DE ZORGPLICHT VAN BANKEN In het perspectief van de hoedanigheid van partijen In hoeverre beïnvloedt de (onderlinge) hoedanigheid van partijen de aard, strekking en omvang van de zorgplicht van banken in contractuele relaties? Master-scriptie Ondernemingsrecht Vera Janssen S445006 Begeleider: mr. G.J.H. van der Sangen Afstudeerzitting 27 augustus 2014 2 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen DE ZORGPLICHT VAN BANKEN In het perspectief van de hoedanigheid van partijen In hoeverre beïnvloedt de (onderlinge) hoedanigheid van partijen de aard, strekking en omvang van de zorgplicht van banken in contractuele relaties? Master-scriptie Ondernemingsrecht Vera Janssen S445006 Begeleider: mr. G.J.H. van der Sangen Afstudeerzitting 27 augustus 2014 4 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen VOORWOORD Voor u ligt de finale versie van mijn Master-scriptie getiteld “De zorgplicht van banken. In het perspectief van de hoedanigheid van partijen”, welke in het kader van de Master Ondernemingsrecht aan de Universiteit van Tilburg is geschreven. Mijn interesse voor het ondernemingsrecht, en in het bijzonder het financiële recht heeft zich gedurende mijn HBO-opleiding en daarop volgende masterfase reeds ontwikkeld. De mogelijkheid om door middel van een stage bij de Autoriteit Financiële Markten kennis te maken met de praktijk van het kapitaalmarktenrecht, heeft mijn voorkeur voor en interesse in het financiële recht verder aangewakkerd. Dit vormde voor mij aanleiding om ook mijn scriptie in die richting te schrijven. Mijn brede oriëntatie heeft er echter voor gezorgd dat ik ook een koppeling wilde leggen naar het civiele recht. Hoewel reeds veelvuldig over de bancaire zorgplicht is geschreven, is het onderwerp thans nog niet uitgekristalliseerd, hetgeen mede te danken is aan ontwikkelingen in de Europese (en daarmee de nationale) wet- en regelgeving. De laatste tijd is er in de media veel te doen geweest over problemen rondom woningcorporaties die in financiële problemen raakten door handel in derivaten. Dit onderschrijft de actualiteit en maatschappelijke relevantie van dit onderwerp, alsmede het belang van de hoedanigheidsidee, die als basis voor deze scriptie dient. Woningcorporaties bleken immers niet die kennis of deskundigheid te hebben die nodig is om in derivaten te handelen, terwijl dit wel verondersteld werd. Met dit onderzoek beoog ik in de eerste plaats rechtszekerheid te bevorderen door vast te stellen of er een eenduidige lijn te ontdekken is in de benadering van de bancaire zorgplicht. Daarnaast beoog ik een handvat te bieden aan de bancaire praktijk om de ogenschijnlijk almaar uitdijende aansprakelijkheden het hoofd te bieden. De totstandkoming van mijn scriptie heeft niet kunnen plaatsvinden zonder de hulp en begeleiding van een aantal personen. In het bijzonder wil ik de heer Ger van der Sangen danken voor zijn begeleiding vanuit de Universiteit van Tilburg. Met het afronden van deze scriptie is een einde gekomen aan mijn studietijd en wordt plaatsgemaakt voor een frisse start van mijn juridische carrière. Weer een nieuwe fase waar ik ontzettend naar uitkijk. Vera Janssen Den Bosch, juli 2014 5 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 5 HOOFDSTUK 1: INTRODUCTIE 12 1.1 | De bijzondere zorgplicht van de bank 12 1.2 | De hoedanigheid van partijen 13 1.3 | Een dubbel normenstelsel van zorgplichten 13 1.4 | Onderzoek 14 1.5 | Kernbegrippen Wet op het financieel toezicht 16 Deel 1: Theoretisch kader 19 6 HOOFDSTUK 2: DE WET OP HET FINANCIEEL TOEZICHT 20 2.1 | Introductie 20 2.2. | Achtergrond en doelstellingen Wft 20 2.3 | Cliënt classificatie: De relevantie van de hoedanigheid van de belegger 22 in de Wft 2.4. | Zorgvuldigheidsregels in de Wft 23 2.4.1 Plicht tot informatieverstrekking 24 2.4.2 Onderzoeksplichten: know-your customer 25 2.4.3 Waarschuwingsplichten 26 2.4.4 Algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners 26 2.4.5 Aanvullende gedragsregels in het privaatrecht: de WOH 26 2.5. | Handhaving 28 2.6 | Deelconclusie 29 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen HOOFDSTUK 3: PRIVAATRECHTELIJKE ZORGPLICHTEN 30 3.1 | Introductie 30 3.2 | Zorgplichten in een contractuele verhouding 30 3.2.1 De kwalificatie van de relatie tussen een bank en haar cliënt 30 3.2.2 Partijautonomie en contractsvrijheid 31 3.2.3 Zorgplichten in het contractenrecht 32 3.2.4 Zorgplicht van een goed opdrachtnemer 32 | Bijzondere zorgplicht banken in de jurisprudentie 34 3.3.1 Introductie 34 3.3.2 Rabobank/Everaars 34 3.3.3 Van der Klundert/Rabobank 35 3.3.4 Van Zuylen/Rabobank 36 3.3.5 Fortis/Bourgonje 36 3.3.6 Rabobank / X 36 3.4 | Zorgplicht in precontractuele fase 37 3.5 | Zorgplichten in een buitencontractuele verhouding 38 3.5.1 De relativiteit van de contractswerking en derden 38 3.5.2 Mees Pierson / Ten Bos 38 3.5.3 Safe haven 39 3.5.4 Befra/Rabobank 39 | Aansprakelijkheid en omvang schadevergoeding 40 3.6.1 Grondslagen civiele vordering belegger 40 3.6.2 Tekortkoming in de nakoming van een contract 41 3.6.3 Onrechtmatige daad en samenloop met wanprestatie 41 3.6.4 Dwaling 42 3.6.5 Causaal verband 43 3.6.6 Eigen schuld 44 3.6.7 Eigen onderzoeksplicht en klachtplicht belegger 46 | Civielrechtelijke gevolgen schending publiekrechtelijke gedragsregels 47 3.7.1 Een beroep op publiekrechtelijke normen bij de civiele rechter 48 3.7.2 Kan de civielrechtelijke zorgplicht verder reiken dan 49 3.3 3.6 3.7 publiekrechtelijke gedragsregels? 3.8 3.7.3 Dubbel normen- en handhavingsstelsel 50 | Deelconclusie 51 7 Deel 2: Verdieping 53 HOOFDSTUK 4: HOEDANIGHEID VAN PARTIJEN IN DE BANCAIRE ZORGPLICHT 54 4.1 | Inleiding 54 4.2 | Een verschil in benadering hoedanigheden van partijen publiek- vs. 54 privaatrecht 4.3 4.4 8 | Wft De hoedanigheid van partijen in publiekrechtelijke informatieplichten 55 4.3.1 Beleggingsonderneming vs. (niet-)professionele belegger 55 4.3.2 De bank versus andere financiële dienstverleners 56 4.3.3 Cliënt classificatie: de opt in vs. opt out mogelijkheid 56 4.3.4 Informatieverstrekking: de ‘maatman’ 59 4.3.5 Know your curstomer: toets van geschiktheid en passendheid 61 4.3.6 De waarschuwingsplicht 62 | De hoedanigheid van partijen in de privaatrechtelijke zorgplicht 63 4.4.1 Opdrachtgever vs. opdrachtnemer 63 4.4.2 De hoedanigheid van partijen in de jurisprudentie 65 4.2.3 Factoren ten aanzien van (ervaring en) deskundigheid van de 68 particuliere cliënt 4.3 4.4 4.5 | De professionele/zakelijke belegger 70 4.3.1 Niet-particuliere en professionele beleggers in de lagere jurisprudentie 70 4.3.2 Met particulieren te vereenzelvigen vennootschap 71 4.3.3 Ondernemer als professionele belegger? 72 4.3.4 Zorgplicht bank jegens MKB ondernemer 74 | De hoedanigheid van de derde 74 4.4.1 Betrokkenheid derde 74 4.4.2 Geabstraheerd aan individuele kenmerken in collectieve actie 75 4.4.3 Eigen schuld derden 77 | Deelconclusies 77 HOOFDSTUK 5: DE HOEDANIGHEIDSIDEE IN HET PRIVAATRECHT 79 5.1 | Achtergrond hoedanigheidsgedachte 79 5.1.1 De (onderlinge) hoedanigheid van partijen 80 5.1.2 De zwakkere partij in het privaatrecht 80 5.1.3 Ondernemers onderling 81 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 5.2 5.3 5.4 5.5 | De hoedanigheidsinvloed bij de uitleg van contracten 82 5.2.1 Omstandigheden van het geval 82 5.2.2 Haviltex 83 5.2.3 Voorbeeld: uitleg contract bij consumentenkoop 84 | Leerstuk van gevaarzetting: waarschuwingsplicht 85 5.3.1 Kennis en inzicht vs. de effectiviteit van een waarschuwing 86 5.3.2 Voorbeeld: zorgplicht werkgever 86 | Eigen verantwoordelijkheid 87 5.4.1 Ruimte eigen verantwoordelijkheid bancaire zorgplicht? 87 | Deelconclusies 89 Deel 3: Praktische benadering 91 HOOFDSTUK 6: EEN GEDIFFERENTIEERDE EN PRAGMATISCHE BENADERING 92 VAN ZORGPLICHTEN 6.1 | Rationeel beleggen 92 6.1.1 Het (risico)profiel van de belegger 92 6.1.2 93 De ‘(on)wetende’ belegger 6.1.3 De emotionele belegger 94 6.2 | De ‘professionele’ belegger: Het MKB en (semi-)publieke instellingen 95 6.3 | Gedragspsychologie als gezichtspunt 96 6.3.1 Praktijkvoorbeeld: behavioural finance: Barclays wealth 97 6.4 | Differentiatie in het contractenrecht c.q. gedifferentieerde zorgplichten 98 6.5 | Deelconclusies 100 HOOFDSTUK 7: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 103 LITERATUURLIJST 107 9 10 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 1. Introductie 11 HOOFDSTUK 1. INTRODUCTIE 1.1 | De bijzondere zorgplicht van de bank Banken vervullen een bijzondere positie in het maatschappelijk verkeer.1 Het is essentieel dat de maatschappij vertrouwen heeft in de bancaire sector en de financiële markten als geheel. De belangrijke functie die de bank inneemt, vormt in de rechtspraak een rechtvaardiging om een bijzondere zorgplicht aan te nemen jegens haar cliënten en onder omstandigheden ook ten aanzien van derden.2 De standaardoverweging in de vele uitspraken is: “..dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van de zorgplicht hangt af van de omstandigheden van 12 het geval.”3 De zorgplicht van banken kan worden gebaseerd op diverse grondslagen: het speelt een rol in de contractuele sfeer ten opzichte van cliënten,4 in de precontractuele fase ten opzichte van potentiële cliënten5 en buitencontractueel jegens bepaalde derden met wie de bank rekening moet houden.6 De zorgplicht is een tamelijk open norm waarbij de omstandigheden van het geval steeds bepalend zijn. De hoedanigheid van (contracts)partijen is een van de omstandigheden die hierbij een rol kan spelen.7 Over de rol van banken in het maatschappelijk verkeer, zie uitgebreid Tjong Tjin Tai 2007, p. 178-179 HR mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars). 3 HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bosch) 4 Art. 7:401 (zorgplicht van een opdrachtnemer), art. 6:74 BW (wanprestatie). Voorbeelden zijn: HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars), HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660, JOR 1998/147 (Klundert/Rabobank), HR 11 juli 2003, JOR 2003/199 (Van Zuylen/Rabobank) 5 Zoals in HR 5 juni 2009, RvdW 2009, 683 (De Treek/Dexia) 6 Art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Onder meer HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 (Fortis/ Stichting Volendam) 7 Zie bijv. HR Fortis/Bourgonje waar werd overwogen dat deskundigheid aan de zijde van de belegger de mate van zorgplicht kan beïnvloeden. 1 2 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 1.2 | De hoedanigheid van partijen Volgens Tjittes8 is de (onderlinge) hoedanigheid van partijen van invloed op de normen van het algemene contractenrecht, bijvoorbeeld bij het aannemen van een mededelings- of onderzoeksplicht bij dwaling en bedrog. De hoedanigheid van partijen kan onder meer bestaan uit verschillen in de maatschappelijke positie en de individuele eigenschappen van de partij, waaronder deskundigheid, deskundige bijstand of een machtspositie. Uit het bekende Haviltex arrest9 is bovendien af te leiden dat de hoedanigheid van partijen een belangrijke rol speelt bij de uitleg van een overeenkomst. Mede van belang is tot welke maatschappelijke kringen een persoon behoort en welke rechtskennis van een persoon mag worden verwacht. In de contractuele rechtsverhouding bank-cliënt lijkt de hoedanigheid van partijen reeds enigszins verdisconteerd. De bijzondere positie van een bank is immers reden om een bijzondere zorgplicht aan te nemen, die uitstijgt boven de normale zorg.10 De bank moet handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan.11 Het bestaan van informatieasymmetrie tussen partijen heeft er de laatste decennia toe geleid dat de gedachte ontstond dat zwakkere partij in het privaatrecht meer bescherming verdient. Deze beschermingsgedachte, als tegenhanger en inperkende factor van contractsvrijheid, heeft tot gevolg dat meer belang wordt gehecht aan de hoedanigheid van partijen.12 Dat de hoedanigheid van partijen ook een rol speelt in het leerstuk van de bancaire zorgplicht is evident. Interessant is echter de vraag op welke wijze de hoedanigheid van partijen van invloed is op de reikwijdte van de zorgplicht van banken. Met name via de rechtspraak bestaan er (vergaande) mogelijkheden rekening te houden met de omstandigheden van het geval om de zorgplicht in te vullen, waardoor bijvoorbeeld sterke differentiatie naar de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van de belegger mogelijk lijkt. 13 1.3 | Een dubbel normenstelsel van zorgplichten Een complicerende factor die het belang van het vraagstuk naar de hoedanigheidsinvloed goed weergeeft, is gelegen in het feit dat de zorgplichten voor banken steeds meer tot ontwikkeling komen in het publiekrecht. Deze publiekrechtelijke zorgplichten – die voor een belangrijk deel Tjittes 1994 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Ermex c.s./Haviltex) 10 Vergelijk art. 6:2 BW en art. 7:401 BW 11 HR 9 juni 2000, NJ 2000/460 12 Van Baalen 2006, p. 117-118 13 Doch is het de vraag of een vergaande differentiatie wel wenselijk is, gelet op de grotere rechtsonzekerheid die het gevolg daarvan is. Wel kan dit de billijkheid ten goede komen. 8 9 13 voortvloeien uit Europese regelgeving14 - kleuren de privaatrechtelijke normen steeds meer in. Toch heeft het privaatrecht op dit vlak nog steeds niet aan belang ingeboet. Er bestaat als het ware een dubbel normenstelsel, waarbij de normen elkaar wederzijds beïnvloeden.15 Onduidelijkheid bestaat er thans over de vraag of publiekrechtelijke normen (nog steeds) verder mogen reiken dan de privaatrechtelijke zorgplicht.16 1.4 | Onderzoek Deze studie gaat in op de rol die de hoedanigheid van partijen speelt in contractuele relaties die een bank aangaat (strekkende tot beleggingsdienstverlening). Doelstelling van dit onderzoek is het verminderen van de rechtsonzekerheid voor contractspartijen. Dit wordt getracht door aan de hand van de maatschappelijke positie en individuele eigenschappen van partijen te bezien of er een eenduidige lijn valt te ontdekken in de uitleg van de reikwijdte en strekking van de zorgplichten van banken. Zoals Tjittes reeds in zijn proefschrift stelt, is de hoedanigheid van partijen uiteraard niet de enige wegingsfactor bij de uitleg van zorgplichten in contractuele relaties.17 Het onderzoek wordt toegespitst op contractuele relaties tussen een bank en haar cliënten in het kader van beleggingsdienstverlening.18 14 Bovenstaande ontwikkelingen hebben geleid tot de volgende centrale onderzoeksvraag voor deze scriptie: In hoeverre beïnvloedt de (onderlinge) hoedanigheid van partijen de aard, strekking en omvang van de zorgplicht van banken in contractuele relaties? Om antwoord te kunnen geven op de centrale hoofdvraag worden in verschillende hoofdstukken, onderverdeeld in een theoretisch en verdiepend onderdeel, een aantal deelvragen beantwoord. MiFID I en MiFID II Bierens 2013 16 In de effectenlease-zaken is deze vraag nog bevestigend beantwoord, maar inmiddels is er de MiFID die voorziet in maximumharmonisatie. Op dit punt wordt later ingegaan. 