4 lessen theater over een “levende machine”

advertisement
Cultuureducatie met kwaliteit Deventer
www.kunstcircuit.nl/cultuur-en-school/
Datum: 27-05-2015 t/m 24-06-2015
Project: CmK Erfgoed thema – Industriële Revolutie / in vier theaterlessen toewerken naar een
“levende machine”; de lessen kunnen ook los van elkaar gebruikt worden als inspiratie op het
thema of ter verwerking van een project of bezoek aan een industrieel monument.
Deze 4 theaterlessen kunnen gecombineerd worden met de 4 lessen over het thema Deventer
industriestad (les geschiedenis en opdrachten beeldende kunst).
Naam school: Obs de Hagenpoort
Vier lessen gemaakt door: Myke Steehouder en Joyce Tuut
Voorbereiding Theaterles 1 van 4
Doelgroep/bouw
Groep 7/8
Leerdomein/discipline
Drama
Leerlijn(en), leerdoel uit leerlijn(en)
Oriënteren
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een
theaterstuk).
De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen
betekenisgeving.
Onderzoeken
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat,
waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de
opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen.
De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met
de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
Uitvoeren
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven.
De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken,
spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties.
De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
Evalueren.
De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen.
De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.
Doel van de les
Kennis laten maken met de industrialisatie en die kennis gebruiken in theateroefeningen.
De deelnemer is in staat om in te springen en zelf een beweging met een geluid te verzinnen.
De deelnemer is in staat om samen te werken in groepsverband.
Benodigdheden
N.v.t.
Ruimte
Speellokaal
LES 1
Kennismaking (eerste les gastdocent)
De docent stelt zich voor en vertelt kort wat de klas komt doen tijdens de drama lessen.
De docent vraagt wat de leerlingen al weten m.b.t. het thema industrialisatie.
Ook vraagt de docent wat er al behandeld is in voorgaande lessen m.b.t. het thema
industrialisatie.
Introductie
Wat weten jullie al over industrialisatie?
Warming-up/energizer
Figuren maken:
ll. lopen door de ruimte, de spelleider roept een figuur (bv. Vierkant) als de spelleider in de
handen klapt vormen de ll. zonder te overleggen en elkaar aanwijzingen te geven dat figuur.
1,2,3 tellen:
de leerlingen gaan in duo’s tegenover elkaar staan
Samen tellen ze tot drie.
1e zegt 1
2e zegt 2
1e zegt 3
2e zegt weer 1, etc..
Dan de variatie met handeling:
Als je 1 zegt klap je in je handen (alleen degene die 1 zegt)
Vervolgens:
Als je 2 zegt raak je de grond aan
Dan:
Als je drie zegt spring je in de lucht
Dit alles zo snel mogelijk proberen te doen.
Kern
Oef 1:
Inspringspel ‘de machine’
De deelnemers zitten aan de kant.
Een deelnemer gaat in het midden van het lokaal staan
Hij/zij maakt een beweging met bijpassend, machinaal geluid.
Bijvoorbeeld een draaiende beweging met de armen en het geluid ‘zwoef’.
Een tweede deelnemer sluit aan met een beweging en een geluid.
Een derde deelnemers sluit aan, enzovoort.
Zo ontstaat er uiteindelijk een menselijke machine. De machine kan langzamer gezet worden
met een afstandsbediening die door de docent wordt bediend. De machine kan langzamer
gezet worden, tot de machine in slow-motion werkt en uiteindelijk in een freeze terecht komt. Hij
kan ook sneller gezet worden, totdat hij ontploft.
Oef 2:
De deelnemers gaan in groepjes een eigen machine bedenken.
Dit keer is 1 iemand uit het groepje de machine-bediener.
Hij/zij zet de machine aan en uit, harder of zachter, sneller of langzamer
Eventueel vervolg oef 2:
Er gaat iets kapot in de eerder gemaakte machine.
Wat gebeurt er met de machine?
Hoe reageert de bediener?
Afsluiting en reflectie Les 1
Vragen:
1. op welke momenten en in welke oefeningen moest je improviseren?
Wat is dan improviseren?
2. Welke oefening was een inspringspel?
Vertellen waar we volgende les aan gaan werken
Voorbereiding theaterles 2 van 4
Doelgroep/bouw
Groep 7/8
Leerdomein/discipline
Drama
Leerlijn(en), leerdoel uit leerlijn(en)
Oriënteren
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een
theaterstuk).
De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen
betekenisgeving.
Onderzoeken
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat,
waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de
opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen.
De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met
de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
Uitvoeren
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven.
De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken,
spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties.
De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
Evalueren.
De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen.
De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.
Doel van de les
De deelnemer is in staat improvisatieopdrachten uit te voeren.
De deelnemer is in staat ‘in een scene te springen’ zonder te lang na te denken.
De deelnemer is in staat om de “politie agent” in zijn hoofd uit te schakelen en zonder faalangst
en de drang origineel te willen zijn een korte scene te improviseren op de vloer.
Benodigdheden
N.v.t.
