
- N opticus atrofie
- Mentale en motorische achterstand
I: kind: infectie na geboorte:
 meestal onopgemerkt
- hepatitis
- interstitiële pneumonitis
- hemolytische anemie
II: immuun-gedeprimeerde patiënt:
 opwekking virus uit latente toestand  veralgemeende CMV infecties
- retinitis
- hepatitis
- interstitiële pneumonitis
- colitis
- encephalitits
- adrenalitis
- wasting
Vraag31:
Welke antivirale middelen kunnen ingezet worden tegen CMV (cytomegalovirus) infecties?
Bespreek ook de werkingsmechanismen van deze (antivirale) middelen?
1 ganciclovir
2 valganciclovir
3 foscarnet
4 cidofovir
1. ganciclovir
= 9-(1,3-dihydroxi-2-propoxymethyl)guanine
= Cymevene®, cytovene®
=> w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
GCV  GCV-MP  GCV-DP  GCV-TP  DNA
2. valganciclovir
= valine ester van ganciclovir
= valcyte®
=> w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
VGCV  val + GCV  GCV-MP  GCV-DP  GCV-TP  DNA
3. Foscarnet
= phosphonomierezuur
= foscavir®
=> inhibeert (viraal) DNA polymerase
Product analoog van pyrofosfaat
4. Cidovir
= vistide®
 inhibeert (viraal) DNA polymerase, w geïncorporeerd in DNA en stopt DNA synthese
chain terminator
CDV  CDV-MP  CDV-DP = dCTP
Vraag32:
Tot welke klinische manifestaties kunnen Epstein-Barr virus infecties aanleiding geven?
1. mononucleosis infectiosa
= klierkoorts
= college fever
= honeymoon disease
= ziekte van Pfeiffer
adolescenten
- koorts
- uitgesproken onwelzijn
- pharyngitis
- amygdalitis
- splenomegalie
- veralgemeende zwelling van de lymfeklieren
- soms: hepatitis, gingivostomatitis, maculopapulaire rash, oedeem vd oogleden
2. Burkitt’s lymphoma
= tumor thv kaakstreek
- Centraal Afrika
- Oudere kinderen en jonge volwassenen
- kwaadaardig
3. Nasopharyngeaal carcinoma
- Zuid-Oost Azië
- Mannen van Chinese afkomst
- kwaadaardig
4. Posttransplant lymfoproliferatief syndroom
= mono- of polyklonale proliferatie van met EBV-geïnfecteerde B-cellen
- gevolg van immunosuppressieve therapie
5. Kwaadaardig lymfoom
= indien woekering vd met EBV-geïnfecteerde B-cellen niet in de hand kan gehouden
worden
- bij immunodeficiënte patiënten
- tgv onderdrukking T-lymfocyten
- vaak intracerebraal
- vaak dodelijk op korte tijd
6. X-gebonden lymfoproliferatief syndroom = Duncan’s disease
= massieve infiltratie van beenmerg en lever dr T- en B-lymfocyten
- primaire EBV infectie
- jongens
- dodelijk op jeugdige leeftijd
Vraag33:
Hoe kan men de laboratoriumdiagnose stellen van mononucleosis infectiosa of van EBV
infecties in het algemeen?
Mononucleosis infectiosa vermoeden:
 > 10jaar: Paul & Bunnell test
- Pos: primaire infectie
- Neg: anti-VCA IgM(IgG)
 < 10jaar: anti-VCA IgM(IgG)
Oorz mononucleosis(like) inf:
- EBV
- CMV (Paul & Bunnell is neg)
- HIV
A. rechtstreeks aantonen vd virale antigenen
 in EBV-besmette lymfocyten dr immunofluorescentie
 elektronenmicroscopie: rechtstreeks aantonen intacte virions
EA:
early antigen
VCA:
virus capsid antigen
EBNA: EB nuclear antigen
B.



aantonen van atypische lymfocyten
basofiel cytoplasma
vacuolen
kern: ovaal – gelobuleer – niervormig



celwand als het ware ingedeukt dr omliggende rbc
# lymfocyten kan gestegen zijn
#polymorfonucleaire gedaald
C. Serologie
 opsporen heterofiele hemagglutinerende antistoffen: Paul & Bunnell test
heterofiele hemagglutininen: aspecifieke antistoffen tegen soortvreemde antigenen
(Frossman antistoffen)
 de nl verwijderen door absorptie op cavia-niersuspensie
 specifieke antistoffen opsporen
tegen EBV
tegen specifieke antigenen van EBV
Vraag34:
In welk opzicht komt de epidemiologie van polio, mazelen, rode hond en bof overeen met deze
van pokken en verschilt deze van de epidemiologie van rabies? In welke mate heeft de
vaccinatie deze epidemiologie beïnvloed?
Pokken:
 Mens enige reservoir
 Overdracht via druppelinfectie
Cfr kinderziekten: mazelen, rode hond, bof
Polio: => faeco-orale overdracht
Vliegen en muggen knn infectie wel overbrengen, mr virus ontwikkelt zich niet
in hen
Rabies:
 mens blind alley (ipv enige reservoir)
 endemisch bij dieren in het wild
pokken:
=> uitgeroeid via vaccinatie
Polio, mazelen, rode hond, bof:
=> vaccinatie kinderen voor deze ziekten
Rabies:
=> enkel vaccinatie risicoberoepen
=> rabies reservoir blijft bestaan
Vraag35:
Bespreek de vaccinatie tegen polio. Maak hierbij onderscheid tussen het oraal poliovaccin
(volgens Sabin) en het inspuitbare vaccin (volgens Salk)?
