Vragen Waelkens4

advertisement
Vragen Waelkens4:
Vraag46: Bespreek de activatie en biochemische
rol van niacine. Hoe verloopt de detoxificatie ?
Niacine => vorming nicotinamide adenine dinucleotide NAD+
=> vorming nicotinamide adenine dinucleotide fosfaat NADP+
1) ribose-5P + ATP
2) niacine + 5-fosforibosyl-1-PP
3) niacine ribose-5-P + ATP
4) desomido-NAD+ + glutamine + ATP
ribose-5P + niacine + 3ATP
NAD+ + ATP
5-fosforibosyl-1-PP + AMP
niacine-ribose-5-P + PPi
desamido-NAD+ + PPi
NAD+ + glutamaat + ADP + PPi
NAD+ + glutamaat + AMP + ADP + 3PPi
NADP+ + ADP
Uitwisseling waterstof &/of elektron:
NAD+ + (2e + 2H+)
NADH + H+
NADP+ + (2e + 2H+)
NADPH + H+
Kleine dosis => onveranderd terug in urine
Grote dosis => detoxificatie reacties
1. N-methylatie
2. oxidatie ringstructuur
1. glycine conjugaat (=type2 reactie)
Vraag47: Zijn nicotinezuur, pyridoxinezuur en
retinoïnezuur werkzame derivaten ?
Wat is een werkzame derivaat?
Nicotinezuur = niacine
=> substraat voor vorming NAD+ en NADP+
deze stoffen werken als cofactoren in heel wat reacties
Pyridoxinezuur
Pyridoxine wordt door hepatisch aldehyde oxidase omgezet tot pyridoxinezuur. Zo wordt het
geëxcreteerd via de urine.
=> gn werkzame derivaat.
Retinoïnezuur
Retinoïnezuur wordt gebonden aan CRABP en RAR => invloed op transcriptie RNA bep prot
Retinoïnezuur heeft tov retinol een meer uitgesproken werking heeft thv de epithele.
Het is ook een product in de detoxificatie reactie reeks van retinol.
Het is retinoïnezuur dat bindt op de IC receptor en in de nucleus de transcriptie beïnvloed.
=> eigen werking: werkzame derivaat
Vraag48: Bespreek de activatie en biochemische
rol van pantotheenzuur.
Pantotheenzuur w geactiveerd door het vormen van:
 acyl carrier protein (ACP)
o binding groepen bij synthese VZ
 co-enzymeA
o stofwisseling lipiden en KH
o synthese cholesterol en steroïden
o activatie AZ
vorming Co-enzymeA:
1) pantotheenzuur + ATP
2) 4’-fosfopantotheenzuur + cysteïne
3) 4’-fosfopantothenyl-cysteïne
4) 4’-fosfopanthetheïne + ATP
5) defosfo-co-enzym A + ATP
4’-fosfopantotheenzuur + ADP
4’-fosfopantothenyl-cysteïne
4’-fosfopanthetheïne + CO2
defosfo-co-enzym A + PPi
co-enzym A + ADP
pantotheenzuur + 3ATP + cysteïne
co-enzyme A + 2ADP + PPi + CO2
Vraag49: Bespreek de biochemische rol van
biotine
1. Co-enzyme carboxylatie reacties