17 Van belang is volgens Tjittes met name de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze van totstandkoming, de wederzijds kenbare belangen van partijen en, inzake aansprakelijkheidsuitsluiting of –beperking, wordt meegenomen wat de aard en ernst van voorzienbare schade is en de mate waarin de beperking van de aansprakelijkheid in verhouding staat tot de omvang van de voorziene schade. Tjittes 1994 18 Niet alleen de contractspartijen, maar ook derden kunnen in hun belangen geschaad worden bij schending van de zorgplicht, dus hoewel het onderzoek zich primair richt op de zorgplicht in contractuele relaties, wordt tevens de zorgplicht jegens derden meegenomen in het onderzoek voor zover de schending van de zorgplicht voortvloeit uit een contractuele relatie. Hetzelfde geldt voor de precontractuele fase, waar ook een bijzondere zorgplicht voor banken wordt aangenomen jegens potentiële beleggers. 14 15 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Deel één, bestaande uit twee hoofdstukken, vormt het theoretisch kader van deze scriptie. Om de zorgplicht vanuit het perspectief van de hoedanigheid van partijen te kunnen beschouwen, is een introductie van de zorgplicht die door het publiek- en privaatrechtelijk normenstelsel wordt bepaald, onontbeerlijk. Gestart wordt met een invulling van de publiekrechtelijke zorgplichten, waarbij de Wet op het financieel toezicht (Wft) een centrale rol inneemt omdat hier de voornaamste publiekrechtelijke zorgplichten zijn vastgelegd. De Wft grijpt echter niet in in privaatrechtelijke verhoudingen, wat de vraag oproept wat de rechtsgevolgen zijn van schending van publiekrechtelijke zorgvuldigheidsnormen. Deze vragen komen in dit theoretische hoofdstuk aan bod (H2). Hoewel toenemend belang van publiekrechtelijke normen in het kader van de zorgplicht, is nog altijd een groot belang toegeschreven aan de privaatrechtelijke invulling van de bancaire zorgplicht. Om die reden wordt in het volgende onderdeel van het theoretische kader (H3) onderzocht welke normen de privaatrechtelijke zorgplichten van banken bepalen en wordt een relatie onderzocht met de publiekrechtelijke normen. De diverse aspecten van het aansprakelijkheidsvraagstuk zullen aan de orde komen, om een inleidende beschouwing te kunnen geven van de wijze waarop de hoedanigheid van partijen hier een rol kan spelen. Omdat de privaatrechtelijke normen tamelijk open van aard zijn, vormt jurisprudentieonderzoek een voornaam onderdeel van dit hoofdstuk. Nu de basis is gelegd met het theoretische kader, kan in Deel 2 van het onderzoek dieper worden ingezoomd op de zorgplicht van banken en meer in het bijzonder de hoedanigheid van partijen. In het volgende hoofdstuk (H4) staat de vraag centraal of, en in hoeverre, de partijhoedanigheid een rol speelt in de invulling van de zorgplicht van banken, zoals in publiek- en privaatrechtelijke normen is neergelegd. Hiertoe zullen met name de achtergronden van bestaande normen onder de loep genomen worden en zal de rechtspraak nader bekeken worden. Onderdeel daarvan is een beschouwing van de verschillende partijhoedanigheden. Is de hoedanigheid van partijen reeds verdisconteerd in de bestaande normen? Het daaropvolgende hoofdstuk (H5) gaat verder in op het hoedanigheidsdenken in het gemene contractenrecht. Aan de hand van de bevindingen van Tjittes in zijn dissertatie over de hoedanigheid van contractspartijen en het uitwerken van een aantal privaatrechtelijke leerstukken, wordt getracht duidelijkheid te krijgen over de vraag of de bancaire zorgplicht op een parallelle wijze wordt ingevuld c.q. of de bancaire zorgplicht juist een andere, bijzondere positie inneemt in het rechtsstelsel. In Deel 3 (H6) wordt een koppeling gelegd naar de praktijk. Een belegger is niet altijd rationeel en het is een interessante vraag wat gedragspsychologische inzichten hier voor aanvulling op kunnen geven. Dit hoofdstuk sluit af met een korte praktijkcasus van een bank die op bijzondere en praktische wijze omgaat met de ken-uw-cliënt verplichtingen. 15 Naast de nationale regels die de zorgplicht van banken bepalen, is het internationale recht van toenemend belang. Hoewel in de Wft de MiFID bepalingen over het algemeen reeds zullen zijn opgenomen, blijft het van belang te kijken naar de achtergronden op internationaal vlak, te meer omdat MiFID 2 in aantocht is. In de publiekrechtelijke onderdelen van deze scriptie zal ook steeds een link worden gelegd naar de MiFID richtlijnen en in het bijzonder de achtergrond van de regelgeving waarbij de hoedanigheidsinvloed een rol speelt. 1.5 | Kernbegrippen Wet op het financieel toezicht Tot slot wil ik hier ter afbakening een opmerking maken over een aantal kernbegrippen die in de Wft zijn opgenomen.19 De hoedanigheid van partijen speelt een belangrijke rol in de Wet op het financiële toezicht, omdat een aantal regels niet van toepassing is wanneer een belegger een bepaalde hoedanigheid heeft.20 Belangrijk voor het gedragstoezicht zijn hierbij de begrippen ‘niet-professionele belegger’, ‘professionele belegger’ en ‘in aanmerking komende tegenpartij’. De Wft geeft een limitatieve opsomming van de definitie van “professionele belegger”. Als professionele beleggers worden onder meer aangemerkt: banken, (beheerders van) 16 beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen, ondernemingen wiens belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten, pensioenfondsen, nationale en regionale overheidslichamen.21 Ook rechtspersonen of vennootschappen die aan bepaalde omvangvereisten voldoen, kwalificeren als professionele belegger.22 Iedere cliënt die niet onder de reikwijdte van professionele belegger valt, wordt gekwalificeerd als niet-professionele belegger.23 Hierbij maak ik de opmerking dat uiteraard niet alleen de classificatie van de belegger naar haar hoedanigheid de invulling van de zorgplicht van banken bepaalt: tevens is van belang de aard van de dienstverlening en het soort financiële product.24 Het KiFiD25 maakt daarin een vast onderscheid tussen het enkel doorgeven van orders26 enerzijds en adviseren en De Wft begint middels art. 1:1 met een groot aantal definities die de werking en reikwijdte van de wet bepalen. Grundmann-van de Krol 2010, p. 60 21 Art. 1:1 Wft . Overigens gebruikt De Wft niet alleen de begrippen niet-professionele en professionele belegger om de verschillende hoedanigheden te onderscheiden: ook het begrip ‘consument’ wordt in veel wetsartikelen genoemd. 22 Volgens art. 1:1 Wft moet deze aan twee van de drie genoemde omvangvereisten voldoen: 1) een balanstotaal van ten minste € 20 000 000, 2) een netto-omzet van ten minste € 40 000 000, 3) een eigen vermogen van ten minste € 2 000 000 23 Afgezien van de mogelijkheid van “opt down”. De professionele belegger kan verzoeken te worden behandeld als niet-professionele belegger. Zie par. 2.3 en meer verdiepend 4.3.3. 24 Zie voor het onderscheid naar aard dienstverlening: Van Luyn en du Perron 2004, p 11-12 25 Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening: dit is een onafhankelijke klachteninstelling waar consumenten een klacht kunnen indienen over financiële dienstverlening / financiële producten. 26 Ook wel execution only genoemd 19 20 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen vermogensbeheer anderzijds.27 Bij exectution only voert de bank enkel de order uit van de cliënt die volledig zelfstandig een beleggingsbeslissing neemt.28 Wanneer een cliënt een adviesrelatie met de bank heeft, geeft de bank gevraagd of ongevraagd aanbevelingen over bepaalde financiële instrumenten29. Bij vermogensbeheer tenslotte is de betrokkenheid van de bank het grootst en is de bank bevoegd zelfstandig en naar eigen inzicht beleggingsbeslissingen te nemen en uit te voeren.30 In de praktijk is dit onderscheid echter niet altijd even duidelijk.31 Beleggingsdiensten hebben met name betrekking op financiële instrumenten, die tevens onder de bredere definitie van een financieel product vallen. Art. 1:1 Wft geeft een limitatieve opsomming van instrumenten die als een financieel instrument kunnen worden aangemerkt. Inzicht hierin is van belang, omdat ten aanzien van beleggingsdiensten - die op financiële instrumenten zien - nader uit te werken zorgvuldigheidsplichten gelden, en omdat de aard (en complexiteit) van het product een rol speelt bij de invulling van de (reikwijdte van de) bancaire zorgplicht. Voorbeelden van dergelijke producten zijn effecten, geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in een beleggingsinstelling en derivaten (zoals opties, futures, swaps en rentetermijncontracten). 17 Over het onderscheid, zie onder meer KCD 9 juni 2004, 87 Neering 2013, p. 375 29 Neering 2013, p. 376. Zie ook de definitiebepaling van art. 1:1 Wft 30 Neering 2013, p. 378 31 KCD 7 november 2001, 01-222. In deze zaak was tussen partijen een vermogensbeheerovereenkomst gesloten waarbij in de bijlage opgenomen was: “.. is de beheerder uitsluitend toegestaan om transacties te doen uitvoeren na overleg met de cliënt.” Volgens de Commissie was hier toch sprake van een relatie tot vermogensbeheer waarbij vooroverleg vereist was, en was geen sprake van een adviesrelatie. 27 28 18 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen DEEL 1. Theoretisch kader 19 HOOFDSTUK 2. ZORGVULDIGHEIDSREGELS IN DE WET OP HET FINANCIEEL TOEZICHT 2.1 | Inleiding Hoewel van oudsher de relatie tussen financiële dienstverleners en haar cliënten door het privaatrecht, meer in het bijzonder het contractenrecht, werd beheerst, heeft het publiekrecht de laatste twee decennia een grote ontwikkeling op dit vlak doorgemaakt.32 In dit hoofdstuk wordt een theoretische beschouwing gegeven van de thans bestaande publiekrechtelijke zorgplichten. De Wet op het financieel toezicht (Wft) neemt hier een centrale rol in omdat hier de voornaamste publiekrechtelijke zorgplichten zijn vastgelegd. Gestart wordt met de achtergrond en doelstellingen van de Wft. Vervolgens worden de informatie-, onderzoeks- en waarschuwingsplichten besproken, die voor een belangrijk deel concrete invulling geven aan de 20 publiekrechtelijke zorgplichten. 2.2. | Achtergrond en doelstellingen Wft Het privaatrecht werd niet als voldoende adequaat werkend gezien bij de bescherming van de zwakkere partij in de financiële sector. Met name de privaatrechtelijke handhaving schoot tekort.33 Bij het opstellen van de gedragsregels zoals neergelegd in de Wft, is tot uitgangspunt genomen dat de wenselijkheid van publiekrechtelijke handhaving afhangt van de duidelijkheid van de normstellingen in het privaatrecht en de effectiviteit daarvan.34 Volgens de wetgever waren privaatrechtelijke normen onvoldoende duidelijk en het privaatrecht niet effectief genoeg.35 Het stellen van publiekrechtelijke gedragsregels geeft vergaande mogelijkheden om naleving van de regels af te dwingen, financiële ondernemingen te beboeten of de toegang tot de markt te ontzeggen.36 De gedachte is dat dit een sterke prikkel oplevert tot naleving van wettelijke verplichtingen voor financiële ondernemingen. Dit betekent echter niet dat het bestaan van privaatrechtelijke normen in dit kader overbodig geworden zijn. Cherednychenko 2012, p. 223, Kamerstukken II 2005/06, 29708, nr. 19, p. 317 Cherednychenko 2011, p. 11-15 34 Kamerstukken II 2005/06, 29708, nr. 19, p. 317 35 Pijls 2011 36 Kamerstukken II 2005/06, 29708, nr. 19, p. 317 32 33 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen De regulering van de relatie financiële onderneming en haar cliënten vindt haar publiekrechtelijke oorsprong in de jaren negentig toen de Wte 1995 in werking trad. Publiekrechtelijke gedragsnormen die aan de zorgplicht relateren, kregen daarmee een wettelijke basis.37 De Wte 1995 is een implementatie van de Richtlijn Beleggingsdiensten (ISD)38 die minimumharmonisatie voorschreef aan de lidstaten. Het was om die reden mogelijk dat de privaatrechtelijke zorgplichten, die in een duaal stelsel naast het publiekrecht staat, verder gaan dan de voorgeschreven publiekrechtelijke normen.39 In 2007 trad de Wet op het financieel toezicht (hierna: de Wft) in werking als implementatie van de MiFID richtlijn. Deze wet verving onder meer zeven sectorale wetten, waaronder de Wte 1995.40 Middels deze samenvoeging werd de sectoraal gerichte toezichtstructuur gewijzigd in een functioneel toezichtmodel, dat ook bekend staat als het ‘twin peaks-model’.41 Met de invoering van de gedragstoezichtsregels in de Wft heeft de wetgever blijkens de toelichting bij de wet beoogd: “Ordelijke en transparante marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.”42 De zorgvuldige behandeling van cliënten dient een tweeledig doel: in de eerste plaats gaat het om de bescherming van afnemers van de aangeboden of verrichte diensten die door een informatieachterstand de zwakkere partij zijn. In de tweede plaats is ten doel gesteld de goede werking van de financiële markten te bevorderen en het handhaven van het vertrouwen van cliënten in de financiële sector.43 Als een consument niet zorgvuldig wordt behandeld, heeft dit ook consequenties voor het vertrouwen in de financiële sector. Wet Herijking Wte 1995, Stb. 1998, 483. Voorgangers van de Wte 1995, zijn de Wte 1992, de Wet effectenhandel 1985 (Weh 1985), en de Beurswet 1914 verving. Zie Kamerstukken II 1988-1989, 21 038, nr. 3, blz. 1 38 Richtlijn Beleggingsdiensten (ISD): Richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG 1993, L 141) 39 Bierens 2013, p. 20 40 Dit waren de Wet financiële dienstverlening (Wfd), de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 (Wmz 1996), de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb), de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995), de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992), de Wet toezicht naturauitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn) en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993). 41 Dit houdt, kort gezegd, in dat er twee vormen van toezicht bestaan, het prudentieel toezicht, dat uitgeoefend wordt door de DNB, en het gedragstoezicht door de AFM. 42 Kamerstukken 29708, nr. 3 (MvT), p. 28. N.B. Het in de memorie genoemde artikel 1:8 Wft is het huidige artikel 1:25 Wft. 43 Kamerstukken II 2005-2006, 29708, nr. 3 (MvT), p. 28-30 en Kamerstukken II 1995/96, 24 843, nr. 1, p.3 37 21 2.3 | Cliënt classificatie: de relevantie van de hoedanigheid van de belegger in de Wft De achtergrond van het gedragstoezicht is dat het is afgestemd op de bescherming van de groep beleggers die geacht worden niet de relevante deskundigheid te bezitten, waarbij partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf geacht worden zelf voldoende deskundig en professioneel te zijn en derhalve geen bescherming behoeven.44 Met de komst van de richtlijn markten voor financiële instrumenten (Markets in Financial Instruments Directive of MiFID) is in art. 4:18a Wft de verplichting voor banken45 opgenomen cliënten in te delen in categorieën. Deze indeling in categorieën van beleggers bepaalt (mede) de omvang van de bescherming van de cliënten ten opzichte van de bank.46 Nieuw naast de bestaande categorieën professionele en niet-professionele belegger, is de categorie ‘in aanmerking komende tegenpartij’De in aanmerking komende tegenpartij behoeft de minste bescherming, terwijl de niet-professionele belegger de meeste bescherming krijgt.47. Voor de classificatie mag de bank uitgaan van de definities van professionele, niet-professionele belegger en in aanmerking komende tegenpartij zoals opgenomen in art. 1:1 Wft.48 De definities van art. 1:1 Wft bevatten een limitatieve opsomming en de bank kan derhalve (via objectieve criteria) nagaan onder welke definitie de belegger valt. In overweging 31 bij de MiFID valt te 22 lezen dat de maatregelen voor de bescherming van beleggers aangepast moet worden aan de bijzondere kenmerken van iedere beleggerscategorie.49 De meeste professionele beleggers, denk aan beleggingsondernemingen, kredietinstellingen, pensioenfondsen, verzekeraars en grote ondernemingen die aan bepaalde omvangvereisten voldoen, worden automatisch als in aanmerking komende tegenpartij ingedeeld.50 Een in aanmerking komende tegenpartij valt dus tevens automatisch in de categorie professionele belegger, maar deze laatste categorie is ruimer. Een in aanmerking komende tegenpartij is een partij die professioneel op de financiële markten werkzaam is. 51 Hieronder valt derhalve niet de groep grote ondernemingen die werkzaamheden uitoefent die niet op de financiële markten ziet. Het onderscheid tussen professionele belegger Kamerstukken II 1984-1985, 18750, nr. 1-3, p.11 en Setten 1998, p. 186 De MiFID noemt beleggingsondernemingen, maar voor deze scriptie zijn met name bank(beleggingsondernemingen) relevant. 