 vaccinatie is verplicht
SABIN vaccin:
= OPV = oral (live) polio vaccine
 bereid vroeger in apenniercelculturen, nu in menselijke fibroblast celculturen
 levend afgezwakt virus
o humerale & lokale immuniteit(IgA): inname plaats wild virus + kudde
vaccinatie
o probleem bij immunodeficiënte persoon, zuigelingen, ouderen met verstoorde
afweer



mag tegelijk met DTP vaccin
hoge T: effectiviteit weg  vals gevoel veiligheid
onzekere inplanting in darmwand
SALK vaccin:
= IPV = inactivated polio vaccine
 bereid in apenniercelculturen
 gedood dr formol
 tenminste 4 inentingen vereist verspreid over 1à2 jaren
booster om de 3jaar noodzakelijk
 hoge T: nog effectief
 voor sabin ontwikkelt
Vraag36:
Welke symptomen kunnen door Coxsackie/Echo virusinfecties worden veroorzaakt?
1. Herpangina
- koorts
- keelpijn
- soms ook anorexie
- braken
- abdominale pijn
- blaasjes thv huig & week verhemelte
2. “Aseptische” meningitis
- koorts
- hoofdpijn
- nausea
- nek- en rugstijfheid
- soms met spierzwakte
3. Verkoudheden: febrile illness
= URTI = upper respiratory tract infections
4. Maculopapulaire (of maculovesiculaire) rash
mog gecombineerd met aseptische meningitis
5. Gastroenteritis
- diarree
6. Conjunctivitis
7. Vesiculaire rash = hand-foot-and-mouth disease
blaasjes
8. Pleurodynie = ziekte van Bornholm
- koorts
- thoraxpijn: duivelsgreep
- eventueel voorafgegaan dr hoofdpijn, nausea & anorexie
- soms: abdominale pijn
9. Hartaandoeningen
- Myocarditis
Bij pasgeborene:
 dyspnee
 cyanose
 tachycardia


…
Vaak dodelijk
-
pericarditis
endocarditis
bij volw:
 chronische hartletsels:
 aortaklepinsufficiëntie
 mitralisklepinsufficiëntie
 constrictieve pericarditis
10. Pancreatitis
 aan de basis van (juveniele) diabetes mellitus
Vraag37:
Welke zijn de “hemorragische koorts” virussen? Tot welke virusfamilies (“viridae”) behoren
ze en hoe kunnen ze worden overgedragen?
Hemorragische koorts virussen
= virussen die koorts verwekken gepaard gaand met bloedingen thv huid en slijmvliezen
1Varicella
2Dengue koorts
3Gele koorts
4Rift Valley koorts
5Crimean/Congo koorts
6Hantaan
7Lassa
8Machupo
9Junin
10Sabia
11Marburg
12Ebola
Varicella: (ben nt zeker over deze)
 hemorragische varicella
- herpes viridae
- aërogene overdracht via druppelinfectie
Dengue koorts:
- togaviridae
flavivirussen
- overdracht via Aedes aegypti & Aedes albopictus
Gele koorts:
- togaviridae
flavivirussen
- overdracht via Aedes aegypti, africanus of simpsoni
Rift Valley koorts:
- Bunyaviridae
Phlebovirussen
- Overdracht via muggen
Crimean/Congo koorts:
- Bunyaviridae
- overdracht via teken
Nairovirussen
Hantaan:
- Bunyaviridae
Hantavirussen
- Overdracht via veldmuizen/ratten
HFRS = hemorrhagic fever with renal syndrome
Lassa koorts:
- Arenaviridae
- Overdracht via mastomys natalensis (knaagdier)
Junin: = Argentinian hemorrhagic fever
- Arenaviridae
- Overdracht via calomys
Machupa:
-
= Bolivian hemorrhagic fever
Arenaviridae
Overdracht via calomys
-
Arenaviridae
-
Filoviridae
-
Filoviridae
Sabia:
Marburg:
Ebola:
P37 is acute hemorragische cystitis ook te rekenen bij hemorragische koorts?
Vraag38:
Welke zijn de virusinfecties die met huiduitslag (exantheem) kunnen gepaard gaan? Tot welke
virusfamilies (“viridae”) behoren ze?
B19 virus:
 parvoviridae
 erythema infectiosum = slapped cheek syndrome = 5the disease
- felrode wangen
- erytheem thv strekzijde ledematen
Herpes:
letseltjes ook erytheem? (p40)
Varicella en zoster:
 herpesviridae
 maculopapulaire letsels  blaasjes  puistjes en korstjes
Epstein-Barr virus:
 herpesviridae
 maculopapulaire rash (vooral bij penicilline behandeling)
Human herpes virus type 6:
 herpesviridae
 exanthema subitum
- milde huiduitslag
- onschuldig
Human herpes virus type 7:
 herpesviridae
 exanthema subitum
 pityriasis rosea (PR)
 papular-purpuric gloves and Socks syndrome
= rode uitslag thv handen en voeten
exantheem?
Variola (pokken):
 poxviridae
 variola major:
- koorts
- uitbotting papels  blaasjes  puistjes  korstjes
- centrifugaal: thv ledematen
- op hetzelfde moment in hetzelfde stadium
 variola minor:
- minder ernstig dan variola major
Monkeypox: (apepokken)
 poxviridae
 uitbotting puisten
 koorts
 resp symptomen
 mog dodelijk
Cowpox:
 poxviridae
 pokletsels op tepels runderen
Orf:
 poxviridae
 pustels
Coxsackievirus:
 picornaviridae
 maculopapulaire (of maculovesiculaire) rash
 vesiculaire rash = hand-foot-and-mouth disease
Dengue virus:
 togaviridae
 rash
Rubella:
 togaviridae
 exantheem
- maculae
Rubeola:
 paramycoviridae
 exanteem
- maculae: rode vlekken
 gelaat
 romp
 ledematen
 worden bruinachtig
Hepatis B:
 hepadnaviridae
 maculopapulaire rash
Vraag39:
Hoe kan met klinisch (dwz op basis van de klinische symptomen) onderscheid maken tussen
griep (influenza), verkoudheid (rhinovirus), respiratoir syncytiaal virus (RSV) en
adenovirusinfecties?