acetyl-CoA carboxylase

propionyl CoA carboxylase

pyruvaat carboxylase
2. synthese carbamylfosfaat (urinecyclus)
3. synthese pyrimidine’s
 cofactor in metabolisme van KH, lipiden en AZ
werking dr vorming biotine-CO2 derivaat in tss stap
Vraag50: Bespreek de biochemische rol,
resorptie, metabolisme en verwijdering van
vitamine C.
Biochemische rol:
1) cofactor hydroxylasen
a. hydroxylering Pro & Lys collageen => betere secretie & verhoogde sterkte
 nodig voor bindweefselstruct lichaam
2) aanmaak carnitine
a. lysine
carnitine (hydroxylase)
nodig voor skeletspierwerking
3) stofwisseling aromatische AZ
 oxidatie tyrosine
 oxidatie p-hydroxyfenylpyruvaat tot homogenisinezuur
1. verdere dioxygenatie
4) bijnierschors: productie steroïden
5) bijniermerg: cofactor synthese NA en adrenaline
=> cofactor beta-hydroxylase
6) vorming galzouten
=> hydroxylatie C7
7) pos invloed op hematopoïese
a. resorptie Fe2+ uit GI stelstel
b. reductie foliumzuur
Resorptie:
Goede opname uit GI:
- E-verbruikend
- Na+ afh carrier gemedieerd transport
Daling relatieve efficiëntie bij verhoogd aanbod
Ook resorptie uit nier: beperken verlies Vit C via urine
Metabolisme:
Reversibele oxidatie
L-ascorbinezuur
Irreversibele hydrolyse
L-dehydroascorbinezuur
L-dehydroascorbinezuur
L-diketogulonzuur
- beperkte reserve
- Opgenomen Vit C vastgehouden bij tekort
- Overwegend gereduceerde vorm in plasma
- Trage verwijdering
o Onveranderd via urine
o Decarboxylatie L-diketogulonzuur tot pentose: oxaalzuur & L-threose
Vraag51: Bespreek de biochemische rol van
retinal en retinoïnezuur, alsmede resorptie,
transport, opstapeling en verwijdering van de
retinoïden.
Functie:
 Retina => deel rhodopsine: isomerisatie bij invallen licht => cascade tot elektrische
zenuwimpuls
 groei & ontwikkeling => nr kern op dragenprot => synthese glycoprot
 immunoreacties
 therapie huidziekten
 preventie behandeling kanker ???
resorptie:
voorkomen in esters
carrier gemedieerd transport (esterase op brush border)
in cel: transport dr CRBP = cell retinol binding prot
nr portastelsel lever: => retinylester
darmcel: beta-caroteen  2retinal  retinol  verestering  transport nr lever
transport:
(1) opname retinol in darmcel dr carrier
(2) binding aan IC dragerprot: CRBP (cell retinol bindend prot)
(3) verder transport in complex: chylomicron
zo bloedbaan in & nr lever
(4) levercel = fat-storing cell: opslag VitA
(5) complexvorming met RBP (retinal bindend prot)
(6) RBP-VitA vormt 1:1 complex met TBPA (thyroid hormoon binding pre-albumine)
(7) Vit A afgegeven aan ontvangende cel dr aanmering
Klieving N-terminaal Arg
RBP & TBPA blijven buiten cel
(8) In cel: associatie retinol met 2 nt = prot: nr kern: controle DNA transcriptie
Cell retinic acid binding protein  verschillende soorten R