46 Grundmann-van de Krol 2010, p. 545-549 47 §7.1 van de Background Note bij de Uitvoeringsrichtlijn MiFID, Kamerstukken II 2006/07, 31 086, nr. 3, p. 114 48 GS Toezicht Financiële Markten, artikel 4:18a Wft, aant. 7 49 Overweging 31 bij Markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG (Icberichtlijn) en 93/6/EEG van de Raad (CAD) en van Richtlijn 2000/12/EG houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG (ISD) 50 Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 23. Uitgezonderd zijn professionele beleggers als bedoeld in art. 1:1 Wft sub k en o. 51 Huizink en Schoenmaker 2009, p. 174-175 44 45 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen en in aanmerking komende tegenpartij speelt een rol in het kader van artikel 4:18b en verder Wft, waarin de gedragsnormen zijn vastgelegd. De bank dient haar cliënten van deze classificatie in kennis te stellen voorafgaand aan het verlenen van beleggingsdiensten, dus in de precontractuele fase.52 Een cliënt kan zelf verzoeken om een andere kwalificatie met een daarbij behorend lagere of hogere beschermingsniveau (“opt up” of “opt down”), waarbij de bank hen moet informeren over die mogelijkheid. Dit verzoek kan zowel toepassing vinden in het algemeen, per transactie of per financieel product.53 Via de mogelijkheid van opt-up doen beleggers vrijwillig afstand van (een deel van) de toepasselijk zijnde publiekrechtelijke zorgplichten in een contractuele relatie. Dit moet dan (voorafgaand) aan de financiële dienstverlening in een overeenkomst worden gespecificeerd.54 “Opt up en opt down” Bron: Kamerstukken II 2006/07, 31 086, nr. 3 23 2.4. | Zorgvuldigheidsregels in de Wft In de Wft zijn nauwkeurig voorgeschreven plichten opgenomen die invulling geven aan de zorgplicht die banken jegens een cliënt in acht moet nemen. Welke concrete zorgplichten dat zijn, hangt onder meer af van de hoedanigheid van de belegger en de aard van de dienstverlening. De algemene norm in de Wft die de publiekrechtelijke zorgplicht voor banken bepaalt, is neergelegd in artikel 4:90 lid 1 Wft: “Een beleggingsonderneming zet zich bij het verlenen van beleggingsdiensten of nevendiensten op eerlijke, billijke en professionele wijze in voor de belangen van haar cliënten, handelt ook bij het verrichten van beleggingsactiviteiten eerlijk, billijk en Silverentand 2009, p. 587-603 Van Helden 2007 54 Bierens 2013, p. 22 52 53 professioneel en onthoudt zich van gedragingen die schadelijk zijn voor de integriteit van de markt.” Deze algemene zorgvuldigheidsnorm houdt in dat de bank zich in het kader van haar dienstverlening op een eerlijke, billijke en professionele wijze gedraagt en inzet voor de belangen van haar cliënt. De norm geldt ten aanzien van zowel cliënten als potentiële cliënten.55 Voorts zijn concrete zorgvuldigheidsregels neergelegd in art. 4:19 en verder van de Wft. Het gaat om regels die de cliënt, die vaak een grote informatieachterstand heeft, in staat moeten stellen zijn belangen optimaal te behartigen.56 De informatieplichten van afdeling 4.2.3 Wft dienen in beginsel tot de bescherming van de consument.57 Meer concrete zorgvuldigheidsregels zijn te vinden in afdeling 4.2.3 van de Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) en in de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen (Nrgfo) en worden in de rechtspraak steeds nauwkeuriger uitgewerkt.58 2.4.1 Plicht tot informatieverstrekking Een bank als financiële onderneming dient een aantal regels omtrent informatieplichten jegens (potentiële) beleggers in acht te nemen waaronder de kapstokbepaling van artikel 4:19 Wft die 24 algemene eisen stelt aan de door een bank te verstrekken of ter beschikking gestelde informatie.59 Een bank dient ervoor zorg te dragen dat de informatie ter zake van een financieel product, financiële dienst of nevendienst geen afbreuk doet aan de in de Wft gestelde eisen (art. 4:19 lid 1 Wft). Dit geldt voor zowel verplichte als onverplichte informatie, waarbij gedacht kan worden aan reclame-uitingen.60 Daarbij moet de bank er op grond van art. 4:19 lid 2 Wft voor zorgen dat de verstrekte of ter beschikking gestelde informatie juist, begrijpelijk en niet misleidend is en moet het commerciële oogmerk van de informatie als zodanig herkenbaar zijn (art. 4:19 lid 3 Wft). In de fase voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst dient de bank als financiële dienstverlener informatie te verstrekken aan de consument, voor zover dit nodig is om een adequate beoordeling te maken van het product of de dienst.61 De onderwerpen van de te Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 133 Van Baalen 2010, p. 1017, ’t Hart en Du Perron 2006, Kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, p. 1-7 57 Kamerstukken 2003-2004, 29 507, nr. 3 (Wfd) 58 Zie hierover bijvoorbeeld paragraaf 3.22 van de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense voor het arrest HR 5 juni 2009, NJ 2012/182, LJN BH2815 (De Treek/ Dexia) 59 Over informatieverstrekkingplichten zie uitgebreid: Van Eersel en Roth 2008, p. 102-124 60 Kamerstukken II 2005/2006, 29708, nr. 19 (Nota van Wijziging), p. 508. Voor reclame uitingen gelden overigens nog specifieke vereisten, neergelegd in art. 52-56 BGfo, 6;3 Nrgfo en bijlage 10. Tevens kwalificeert misleidende reclame als een oneerlijke handelspraktijk. Zie Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV)/308 en art. 6:194 BW 61 Art. 4:20 Wft 55 56 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen verstrekken informatie verschillen naar gelang de cliënt al dan niet als professionele belegger heeft te gelden.62 Ten aanzien van complexe producten geldt voorts de plicht een financiële bijsluiter op te stellen (art. 4:22 Wft jo art. 65 BGfo).63 De financiële bijsluiter bevat informatie over essentiële kenmerken van het complexe product, waaronder de aard en het doel, de risico’s en de kosten (art. 3 van het Besluit fb). Er is sprake van een complex product indien deze is opgebouwd uit verschillende financiële producten of diensten en waarvan de waarde van ten minste een van de componenten afhankelijk is van de ontwikkelingen in de markt.64 2.4.2 Onderzoeksplichten: know-your customer In geval van een advies- of vermogensbeheerrelatie gaan de verplichtingen van zorgvuldige dienstverlening voor de financiële onderneming verder. Op grond van art. 4:23 Wft dient de bank informatie in te winnen over de financiële positie, de kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de cliënt en dient zij het advies hier mede op te baseren. Dit zogenoemde “Know your customer”-beginsel kan worden gezien als een geschiktheidtoets om te bepalen wat voor de cliënt een geschikte transactie is dan wel een geschikte beslissing in verband met beheer van vermogen.65 De in te winnen informatie dient de bank in staat te stellen vast te stellen of het advies dan wel het beheer voldoet aan de beleggingsdoelen van de cliënt, hij de risico’s financieel kan dragen en of de cliënt gelet op zijn ervaring en kennis kan begrijpen welke specifieke risico’s eraan verbonden zijn (art. 80a lid 1 BGfo Wft). Ook indien er geen sprake is van een adviesrelatie als het hierboven besprokene, heeft de bank op grond van art. 4:24 Wft een onderzoeksplicht. De bank moet informatie winnen over de kennis en ervaring van de belegger zodat zij kan beoordelen of de dienst of het product passend is. Art. 80c BGfo Wft geeft aan welke gegevens die informatie dient te bevatten en hangt onder meer af van het soort cliënt, de complexiteit en samenhangende risico’s en bevat bijvoorbeeld de opleiding en het beroep van de cliënt. Hoe ver de bank moet gaan met het inwinnen van informatie in de precontractuele fase hangt mede af van de complexiteit van het financiële product, omdat het gaat om informatie die redelijkerwijs relevant is voor het product of dienst.66 Art. 58a-58e juncto art. 59 BGfo Wft regelt de informatieregels voor niet-professionele beleggers en 58f BGfo Wft is van toepassing op de professionele belegger. Zie voorts uitgebreider Hoofdstuk 4. 63 Uitgezonderd zijn complexe producten die uitsluitend aan anderen dan consumenten worden aangeboden, zie art. 65 lid 3 BGfo. 64 Onder complexe producten zijn bijvoorbeeld effectenlease producten of beleggingshypotheken te scharen. Zie meer uitgebreid Filius en Hosemann 2007 e.a., p. 93-105 65 Grundmann-van de Krol 2010, p. 568 66 Ardenne-Dick, a.w. art. 4:23 Wft aant. 2 62 25 2.4.3 Waarschuwingsplichten Indien de bank oordeelt dat er geen sprake is van geschiktheid of passendheid, moet zij de cliënt waarschuwen en in sommige gevallen zelfs zijn medewerking weigeren.67 Na waarschuwing is het in principe op eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om een transactie toch door te zetten.68 Echter is de bank onder bepaalde omstandigheden wél verplicht een transactie te weigeren en is waarschuwen niet genoeg.69 In die gevallen waarin een particuliere belegger niet aan zijn marginverplichtingen voldoet, dient de bank opdrachten van de cliënt te weigeren, ook al is de belegger herhaaldelijk door de bank gewaarschuwd en is het op zijn eigen uitdrukkelijke verzoek om de opdracht toch uit te voeren.70 2.4.4 Algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners Recent is een wetsvoorstel aangenomen waarmee een algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners in de Wft gecodificeerd wordt.71 Blijkens de memorie van toelichting is de norm bedoeld als aanvulling op de reeds bestaande specifieke zorgplichten voor financiële ondernemingen.72 Bij een evidente schending van de zorgplicht, neergelegd in het derde lid van het voorgestelde artikel 4:24a Wft, kan de AFM handhaven door de bevoegdheid een last onder dwangsom (art. 1:79 Wft) of bestuurlijke boete (art. 1:80 Wft) op te leggen.73 Van een evidente 26 schending is sprake wanneer het handelen of nalaten van de financiële dienstverlener kennelijk nadelige gevolgen voor de consument, cliënt of begunstigde kan veroorzaken. Deze algemene zorgplicht is niet van toepassing op banken (lees: bank-beleggingsondernemingen) omdat deze ziet op producten anders dan financiële instrumenten. Voor banken geldt de bestaande algemene norm van art. 4:90 Wft die vergelijkbaar is met de in te voeren algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners.74 2.4.5 Aanvullende gedragsregels in het privaatrecht: de WOH Op grond van art. 4:19 lid 2 Wft moet een bank informatie verstrekken die correct, duidelijk en niet misleidend is. Naast de Wft-regels is ook de Wet Oneerlijke Handelspraktijk (WOH) van toepassing op informatieverstrekking over financiële producten, waaronder regels omrent Hof Amsterdam 24 mei 2007, JOR 2007/183, Commissie van Beroep DSI 27 januari 2005, JOR 2005/67 Kamerstukken II 2005-2006, 29 708, nr. 19, p. 514 en toelichting bij artikel 80b BGfo Wft (Staatsblad 2007/407, p. 101) 69 Van Boom 2003, p. 555-564; Van Praag 2011. Hoofdstuk 3 gaat verder in op de privaatrechtelijke invulling van de zorgplicht, waarbij de discussie omtrent de eigen verantwoordelijkheid van de consument de revue passeert. 70 Zie HR 11 juli 2003, NJ 2005, 103, JOR 2003, 199 ((Van Zuylen/Rabobank); annotatie van C.E. du Perron bij HR 11 juli 2003, NJ 2005, 103; Van der Wiel 2010, p. 149-157. 71 Wetsvoorstel Wijzigingswet Financiële markten 2014 (<www.internetconsultatie.nl/wijzigingswetfm2014>) Kamerstukken II 2012–2013, 33 632 (Wetsvoorstel) 72 Kamerstukken II 2012–2013, 33 632 nr. 3(Mvt), p. 17 73 Kamerstukken II 2012–2013, 33 632 nr. 3(Mvt), p. 17 74 Kamerstukken II 2012-2012, 33 632, nr. 6, p. 33 67 68 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen misleidende reclame.75 De WOH is een implementatie van de Richtlijn betreffende Oneerlijke handelspraktijken.76 De nieuw ingevoerde afdeling 3a in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, die slechts van toepassing is op handelspraktijken jegens consumenten, is een species van de onrechtmatige daad.77 Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer een handelaar handelt in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen is of kan worden beperkt waardoor de consument besluit neemt inzake een overeenkomst dat hij anders niet had genomen.78 Bij een omissie wordt essentiële informatie weggelaten, die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie en neemt deze een besluit die hij anders niet had genomen.79 De gemiddelde consument wordt in het kader van de WOH omschreven als een ‘redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument'80 De aanvulling van de WOH in vergelijking met de Wft-regels inzake informatieverplichtingen, ligt in het toepassingsbereik van de WOH die ruimer is omdat er geen vrijstelling bestaat voor bepaalde categorieën van financiële instellingen die de Wft wel kent.81 Bij niet-naleving van de reclameregels van de Wft, betekent dit niet dat de facto ook sprake is van misleiding in de civiele relatie met een cliënt. Hoewel het feit dat een Wft-regel is geschonden wel een relevante factor kan zijn, dient deze vraag te worden beantwoord aan de hand van het Burgerlijk Wetboek en de relevante jurisprudentie.82 Er kan ook sprake zijn van overlap in de toepasselijke regels, wat de vraag oproept welke regels voorrang hebben. In geval van een handelspraktijk waarbij zowel het financiële toezichtrecht (de Wft) als de algemene regeling inzake oneerlijke handelspraktijken (de WOH) toepasselijk is, heeft de Wft voorrang boven de WOH.83 Overigens bestaat nog een subtiel verschil in het toepassingsbereik van de Wft en WOH, omdat deze zien op respectievelijk niet-professionele beleggers en consumenten.84 Art. 6:194 BW Richtlijn 2005/29/EG 77 Kamerstukken 30 928, nr. 3 , p. 4 78 Zie Art. 6:193b BW en Kamerstukken II 2006-2007, 30 928, nr. 3 , p. 2 Onder handelspraktijken vallen onder meer omissies, voorstellingen van zaken of commerciële communicatie waaronder reclame en marketing. Volg art. 2 sub d Richtlijn 2005/29/EG: “iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten.” 79 Art. 6:193d BW 80 HvJ EG 16 juli 1998, nr. C-210/96, Jur. p. I-4657, NJ 2000, 374 (Gut Springenheide), par. 37, 81 Kamerstukken II 2006-2007, 30 928, nr. 3 , p. 8 82 Kamerstukken II 2005-2006, 29 708, nr. 19, p. 304 83 Kamerstukken II 2006-2007, 30 928, nr. 3 , p. 8 84 Een consument zal in de regel wel als niet-professionele belegger kwalificeren, hoewel dit andersom niet het geval hoeft te zijn. Derhalve kan niet iedere niet-professionele belegger ook een beroep doen op de WOH-regels. 