Influenza
verkoudheid
RSV
adeno
Koorts
hoge koorts
lager
geen koorts koorts
Hoest
lichte hoest
droge hoest
Spierpijn
X
X
Neus
neusloop
neusverkoudheid
Griep: 78
 vrij hoge koorts
 koude rillingen
 zweten
 hoofdpijn
 spierpijnen
 algemeen onwelzijn
verkoudheid: 68
 neusloop
 hoofdpijn
 lichte hoest
 koude rillingen
 eventueel lichte koorts
RSV: 91
Zuigelingen:
 bronchiolitis-bronchopneumonie
Oudere kinderen en volw:
 mild verlopende infectie van de bovenste luchtwegen
- meestal beperkt tot neusverkoudheid zonder koorts
Bejaarden:
 griepachtig ziektebeeld
 bronchiolitis en/of bronchopneumonie
Adeno: 36
 acute aandoening van de bovenste luchtwegen
 koorts
 droge hoest
 neusverkoudheid
 spierpijn
 pharyngoconjunctivitis
 bronchopneumonie
 keratoconjunctivitis
 gastro-enteritis
 invaginatie
 op kinkhoestlijkend ziektebeeld
 acute hemorragische cystitis
Vraag40:
Wat verstaat men onder antigenische “drift” en antigenische “shift” bij
influenzavirusinfecties?
P79’’
Antigenische drift:
= kleine veranderingen in de samenstelling vd hemagglutinine en neuraminidase antigenen
 om de 2 à 3 jaar
 mutaties in het genoom
- gebeuren spontaan:
 meeste verdwijnen
 zij zonder neutralizerend AB w uitgeselecteerd
= immunologische selectie
Antigenische shift: (p79)
= uitgebreidde verandering in de samenstelling van de hemaaglutinine en neuraminidase
antigenen
 tot stand komen totaal NIEUWE H en N moleculen
 om de 8 à 12 jaar
 recombinatie van een menselijk influenza virus met een influenza virus uit het
dierenrijk => door gelijktijdige besmetting cel
 virus wordt nadien rechtstreeks op mens overgedragen
Vraag41:
Bespreek de vaccinatie tegen griep.
Geïnactiveerde griepvirus vaccins
- monovalent
- bivalent
- trivalent
 geïnactiveerde virusstammen dr formaldehyde of β-propriolacton of verhitting
whole virion vaccins  split vaccins (RNA) + subunit vaccins (virale prot)
 geïnactiveerde griepvaccins: subcutane inenting (of intramusculair)
vaccins geadsorbeerd op Al oxide of hydroxide: steeds intramusculair
 IgG antistoffen  dringen dr tot in longweefsel: bescherming
optimaal:
 meest recente stam van:
2005-2006
- infl A: H1N1
New Caledonia
- infl A: H3N2
California
- infl B
Shangai
 jonger dan 25j: tweemaal vaccineren met 2weken tss
 slechts 70% succes vol
 tijdelijk: 6maand
 gn bescherming tegen nieuwe influenza stammen
 zou ieder jaar herhaald moeten worden
Vaccinatie aangeraden voor risicopersonen:
Vb bejaarden – kinderen met astma – diabetici - …
Tegenaanwijzing:
 allergie tov kippeneiwitten
 acuut resp infectietoestanden
 koorts
 zeer verzwakte personen
Vraag42:
Hoe zou U griep (influenza), verkoudheid (rhinovirusinfecties), respiratoir syncytiaal virus
(RSV) en adenovirusinfecties behandelen?
Influenza:
- Amantadine, rimantadine
- Zanamivir, oseltamivir
Chemoprofylactisch influenza A:
- amantine hydrochloride
- rimantadine hydrochloride
Preventief influenza A & B:
- Zanamivir en oseltamivir
Causaal:
- amantadine hydrochloride enkel influenza A
- zanamivir en oseltamivir influenza A en B
Symptomatisch:
- acetylsalicylzuur of paracetamol
- norefedrine hydrochloride
- coffeïne
- codeïne
- vitamine C
- eventueel antihistaminica
Antibiotica bij bact bijbesmetting
RSV:
pijnstilling & koortswering
dekongestief
-
ribavirine
ribavirine als aërosol gedurende 3 à 6 d
Rhinovirus:
- ribavirine:
ziekte-benefit te laag
symptomatisch:
 anti-inflammatoir
Adenovirus:
- acyclische nucleoside fosfonaten
o 9-(3-hydroxy-2-phosphonylmethoxypropyl)adenine
o 9-(3-hydroxy-2-phosphonylmethoxypropyl)cytosine
HPMPA
HPMPC cidovir
Vraag43:
Wat zijn de zogenaamde “neuramidase inhibitoren”? Bespreek hun werkingsmechanisme en
activiteitsspectrum?