caroteen opslag in vet
80-90% opslag Vit A in RES = reticulo-endotheliale cellen =>
lipoglycoproteïnecomplex
Verwijdering:
 conjugatie tot beta-glucuronide
 verestering
 fosforylatie
 oxidatie: Retinol  retinal & retoïnezuur
 vorming ketogroep
 oxidatie methylgroepen op ring
 gedeeltelijke reductie zijketen
retinoïnezuur:
 decarboxylatie & verdere metabolisatie
 omzetting tot glucuronide
excretie metabolieten via gal
Vraag52: Bespreek vitamine E.
Structuur:
8 natuurlijke voorkomende moleculen met VitE-activiteit:
1. α-tocoferol
= 5,7,8 trimethyltocol
2. β-tocoferol
= 5,8 dimethyltocol
3. γ-tocoferol
= 7,8 dimethyltocol
4. δ-tocoferol
= 8 methyltocol
5. α-tocotriënol = 5,7,8 trimethyltocotriënol
6. β-tocotriënol = 5,8 dimethyltocotriënol
7. γ-tocotriënol = 5,7 dimethyltocotriënol
8. δ-tocotriënol = 7 methyltocotriënol
verschillen onderling van relatieve werkzaamheid dr verschil in:
 activiteit
 resorptie
 opname in cellen
 metabole turnover
alfa-tocoferol: actiefst & meest aanw
Biochemische rol:
 anti-oxidans
 bescherming
i. Vit A en caroteen
ii. Onverzadigde VZ (membranen)
 Fixatie vrije radicalen
 Rol in ademhalingsketen
 Rol in DNA synthese
Vit E: weinig toxisch
Resorptie:
1) hydrolyse esters
2) opname uit CI
3) als chylomicron
4) nr lever (reserve)
5) nood: secretie via VLDL (beta-lipoproteïne)
6) opname in cel
metabolisme:
hydrolyse van chromane ring struct
tot hydroquinonestruct
excretie:
meestal via lever
beetje via urine
afbraakproducten: lacton of hydroxyderivaat
na oxidatie terminale methylgroep + verwijdering van C’s zijketen C7
Deficiëntieverschijnselen:
 weefselnecrose
 vroegtijdig einde dracht
steriliteit
 dystrofisch spierweefsel met hoog O2-verbruik
 creatinurie: hydroxylase vrij uit lysosoom
 anemie
 oxidatie LDL => ongunstig voor endotheel (atherosclerose)
schade aan lidipen
oorz:
-
premature geboorte
malabsorbtie
a-beta-lipoproteinemie
Wanneer geven VitE?
+ macrocytaire megaloblastische anemie kids
+ hemolytische anemie prematuur
+ acanthocytose: gebrek beta-lipoprot
+ malabsorptie syndromen
Vraag53: Geef indeling en functie van de
lipoproteïnen en apolipoproteïnen
LIPOPROTEINEN
Lipiden  onoplosbaar in water  toch noodzaak transport dr plasma
 oplossing: proteïnen
A. binding van VZ aan albumine
B. lipiden + proteïnen => lipoproteïnen
Wat?
Submiscroscopisch kleine deeltjes
Kern: hydrofobe lipiden
Schil: polaire lipiden & eiwitten
Apolipoproteïne:
 vorming lipoproteïnen
 bepalen bestemming & lot deeltje
verschillen tss soorten lipoproteïnen:
- grootte
- dichtheid: CM < VLDL < LDL < HDL
- samenstelling: lipide & proteïne deel
Chylomicronen CM