Ruimte
Speellokaal
LES 2
Introductie
De docent stelt een aantal vragen ter introductie van de les.
Wat hebben we de afgelopen les gedaan?
Wat is er nog meer behandeld m.b.t. het thema industrialisatie?
Warming-up/energizer
Bejaarden stoelendans
De deelnemers zitten verspreid over het lokaal op een stoel. Eén deelnemer, de loper, gaat zo
ver mogelijk van zijn stoel af staan. Het is nu de bedoeling dat de leerling die staat, weer op die
ene lege stoel komt te zitten. De loper moet in een heel langzaam tempo lopen. De andere
deelnemers, die zitten, moeten ervoor zorgen dat de loper, niet komt te zitten. Zij moeten dus
constant de lege stoel opvullen. Zij mogen wel rennen.
Er zijn wel een aantal regels: Je mag niet de stoelen verplaatsen. Je mag de loper niet duwen of
expres aanraken.
Het is verstandig dat diegene die dicht bij de lege stoel zitten niet die lege stoel gaan vullen.
Wanneer iemand die ver van de lege stoel zit op de lege stoel gaat zitten, is er ver weg pas
weer een stoel vrij gekomen. Ook is het verstandig dat wanneer de loper dicht bij is, diegene die
daar dan zitten niet op de lege stoel gaan zitten, want dan kan de loper zo dichtbij op de nieuw
vrijgekomen stoel gaan zitten.
Kern
Oef 1:
Inspringspel op locatie:
De leerlingen zitten aan de kant.
Samen wordt er een locatie gekozen.
De locatie kan bijvoorbeeld “Het bos” zijn.
1 ll. springt de vloer op en zegt; ik ben een boom, hij/zij neemt de ‘vorm’ van een boom aan.
een 2e ll. springt de vloer op en zegt; ik ben het mos, hij/zij neemt de ‘vorm’ van mos aan. (bv.
Liggend op de vloer onder de boom, of; aan de stam van de boom geplakt)
iedere ll. die inspringt bedenkt wie hij/zij is in het bos (vogel, takje etc..) tot dat iedereen of de
helft van de ll. op de vloer staat en er een tableau van een bos gevormd is.
Oef 2:
Basis-inspringspel:
1 ll. gaat op de vloer staan in een houding.
een 2e ll. gaat erbij staan in een houding die aansluit op de 1e.
(denk aan de oefening van de machine waarbij houding/beweging ook moest aansluiten)
Dan klapt de Docent in de handen en beginnen ze met het spelen van een korte scene.
De 2e ll. bepaalt waar de scene over gaat.
De spelleider klapt nadat er kort gespeeld is weer in de handen en beide spelers bevriezen.
de 1e ll gaat zitten en een 3e ll komt de vloer op en neemt een bevroren houding aan die past bij
de houding van de 2e ll.
vanuit deze houdingen word wederom een scene gespeeld.
Steeds moeten de spelers zichzelf de vraag stellen, wat zeggen deze houdingen en wat zou er
in de scene dus aan de hand kunnen zijn…
Belangrijk voor de ll. die inspringt is;
Niet te lang nadenken, alles is goed niets is fout en niet origineel willen zijn
Afsluiting en reflectie les 2
Vragen:
Wat vind jij het lastigste aan improviseren?
Wanneer lukt het wel, wanneer lukt het niet?
Voorbereiding theaterles 3 van 4
Doelgroep/bouw
Groep 7/8
Leerdomein/discipline
Drama
Leerlijn(en), leerdoel uit leerlijn(en)
Oriënteren
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een
theaterstuk).
De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen
betekenisgeving.
Onderzoeken
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat,
waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de
opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen.
De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met
de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
Uitvoeren
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven.
De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken,
spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties.
De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
Evalueren.
De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen.
De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.
Doel van de les
De deelnemer is in staat te improviseren met emoties.
De deelnemer is in staat een emotie spelend waarneembaar te maken.
De deelnemer is in staat een emotie over te nemen van een medespeler.
Benodigdheden
De onderdelen die gemaakt zijn bij de beeldende lessen
Ruimte
Speellokaal
LES 3
Introductie
Bekijken van de onderdelen die zijn gemaakt bij beeldend
Warming-up/energizer
Emotiebushalte:
Een leerling staat bij een bushalte te wachten op de bus.
Er staat 1 bankje(of 3 stoelen naast elkaar) op de vloer, dit is het bushalte bankje.
Een tweede leerling komt het speelvlak op lopen, in een bepaalde emotie/toestand, dit laat hij
zien in zijn fysiek, mimiek en stemgebruik (er wordt niet gesproken, maar er mag wel geluid
gemaakt worden).
Op het moment dat de tweede speler het speelvlak op komt, neemt de eerste speler de emotie
van speler 2 over. Ze zijn nu beiden in dezelfde emotie.
Een derde speler komt op, in een andere emotie.
De eerste twee spelers nemen deze emotie over van speler 3, terwijl ze staan te wachten op de
bus.
Dit gaat zo door tot er 6 spelers op het speelvlak staan.
Als er een zevende speler bij komt verdwijnt de eerste.