Zanamivir
Relenza®
4-guanidino-Neu5Ac2 en GG167
Oseltamivir
Tamiflu®
GS4071 en GS4104, Ro64-0796
= substraat analogen van N-acetylneuraminezuur (NANA)
 inhibibeert neuramidase (afsplitsen NANA)  inh vrijzetting virus uit cellen
 werkzaam tegen influenza A, B, C
 profylactisch en vroegtijdig therapeutisch innemen
Zanamivir: inhalatie (lastig)
Oseltamivir: oraal capsule 2Xdaags
Zanamivir:
Oseltamivir:
Vraag44:
Welke virusinfecties kunnen transplacentair overgedragen worden en aanleiding geven tot
een congenitaal ziektesyndroom? Waaruit bestaan de voornaamste klinische manifestaties
van deze aandoeningen?
Transplacentaire overdracht:
 B19 virusinfectie (Parvoviridae)
 Neonatale herpes: HSV-2
 CMV
 Rubella
 Hepatitis B virus
 Hepatitis C virus
 Hepatitis D virus
 HIV
Congenitaal ziektesyndroom:
 cytomegalic inclusion syndrome
 congenitaal rubella syndroom
B19 virusinfectie:
- hydrops foetalis
- afsterven van de foetus
- abortus
- als foetus overleeft: gn restletsel
Neonatale herpes: HSV-2
- veralgemeende uitbotting van blaasjes  ulceraties
- aantasting andere organen
- meestal (90%) dodelijk
Cytomegalic inclusion syndrome:
 dr CMV
- kinderen: jarenlang virus uitscheiden via urine
- vaak leidend tot afsterven vrucht in utero (30%)
- zoniet:
 prematuritas
 hepatosplenomegalie
 icterus
 thrombocytopenie
 purpura
 hemolytische nemie
 interstitiële pneumonie
 microcephalie
 periventrikulaire hersenverkalkingen
 chorioretinitis
 N opticus atrofie
 Mentale & motische achterstand
 Mog ook z opmerkelijke stoornissen (10%)
Congenitaal rubella syndroom:
 afwijkingen thv cardiovasculair stelsel
 oogafwijkingen
 oorafwijkingen
 oligofrenie
 microcephalie
 groeiachterstand
 hepatosplenomegalie






thrombocytopenie (purpura)
hemolytische anemie
interstitiële pneumonie
osteitis
mortaliteit 20% tijdens 1ste levensjaar
besmetting voor 13de week: bij 40% vd levendgeborene afwijkingen
besmetting tss 13de en 16de week: vrijwel uitsluitend doofheid
besmetting na 17de week: weinig of gn letsels
Hepatitis B:
- braken
- nausea
- anorexie
- malaise
- diarree
- koorts
- serumziekte
- polyarteritis nodosa
- glomerulonefritis
Hepatitis C:
- braken
- nausea
- anorexie
- malaise
- diarree
- koorts
Hepatitis D:
- braken
- nausea
- anorexie
- malaise
- diarree
- koorts
Vraag45:
Waaruit bestaan de klinische verschijnselen en eventuele verwikkelingen bij mazelen
(rubeola)?
PRODORMALE PERIODE:
- koorts
- catarrale rhinitis
- conjunctivitis
- niezen
- hoesten
- Koplik’s sports thv wangslijmvlies
ENKELE DAGEN LATER:
 exanteem in de vorm van maculae
1 gelaat
2 romp (1-2 dagen later)
3 ledematen (na 2-4 dagen)
4 vlekken w bruinachtig & verdwijnen (na 5-10 dagen)
VERWIKKELINGEN:
1. otitis
bronchitis
pneumonie
 dr bijbesmetting met bacteriën
2. encephalomyelitis
 20% fataal, 40% restletsels
3. subacute scleroserende panencephalitis
-
= SSPE
= Dawson’s inclusion body encephalitis
zeldzaam
laattijdig (jaren)
progressieve achteruitgang hersenactiviteit, myocloniën
 coma & dood
In de hersenen vindt men defectieve viruspartikels
Vraag46:
Waaruit bestaan de klinische manifestaties van bof (mumps)?
1. Parotitis
- meestal bilateraal
- in 70% vd gevallen
- zwelling vd parotis
- pijn
- koorts
- mog ook glan submax en ook subling aangetast
2. Epididymoörchitis
- Meestal unilateraal, indien bilat: mog steriel
- in 20% gevallen (na puberteit)
- necrose & atrofie testis
- ovaria aantasting: nt leidend tot atrofie of steriliteit
3. Meningoencephalitis
- in 10% gevallen
- aseptische meningitits
4. Pancreatitis
- in 5% gevallen
- hyperglycemie
- steatorree
- mog basis van (juveniele) diabetes mellitus
5. Myocarditis
- in 10% gevallen
Vraag47:
Bespreek de vaccinatie tegen mazelen (rubeola); bof (mumps) en rode hond (rubella)?