grootst

chylvaten

apoprot ter plaatse gesynthetiseerd

ApoA-I, ApoA-II, ApoB-48, ApoC-I, ApoC-II, ApoC-III, ApoE
Very low density lipoproteïnen VLDL = pre-beta lipoproteïne
 kleiner dan CM
 dichtheid iets groter
 triglyceriderijk
 geproduceerd dr lever
 ApoA-I, ApoA-II, ApoB-100, ApoC-I, ApoC-II, ApoC-III, ApoE
Low density lipoproteïnen LDL = beta lipoproteïne
 iets kleiner dan VLDL
 cholesterol rijk
 ApoB-100, ApoC-I, ApoC-II, ApoC-III
High density lipoproteïnen HDL = alfa lipoproteïne
 zwaarst
 relatief weinig cholesterol
 veel eiwit
 ApoA-I, ApoA-II, ApoC-I, ApoC-II, ApoD, ApoE
APOLIPOPROTEINEN
ApoA-I:
 HDL > CM
 Lever & darm
 Activatie LCAT
ApoA-II:
 HDL > CM
 Lever & darm
ApoB-48:
 CM
 darm
ApoB-100:
 LDL > IDL, VDL
 Lever
 Ligand LDL-R
ApoC-I:
 HDL > VLDL > IDL
 lever
ApoC-II:
 HDL > CM, VLDL > IDL
 Lever
 Activatie lipoproteïne lipase
ApoC-III:
 HDL > VLDL, IDL, LDL
 lever
ApoD:
 HDL
ApoE:
 HDL > VLDL, CM
 Lever
 Ligand B48: E-R & LDL-R
Vraag54: Bespreek het transport van vetten.
Exogeen transport
Voeding
VZ & glyceride opname
Darmmucosa
 VZ  TG
 cholesterol  cholesterolester (LCAT)
chylomicronen
lymfevaten: maturatie CM; inbouw ApoA, C & E
in bloedbaan
epitheel: acitivatie lipoproteïne lipase dr ApoC-II
afbraak TG (verlies VZ nr spier/vetcel)
verkleining Cm
overname Apo’s dr HDL
chyloremnants opname dr lever
Endogeen transport
Van lever nr weefsels
Lever “nieuwe vetten”
Productie VDLD-deeltje  opname ApoC & ApoE uit HDL
Op aanmeerplaats: afbraak dr lipoproteïne lipase
Teruggave ApoC aan HDL
= IDL
=LDL
receptor binding via ApoB-100 (& ApoE)
endosoom:
recycling receptor
fusie met lysosoom
cholesterol vrij voor cel
Van weefsels nr lever
Lever: vorming HDL partikel
Schil: zeer veel proteïnen, fosfolipiden
Kern: cholesterolesters
Circulerend bloed
ApoA-I: activator LCAT: verestering cholesterol
Opname cholesterol uit CM & VLDL
Afgave ApoC & ApoE aan CM & VLDL
Opname ApoC & ApoE uit CM & VLDL
Opname cholesterol uit PM cellen
Verestering chol aan buitenkant HDL
Verplaatsing nr kern HDL
Terug afgebroken dr lever
* halfwaarde tijd: CM – kort
HDL, LDL – veel langer
Bepaling cholesterol in bloed:
Zowel LDL als HDL => duidelijk verschil tss maken in beoordeling resultaten
CM in bloed:
 persoon nt nuchter
 zichtproces met prob CM afbraak
Vraag55: Welke rol kunnen cholesterol, LDL, HDL
en LCAT spelen in de pathogenese van
atherosclerose ?
Atheroscleorose:
Ontstaan => beschadigd endotheel => hechting bloedplaatjes : mitogene factoren
Toegroeien endotheel => verhoogde doorlaatbaarheid voor lipoprot
Lokale hyperplasie en opname lipiden=> verdikking
=begin atheroom
Rol cholesterol:
Normale cholesterol(+esters) spiegel in bloed
 nodig voor intact houden membranen+ aanmaak bep hormonen
Verhoogde cholesterol spiegel:
 afzettingen in intima
 endotheel w broos => kwetsbaarder voor hemodynamische stress
 plaatjeshyperactiviteit
Rol LDL:
LDL zorgt voor de verdeling van cholesterol nr de weefsels
 verhoogd LDL = meer afzetting
Rol HDL:
HDL zorgt voor de ophaling van teveel aan cholesterol uit de weefsels voor verwerking in
lever
 verhoogd HDL = minder afzetting
 competitie met LDL
Rol LCAT:
Nodig voor werking HDL
 verestering cholesterol: dieper in HDL; meer plaats anderen
Vraag56: Bespreek de aangeboren stoornissen
i.v.m. de lipoproteïnen
Te weinig:
Bassen-Kornzweig: = a-beta-lipoproteïnemie
 te weinig chylomicronen (ook ontbreken VLDL)
intestinale cellen kunnen gn ApoB maken -> gn nl transport lipiden
=> opstapeling lipiden in intestinale cel -> zwelt -> stop opname -> vetdiarree
(buikpijn vooral na vetrijke maaltijd)
opl: dieet met MCL VZ
a-beta:
gn beta-fractie:
-> gn cholesterol aanvoer nr cellen => enkel eigen synthese ontoereikend
- hormonen
- membranen
=> prob zenuwstelsel: neurologische stoornissen
- bloed: rare vorm rbc (acantocyt)
overlijden voor 20-21j
hypo-beta: = familiale hypo-beta-lipoproteïnemie
cellen komen nt in de problemen => weinig kans op atherosclerose
LDL-conc 10-50% normale waarde
Tangier: = familiale alfa-lipoproteïnedeficiëntie
Te weinig alfa (HDL)
Geen alfa
homozygoot
Weinig alfa heterozygoot
HDL: ApoA1 en ApoA2 => stimulator verestering cholesterol LCAT
Mog ligt hier oorz prob
=> weinig transport chol dr HDL
 Cholesterol blijft op allerlei weefsels achter
 atherosclerosa
 Stijging bloed triglyceremie