75 76 27 2.5. | Handhaving Wanneer een gedragsregel van Wft overtreden wordt, kan de AFM handhavend optreden85 middels het geven van een aanwijzing een bepaalde gedragslijn te volgen (art. 1:75 Wft)86, het opleggen van een last onder dwangsom (art. 1:79 Wft)87 of het opleggen van een bestuurlijke boete (art. 1:80 Wft). Tevens heeft de AFM de bevoegdheid een door haar verleende vergunning te wijzigen of in te trekken (art. 1:104 Wft)88. Een individuele gedupeerde belegger zal hier in beginsel niets aan hebben omdat de Wft in beginsel niet ingrijpt in privaatrechtelijke verhoudingen, en zal zijn heil moeten vinden in het privaatrecht.89 Een uitspraak van de bestuursrechter kan de belegger wel gebruiken om zijn civiele vordering te onderbouwen.90 De AFM komt bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de informatieplichten van art. 4:23 Wft geen subjectieve beoordelingsruimte toe. Dit blijkt onder meer uit een uitspraak van rechtbank Rotterdam van 9 juni 2011. Hier stelt de rechtbank dat voor de vraag of de financiële onderneming aan haar zorgplicht heeft voldaan, de maatstaf niet is dat het best mogelijke advies wordt gegeven, maar dat - naar objectieve maatstaven – het advies in redelijkheid kan worden gegeven, gelet op de ingewonnen gegevens.91 De handhaving van de WOH is geregeld via de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) en maakt de AFM92 bevoegd op te treden bij een schending van het verbod op oneerlijke 28 handelspraktijken voor zover het een financiële dienst of activiteit betreft. Bij een schending van het verbod op oneerlijke handelspraktijken is de AFM op grond van art. 3.4 Whc tevens bevoegd een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op te leggen. De AFM heeft echter niet alleen publiekrechtelijke bevoegdheden, maar op grond van art. 305b, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (in samenhang met art. 1:25 Wft) kan zij ook privaatrechtelijk optreden en een verzoekschrift indienen voor schending van bepaalde voorschriften uit de Whc.93 Door middel van deze civiele procedure kan een bevel worden verkregen om de betreffende overtreding te staken.94 De AFM kan enkel civielrechtelijk handhaven voor zover het gaat om een in onderdeel a van de Bijlage bij de Whc genoemde voorschriften en betekent dat handhaving Art. 1:25 lid 2 Wft In het derde lid van art. 1:75 Wft wordt expliciet vermeld dat een aanwijzing niet strekt tot aantasting van een overeenkomst tussen de bank en haar cliënt. 87 De last onder dwangsom kan verschillende doelen hebben: ongedaanmaking van de overtreding, het voortduren van de overtreding voorkomen, of herhaling van de overtreding voorkomen. Van Dijk & Haentjens, in: T&C Ondernemingsrecht Effectenrecht 2012, art. 1:79 Wft 88 Opgemerkt zij echter dat de AFM een bank-beleggingsonderneming geen vergunning verleent, omdat deze vrijgesteld is in geval een bankvergunning door DNB is verstrekt. 89 Hiervoor verwijs ik u naar het volgende hoofdstuk. 90 De onrechtmatigheid van de gedraging is bijvoorbeeld reeds gegeven. Zie Kamerstukken II 2005/2006, 29708, nr. 19, p. 393-394 91 Rb. Rotterdam 9 juni 2011, LJN BQ8039 (Inhout). Tevens Vzr. Rb. Rotterdam 30 juni 2009, JOR 2009/261 92 De Consumentenautoriteit is naast de AFM ook belast met het toezicht op de naleving van deze wet. 93 Kamerstukken II 2012-2013, 33 632, nr. 6, p. 32. 94 Van Pomeren en De Wild 2007, p. 74 Zie art. 2.5 lid 2juncto art. 3.3. lid 2 Whc. 85 86 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen van de Ohp enkel bij intracommunautaire (dus grensoverschrijdende) inbreuken mogelijk is.95 Het uitgangspunt is dat de AFM niet in individuele overeenkomsten treedt, maar enkel optreden bij inbreuken op collectieve consumentenbelangen, en alleen wanneer de markt daartoe zelf niet in staat is.96 2.6 | Deelconclusie De Wft heeft tot doel het bevorderen van de werking van de financiële markten en het vertrouwen in de financiële markten, maar tevens is de bescherming van beleggers een voorname doelstelling. Het publiekrecht heeft in dat laatste een ex ante benadering, door vooraf zorgvuldigheidsnormen te stellen die bepaald gedrag beogen te voorkomen. Echter treedt de handhaving van de in de Wft gestelde zorgvuldigheidsnormen niet direct in de privaatrechtelijke verhoudingen tussen bank en haar cliënten. De relatie met de privaatrechtelijke zorgplichten behoeft nadere uitwerking omdat er twee normenstelsels naast elkaar bestaan. Onder meer dient de vraag naar de wisselwerking tussen publiek- en privaatrecht te worden beantwoord. Uit het voorgaande is voorts duidelijk geworden dat de hoedanigheid van partijen een rol speelt op meerdere vlakken in het kader van de publiekrechtelijke normen. De definitiebepaling is hier reeds de basis van, de normering geschiedt aan de hand van de beleggerclassificatie. Daarnaast bemerk ik een hoedanigheidsinvloed in de opt-up en down mogelijkheid, de KYC-regels en de informatieverstrekking in zijn algemeen. De zorgplichten van art. 4:19 e.v. Wft en de nadere regelgeving is immers niet geheel van toepassing bij een relatie met een professionele belegger, in tegenstelling tot de niet-professionele belegger voor welke de zorgvuldigheidsvoorschriften juist primair zijn bedoeld. In deel 2 van deze scriptie wordt dieper ingegaan op de wijze waarop de hoedanigheid van partijen een rol speelt. 95 96 Art. 3.3, eerste lid Whc. Zie voorts Verrest en Paijmans 2011, p. 1-18 Van Esch 2007, p. 16-17 29 HOOFDSTUK 3. DE PRIVAATRECHTELIJKE ZORGPLICHT VAN BANKEN 3.1 | Inleiding Hoewel er sprake is van een toenemend belang van publiekrechtelijke normen in het kader van de bancaire zorgplicht, is nog altijd een groot belang toegeschreven aan de privaatrechtelijke invulling van de bancaire zorgplicht. Niet enkel omdat de belegger voor zijn schadevordering niet terecht kan in het publiekrecht, maar tevens doordat er een dubbel normenstelsel lijkt te zijn ontstaan waarbij privaat- en publiekrechtelijke zorgplichten elkaar voortdurend beïnvloeden.97 Dit hoofdstuk start met een uiteenzetting van de oorsprong van zorgplichten zoals die voor banken thans gelden en de wettelijke gronden waarop zorgplichten worden aangenomen (par. 2). Daarbij worden enkele grondtrekken van de bijzondere zorgplicht binnen contractuele verhoudingen uitgewerkt zoals deze in de jurisprudentie ontwikkeld zijn. Het 30 leerstuk van de bijzondere zorgplicht is niet alleen tot uitdrukking gekomen in contractuele verhoudingen. Ook in de fase voordat een overeenkomst aangegaan wordt, kan op de bank een bijzondere zorgplicht rusten (par. 4), welke onder omstandigheden tevens kan gelden ten opzichte van derden met wie de bank nog geen overeenkomst gesloten heeft (par. 5). Deze ontwikkeling van uitbreiding van de kring van personen ten opzichte van wie de bancaire zorgplicht zich uitstrekt, is in de jurisprudentie tot uiting gekomen.98 In de volgende paragraaf komen de vereisten voor vestiging van aansprakelijkheid aan bod, waarbij de gronden waarop een belegger haar vordering dient te baseren uitgewerkt worden (par. 5). Tenslotte wordt een relatie gelegd met de publiekrechtelijke zorgplichten die in het vorige hoofdstuk aan de orde zijn gekomen (par. 6). 3.2 | Zorgplichten in een contractuele verhouding 3.2.1 De kwalificatie van de relatie tussen een bank en haar cliënt Een belegger die met een bank een relatie tot effectendienstverlening wil aangaan, zal dit veelal doen op basis van een overeenkomst.99 Een dergelijke overeenkomst kwalificeert als een Bierens 2013, p. 18. Zie verder uitgebreid over de doorwerking en relatie tussen publiek- en privaatrecht Cherednychenko 2012 98 Knigge en Bakker 2011, p. 55 e.v. 99 De bank zal hierop tevens haar Algemene Bankvoorwaarden tevens van toepassing verklaren. 97 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 BW.100 101 De overeenkomst van opdracht vormt onderdeel van de bijzondere overeenkomsten van boek 7 Burgerlijk Wetboek, waarvoor door de wetgever meer gedetailleerd en dwingend recht wenselijk werd geacht.102 De contractuele rechtsverhouding tussen bank en cliënt laat onverlet dat zonder een overeenkomst ook (buitencontractuele) zorgplichten kunnen bestaan. 3.2.2 Partijautonomie en contractsvrijheid Een fundamenteel beginsel in het contractenrecht is het begrip ‘contractsvrijheid’.103 Het staat eenieder vrij om een contract aan te gaan met iedere partij en het is aan de partijen om de inhoud van het contract te bepalen. Een klassiek uitgangspunt van het consumentenrecht is het bevorderen van een autonome keuze van de consument, waarbij hij niet achteraf voor verrassingen komt te staan.104 Volgens Hondius is het bevorderen van de autonomie maar in een beperkt aantal transacties zinvol, omdat de consument niet altijd een weloverwogen beslissing neemt en veelal emotioneel of impulsief beslist. Deze gedachte brengt een verschuiving mee van partijautonomie naar de bescherming van de zwakkere partij, bijvoorbeeld de consument, huurder, werknemer en kleine ondernemer.105 Deze verschuiving van de vrijheidsgedachte naar de gedachte dat een particuliere cliënt meer bescherming verdient die de laatste decennia plaatsvindt, wordt ingegeven door de invloed van het belang van de hoedanigheid van partijen.106 Hoewel contractsvrijheid dus het basisprincipe is, betekent dit niet dat er volledige partijautonomie bestaat. De partijautonomie in het contractenrecht wordt in de boeken 3, 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek zowel gefaciliteerd als beperkt.107 Een overeenkomst heeft immers ‘niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien’.108 Onder meer Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) Art. 7:400 BW: De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. 102 Hijma 2007, nrs. 9 en 11 103 Asser/Hartkamp-Sieburgh 6-III* (2009), nr. 58. 104 Castermans 2012-2, p. 218 105 Hondius 1999, p. 387. 106 Vooral Tjittes heeft deze ontwikkeling gesignaleerd, zie Tjittes 1994. Zie ook van Baalen 2006, p. 116 107 Castermans 2012-1 108 Art. 6:248 lid 1 BW 100 101 31 3.2.3 Zorgplichten in het contractenrecht Onder invloed van de gedachte dat partijautonomie niet tot rechtvaardige overeenkomsten leidt, heeft in de tweede helft van de vorige eeuw een socialisering van het contractenrecht plaatsgevonden om ongelijkwaardigheid te compenseren.109 Zorgplichten worden in het privaatrecht aangenomen met als doel de bescherming van de zwakkere partij.110 Wanneer er sprake is van een contractuele relatie tussen twee gelijkwaardige partijen, is volgens Timmerman de zorgplicht immers slechts van gering belang.111 Men kan het begrip ‘zorgplicht’ typeren als het ‘rekening houden met elkaar’.112 Veelal worden zorgplichten in open normen omschreven, die de partijen meer gedragsalternatieven laat om zelf invulling te geven aan de verwezenlijking van een bepaald belang. 113 In het privaatrecht kan het, in tegenstelling tot het publiekrecht, gaan om geschreven en ongeschreven zorgplichten. 114 Zorgplichten bestaan in verschillende contexten en vakgebieden. Zo is er de verplichting voor werkgevers om zorg te dragen voor de veiligheid van werknemers115, de zorg die een bewaarnemer ten aanzien van de in bewaring genomen zaak in acht moet nemen,116 en de plicht van een huurder om zich als een goed huurder te gedragen.117 Het uit het Romeinse recht afgestamde begrip ‘goed huisvaderschap’ is thans een van de grondbeginselen voor de zorgplicht ex art. 7:401 BW (zorgplicht goed opdrachtnemer).118 32 3.2.4 Zorgplicht van een goed opdrachtnemer Naast de normale zorg die partijen ten opzichte van elkaar in acht moeten nemen (art. 6:2 BW)119, is bij een contractuele rechtsbetrekking tussen bank en haar cliënt op grond van artikel 7:401 BW de zorgplicht van een goed opdrachtnemer van toepassing: “De opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen.” Dit houdt een algemene zorgplicht in van de opdrachtnemer (bank) jegens haar opdrachtgever (cliënt). Behalve ‘normale zorg’ dient de opdrachtnemer de belangen van de opdrachtgever te Keirse 2009 en Stijns 2005, p. 37 e.v Loonen 2006, p. 164-173 111 Timmerman 2008, p. 39 112 Tjong Tjin Tai 2007 113 Jansen en Munneke 2011, p.14 114 Jansen en Munneke 2011, p.14 115 Art. 7:658 BW 116 Art. 7:602 BW 117 Art. 7:213 BW 118 Tjong Tjin Tai 2007 119 Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht 109 110 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen behartigen.120 De zorgplicht van een goed opdrachtnemer wordt gezien als een lex specialis ten opzichte van de plicht tot goede trouw in combinatie met art. 6:27 BW, welk beginsel thans door de werking van de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst.121 De algemene zorgplicht van een goed opdrachtnemer strekt tot bescherming van de opdrachtgever (cliënt).122 De opdrachtnemer moet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan.123 Verder zijn de omstandigheden van het geval beslissend voor de vraag of een opdrachtnemer aan zijn algemene zorgplicht voldaan heeft. Dit is onder meer afhankelijk van wat gebruikelijk is in het maatschappelijk verkeer, hetgeen partijen onderling van elkaar hebben verwacht en mochten verwachten. Ook de inhoud van wat partijen overeengekomen zijn kan niet los gezien worden van de zorgplicht van de opdrachtnemer.124 Bovendien vormen de Algemene Bankvoorwaarden, mits van toepassing, een contractueel overeengekomen zorgplicht die de bank verplicht om naar beste vermogen rekening te houden met de belangen van de cliënt.125 In het voorgaande is reeds aan de orde gekomen dat voor de invulling van de zorgplicht bij effectendienstverlening van belang is wat de aard van de overeenkomst tot dienstverlening is.126 De inhoud van de opdracht verschilt al naar gelang er een execution only-, advies- of vermogensbeheerrelatie afgesproken is, hetgeen de reikwijdte van de zorgplicht beïnvloedt.127 Naast hetgeen door partijen over en weer wordt verklaard, worden de contractuele verhoudingen op grond van art. 6:2 en 6:248 BW ook beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat verplichtingen niet alleen kunnen voortvloeien uit het contract, maar dat men ook moet kijken of er aanvullende128 of beperkende129 factoren voorvloeien uit de Van Baalen 2006, p. 125 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV), nr. 93 en Tjong Tjin Tai 2007, p. 87 en 102, Valk, in: T&C Burgerlijk Wetboek boek 6, art. 248. Er zijn overigens schrijvers die om deze reden de norm onnodig achten, zie Schoordijk 1973, p. 44, Brunner 1974, p. 786, Van der Grinten 1993, p. 15, Wessels 1994, p. 12 122 Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 103 123 HR 9 juni 2000, NJ 2000/460 124 Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 84 125 Art. 2 ABV. Deze zorgplicht vloeit niet voort uit de maatschappelijke functie van de bank maar is contractueel vastgelegd, zie Knigge en Bakker 2011, p. 53 126 Uitgebreid over de verschillende typen van effectendienstverlening en de invulling van de zorgplichten en zeer lezenswaardig, zie Van Luyn en du Perron 2004, p. 127 Bierens 2013, p. 21 128 Aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III), nrs. 403, 407 en 408. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een leemte in de overeenkomst, een toepassing vormt bijvoorbeeld het Haviltex-arrest. 