Mazelen-vaccin:
Attenuvax & Rimevax
 oorsprong: kippenembryo’s






levend afgezwakt vaccin
subcutane toediening
leeftijd: 12 tot 15 maanden
90à95% effectief
Wsl levenslange immuniteit
Aangeraden herhaling 5-6 jaar
Bof-vaccin:
Mumpsvax & Pariorix
 oorsprong: kippenembryo’s
 levend vaccin
 subcutane toediening
 leeftijd: vanaf 15maand
 wsl levenslange immuniteit
Rubella-vaccin:
Ervevax & MeruvaxII
 rubella infectie enkel probleem indien tijdens zwangerschap
dus enkel vaccinatie meisjes is vereist
Meruvax
 oorsprong: kippenembryo’s
 levend afgezwakt vaccin
 subcutane toediening
 vroeger
MeruvaxII
 oorsprong: menselijke diploïde cellen
 levend vaccin
 subcutane toediening
Ervevax
 oorsprong: menselijke diploïde cellen (vroeger in konijnenniercellen)
 levend vaccin
 subcutane toediening
 Cendehill stam
 leeftijd: 11jaar
 immuniteit soms beperkt tot 5jaar
Combi: mazelen-bof:
Duovax & Rimparix
 oorsprong: gecombineerd
 levend vaccin
 subcutane toediening
 jongens
 leeftijd: 15 maanden
 herhaling met MMRvaccin op 5-6jaar
Combi: mazelen-bof-rubella: MMRvax & Pluserix & Trimovax
MMRvax = attenuvax + meruvax + mumpsvax
Pluserix = rimevax + ervevax + pariorix
 oorsprong: gecombineerd
 levend vaccine
 subcutane toediening
 leeftijd: 12-15 maanden
 herhaling met MMR vaccin op 6jaar
of met rubella vaccin bij meisjes op 11-12 jaar
Vraag48:
Waarom kan variola (“smallpox”) virus beschouwd worden als een geducht biologisch
“wapen”? Wat kan men er potentieel tegen inbrengen?





weerstandig tegen ether
overleeft zeer lang in droog midden
overdracht mogelijk onrechtstreeks: vb besmet linnengoed (zie kolonisatie Nieuwe
wereld)
enkel mens; dieren blijven gespaard
eigen bescherming mogelijk via vaccinatie met vaccinia
-
=> mensen werden voor 1976 gevaccineerd: dus enkel jonge bevolking wordt
getroffen
Andere biologische stoffen of organismen zijn mss effectiever:
i. Anthrax
ii. Bacteriële toxine’s
Vraag49:
Welke zijn de verschillende hepatitisvirussen? Tot welke virusfamilies (“viridae”) behoren zij,
en tot welke symptomatologie kunnen zij op korte en lange termijn aanleiding geven? Welke
hepatitisvirussen kunnen al dan niet aanleiding geven tot een chronische infectie?
Hepatitis A
 enterovirus type 72
 picornaviridae
 milde symptomatolie
 acute infectie: nadien volledig herstel
Hepatitis B
 hepadnavirus
 hepadnaviridae
 soms ernstige symptomen
 acute infectie
 10% chronische infectie  cirrhose/HPC(transactivator gen)
Hepatitis C
 hepacivirus
 flaviviridae
 subklinische symptomen
 acute infectie
 80% chronische infectie  cirrhose/HPC(constante prikkeling levercellen)
Hepatitis D
 δagens
 helper HBV


vaak ernstige symptomen
kans op chronische infectie
Hepatitis E
 calicivirus
 picornaviridae
 acute infectie
Hepatitis G
 hepacivirus
 flaviviridae
Symptomen:
 nausea
 koorts
 braken malaise
 diarree
 anorexie
 …
 na een week: icterus
Vraag50:
Hoe kan men de laboratoriumdiagnose stellen van een HBV (hepatitis B virus) infectie? Maak
hierbij onderscheid tussen een acute en chronische HBV infectie?
P104links
Rechtstreeks aantonen HBsAg in het bloed dmv:
- immunodiffusie
- counterelectroforese
- complement fixatie
- agglutinatie v rbc bekleed met anti-HBsAg
- RIA
- ELISA
In levercellen zelf: aantonen HBsAg en HBcAg
In het bloed: HBV DNA
HBeAg (sterke besmettelijkheid)
Algemene levertesten:
SGOT = serum glutaminezuur-oxaalazijnzuur transaminase = AST = aspartaat transaminase
SGPT = serum glutaminezuur-pyrodruivenzuur transaminase = ALT = ala transaminase
Chronische infectie
=> IgG anti-HBcAg
=> vorming anti-HBeAg
=> HBsAg, HBeAg, HBV DNA blijven aanw
AntiHBsAg of AntiHBeAg positief  teken herstel
Vraag51:
Hoe wordt hepatitis B virus (HBV) overgedragen? Vergelijk met de overdracht van hepatitis
A virus (HAV), hepatitis C virus (HCV), polio en rhinovirus infectie.
Hepatits B
 parenteraal
 sexueel (sperma, vaginaal secreet)
 perinataal
 speeksel
 moedermelk
Hepatitis A
 faeco-oraal (besmet water, oesters)
Hepatitis C
 parenteraal
 (sexueel)
 (perinataal)
Polio
 faeco-oraal
Rhinovirusinfectie
 aërogeen
Vraag52:
Bespreek vaccinatie tegen hepatitis A virus (HAV)? In welke omstandigheden is deze
vaccinatie aangewezen?
Havrix – Havrix Junior – Vaqta-50 – Vaqta-25
 Tegen HepA
 oorsprong: menselijke diploïde cellen
 geïnactiveerd virus
 intramusculaire injectie
Twinrix
 tegen hepatitis A en hepatitis B
 oorsprong: gecombineerd
 geïnactiveerd virus
 intramusculaire injectie
Vaccinatie wordt aangeraden bij: BRUINE DRAAD
- personen die nr endemisch gebied reizen
- militairen en recruten in kazernes
- personeel kinderdagverblijven
- personeel gevangenissen & gesloten instellingen
- hulpverleners in centra voor infectieziekten
- laboranten die faecesstalen onderzoeken
- personen die met voedselbereiding te maken hebben
- speciale risicogroepen zoals rioolwerkers
- homoseksuelen
- hemofiliepatiënten
- drugverslaafden
- ptn met chron hepB of hepC
Vraag53:
Bespreek de vaccinatie tegen hepatitis B virus (HBV)? In welke omstandigheden is deze
vaccinatie aangewezen?