Daling bloed chol
Onvoldoende stimulatie lipase
Oorz thv ApoA of thv Apo C-II
Te veel:
Type I:
= hyperchylomicronemie
 teveel chylomicronen: raken nt weg uit bloedcirculatie
w nt afgebroken => stoornis bij lipoproteïne lipase LPL (of ZZ bij ApoC2)
genetisch: autosomaal recessief (lipoproteïne lipase of extrahep TG lipase deficiëntie)
veel TG in bloed: kans opstapeling Xanthomen
behandeling: dieet met MLC VZ
Type II:
= hyper-beta-lipoproteïnemie
 teveel LDL: geraakt nt in cellen
o stoornis bij LDL receptor-werking
 receptor (ontbreken domein)
 ApoB100 = herkenningspunt receptor
Iia -> sterke stijging LDL
 aangeboren
 prob thv LDL receptor
 [cholesterol] 5X boven nl
(afh homo of heterozygoot)
=> afzettingen => †
Iib -> stijging LDL en VLDL
=> mog secundaire oorz
Type III:
= dys-beta-lipoproteïnemie
= broad beta disease
 teveel pre-beta
o ligt tegen beta => broad beta
 mutatie thv Apo E => herkenning VLDL receptor
=> stijging halfwaardetijd VLDL
Type IV:
= hyper-pre-beta-lipoproteïnemie
 stijging VLDL
o aangeboren
o secundair
Familiale gecombineerde hyperlipidemie:
Combinatie Iib en IV
Lever maakt onnodig veel VLDL => dus ook stijging LDL
Vraag57: Bespreek aminozuren en derivaten als
modulatoren/mediatoren van de cerebrale
neurotransmitters.
(1) GABA
= gamma-amino-boterzuur
= gedecarboxyleerde vorm van glutamaat
 inhibitor dr openen Cl- kanaal = hyperpolarisatie
neutralisatie in receptor cel: omzetting nr succinaat (transaminase & dehydrogenase)
pathologie:
 chorea van Huntington
 tetanus toxine (via ADP-ribosilering)
 tekort glc in hersenen: convulsies
 Benzodiazepinen: kalmeermiddelen
(2) Glutamaat
 stimulerende neurotransmitter
 vorming glutamine = neutralisatie + afvoer ammoniak
pathologie:
 syndroom van het Chinese restaurant
 tekort glc in hersenen:
ammoniak -> coma
&
daling GABA: convulsies
(3) Histamine
= decarboxyleerde vorm histidine
 inhibitorische neurotransmitter (hypothalamus)
o H1-receptor: Ca2+ bronchi, maagspieren
o H2-receptor: cAMP mucosa
o H3-receptor
CZS
 Inactivatie: N-methylatie -> deaminatie
Pathologie:
Specifieke receptor-blokkers als medicatie:
 anti-histaminica (tegen allergie)
 reisziekte
 slaappillen
(4) Serotine = 5-hydroxy-tryptamine
= tryptofaan na werking tryptoaanhydroxylase en 5-OH-tryptofaan decarboxylase
 inhibitorische neurotransmitter
o centrale depressie in pijngeleiding thv ruggemerg
o cAMP als IC mediator => activatie mono-amine-oxidase
 14 receptoren in 7klassen
Pathologie:
 S1D : migraine
 S2 : LSD
 Spanningen & angst
 ‘soldatenhart’
(5) Glycine
 inhibitorische neurotransmitter ruggemerg (cfr GABA)
Pathologie:
 tetanus
 strychnine = antagonist
 valium: versterking werking
Vraag58: Bespreek de cerebrale neurotransmissie
door acetylcholine en catecholaminen en
bespreek hierbij ook de gassocieerde meest
relevante pathologie.
Acetylcholine
Choline + acetylCoA  acetylcholine
Aanmaak in vesikel
Choline-acetylase
Snel axonaal transport nr zenuwuiteinden
Ook aanmaak mogelijk in uiteinde
Inhoud vesikel:
 Ach
 ATP (5:1)
 Vesiculine: binden Ach (osmolariteit)
Vrijstelling :
Dr depolarisatie (influx Ca2+) => synchroniseren exocytose
Gn uitsluitende hypothese
Postsynaptisch:
CGMP als second messenger
Neutralisatie dr cholinesterase
Pathologie:
 myastenia gravis: te weinig Ach
Noradrenaline
Dopamine  noradrenaline (dr beta-hydroxylase)
Vesikels:
 NA
 ATP
 Chromogranine : binden ATP en NA (osmolariteit)
 Dopanime beta-hydroxylase
Snel axonaal transport
 exocytose dr depolarisatie
postsynaptisch: cAMP & Ca2+
neutralisatie:
 heropname in presynaptische cel
 catechol-O-methyltransferase & monoamine-oxidase (COMT en MAO)
Dopamine
Tyrosine  DOPA(di-OH-phenylalanine)
dr tyrosine-hydroxylase
DOPA --> dopamine + CO2
dr DOPA decarboxylase
Basale ganglia
Corpus striatum
Substantia nigra
Dopaminevesikel:
 dopamine
 .
depolarisatie -> exocytose -> diffusie dr synaptische spleet -> postsyn R -> cAMP
neutralisatie dr heropname
pathologie:
 ziekte van Parkinson: te weinig
 schizofrenie: teveel
 overdosis amfetamine leidt tot schizofrenie
 hoge c in urine (nt allen)
anti-psychotische middelen werking via daling dopamine
Vraag59: Bespreek de aangeboren pathologie
i.v.m. bilirubinemetabolisme.
Stoornissen mogelijk op verschillende niv:
 verhoogde productie bilirubine
o verhoogde hemolyse
 na malariainfectie
 traumatische geboorte
 geboorte met rhesusincomp
o stijging indirecte bilirubine: nt goed verwerkt dr lever