129 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III). Er kunnen zich echter ook omstandigheden voordoen dat toepassing van hetgeen in een contract overeengekomen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. 120 121 33 redelijkheid en billijkheid. Daarnaast kan de redelijkheid en billijkheid een rechtsbetrekking beïnvloeden doordat zij een overeenkomst op verschillende manieren kan uitleggen.130 3.3 | Bijzondere zorgplicht banken in de jurisprudentie 3.3.1 Introductie Voor banken is een verdergaande zorgplicht aangenomen dan de algemene zorgplicht voor dienstverleners op grond van 7:401 BW.131 De bijzondere zorgplicht voor banken is voor het eerst aangenomen in het kader van transacties inzake opties, jegens particuliere beleggers. In het, inmiddels achterhaalde, arrest Haanstra/Rabobank werd de vraag of de bank wanprestatie heeft gepleegd door optie-orders uit te voeren terwijl de contractspartij niet meer aan zijn margin-verplichtingen voldeed, nog ontkennend beantwoord.132 De Hoge Raad heeft enige jaren later geoordeeld dat de bank haar zorgplicht niet is nagekomen, door het uitvoeren van orders (in casu: het schrijven van ongedekte opties) bij gebreke van een margin.133 Deze bijzondere zorgplicht, is steeds gelegen in de bescherming van een kwetsbare marktpartij. 3.3.2 Rabobank/Everaars De zaak Rabobank/Everaars die vlak hierna volgde, geeft meer duidelijkheid over de 34 omstandigheden die invulling geven aan de zorgplicht van banken met betrekking tot optiehandel.134 De Hoge Raad kwam tot haar oordeel gelet op de zeer grote risico’s aan optietransacties verbonden kunnen zijn, en heeft derhalve bepaald dat banken aan een bijzondere zorgplicht gehouden zijn als professionele en bij uitstek deskundig te achten dienstverlener.135 Deze bijzondere zorgplicht vloeit voort uit de eisen van redelijkheid en billijkheid die een contractuele relatie met zich meebrengt. Vanwege de grote risico’s die men loopt bij geschreven opties, bestaat de verplichting om ter dekking bepaalde margins aan te houden. Hiermee zou het risico van koersverlies opgevangen moeten kunnen worden. Belangrijke omstandigheid in Rabobank/Everaars was dat de bank gedurende een langere periode heeft toegestaan dat optietransacties plaatsvonden terwijl Everaars aanzienlijke margintekorten aanhield. Als uitgangspunt nam de Hoge Raad dat het strikt houden van een P.T.J. Wolters, ‘Alle omstandigheden van het geval, Een onderzoek naar de omstandigheden die de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden’, AA december 2013, p. 972. Wolters noemt als omstandigheid die de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden onder meer de professionaliteit van de betrokken partijen die de uitleg van de overeenkomst alsmede de omvang van de zorgplicht kan beïnvloeden. Hierover meer in Hoofdstuk 4. 131 Cortenraad 2012, HR mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) en herhaald in latere arresten. 132 HR 13 november 1987, NJ 1988, 278 (Haanstra/Rabobank). Partijen hadden hier blijkbaar een aanvullende afspraak gemaakt om af te wijken van art. 31(m) Reglement voor de Handel van de EOE, waardoor de bank gehouden is te vorderen dat de cliënt zijn margin-verplichtingen voldoet voorafgaand aan de uitvoering van een order. 133 HR 24 januari 1997, NJ 1997, 260 (D./ING) 134 HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) 135 HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) 130 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen cliënt aan zijn marginverplichtingen een meer effectieve waarschuwing is dan een cliënt veelvuldig te waarschuwen voor de risico’s die verbonden zijn aan het niet aanhouden van voldoende margin terwijl de bank ondertussen aan voortzetting van de optiehandel blijft meewerken en er voortdurend een tekort op de marginverplichting bestond. Wel nam de Hoge Raad aan dat de omvang van de zorgplicht kan worden verminderd in geval van eigen schuld aan de zijde van de belegger: “Daarbij is van belang dat het Hof op grond van omstandigheden aan de zijde van Everaars — in het bijzonder dat het initiatief tot de transacties geheel van hem is uitgegaan en dat hij die transacties heeft voortgezet, hoewel de Bank hem veelvuldig en uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd — de aansprakelijkheid van de Bank heeft beperkt tot 50% van de geleden verliezen. […] heeft het Hof kennelijk en terecht mede betekenis toegekend aan het feit dat het hier gaat om een zorgplicht die naar zijn aard tot strekking heeft de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht, en dat daarom, zo dit gevaar zich verwezenlijkt, bij de toepassing van de maatstaf die thans in art. 6:101 BW is opgenomen en ook in dit geval voor toepassing in aanmerking komt, fouten van de cliënt die uit die lichtvaardigheid of dat gebrek aan inzicht voortvloeien, in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde van de Bank waardoor deze in die zorgplicht is tekortgeschoten. “ 35 3.3.3 Van der Klundert/Rabobank In Van der Klundert/Rabobank werd de voorgaande uitspraak door de Hoge Raad bevestigd.136 Voor het eerst werd de eventuele deskundigheid aan de zijde van de belegger als omstandigheid voor de omvang van de zorgplicht meegewogen137: “De omvang van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de eventuele deskundigheid van de cliënt, diens inkomens- en vermogenspositie, de vraag of de bank heeft toegezien op naleving van de margeverplichtingen en de cliënt daarover regelmatig heeft ingelicht, en de vraag of de bank terstond na het ontstaan van margetekorten aanvullende dekking heeft verlangd.“ In onderhavige zaak beschouwden Van der Klundert/Lavrijssen zichzelf als deskundigen ter zake van optiehandel, en was zelfs sprake van handelen aan de optietafel van de Rabobank door de betreffende beleggers. De bank werd daarbij naar eigen zeggen veelvuldig ‘buitenspel gezet’ omdat zij in sommige gevallen pas enkele dagen later van de transactie op de hoogte werden gebracht. 136 137 HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank) HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank), r.o. 3.6 3.3.4 Van Zuylen/Rabobank Een stap verder ging de Hoge Raad met het aannemen van een schending van de zorgplicht in zijn arrest Van Zuylen/Rabobank. De Hoge Raad oordeelde dat een bank in beginsel in strijd met haar zorgplicht handelt, indien zij bij het bestaan van margintekorten uitvoering geeft aan een opdracht tot het schrijven van opties, ondanks een uitdrukkelijke wens van haar cliënt uitvoering te geven aan de order om zijn verliezen pogen te beperken.138 Het Hof oordeelde in deze zaak nog dat geen sprake was van een schending van de zorgplicht omdat cliënt Kouwenberg voortdurend op de risico’s gewezen was en bovendien gewaarschuwd was dat zijn hele vermogen gevaar liep. De Hoge Raad echter heeft dit op principiële gronden vernietigd, overwegende dat zelfs bij een eigengereide en moeilijk te overtuigen cliënt, deze waarschuwingen van de bank onvoldoende waren om aansprakelijkheid af te wenden. 3.3.5 Fortis/Bourgonje De bijzondere zorgplicht kan met zich meebrengen dat op de bank een waarschuwingsplicht rust. Dat een waarschuwingsplicht ook kan bestaan wanneer geen sprake is van een ingewikkeld product of een restschuldrisico zoals in de optiehandel- en effectenleasezaken, heeft de Hoge Raad in Fortis/Bourgonje bevestigd.139 Ook in het geval dat een cliënt in een niet-complex 36 product als aandelen belegt, kan op de bank de plicht rusten om een cliënt uitdrukkelijk en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen te waarschuwen voor de risico’s die genomen worden met betrekking tot zijn portefeuille.140 Alle relevante omstandigheden moeten worden meegewogen bij de vraag of de waarschuwingsplicht in een concreet geval geldt, waaronder de mate van deskundigheid en ervaring van de belegger. 3.3.6 Rabobank / X De waarschuwingsplicht is in het recentere arrest Rabobank/X nader ingevuld en houdt in dat de bank zich ervan moet vergewissen dat de cliënt daadwerkelijk bewust is van de bijzondere risico’s en de gevolgen die de risico’s voor hem kunnen hebben. Het is onvoldoende dat de bank de cliënt een verklaring laat tekenen waarop hij verklaart zich ‘van de risico’s ten volle bewust te zijn’.141 Volgens de Hoge Raad en het Hof had de bank in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de cliënt indringender moeten waarschuwen.142 Neering acht een waarschuwingsplicht slechts aannemelijk als er sprake is van onverantwoorde risico’s en het HR 11 juli 2003, NJ 2005/103 (Van Zuylen/Rabobank), r.o. 3.6.4 Neering 2013, p. 387 140 HR 24 december 2010, LJN BO1799, NJ 2011/251 (Fortis/Bourgogne) m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai 141 HR 3 februari 2012, NJ 2012/95, LJN BU4914, JOR 2012/116 (Rabobank/A) 142 Bahadin, Hoes-Weishut en van Hunnik 2012, p. 87 138 139 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen voor de bank duidelijk is dat de cliënt die risico’s niet kan dragen of niet zou willen accepteren als hij een weloverwogen beslissing had kunnen nemen.143 3.4 | Zorgplicht in precontractuele fase Ook in de fase voordat sprake is van een contract, bestaat reeds een gehoudenheid rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.144 In het arrest Baris/Riezenkamp, dat aan de basis van dit principe staat, overwoog de Hoge Raad dat de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat partijen die met elkaar onderhandelen rekening moeten houden met elkaars wederpartij:145 “(...) door in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst, tot elkaar komen te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste, rechtsverhouding, medebrengende dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.” Na de optiehandel-arreste, is de reikwijdte van de zorgplicht van banken door enkele effectenlease-uitspraken aanzienlijk uitgebreid. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ook in de fase voorafgaand aan het sluiten van effectenlease-overeenkomsten een bijzondere zorgplicht op de bank jegens particuliere beleggers rust, gelet op het feit dat de bank een professionele dienstverlener is op het terrein van belegging in effecten.146 Uit deze jurisprudentie blijkt dat de bijzondere zorgplicht voor banken derhalve niet is beperkt tot de contractuele fase, maar dat deze tevens voor potentiële cliënten geldt. De effectenlease-zaken gaan daarmee bovendien aanzienlijk verder dan het arrest Baris/Riezenkamp, omdat de bank niet alleen rekening dient te houden met de belangen van de wederpartij, maar dat zij haar potentiële particuliere cliënten moet beschermen tegen hun eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht.147 In de precontractuele fase kan ook sprake zijn van een schending van de bancaire zorgplicht door misleidende mededelingen (art. 6:194 BW).148 Een voorbeeld is het World Online arrest waar enkele banken als begeleiders van de beursgang een te optimistisch beeld hadden geschetst van de waarde en de toekomstverwachtingen van de onderneming, wat misleidend was en daarmee een onrechtmatige daad opleverde jegens beleggers.149 Neering 2013, p. 387 Hetgeen kan leiden tot informatie-, medewerkings- en zorgplichten. Volg onder Vranken 2000 p. 153-154. 145 HR 15 november 1957, NJ 1958, 67 (Baris/Riezenkamp) 146 HR 5 juni 2009, LJN BH2822, NJ 2012/184 (SGS/Aegon), HR 5 juni 2009, NJ 2012/182 (De Treek/ Dexia) , HR 5 juni 2009, LJN BH2811, NJ 2012/183 (Levob/Bolle) 147 Cherednychenko 2010 148 Van Dijk en Van der Woude 2009, p. 85. 149 HR 27-11-2009, LJN BH2162 (World Online) 143 144 37 3.5 | Zorgplichten in een buitencontractuele verhouding De zorgplicht van banken kan zich onder omstandigheden tevens uitstrekken naar partijen die niet in een rechtsverhouding staan tot de bank. Ten opzichte van deze derden kan sprake zijn van een onrechtmatige gedraging door de bank. 3.5.1 De relativiteit van de contractswerking en derden Bij een overeenkomst komt slechts een rechtsbetrekking tussen de partijen tot stand.150 De relativiteit van contractswerking151 brengt mee dat derden aan een overeenkomst geen rechten kunnen ontlenen en evenmin verplichtingen opgelegd kunnen krijgen. Toch kan een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst een onrechtmatige daad opleveren jegens een derde.152 De onrechtmatigheid van de gedraging jegens de derde is in deze gevallen afhankelijk van het bestaan van de overeenkomst.153 Voor de vraag of een wanprestatie tevens onrechtmatig is, is van belang of de gedraging strijdig is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is op grond van art. 6:162 lid 2 BW.154 Een klassiek arrest is het Atiba-arrest.155 Hier werd bepaald dat een partij zich jegens een derde moet onthouden van een wanprestatie omdat het belang van de derde met de overeenkomst was verbonden. Niet jegens iedere derde handelt een partij onrechtmatig indien zij schade lijdt als 38 gevolg van een wanprestatie. Volgens Du Perron is de mate van betrokkenheid van de derde een grondslag om al dan niet een zorgplicht aan te nemen jegens de derde.156 Bovendien zullen de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het derdenbelang, de ernst van de wanprestatie en de omvang van de schade, maar bovendien de hoedanigheid van de partijen en de hoedanigheid van de derde, relevant zijn.157 3.5.2 Mees Pierson / Ten Bos In de jurisprudentie is de bijzondere zorgplicht jegens derden voor het eerst aangenomen in het arrest Mees Pierson/ Ten Bos.158 De dochters stelden dat de bank hen of hun moeder had moeten waarschuwen voor de speculatieve beleggingswijze van de door de moeder ingeschakelde vermogensbeheerder.159 De Hoge Raad oordeelde, net als het Hof, dat:160 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/518 Du Perron 1999 152 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/522; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2011/13 en 66-67 153 mr. drs. B.T.M. van der Wiel m.m.v. mr. P.S. Bakker, GS Onrechtmatige daad, regeling Boek 6 BW, aant. 102 154 Koburgen en Dijkshoorn 2012, p. 93 155 HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323, p. 422, l.k. (Staat/Degens). 156 Du Perron, 1999, p.272- 283 157 Du Perron, 1999, p. 283 – 302. Over de hoedanigheid van partijen en derden meer in het volgende hoofdstuk. 