Engerix B – Engerix B junior – Recombivax HB
 tegen hepatitis B
 recombinant vaccin
 intramusculaire injectie
Hevac B – HB VaxII
 tegen hepatitis B
 oorsprong: plasma
 geïnactiveerd virus
 intramusculaire injectie
Twinrix
 tegen hepatitis A en hepatitis B
 gecombineerde oorsprong
 geïnactiveerd virus
 intramusculaire injectie
Vaccinatie aangeraden bij: RODE DRAAD
- personeel in hemodialyse- en reanimatiecentra
- laboranten biochem lab en bloedtransfusiecentrum
- artsen, tandartsen, biomedici, verpleegkundigen, laboranten
- ptn die regelmatig bloedtransfusies ontvangen
- hemodialyse ptn
- hemofilieptn
- personen die in nauw contact staan met dragers HBsAg
- reizigers, ontw helpers, militairen nr gebieden hoge incidentie HBsAg dragers
- pasgeborenen met moeder HBsAg
- drugverslaafden
Vraag54:
Wat zijn de voornaamste proteïnen die door HIV (human immunodeficiency virus) tot
expressie worden gebracht? Maak hierbij onderscheid tussen structurele (en enveloppe)
proteïnen, functionele proteïnen en regulator proteïnen/
P109’
MA matrix proteïne
p17
CA
capside proteïne
p24
NC
nucleocapside proteïne
p7
PR
protease
p11
RT
reverse transcriptase
p66/p51
IN
integrase
p32
SU
surface glycoprotein
gp120
TM transmembrane glycoprotein
gp41
Structurele/functionele genen:
 LTR = long terminal repeat
 GAG = Group-specific antigen gen
Precursor p55 dr protease gekliefd tot:
p17 = matrix antigeen
p24 = capside antigeen
p7
= nucleocapside
 POL = polymerase gen
Pro
= p11 = protease
P66/p51
= reverse transcriptase
End
= p32 = endonuclease, integrase
 ENV = envelope glycoproteïne gp60
Gp120
= surface glycoprotein
Gp41
= transmembrane TM glycoprotein
Regulator genen:
 TAT = transactivator die reageert met TAR  activatie transcriptie HIV vanaf LTR
 REV = regulator vd expressie van virion proteïnen
 reageert met RRE  transport drheen kernmembraan regelend
 inh translating tat & rev
 stimuleert translatie env
 NEF = negatieve factor
 VPR = vpr protein  migratie PIC nr kern
 VIF = virus infectivity factor  transport viraal RNA doorheen cytoskelet
Vraag55:
Bespreek de pathogenese van AIDS.
Nadat HIV het organisme is binnengedrongen via de slijmvliezen (door rechtstreeks contact)
of rechtstreeks in het bloed is terecht gekomen (dr bloedtransfusie, besmette naalden of
spuiten), zal het virus interageren met zijn gastheercel (vnl T-lymfocyten). Vooral de CD4+
lymfocyten treden als gastheercel op omdat deze de receptor (CD4) tot expressie brengen
waarmee de virale enveloppe glycoproteine reageert. Volgt dan de fusie vd virale enveloppe
met de celmembraan en dan het verder verloop van de replicatiecyclus vh virus. Uiteindelijk
worden uitgaande van die ene geïnfecteerde cel een onnoemelijk hoog aantal nieuwe
viruspartikels geproduceerd, die dan de cyclus knn hernemen. Deze fase komt overeen met de
acute fase vd infectie.
De gastheer verdedigt zich tegen het virus door een samenspel van de (1) macrofagen die de
viruspartikels fagocyteren en afbreken tot kleinere polypeptiden die zij via hun HLA als
epitopen knn presenteren aan de helper (CD4+) T-lymfocyten. Deze Th lymfocyten (2) zullen
dan als reactie cytokines produceren die enerzijds B-lymfocyten en anderzijds CD8+ Tc
lymfocyten activeren. De B-lymfocyten (3) zullen dan op hun beurt AB produceren die het
virus zullen complexeren waardoor deze complexen door de macrofagen knn worden
opgeruimd. De killer T-lymfocyten (4) zullen reageren met de met het virus besmette cellen
die de virale epitopen tot expressie brengen en deze cellen opruimen.
Door dergelijk afweersysteem kan het organisme gedurende ruime tijd weerstand bieden aan
de HIV infectie, bij sommige personen gedurende slechts enkele maanden, maar bij anderen
gedurende ettelijke jaren, tot zelfs 10jaar, 15jaar en mss langer (= asymptomatische fase vd
infectie), tot de Th (2) (nl 800/μl bloed) beneden de kritische drempel vallen (200/μl). Van dit
punt af zou het afweersysteem ontoereikend worden omdat, als gevolg van de teleurgang vd
helpercellen, er nu onvoldoende AB zullen gevormd worden door de B-lymfocyten (3) en ook
de killercellen (4) hun activiteit verliezen. Het immuunsysteem zal dan het pleit verliezen, het
virus in alle hevigheid laten losbarsten en zo de overgang naar AIDS toelaten.
Vraag56:
Welke zijn de opportunistische infecties die zich bij AIDS kunnen voordoen? Maak hierbij
onderscheid tussen virale en niet-virale infecties?



