storing thv opname in de cel (beperking)
o bilirubine <5%
o goede prognose
o zeldzaam

storing thv glucuronyl-transferase
o Icterus neonatalis
 Pasgeborene: glucuronyl-transferase weinig ontwikkeld
 + verhoogde bilirubineproductie => fysiologische geelzucht
 resorptie intestinale gedeconjugeerde bilirubine
 <10mg%
 mogelijk vorming kernicterus: fixatie bilirubine in kernen op CZS
 irreversibele schade
 cytotoxiciteit: inhibitie prot-synthese
o Ziekte van Gilbert (gedeeltelijk tekort)
 Dominant autosomaal
 1-3mg%: idiopathische constitutionele hyperbilirubinemie
 gecomplexeerd met albumine
 gn behandeling nodig
o Syndroom van Crigler-Najjar
 TypeI: totale afwezigheid
 Congenitale nt-hemolytische geelzucht
 Indirect bilirubine tot 40mg% (->kernicterus)
 Zonder pigmenten in gal
 Behandeling: UV bestraling
 TypeII: inductie mog dr fenobarbital
 Minder erg; leidt nt nr kernicterus
 9-17 mg%
 behandeling: fenolbarbital => cross-inductie glucuronyltransferase

storing thv excretie gal
o Syndroom van Dubin-Johnson
 Zeldzaam, Israël
 Autosomaal recessief
 Bilirubine <6mg% (max 19mg%)
 Deficiëntie voor carrier (secretie geconj galpigm)
 Normale leverenzymen
 Hepatocyten zwart: stapeling melanine-achtig pigment in lysosoom
o Syndroom van Rotor
 Vnl Joden
 Autosomaal recessief
 Bilirubine < 10mg%
 Normale leverkleur
 =variant Bubin-Johnson
Vraag60: Bespreek het transport van bilirubine.
Directe en indirecte bilirubine.
De afbraak van rbc en de daarbijhorende vorming van bilirubine gebeurt vnl in het reticuloendoteliaan systeem (ook in lever). De conjugatie en excretie ervan gebeurt echter dr de
parenchymcellen van de lever.
Ongeconjugeerd bilirubine:
Complex met albumine in plasma
Ruimte van Disse: bilirubine komt los van albumine
Via carrier-proteïne in levercel
Door op drageneiwit: Z-proteïne of ligandine
Direct en indirect bilirubine:
Bepaling hoeveelheid bilirubine dr kleurreactie met diazo-reagens
Bilirubine gebonden aan albumine geeft gn reactie (ongeconjugeerd)
Tenzij na losmaking (ethanol)
INDIRECT BILIRUBINE
Geconjugeerd bilirubine geeft direct (onmiddelijk of na 10min) kleurreactie
Afh oplosbaarheid: diglucuronide onm
monoglucuronide na 10min
DIRECT BILIRUBINE
Enkel reflux nr plasma bij galwegenobstructie
Download