158 Knigge en Bakker 2011, p. 55 159 HR 9 januari 1998, NJ 1999/285 ; JOR 1998/116, m.nt. S.C.J.J. Kortmann (MeesPierson/Ten Bos) 160 HR 9 januari 1998, NJ 1999/285 ; JOR 1998/116, m.nt. S.C.J.J. Kortmann (MeesPierson/Ten Bos), r.o. 3.6.2 150 151 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen “[…] de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele rechtsverhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. [...] de bank zich de belangen van Ten Bos c.s. behoorde aan te trekken door ten minste hun wettelijk vertegenwoordiger te waarschuwen toen de bank constateerde dat de door Ten Cate gegeven opdrachten strijdig waren met het uitgangpunt dat het vermogen van minderjarigen op niet speculatieve wijze behoort te worden belegd.” In deze zaak bestond enige onduidelijkheid of de dochters nu derden waren of niet.161 In zijn noot bij het arrest, noemde Kortmann de dochters ‘betrokken derden’ die feitelijk economisch cliënt waren bij de bank, waardoor tussen de bank en de derden een bijzondere relatie bestond.162 3.5.3 Safe haven Het later volgende Safe haven-arrest betrof geen ‘betrokken derden’, maar derden die cliënt waren van de partij die bij de bank een rekening had.163 De bank had, toen zij zich realiseerde dat Safe Haven mogelijk beleggingsactiviteiten verricht die strijdig waren met de Wte, niet al datgene gedaan wat vereist was om te voorkomen dat beleggers aan het gevaar van de zonder vergunning verrichte beleggingsactiviteiten werden blootgesteld.164 Daarbij nam het Hof in aanmerking dat de bank onderzoek had behoren te doen en, door dit na te laten, zij het gevaar heeft laten voortbestaan.165 In deze zaak heeft de Hoge Raad verder geoordeeld dat tot de omstandigheden van het geval onder meer behoort of de bepalingen van de Wte mede strekken ter bescherming van de belangen van de beleggers.166 Het uitgangspunt voor het aannemen van een bijzondere zorgplicht van banken jegens derden, is dat de bank enkel actie moet ondernemen wanneer zij daadwerkelijk het besef heeft dat er mogelijk iets niet in orde is of wanneer zij dat besef had moeten hebben.167 3.5.4 Befra/Rabobank Ook in de Befra-zaak werd voor de bank geen bijzondere zorgplicht aangenomen jegens derden. Stichting Befra, die optrad als beherend vennoot voor ongeveer honderd commanditaire vennootschappen, verrichtte namens de beleggers (stille Houben 2006, p. 88-89, Pijls 2011 Zie noot S.C.J.J. Kortmann bij HR 9 januari 1998, NJ 1999/285 ; JOR 1998/116. 163 Knigge en Bakker 2011, p. 55 164 HR 23 december 2005, RvdW 2006, 14 (Safe Haven), r.o. 6.3.4 165 HR 23 december 2005, RvdW 2006, 14 (Safe Haven), r.o. 6.3.4 166 HR 23 december 2005, RvdW 2006, 14 (Safe Haven), r.o. 6.3.2 167 Frima 2011, p. 60 161 162 vennoten van de CV’s) 39 beleggingsactiviteiten als gevolg waarvan beleggers schade hebben geleden. De gedupeerden konden Befra – die was gefailleerd – niet aanspreken en beriepen zich op de bijzondere zorgplicht van de banken waar Befra betaalrekeningen hield. De vordering werd door het Hof verworpen omdat “niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die (één of meer van) de banken niettemin tot het besef hadden moeten brengen dat Befra activiteiten ontplooide die onder het in art. 7, eerste lid, Wte 1995 gestelde verbod vielen.”168 In cassatie werd bevestigd dat een bank geen zorgplicht jegens derden heeft, indien er geen vergunningsplicht op de cliënt van de bank rust.169 Meijs noemt hiervoor als reden dat het de derden niet aan bescherming ontbreekt die zij anders wel hadden gehad: anders gezegd, het gaat om beleggersbescherming.170 3.6 | Aansprakelijkheid en omvang schadevergoeding Enkel een tekortkoming in c.q. schending van de zorgplicht doet geen aansprakelijkheid ontstaan. Een belegger kan zijn vordering tot vestiging van aansprakelijkheid op diverse grondslagen baseren. Daarvoor is tevens causaal verband vereist. Voor de bepaling van de omvang van de schadevergoeding speelt voorts het leerstuk van ‘eigen schuld’ een rol van betekenis. 40 3.6.1 Grondslagen civiele vordering belegger Het leerstuk van de bijzondere zorgplicht kan geplaatst worden boven het gehele vermogensrecht, waardoor geen eenduidige grondslag voor een civielrechtelijke vordering aan te wijzen is.171 De belegger kan zijn vordering baseren op wanprestatie, maar ook op dwaling, of onrechtmatige daad.172 In de jurisprudentie kan namelijk een bijzondere zorgplicht worden aangenomen in een contractuele relatie173, de precontractuele fase174 en kan tevens een rol spelen in de delictuele sfeer175. Aan een vordering kan bovendien tevens ten grondslag gelegd worden: de zorgplicht van art. 7:401 BW (goed opdrachtnemer), de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) en in bepaalde gevallen misleiding (art. 6:193a e.v. BW). Er wordt wel gezegd Hof Amsterdam 23 december 2008, JOR 2009/44 (Befra), r.o. 3.4.19 en 3.4.20. Door de Hoge Raad inmiddels bevestigd, HR 8 april 2011, NJ 2012/361 (Befra/Rabobank) 169 Conclusie A-G Timmerman bij HR 8 april 2011, JOR 2011/188, r.o. 5.57 (Befra/Rabobank) 170 Meijs 2013, p. 350. Immers is volgens de Hoge Raad een bepalende factor of er een vergunningsplicht door de cliënt is geschonden. 171 Castermans 2010, p. 564, Jansen 2010, p. 624 172 Van Dijk & Van Woude 2009, p. 74 e.v. Kamerstukken II 2005/2006, 29708, nr. 19, p. 393. 173 Bijvoorbeeld de verplichting op grond van art. 7:401 BW om margins te bewaken bij optiehandel, o.a. HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars), HR 26 juni 1998, JOR 1998/147 (Klundert/Rabobank), HR 11 juli 2003, JOR 2003/1999 (Rabobank/Kouwenberg) 174 Bijv. HR 5 juni 2009, RvdW 2009, 683 (De Treek/Dexia) 175 Bijv. HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 (Fortis/ Stichting Volendam) 168 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen dat de contractuele zorgplicht van de opdrachtnemer een reflexwerking heeft buiten de contractuele sfeer en dus toepasbaar is in een bredere context.176 3.6.2 Tekortkoming in de nakoming van een contract Indien een bank tekortschiet in de nakoming van de zorgplicht op grond van art. 7:401 BW, dient een belegger de aansprakelijkheidsstelling van de bank en de schadevergoedingsvordering in beginsel te baseren op wanprestatie (art. 6:74 BW).177 Er is immers sprake van een overeenkomst.178 In de zorgplicht van art. 7:401 BW liggen tal van impliciete verplichtingen besloten, waaronder de verplichting tot het vooropstellen van het belang van de opdrachtgever, informatieverplichtingen en waarschuwingsverplichtingen. Niet alleen kan een wanprestatie op grond van art. 6:74 BW gepleegd worden door het schenden van concreet in het contract vastgelegde verplichtingen, maar ook impliciete verplichtingen die grotendeels worden omvat door de zorgplicht van art. 7:401 BW.179 De bank is verplicht de door de tekortkoming ontstane schade te vergoeden tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.180 3.6.3 Onrechtmatige daad en samenloop met wanprestatie Niet alleen in contractuele verhouding, maar ook daarbuiten bestaat voor beroepsbeoefenaars de norm jegens zijn cliënt de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.181 Als onrechtmatige daad wordt aangemerkt:182 “een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, […]” Wanneer een contractuele rechtsbetrekking ontbreekt, kan de bijzondere zorgplicht voor banken worden aangenomen op grond van het laatst genoemde criterium, waarin het leerstuk van redelijkheid en billijkheid wederom een rol speelt.183 Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW is niet alleen een onrechtmatige daad vereist, maar moet tevens voldaan zijn aan de eisen van toerekenbaarheid, schade, causaal verband en relativiteit.184 In de literatuur wordt wel verondersteld dat de grondslag in de praktijk minder van belang is omdat een beroepsfout die wanprestatie oplevert, bovendien een onrechtmatige daad jegens Jansen 2012, p. 507, Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) nr. 74, Tjong Tjin Tai 2006, p. 188 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) . nr. 198 178 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) . nr. 198 179 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) . nr. 97, 99 en 197. 180 Valk, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013 boek 6, art. 74 181 Valk, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013 boek 6, art. 162 182 Art. 6:162 lid 2 BW 183 Cortenraad 2012 184 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV), nr. 35 176 177 41 haar contractuele wederpartij kan inhouden.185 Du Perron acht een vordering op grond van onrechtmatige daad in beginsel niet mogelijk wanneer een contractspartij haar verbintenis niet of niet behoorlijk nakomt.186 Van samenloop van wanprestatie en onrechtmatige daad kan echter wel sprake zijn. Dit is het geval wanneer een gedraging die wanprestatie oplevert, ook los van de overeenkomst onrechtmatig is.187 Een vordering voor schadevergoeding omvat in de praktijk veelal primair wanprestatie en subsidiair onrechtmatige daad en soms zelfs geen van beide.188 3.6.4 Dwaling Bij een schending van precontractuele informatieplichten door de bank lijkt een beroep op het leerstuk van dwaling ook een voor de hand liggende rechtsvordering. Een overeenkomst is vernietigbaar, als deze tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en die de dwalende partij niet had gesloten indien een juiste voorstelling van zaken gegeven waren (art. 6:228 BW). De Hoge Raad heeft in de effectenlease-zaken echter een beroep op dwaling afgewezen.189 Een verklaring hiervoor kan zijn dat bij beleggingsdienstverlening de ongedaanmaking van alle verrichte prestaties niet goed mogelijk is.190 Dit is immers een zgn. “alles-of-niets”-bepaling en dit biedt geen ruimte om de schade proportioneel te verdelen c.q. verwijten aan de kant van de 42 belegger mee te nemen.191 De bijzondere zorgplicht in de precontractuele fase moet onderscheiden worden van het leerstuk van dwaling. Cliënten kunnen zich, wanneer het gaat om weinig inzichtelijke financiële producten, niet op dwaling beroepen omdat ze meer moeite moeten doen om de verstrekte stukken (waaronder de algemene voorwaarden) te doorgronden.192 Echter rust op de bank wel de plicht om ondubbelzinnig en indringend te waarschuwen tegen de risico’s van effectenlease en onderzoek te doen naar de inkomens- en vermogenspositie van de cliënt en het advies daarop te baseren.193 Bijv. Neering 2013, p. 405-406, Vogel 2001, p. 207, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV), nr. 67, W.G. Huijge in GS Onrechtmatige daad 2013, aant. VI.1.4 Onrechtmatige daad of wanprestatie (samenloop), Michiels van KessenichHoogendam 1995, p. 15., S.D. Lindenbergh, int&C BW 2007, art. 6:162 BW, aant. e 186 Du Perron 1999, nr. 285-286. In die zin stelt Tjong Tjin Tai ook dat de grondslag wel wat uitmaakt en dat de cliënt moet ageren op grond van de overeenkomst en in beginsel niet op grond van onrechtmatige daad, Tjong Tjin Tai 2007, p. 176 187 Du Perron 1999, nr. 285-286 188 Vogel 2001, p. 207, Rijckevorsel-Teeuwen en Hoekstra 2013, p. 1144-1150 189 HR 5 juni 2009, JOR 2009, 199 m.nt. C.W.M. Lieverse (de Treek/ Dexia), r.o. 4.4.1 190 Bierens 2012, p. 136 191 Van Boom en Lindenbergh 2010p. 194 192 Van Rossum en Hellegers 2013p. 74. 193 Van Boom 2009 185 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen In dit kader verdient het opmerking dat in het geval dat een belegger de schade vergoed wil zien, een vordering uit hoofde van dwaling geen mogelijkheid is194, maar dient de belegger zich op wanprestatie c.q. onrechtmatige daad te beroepen. 3.6.5 Causaal verband Voor een succesvol beroep op schadevergoeding is causaal verband vereist tussen de schade en de tekortkoming dan wel onrechtmatige gedraging.195 Als het causaal verband niet vast komt te staan, krijgt de benadeelde de geleden schade niet vergoed.196 In geval van informatieverzuimen door de bank, blijkt het bewijzen van causaal verband door de belegger lastig, omdat hij moet aantonen dat hij een andere beleggingsbeslissing had genomen als de bank hem voldoende informatie had verschaft.197 Mogelijke oplossingen voor causaliteitsonzekerheid zijn de omkeringsregel198 en proportionele aansprakelijkheid.199 De toepasselijkheid van de omkeringsregel bij schending van de zorgplicht wordt echter (vooralsnog) niet aanvaard in jurisprudentie en doctrine, omdat de normen niet gericht zijn op het behoeden van cliënten voor een gevaar, maar om de cliënt in staat te stellen een geïnformeerde beslissing te nemen.200 Anders zou het kunnen liggen ten aanzien van gedragsregels uit de Wft die tegen een specifiek gevaar beogen te beschermen.201 Tegen de “alles-of-niets”-bepaling ten aanzien van het causaal verband, is het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid tot ontwikkeling gekomen. Bij proportionele aansprakelijkheid wordt aansprakelijkheid voor een deel van de schade aangenomen naar verhouding van de kans dat de schade door die gebeurtenis is ontstaan.202 Deze regel, die door de Hoge Raad in Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is immers vernietigbaar, art. 6:228 BW. De Hoge Raad heeft recent een uitspraak gedaan over samenloop van dwaling en een tekortkoming: wanneer een beroep op dwaling slaagt, betekent dit niet dat er ook een schadevergoedingsplicht bestaat, hiervoor is een specifieke rechtsgrond vereist. Wanneer een overeenkomst wordt vernietigd, kan niet meer op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming schadevergoeding gevorderd worden. Er moet gekozen worden op welke rechtsgrond men zich beroept. HR 11 oktober 2013, Zaaknr 12/03792 195 Art. 6:74 BW en 6:162 BW 196 R.J.B. Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, artikel 98 Boek 6 BW, aant. 16.1 197 Pijls 2009 198 De omkeringsregel houdt in dat, “indien door als een onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan.” HR 26 januari 1996, NJ 1996, 607 m.nt. WMK (Dicky Trading II). In het concrete geval dient het specifieke risico waartegen de norm beoogt te beschermen te zijn verwezenlijkt. Pijls 2009, Giesen 2009, p. 69-86 199 Waarover HR 24 december 2010, LJN BO1799 , NJ 2011/251 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Fortis/Bourgonje), 200 Toepassing zou bovendien tot onbillijke en onrechtvaardige uitkomsten lijden omdat de causaliteitsonzekerheid eenzijdig bij de bank wordt gelegd. Zie Pijls 2009, p. 174, HR 19 maart 2004, NJ 2004/307 m.nt. DA, Nederlof-Wouters van den Oudenweijer en Van der Woude 2009, p. 221 201 Nederlof-Wouters van den Oudenweijer en Van der Woude 2009, p. 221. Echter zijn mij nog geen uitspraken bekend waar de omkeringsregel toepassing vond. 202 R.J.B. Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, artikel 98 Boek 6 BW, aant. 16.1 194 43 Nefalit/Karamus203 is aanvaard, moet echter terughoudend worden toegepast (lees: voor beleggingszaken), omdat de mogelijkheid bestaat dat een persoon aansprakelijk gehouden wordt, terwijl deze niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, de schade heeft veroorzaakt.204 Ook in een beleggingsgeschil heeft de Hoge Raad het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid reeds toegepast. In Fortis/Bourgonje heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechtsregel uit Nefalit/Karamis alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan worden toegepast en dat van geval tot geval moet worden beoordeeld.205 Van belang was in deze zaak dat de kans dat Bourgonje een waarschuwing daadwerkelijk zou hebben opgevolgd, niet bijzonder groot was.206 Uit dit arrest kan worden afgeleid dat de kans dat er causaal verband bestaat tussen de geschonden norm en de geleden schade niet zeer klein moet zijn. Bovendien is de vraag van belang of aansprakelijkheid van de bank an sich vaststaat, en speelt de strekking van de norm en de aard van de normschending een rol. 3.6.6 Eigen schuld Staat aansprakelijkheid van de bank vast, kan de schadevergoedingsplicht worden verminderd 44 indien sprake is van eigen schuld aan de kant van de belegger.207 208 Het uitgangspunt van art. 6:101 BW is dat de hoogte van de te vergoeden schade wordt verminderd indien de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde zelf kunnen worden toegerekend. Hierbij kan het gaan om onvoorzichtig, onzorgvuldig, foutief of verkeerd handelen en de mogelijkheid dat de benadeelde daardoor schade heeft doen ontstaan.209 De toets van art. 6:101 BW bevat een causaliteitsafweging en mogelijk een billijkheidscorrectie. Middels de causaliteitsafweging wordt de vraag beantwoord in welke mate het handelen van partijen de schade hebben veroorzaakt. Het is ook mogelijk dat er omstandigheden zijn die aan een partij HR 31 maart 2006, NJ 2011/250 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Nefalit/Karamus). Hier ging het kort gezegd over onzeker causaal verband tussen een schending van de op de werkgever rustende zorgplicht en de door de werknemer geleden gezondheidsschade, waarbij de schade zowel kan zijn veroorzaakt door de toerekenbare tekortkoming als door een omstandigheid aan de werknemer toe te rekenen. 