Zona
viraal:
varicella zoster
Molluscum contagiosum
viraal:
pokachtig virus
Orale candidiasis/vaginale candidiasis
Nt-viraal:
fungi: candida
Orale hairy leukoplakia
viraal:
EBV
Longtuberculose
nt-viraal:
bact: mycobacterium tuberculosis
Ernstige bacteriële inf
nt-viraal:
bact
Pneumocystis carinii pneumonie
nt-viraal:
protozoa/schimmel
Toxoplasmose vd hersenen
nt-viraal:
parasiet: toxoplasma gondii
Cryptosporidiosis met diarree
nt-viraal:
fungi
Cryptococcocis meningitis
nt-viraal:
fungi: cryptococcus
CMV retinitis, pneumonitis, colitis, encephalitis, …
Viraal :
CMV
HSV mucocutane infectie
viraal :
HSV
Progressieve multifocale leukoencephalopathie
Viraal :
polyomavirus
Veralgemeende mycosen (histoplasmosis, coccidiomycosis)
Nt-viraal :
fungi : histoplasma capsulatum
coccidiomycosis
Candidiasis thv slokdarm, trachea, bronchi of longen
Nt-viraal:
fungi: candida
Atypische mycobacterium infecties nt-viraal:
bact: mycobacterium avium-IC
Salmonella septicemie
nt-viraal:
bact: salmonella
Non-Hodgkin’s lympfoma
viraal:
EBV
Kaposi’s sarcoma
viraal:
HHV-8
Vraag57:
Hoe kan men door “ELISA” en “Western BLOT” seroconversie aantonen bij een HIV
infectie?
Seroconversie: het verschijnen of in conc toenemen van AB in het serum na besmetting of
inenting; omslag van seronegatief nr seropositief
Detectie AB in serum tegen virale antigenen (vb p24)
 ELISA
Positief?
Bevestiging dr western blot
 AB tg verschillende ag onderscheiden (p24, P17, p15, gp120, gp41, …)
P115
Vraag58:
Hoe wordt HIV overgedragen? Vergelijk met de overdracht van HBV (hepatitis B virus) en
HCV (hepatitis C virus)?
HIV
 parenteraal
 sexueel
 perinataal
HBV
 parenteraal
 seksueel: sperma, vaginaal secreet
 perinataal
 speeksel
 moedermelk
HCV
 parenteraal
 (seksueel)
 (perinataal)
Vraag59:
Bespreek de behandeling van hepatitis A, hepatitis B en hepatitis C.
Hepatitis A:
 direct na virus contact: standaard menselijke gamma-globulinen
 rust & alcoholverbod
Hepatitis B:
 snel mog na besmetting: anti-HBs gamma-globulinen
 rust & alcohol verbod
 interferon alfa
 lamivudine (3TC)
 adefovir dipivoxil (hepsera®)
 adefovir
Hepatitis C:
 rust & alcoholverbod
 interferon-alfa (pegylated)
 ribavirine
Vraag60:
Welke middelen zijn beschikbaar voor de behandeling van AIDS? Op welke doelwitten
(“targets”) van het virus zijn zij gericht? Waarom is het aangewezen meerdere anti-HIV
middelen te combineren (combinatietherapie)?
Reverse transcriptase inhibitoren: NRTIs: nucleoside reverse transciptase inhibitoren
 zidovudine
 didanosine
 zalcitabine
 stavudine
 resistentieontwikkeling dr mutaties in reverse transcriptase gen
nieuwere:
 lamivudine
 abacavir
 emtricitabine
Reverse transcriptase inhibitoren: NtRTIs: nucleotide reverse transcriptase inhibitoren
 tenofovir (PMPA)
Reverse transcriptase inhibitoren: NNRTIs: non-nucleoside reverse transcriptase inhibitoren
 nevirapine
 delavirdine
 efavirenz
 …
HIV protease inhibitoren: PIs
 Saquinavir
 Ritonavir
 Indinavir
 Nelfinavir
 Amprenavir
 Lopinavir
 atazonavir
 virus wordt resistent
Combinatie protease inh en reverse transcriptase inh (in voldoende dosis)
 knock out zonder gevaar resistentie
Vraag61:
Door welke virussen worden de volgende aandoeningen veroorzaakt? Verklaar nader.
- Koplik spots
- Pleurodynie (ziekte van Bornholm)
- Exanthema subitum
- Gele koorts
- Cervicale intraepitheliale neoplasie (CIN)
Koplik spots:
 Mazelen (rubeola): paramyxoviridae
- witte blaasjes omgeven door een rode ring
- thv wangslijmvlies
- prodromale periode
 vermenigvuldiging virus thv epitheelcellen
Pleurodynie: = ziekte van Bornholm
 Coxsackie B virussen: picornaviridae
- koorts
- thoraxpijn: duivelsgreep
- eventueel voorafgegaan door:
 hoofdpijn
 nausea
 anorexie
- soms abdominale pijn
 Coxsackie virus bereikt langs de bloedbaan het centrale zenuwstelsel
Exanthema subitum:
 human herpes virus type 6
 human herpes virus type 7
- hoge koorts
- milde huiduitslag
 dr expressie rep gen
Gele koorts:
 flaviviridae
- koorts
- hoofd- en rugpijn
- braken (vomito negro)
- bloedingen in mond en darmen
Cervicale intraepitheliale neoplasie:
 Human papilloma virus (typen 16, 18, 31, 33, 35, 39, 45, 51, 52, 56, 58, 59, 61 en 63)
- mucosale kwaadaardige HPV-letsels
- kan evalueren nr invasieve cervicale carcinomata
 HPV verwekt hyperplasie van het epitheel en/of epiderm
 Integratie viraal DNA in chromosomaal DNA
Vraag62:
Door welke virussen worden de volgende aandoeningen veroorzaakt? Verklaar nader.