Steeds als er een speler bij komt gaat de speler die het langst op de vloer staat van het
speelvlak af en in het publiek zitten.
Spelregels: – De publieksregels: Niet uitlachen, niet praten, geen commentaar.
– Er mag geen tekst gebruikt worden, wel geluid.
– De emotie moet d.m.v. fysiek/mimiek/stemgebruik duidelijk worden.
– Iedere emotie moet gelijk worden overgenomen door alle spelers op de vloer.
Kern
Oefening:
We pakken de oefening ‘de machine’ uit les 1 terug.
De klas wordt verdeeld in groepjes van 5/6 personen.
Maak een werkende machine van mensen waarbij er een ‘product’ door de machine gaat en er
aan het einde ‘uitkomt’.
Kan er 1 persoon uit de machine vervangen worden door een niet menselijk onderdeel?
Hier kan het onderdeel dat gemaakt is bij de beeldende les gebruikt worden of een onderdeel
dat te vinden is in de school of klaslokaal.
Maak een korte scene over een machinebediener en een machine waarbij de machinebediener
uiteindelijk een mens vervangt door een zelf gemaakt onderdeel.
Hoe begint de scene?
Waarom wordt er een mens vervangen? Doet hij/zij iets niet goed of gaat hij/zij kapot?
Hoe eindigt de scene?
Presenteer de scenes aan de groep
Afsluiting en reflectie les 3
Wat heeft de vorige oefening te maken met het thema industrialisatie?
Voorbereiding theaterles 4 van 4
Doelgroep/bouw
Groep 7/8
Leerdomein/discipline
Drama
Leerlijn(en), leerdoel uit leerlijn(en)
Oriënteren
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een
theaterstuk).
De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen
betekenisgeving.
Onderzoeken
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat,
waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de
opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen.
De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met
de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
Uitvoeren
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven.
De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken,
spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties.
De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
Evalueren.
De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen.
De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.
Doel van de les
De deelnemer is in staat te improviseren met emoties
De deelnemer is in staat een emotie spelend waarneembaar te maken.
Kennis laten maken met de industrialisatie en die kennis gebruiken in theateroefeningen.
De deelnemer is in staat in spel fysiek en mimiek in te zetten en daarmee een met andere
deelnemers bedacht verhaal spelend waarneembaar te maken.
Benodigdheden
Onderdelen die gemaakt zijn tijdens de beeldende lessen
Ruimte
Speellokaal
LES 4
Introductie
Met welke spelvormen hebben we gewerkt in de afgelopen lessen?
Hoe hebben we het thema industrialisatie gebruikt in de scenes van de vorige les?
Warming-up/energizer
Inspringspel
Locatie: de fabriek
Er zijn drie rollen:
De directeur
De assistent van directeur
En medewerker
De medewerker is bezig met een handeling in de fabriek.
De assistent van directeur kijkt toe.
De directeur komt op en maakt de assistent van directeur duidelijk d.m.v. gebaren (dus zonder
gesproken tekst) dat hij/zij de medewerker moet ontslaan.
De assistent van directeur weigert eerst twee keer, de directeur vergroot steeds zijn gebaren.
bij de derde keer geeft de assistent van directeur toch maar toe.
De assistent van directeur loopt naar de medewerker en maakt hem/haar duidelijk d.m.v. gebaren dat
hij/zij ontslagen is.
De medewerker smeekt (d.m.v. gebaren!) om te mogen blijven maar de assistent van directeur houdt
vol.
De medewerker loopt uiteindelijk verdrietig af.
Er kan gebruik worden gemaakt van een doordraai systeem waardoor iedereen alle rollen een keer
speelt. Of er komen steeds 3 nieuwe spelers op de vloer.
Let op:
- Hoe kan je laten zien d.m.v. gebaren wat je bedoelt? Komt dat ook over bij het publiek?
speel niet te snel, maak gebruik van grote gebaren en emoties
Kern
Oef 1:
In groepen experimenteren met de onderdelen en zelf een scene maken
De scene moet aan de volgende eisen voldoen:
Het eerste deel van de scene zien we een werkende machine (zie oef les 3)
in het tweede deel van de scene maak je gebruik van het verhaal dat gespeeld is bij de warming-up.
in het derde deel van de scene wordt de medewerker vervangen door een onderdeel dat gemaakt is bij
de beeldende les
Oef 2:
We gaan met de gemaakte onderdelen 1 grote machine maken.
Er is ook een directeur en een assistent van de directeur.
Eerst bestaat de machine alleen maar uit mensen.
Steeds wordt dan door de assistent van de directeur op bevel van de directeur een mens vervangen
door een onderdeel.
Degene die vervangen wordt is eigenlijk ontslagen en is daar boos of verdrietig om en zoekt een andere
plek in de ruimte.
Dit gaat door tot bijna iedereen vervangen is.
Dit gebeurt allemaal op muziek.
Zo verbeelden we de industrialisatie!
Afsluiting en reflectie les 4
Wat heb je geleerd in de afgelopen lessen?
Wat vond je het leukst om te doen?
EINDE
Download