204 HR 24 december 2010, LJN BO1799 , NJ 2011/251 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, r.o. 3.8. 205 HR 24 december 2010, LJN BO1799 , NJ 2011/251 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, r.o. 3.9. 206 HR 24 december 2010, LJN BO1799 , NJ 2011/251 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, r.o. 3.10 207 Art. 6:101 lid 1 BW: “Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.” 208 Opgemerkt moet worden dat het leerstuk van eigen schuld nauw verweven is met het bewijs van causaal verband, de omkeringsregel en proportionele aansprakelijkheid, en dat er in sommige gevallen onduidelijk is welke regels toepasselijk zijn. Het gaat voor de reikwijdte van deze scriptie te ver om diep in te gaan op de verwevenheid en de verschillen tussen de leerstukken, zie bijvoorbeeld Akkermans en Van Dijk 2012 209 Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, art. 6:101 BW, aant. 12.1 203 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen zijn toe te rekenen. Bij de causaliteitsafweging is geen ruimte om rekening te houden met de mate van verwijtbaarheid van de wederzijds gemaakte fouten,210 echter kan het wel een factor van belang zijn voor de billijkheidscorrectie.211 Toepassing van het leerstuk van eigen schuld in de relatie tussen bank en belegger, vormt een tegenhanger van de vergaande zorgplicht212 en komt pas aan de orde bij de vraag naar de omvang van de aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid van de bank is dan reeds gevestigd. Het eigen schuld beginsel ziet op de eigen verantwoordelijkheid van de belegger en kan de aansprakelijkheid van de bank verminderen of zelfs laten vervallen.213 Daar waar sprake is van een adviesrelatie is er minder ruimte om voor de eigen verantwoordelijk van de belegger en derhalve kan minder snel eigen schuld aangenomen worden, omdat de bank in dat geval een specifiek product aanbeveelt en de bank de verantwoordelijkheid heeft om na te gaan of het product bij de cliënt past.214 Een uitzondering bestaat voor complexe financiële producten: dan geldt niet de verantwoordelijkheidsverdeling zoals hiervoor beschreven, maar dient de bank na te gaan of de cliënt in staat is zonder advies gebruik te maken van de diensten en dient zij te waarschuwen wanneer dit niet het geval is.215 Een voorbeeld waar geldt dat weinig tot geen ruimte is voor eigen schuld aan de zijde van de belegger is de margin-bewaking bij optiehandel: schending hiervan is haast automatisch een schending van de zorgplicht, waardoor de eigen verantwoordelijkheid enkel bij de toepassing van art. 6:101 BW tot uitdrukking kan komen.216 Voor de toepassing van de maatstaf van art. 6:101 BW heeft de Hoge Raad in Rabobank/Everaars overwogen dat, gelet op het feit dat de zorgplicht naar zijn aard tot strekking heeft de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht, als uitgangpunt heeft te gelden dat fouten van de cliënt uit die lichtvaardigheid of dat gebrek aan inzicht voortvloeien, in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde van de bank waardoor deze in die zorgplicht is tekortgeschoten.217 In dit uitgangpunt is een invloed van de hoedanigheid van partijen verscholen ten aanzien van de eigen verantwoordelijkheid van de belegger en diens eigen schuld.218 HR 5 juni 2009, LJN BH2811 ; NJ 2012/183 , m.nt. J.B.M. Vranken Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, art. 6:101 BW, aant. 17.7. Middels de billijkheidscorrectie kan tot een andere verdeling van de schade worden overgegaan als die de hoofdregel zou voortvloeien. HR 2 juni 1995,NJ 1997/700 , 701 en 702 212 Kippersluis 2014, ’t Hart 2005, Van Luyn en du Perron 2004, p. 278-279 213 ’t Hart 2005, Van Luyn en du Perron 2004, p. 278-279. 214 Kamerstukken II 2005-2006, 29708, nr. 19 (Nota van wijziging), p. 322 215 Kamerstukken II 2005-2006, 29708, nr. 19 (Nota van wijziging), p. 322 216 Jansen 2012, p. 515-516 217 Hoge Raad 23 mei 1997,LJN AG7238 (Rabo/Everaars), zie ook Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, art. 6:101 BW, aant. 34A.1 218 Over de achtergrond en toepassing van de zgn. ‘eigen verantwoordelijkheid’, zie meer in paragraaf 5.4. 210 211 45 Indien de rechter proportionele aansprakelijkheid aanneemt, kan art. 6:101 BW desondanks een rol spelen. Het moet dan wel gaan om causale omstandigheden die niet reeds in de proportionele aansprakelijkheid verdisconteerd (kunnen) zijn.219 3.6.7 Eigen onderzoeksplicht en klachtplicht belegger Recent heeft de Hoge Raad nader invulling gegeven over toepassing van het leerstuk van eigen schuld in beleggingsgeschillen. In de Dexia-zaken heeft het Hof in aanmerking genomen dat mag worden verwacht dat de belegger zelf ook inspanningen verricht om de overeenkomst (onder meer de verplichtingen en risico’s) te begrijpen voordat hij deze aangaat en dient door middel van de bepaling van art. 6:101 BW te worden bezien in hoeverre de cliënt zelf schuld heeft aan de schade.220 Deze (vuist)regel221 is niet één op één toepasbaar voor een contractuele relatie waar een dienstverlener adviseert. De Hoge Raad oordeelde op 6 september 2013 dat de toerekenbaarheid van de schade met eigen schuld niet op dezelfde manier kan worden toegepast, gelet op de relatie tussen cliënt en dienstverlener die in deze zaak wezenlijk verschilde van die in de effectenlease-zaken.222 De zorgplicht van de financieel adviseur in een contractuele relatie gaat verder dan die van een financieel aanbieder, omdat de zorgplicht van 46 de adviseur voortvloeit uit de contractuele relatie (art. 7:401 BW) en uit de omstandigheid dat er een op de specifieke situatie van de cliënt toegesneden advies gegeven wordt. Hier gaat het om het onderzoek naar de mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van de cliënt en het waarschuwen voor eventuele risico’s en dat een bepaalde constructie niet past bij de mogelijkheden, risicobereidheid, deskundigheid of doelstellingen van de cliënt. De cliënt hoeft dan minder bedacht te zijn op de risico’s van het aangeboden product en zich ook minder te verdiepen in de niet-vermelde risico’s.223 Ten overvloede merk ik hierbij op dat voor een beroep op een tekortkoming in de nakoming geldt dat tijdig geprotesteerd moet worden.224 Ten aanzien van de eigen onderzoeks- en klachtplicht van de cliënt in beleggingsadviesrelaties heeft de Hoge Raad vrij recent arresten Hoge Raad 14 december 2012, NJ 2013/236 Zie onder meer HR 5 juni 2009, LJN BH2811 221 Kippersluis meent dat de verhouding belegger en financieel adviseur zich niet leent voor een breed toepasbare vuitsregel in het kader van art. 6:101 BW, zie Kippersluis 2014. Ik meen ook dat een vuistregel niet goed toepasbaar is, omdat de omstandigheden van het geval m.i. grotendeels bepalend zijn. 222 HR 6 september 2013, nr 12/00830 (x / NBG Finance). In deze zaak was sprake van een adviesrelatie tussen NBG Finance en een particulier echtpaar. Op de financieel adviseur rustte een bijzondere zorgplicht op grond waarvan zij had moeten waarschuwen voor de risico’s van een complexe hypotheekconstructie met beleggingscomponenten 223 Wenk bij HR 6 september 2013, nr 12/00830 (x / NBG Finance) 224 Art. 6:89 BW: De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd 219 220 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen gewezen.225 De kernoverweging van deze drie arresten is dat art. 6:89 BW ook geldt voor overeenkomsten uit beleggingsadviesrelaties en niet alleen geldt voor ‘klassieke gevallen’.226 Voor de vraag of tijdig is geprotesteerd, moeten alle relevante omstandigheden meegewogen worden. Omdat de cliënt niet de deskundigheid en professionaliteit bezit als die van een bank, hoeft de cliënt niet te weten dat er op een bank een zorgplicht rust, en mag hij ervan uitgaan dat een bank haar zorgplicht naleeft. Pas wanneer een cliënt op de hoogte is van het bestaan van de zorgplicht en hij gerede aanleiding heeft te twijfelen of een bank hierin is tekortgeschoten, geldt de onderzoeksplicht van art. 6:89 BW.227 3.7 | Civielrechtelijke gevolgen schending publiekrechtelijke gedragsregels In het voorgaande hebben we gezien dat zorgplichten zowel in privaatrechtelijke open normen als in concrete publiekrechtelijke gedragsregels tot ontwikkeling zijn gekomen. Kenmerkend voor het verbintenissenrecht is dat dit vooral ziet op de verhouding tussen twee partijen (interne dimensie), waarbij het publiekrecht juist de interne relatie tussen partijen overstijgt en is onder meer gericht op het adequate functioneren van de financiële markt en de bescherming van consumenten (externe dimensie).228 Voorts heeft het verbintenissenrecht een ex post karakter, wat inhoudt dat het achteraf ingrijpt en niet op preventie is gericht. Dit in vergelijking tot de publiekrechtelijke gedragsnormen die een ex ante karakter hebben die vóóraf normerend en preventief beogen te werken.229 Hoewel beide rechtstelsels verschillend van aard zijn, bestaan ze echter niet apart van elkaar, maar bestaat een wisselwerking tussen de normenstelsels omdat ze elkaar voortdurend beïnvloeden.230 Een belangrijk uitgangspunt over de civielrechtelijke gevolgen van publiekrechtelijke gedragsregels, is dat de Wft niet de rechtsgeldigheid van privaatrechtelijke rechtshandelingen aantast, waardoor toepassing van art. 3:40 lid 2 BW bij strijd met de bij of krachtens de Wft gestelde regels is uitgesloten, tenzij de Wft dit bepaalt.231 Om hierover duidelijkheid te scheppen heeft de wetgever art. 1:23 Wft opgenomen.232 Het enkele feit dat een overeenkomst een verboden prestatie verplicht stelt, brengt niet met zich mee dat de verboden strekking tot HR 8 februari 2013, LJN BX7846 , RCR 2013/33 (Van Lanschot/Verweerders), HR 8 februari 2013, LJN BY4600 , RAV 2013/42 (Eisers/Rabobank), ), HR 8 februari 2013, LJN BX7195 , RF 2013/37 (Eiser/Van Lanschot) 226 Sas 2013 227 HR 8 februari 2013, LJN BY4600 , RAV 2013/42 (Eisers/Rabobank) 228 Cherednychenko introduceert de term ‘toezichtprivaatrecht’ voor het geheel van publiekrechtelijke gedragsregels. Zie Cherednychenko 2012, p. 227-228 229 Cherednychenko 2012, p. 228 230 Bierens 2013, p. 18 231 Uitzonderingen blijkens de kamerstukken zijn: artt. 4:74 lid 4 , 3:104 lid 2, 5:32d lid 6 , 5:52 lid 4 onder d, 1:76 lid 6 onderdeel e juncto 4:60 lid 5 Wft en art. 33 t/m 46 Wck, vgl. Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, p. 304 en 393, GS Toezicht Financiële Markten, artikel 1:23 Wft, aant. 5.2. 232 Van Dijk en Oppelaar 2004, p. 35-36 en p. 144 225 47 nietigheid van de overeenkomst leidt.233 Ten aanzien van de gedragsregels uit de Wft is een enkele uitspraak te vinden waarin een oordeel gegeven werd over de aantastbaarheid van de rechtshandelingen. Het handelen in strijd met de cliëntenovereenkomst en de know-yourcustomer regel leidde volgens de rechtbank niet tot nietigheid van de overeenkomst.234 3.7.1 Een beroep op publiekrechtelijke normen bij de civiele rechter De handhaving, waaronder sanctionering, van Wft-normen is publiek- en strafrechtelijk geregeld235 en kan niet door beleggers worden ingeroepen als zij schade hebben geleden.236 Bij de parlementaire behandeling van het Voorstel van de Wet op het financieel toezicht heeft de regering aangegeven dat bij overtreding van een wettelijke bepaling de onrechtmatigheid daarvan steeds gegeven is en derhalve in een onrechtmatige daad procedure niet meer door de consument bewezen hoeft te worden.237 Het enkele feit dat een bestuurlijke boete of andere sanctie is opgelegd, betekent echter niet dat de bank haar civiele zorgplicht heeft geschonden. Dit kwam aan de orde in de World Online zaak. ABN AMRO had naar het oordeel van het CBb in strijd met art. 32 NR 1999 gehandeld, maar het Hof heeft volgens de Hoge Raad te oordelen over de vraag of de bank(en) onrechtmatig jegens de beleggers had(den) gehandeld.238 Daarbij diende het Hof de vraag zelfstandig te beantwoorden, zonder het oordeel van het CBb als richtsnoer te 48 nemen.239 Wanneer een bank een publiekrechtelijke gedragsregel uit de Wft overtreden heeft, wil dit dan ook niet zeggen dat de bank ook haar civielrechtelijke zorgplicht geschonden heeft. Een drempel hiervoor is het relativiteitsvereiste.240 Een verplichting tot schadevergoeding bestaat alleen wanneer aan het relativiteitsbeginsel is voldaan. Uitgangspunt van art. 6:163 BW is dat de geschonden norm moet strekken ter bescherming van de benadeelde. In de jurisprudentie neemt de rechter bij de uitleg van de gedragsregels in aanmerking of deze onmiskenbaar mede HR 1 juni 2012, LJN BU 5609 Rb. Utrecht 22 december 2004, JOR 2005/40, m.nt. CMGvdK 235 Zonder hier uitgebreid op in te gaan, noem ik art. 1 onder 2 en 3 Wed en de administratieve handhavingsmiddelen die de AFM tot haar beschikking heeft, waaronder de bevoegdheid een last onder dwangsom of bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van Wft normen (art. 1:79 jo 1:80 Wft) 236 Een belegger die zijn schade wil verhalen dient gebruik te maken van privaatrechtelijke leerstukken, Van Baalen 2006, p. 101 237 Kamerstukken II 2005/2006, 29708, nr. 19, p. 393-394. Wel moet de belegger aantonen dat hij schade heeft geleden, moet er een causaal verband tussen de daad en de schade bestaan en moet de daad aan de bank toegerekend kunnen worden. Elementen onrechtmatige daad, GS Onrechtmatige daad, artikel 162 Boek 6 BW, aant. 1, zie uitgebreid Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/13, nr. 1-188 238 HR 27 november 2009, LJN BH 2162 (World Online), r.o. 4.38.2 239 Wel dient de civiele rechter in beginsel uit te gaan van het oordeel van de bestuursrechter over de verbindendheid van het desbetreffende voorschrift, vgl. HR 27 november 2009, LJN BH 2162 (World Online), r.o. 4.38.2 en HR 26 november 2002, nr. 01089/01, LJN AE8808, NJ 2003, 81. 