- Hepatitis E
- Bof (mumps)
- Epidemische keratoconjunctivitis
- Dengue
- Hand, foot and mouth disease
Hepatitis E:
 calicivirus: picornaviridae
- nausea
- braken
- anorexie
- malaise diarree
- koorts
- icterus
Bof (mumps):
 bofvirus: paramyxoviridae
- parotitis
- epididymoörchitis
- meningoencephalitis
- pancreatitis
- myopericarditis
 virus komt aërogeen organisme binnen  viremie  hechting thv
speekselklieren
testes/ovaria
pancreas
hart
hersenvliezen
 ontstekingsletsels
Epidemische keratoconjunctivitis:
P37 adeno: overdracht door oogartsen (via apparatuur en handen)
(P40 herpes)
Dengue:
=> dengue virus:
flaviviridae
- koorts
- hoofdpijn
- spier- en gewrichtspijnen
- rash
- misselijkheid
- braken
- Dengue shock syndrome
Hand, foot and mouth disease:
 Coxsackie A16 (A4, A5, A9 en A10):
- vesiculaire rash
 verspreidt langs de bloedbaan nr CZS
picornaviridae
Vraag63:
Door welke virussen worden de volgende aandoeningen veroorzaakt? Verklaar nader
- hepatitis B
- Kaposi’s sarcoma
- Herpangina
- Erythema infectiosum
- Condyloma acuminatum
Hepatitis B:
 hepadnavirus
- nausea
- braken
- anorexie
- malaise
- diarree
- koorts
- icterus
- serumziekte
- polyarteritis nodosa
- glomerulonefritis
 verwekt letsels thv lever
Kaposi’s sarcoma:
=> human herpes virus type 8:
herpesviridae
- woekering van de media van de bloedvaten
=> integratie virus DNA in chromosaal DNA
Herpangina:
=> Coxsackie A:
- koorts
- keelpijn
- soms anorexie
picornaviridae
- braken
- abdominale pijn
- blaasjes thv huig en week verhemelte
=> via bloedbaan nr CZS
Erythema infectiosum:
=> B19 virus: parvoviridae
- slapped cheek syndroom = fifth disease
- felrode wangen
- erytheem thv strekzijde ledematen
- mog gepaard met malaise en koorts
=> overgedragen dr speekseldruppeltjes  vermenigvuldigt in reticulocyten
Condyloma acuminatum:
=> human papilloma virus typen 6 en 11: papovaviridae
- mucosale goedaardige HPV-letsels
- mog kwaadaardige ontaarding nr verracous carcinoma thv vulva en penis
=> hyperplasie vh epitheel en/of epiderm – proliferatie van de cellen vd laag van Malpighi
Vraag64:
Door welke virussen vorden de volgende aandoeningen veroorzaakt? Verklaar nader
- SARS = severe acute respiratory syndrome
- Rode hond (rubella)
- Molluscum contagiosum
- Hepatitis C
- Virale myocarditis
SARS:
=> sars-associated coronavirus:
coronaviridae
- dodelijke pneumonie
- hoge koorts
- droge hoest
- dyspnee
- myalgiën
- malaise
- diarree
- thoracale pijn
= severe acute respiratory syndrome
Rode hond (rubella):
=> rubella virus:
togaviridae
- lichte koorts
- lymfadenopatiën
- exantheem
- congenitaal rubella syndroom
=> binnen via ademhalingstelsel  verspreid drheen organisme
=> non-cytocidaal karakter van virus => teratogeen voor vrucht
Molluscum contagiosum:
=> molluscum contagiosum: poxviridae
- goedaardige, paddestoelvormige tumoren
- thv huid (gelaat, hals, ek)
- bij immuungedrepimeerden: gedrochten
=> via bloed nr CZS
Hepatitis C:
=> hepacivirus:
flaviviridae
- nausea
- braken
- anorexie
- malaise diarree
- koorts
- icterus
Virale myocarditis:
 Coxsackie/Echo
- Via bloedbaan nr CZS
 Adeno
- Hoe ???
 B18 (parvo)
- Vermenigvulding in reticulocyten
- Bij jonge kinderen
 CMV
- Bij immunodeficiëntie
- Latent virus in orgaan: heropwekking
 EBV
- Infectie B-lymfocyten
 Influenza A
Vraag65:
Door welke virussen worden de volgende aandoeningen veroorzaakt? Verklaar nader.
- Ebola
- Mazelen (Rubeola)
- Progressieve multifocale leukencephalopathie (PML)
- Hepatitis A
- Virale pancreatitis
Ebola:
 Filoviridae
- Weefselvernietiging
- Coagulatiepathieën
- Vochtophopingen
- Shock
- dood
 voornaamste doelwitcel = macrofaag
ook andere celtypen geïnfecteerd
onrechtstreekse vernietiging lymfocyten
lever: drheen Kupfercellen nr hepatocyten
Mazelen (rubeola):
=> rubeola virus:
paramyxoviridae
- koorts
- catarrale rhinitis en conjunctivitis
- niezen
- hoesten
- Koplik’s spots
Later:
- exanteem
=> via AH stelsel organisme binnen  vermenigvuldigen thv epitheelcellen  bloed 
vermenigvuldiging in verscheidene organen
Progressieve multifocale leukencephalopathie:
 (B19 (parvovirus))
 Polyomavirussen BK en JC
 dodelijk in 3maand
 verschillende haarden van witte stof in hersenen
 mogelijk verschijnsel bij AIDS
Hepatitis A:
=> enterovirus type72:
picornaviridae
- nausea
- braken
- anorexie
- malaise diarree
- koorts
- icterus
 faeco-oraal
Virale pancreatis:
=> bofvirus: paramyxoviridae
- via bloed vestiging in organen
=> Coxsackie B virussen (typen 1-6)
- via bloedbaan
Download