240 Cherednychenko 2010, Van Baalen 2006, p. 101 233 234 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen strekt ter bescherming van de belangen van de belegger.241 De Hoge Raad heeft bijvoorbeeld in Van der Klunder/Rabobank overwogen dat de omvang van de zorgplicht afhangt van de omstandigheden van het geval. Hierbij zijn de door de bank in aanmerking te nemen marginverplichtingen van belang en moet tevens rekening gehouden worden met de strekking van die norm die de belangen van de benadeelde moet beschermen. Ook gedragsregels die (nog) geen onderdeel waren van toezichtwetgeving, kunnen van betekenis zijn voor de omvang van de zorgplicht. In het Haanstra/Rabobank-arrest achtte de Hoge Raad de RHO mede van betekenis en oordeelde dat deze mede strekte ter bescherming van de cliënt.242 Het Hof dient de overeenkomst, waarvan het betreffende reglement onderdeel was, zelfstandig uitleggen en een oordeel geven over het beschermende karakter van de bepalingen.243 De publiekrechtelijke gedragsregels hebben mede – of zelfs voornamelijk – het doel om beleggers vertrouwen te geven in financiële markten en bescherming te bieden.244 Om die reden hebben publiekrechtelijke zorgplichten een aanzienlijk normerende invloed gekregen in de bepaling van de omvang van de privaatrechtelijke zorgplicht door civiele rechters.245 Omdat de bepalingen van de Wft mede tot doel hebben de beleggers te beschermen tegen onbehoorlijk handelen van financiële ondernemingen, zal veelal worden voldaan aan het relativiteitsbeginsel.246 Het relativiteitsvereiste speelt niet enkel een doorslaggevende rol als het gaat om de buitencontractuele aansprakelijkheid.247 3.7.2 Kan de civielrechtelijke zorgplicht verder reiken dan publiekrechtelijke gedragsregels? Omgekeerd kan er civielrechtelijke aansprakelijkheid wegens schending van de zorgplicht bestaan, ondanks dat er geen publiekrechtelijke norm is geschonden.248 Dit blijkt bijvoorbeeld uit het Aegon Bank-arrest, waarbij als uitgangspunt werd genomen: “De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het beleggingsproduct en de daaraan verbonden risico’s, en de Vgl. onder meer HR 11 juli 2003, NJ 2005, 103, JOR 2003, 199 (Kouwenberg/Rabobank), r.o. 3.6.3, HR 13 november 1987, NJ 1988, 278 (Haanstra/Rabobank), HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank) 242 HR 13 november 1987, NJ 1988, 278 (Haanstra/Rabobank), m.n. C.E. du Perron 243 HR 13 november 1987, NJ 1988, 278 (Haanstra/Rabobank), r.o. 6.2 244 Grundmann-van de Krol 2010, p. 723 245 Van Baalen, 2006, p. 102 246 Kamerstukken II 2005/2006, 29708, nr. 19, p. 393. Ook ten aanzien van de MiFID gedragsregels geldt dat het relativiteitsbeginsel geen problemen zal opleveren, de MiFID is immer geïmplementeerd in de Wft: Busch 2013, p. 676 247 Cherednychenko 2010 248 Schotsman 2011, p. 265 241 49 regelgeving tot nakoming waarvan de effecteninstelling is gehouden, met inbegrip van de voor haar geldende gedragsregels.”249 De civielrechtelijke zorgplicht wordt dus niet enkel bepaald door de publiekrechtelijke zorgplicht, maar de publiekrechtelijke zorgplicht beïnvloedt via de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 BW mede de civielrechtelijke zorgplicht.250 De civielrechtelijke zorgplicht kan tevens verder strekken dan waartoe publiekrechtelijke regelgeving verplicht. Met name in de effectenlease-zaken, waar banken zich erop beriepen dat de op hen rustende bijzondere zorgplicht niet verder strekte dan de uit de publiekrechtelijke gedragsregels van de Bte 1995 en NR 1999, kwam dit tot uiting.251 Met de komst van de MiFID is het thans nog onduidelijk in hoeverre de civiele rechter dit standpunt kan vasthouden, aangezien de MiFID inmiddels voorziet in maximumharmonisatie.252 Er zijn schrijvers die twijfels hebben geuit.253 Een argument hiervoor vormt de gedachte van het level playing field, wat inhoudt dat men erop mag vertrouwen dat er sprake is van een uniform Europees normenkader die een wettelijk sluitend geheel vormen.254 Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft in een recente zaak het volgende overwogen: “Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat een financiële dienstverlener gehouden is tot een 50 verdergaande zorgplicht dan voorvloeit uit de (destijds geldende) publiekrechtelijke regelgeving, reeds omdat de publiekrechtelijke zorgplicht de privaatrechtelijke zorgplicht wel beïnvloedt, maar niet bepaalt.”255 Zij leidt de mogelijkheid dat de civiele zorgplicht verder kan reiken dan publiekrechtelijke regels, ook met MiFID II, af uit een recent arrest van het Hof van Justitie.256 3.7.3 Dubbel normen- en handhavingsstelsel Bij elkaar opgeteld, lijkt er dus een dubbel normenstelsel te bestaan, waarbij enerzijds privaatrechtelijke normen in zelfstandige publiekrechtelijke normen worden vertaald, en anderzijds publiekrechtelijke normen een uitstralend effect hebben op de open privaatrechtelijke normen en daarmee een concretiserende werking hebben. Een bank moet dus HR 5 juni 2009, JOR 2009/200 (SGS/Aegon), par. 4.6.2 -4.6.3 Zie ook Stijnen 2011 p. 37 251 Zie HR 5 juni 2009, NJ 2012/182 (De Treek/ Dexia) en HR 5 juni 2009, NJ 2012/183 (Levob/Bolle) 252 Cherednychenko 2010, Busch 2012 253 Vgl. bijvoorbeeld Bogers 2014. Hij stelt dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie enkel kan worden afgeleid dat lidstaten zelf de civielrechtelijke consequenties van schending van de MiFID mogen vaststellen, maar niet dat de lidstaten de zorgplichten zelf nader mogen invullen, omdat dit al voldoende uit de MiFID zou voortvloeien. 254 Van Baalen 2011, p. 27-28, Busch 2013, p. 179, Busch 2012, p. 67-78. Anders bijv. Rutten 2012, p. 312-317 255 Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052, r.o. 4.11.4 (Holding Westkant/ABN AMRO) 256 HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-604/11, RF 2013/59 (Genil 48 SL e.a./Bankinter SA e.a.). Bogers twijfelt of het Hof ’s Hertogenbosch hier een juiste uitleg aan dit arrest geeft. 249 250 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen op beide normenstelsels bedacht zijn. Hoewel de publiek- en privaatrechtelijke normen elkaar onderling beïnvloeden, kunnen de gedragsnormen immers van elkaar verschillen.257 3.8 | Deelconclusie Ten aanzien van de particuliere belegger is een veelvoud van jurisprudentie ontstaan, waarbij een bijzondere zorgplicht voor de bank aangenomen is die strekt tot bescherming van de particuliere belegger tegen haar eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. De maatschappelijke functie van de bank brengt immers met zich mee dat zij als dienstverlener professioneel en bij uitstek deskundig geacht wordt te zijn. De deskundigheid van de belegger speelt ook een rol bij de bepaling van de reikwijdte van de zorgplicht. In hoeverre dit een rol speelt, komt uitgebreid aan de orde in het volgende hoofdstuk. De privaatrechtelijke normen vormen een zelfstandig normenkader naast de publiekrechtelijke zorgplichten. Niet alleen is het privaatrecht nog van belang omdat de belegger zijn schade moet verhalen via het privaatrecht, maar tevens omdat het dubbele normenstelsel met zich meebrengt dat het publiek- en privaatrecht elkaar onderling beïnvloeden. Het volgende hoofdstuk gaat over de invloed van de hoedanigheden van partijen voor de bepaling en invulling van de zorgplicht. Van belang is de doorwerking van, en de onderlinge verschillen tussen de rechtsstelsels. Aan de orde komt de vraag in hoeverre de partijhoedanigheid reeds is verdisconteert in de publiekrechtelijke normen en of er verschillen bestaan in de invloed van partijhoedanigheid tussen de verschillende rechtsstelsels. 257 Cherednychenko 2012, p.231 51 52 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen DEEL 2. Verdieping 53 HOOFDSTUK 4. DE HOEDANIGHEID VAN CONTRACTSPARTIJEN EN DE BANCAIRE ZORGPLICHT 4.1 | Inleiding In dit hoofdstuk staat de vraag centraal of, en in hoeverre, de hoedanigheid van partijen een rol speelt in de invulling van de zorgplicht van banken, zoals in publiek- en privaatrechtelijke normen is neergelegd. Hiertoe zullen met name de achtergronden van bestaande normen onder de loep genomen worden en zal de rechtspraak nader bekeken worden. Is de hoedanigheid van partijen reeds verdisconteerd in de bestaande normen? Eerst zal ingegaan worden op het verschil in definities van de bank en belegger in resp. publiek- en privaatrecht, daarna volgt een onderzoek naar de wijze waarop de hoedanigheid van partijen een rol speelt bij de informatieplichten uit de Wft en MiFID. Vervolgens wordt de privaatrechtelijke jurisprudentie 54 nader bezien ter zake van factoren van deskundigheid en andere hoedanigheidinvloeden. 4.2 | Een verschil in benadering hoedanigheden van partijen publiek- vs. privaatrecht In de rechtspraak wordt, zoals in het vorige hoofdstuk reeds aan de orde kwam, een bijzondere zorgplicht aangenomen ten opzichte van particuliere beleggers.258 De Wft hanteert echter ook ten aanzien van de hoedanigheid (en het onderscheid in hoedanigheden) van beleggers een andere benadering.259 In het privaat- en publiekrecht worden derhalve de relevante partijhoedanigheden bij zorgplichten verschillend benaderd. In privaatrechtelijke normen, waar veelal aansluiting wordt gezocht bij de zorgplicht van een goed opdrachtnemer op grond van art. 7:400 e.v. BW, staan de termen opdrachtnemer en opdrachtgever centraal. In het publiekrecht daarentegen wordt gesproken van een beleggingsonderneming en belegger. Opvallend is dat het begrip van niet-professionele belegger uit de MiFID ruimer is dan die van particuliere belegger uit de civielrechtelijke rechtspraak.260 Er wordt zelfs nauwelijks een aanknoping gemaakt naar de toepasselijke Europese regelgeving op dit vlak.261 In een later te bespreken uitspraak van Rechtbank Amsterdam in de zaak HBU/NVG c.s. wordt hier wel een overweging aan gewijd in Zie over een nuancering op dit vlak het vorige hoofdstuk. Ook voor niet-particuliere beleggers kan in sommige gevallen een zorgplicht aangenomen worden. 259 Immers, de Wft spreekt van professionele c.q. niet-professionele beleggers, in tegenstelling tot de in het BW neergelegde begrip en in de rechtspraak tot ontwikkeling gekomen afbakening tot particuliere belegger. 260 Busch 2013-1 261 Busch 2013-1. De tendens in zeer recente jurisprudentie laat wel een verschuiving zien. 258 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen zoverre dat een cliënt die als professionele belegger in de zin van de MiFID kan worden aangemerkt, geacht wordt voldoende kennis en ervaring te hebben.262 Echter wordt niet geoordeeld of NVG cs. daadwerkelijk als zodanig kan worden aangemerkt, waardoor niet kan worden bezien of de rechtbank hier naar de bedoeling van de richtlijn heeft geoordeeld.263 4.3 | Wft De hoedanigheid van partijen in publiekrechtelijke informatieplichten 4.3.1 Beleggingsonderneming vs. (niet-)professionele belegger Een bank die kwalificeert als beleggingsonderneming dient bij het verlenen van beleggingsdiensten jegens haar cliënten de zorgvuldigheidsregels van art. 4:19 e.v. Wft in acht te nemen.264 Uit hoofdstuk 2 hebben we kunnen opmaken dat bij het opstellen van de zorgvuldigheidsregels van de Wft, in grote mate is aangesloten bij het BW.265 De informatieplichten in de Wft zijn bedoeld om de informatieachterstand van de cliënt ten opzichte van de bank te verminderen.266 Van Eersel en Roth zien de weerslag van de veronderstelling van informatieassymmetrie terug in de Wft.267 Van Boom ziet informatie transparantie zelfs als een voornaam paradigma bij het gedragstoezicht.268 De gedragsregels zien er met name op de gemiddelde cliënt/consument in staat te stellen een weloverwogen beslissing te nemen en het gaat er daarom om dat door de beleggingsonderneming adequate informatie wordt verschaft.269 Net als in het BW is de (bank-) beleggingsonderneming in het effectenrecht een maatschappelijk instituut geworden.270 Op basis van criteria die in de Wft zijn neergelegd, worden beleggers gekwalificeerd als professionele, niet-professionele belegger of in aanmerking komende tegenpartij. Deze criteria Rb. Amsterdam 11 april 2007, RF 2007/81 (HBU/NVG c.s) Er worden geen overwegingen gewijd aan de begripsbepaling van professionele beleggers in de MiFID richtlijnen. De Wenk bij het vonnis bevat een korte overweging: “Indien NVG cs. als professionele belegger in de zin van de Wet implementatie richtlijn markten in financiële instrumenten (Kamerstukken II, 2006/07, 31086) (Wet MiFID) aangemerkt kan worden, dan lijkt het oordeel van de rechtbank te stroken met de bedoeling van de richtlijn markten in financiële instrumenten (2004/39/EG )” Maar in geval dat de belegger een niet-professionele belegger is in de zin van de MiFID, dan heeft de rechtbank hier (en in de andere later te bespreken rechtspraak) wellicht een te strenge maatstaf gehanteerd. 264 Art. 4:1 Wft. Zie verder paragraaf 2.4. Dat banken tevens de functie van kredietinstelling kunnen vervullen, behoeft voor deze scriptie geen aandacht, omdat dit niet van belang is voor de zorgvuldigheidsverplichtingen ten aanzien van de beleggercliënten. N.B. een ‘bank’ is volgens art. 1:1 Wft: “degene die zijn bedrijf maakt van het buiten besloten kring ter beschikking verkrijgen van op van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, en het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen.” 265 Zie ook Kamerstukken II 2005/06, 29708, nr. 19, p. 317-318. Van belang is dat bescherming van cliënten, consumenten en beleggers noodzakelijk is voor het vertrouwen in en functioneren van de financiële markt, 266 Nota van toelichting bij het BGfo, Staatsblad 2006, 520, p. 191, Van Eersel en Roth 2008, p. 104 267 Van Eersel en Roth 2008, p. 102 268 Van Boom 2012, p. 272. 269 Kamerstukken II 2005/06, 29708, nr. 19, p. 321-322. Informatieassymetrie is een van de sleutelfactoren. 270 Volg Van Baalen 2006, p. 119-120 262 263 55 zijn objectief van aard en bieden in beginsel271 geen ruimte voor een subjectieve benadering. Een professionele belegger wordt verondersteld de ervaring, kennis en deskundigheid te bezitten om zelf beleggingsbeslissingen te nemen en risico’s adequaat in te kunnen schatten.272 4.3.2 De bank versus andere financiële dienstverleners In dit kader kan tevens opgemerkt worden dat een effecteninstelling niet altijd een bank betreft, wat de vraag opwerpt of het verschil in hoedanigheid van een bank en een effecteninstelling niet zijnde een bank - de reikwijdte van de zorgplicht kan beïnvloeden. Van Luyn en Du Perron baseren de posities in grote mate op de professionele deskundigheid van de effecteninstellingen, waardoor voor een bank niet een zwaardere zorgplicht zou hebben te gelden.273 Tjong Tjin Tai wijst op de (maatschappelijke) positie van de bank als instituut en meent juist dat de zorgplicht van een instelling die geen bank is, om die reden op een andere dan de institutionele grondslag gebaseerd moet worden.274 4.3.3 Cliënt classificatie: de opt up vs. opt down mogelijkheid De objectiviteit in de benadering van de hoedanigheden van de belegger in de zin van de Wft, is 56 behoudens de opt-up en opt-down mogelijkheid. De achtergrond van het gedragstoezicht is immers dat het is afgestemd op de bescherming van de groep beleggers die geacht worden niet de relevante deskundigheid te bezitten.275 Een belegger die niet deskundig genoeg is, kan worden ingedeeld in een hogere beschermingscategorie en andersom kan een deskundige belegger ingedeeld worden in een lagere beschermingscategorie. De bank mag op eigen initiatief haar cliënten indelen in een categorie waarvoor een hogere bescherming geldt.276 Dit kan een bank uit eigen beweging doen, bijvoorbeeld beleidsmatig uit oogpunt van kostenefficiëntie.277 Een bank mag echter haar cliënt niet zelf indelen op een lager beschermingsniveau.278 Beleggers kunnen zelf verzoeken om een hoger of lager beschermingsniveau.279 Een niet-professionele belegger kan bijvoorbeeld verzoeken om te worden gekwalificeerd als een professionele belegger en daarmee ingedeeld te worden in een lager beschermingsniveau. E.e.a. behoudens de opt up en opt down mogelijkheid, zie paragraaf 4.3.3. Bijlage II MiFID. 273 Van Luyn en du Perron 2004, p. 11 274 Tjong Tjin Tai 2007, p. 179 275 Kamerstukken II 1984-1985, 18750, nr. 1-3, p.11 en Setten 1998, p. 186 276 Zie art. 4:18d Wft 277 Zie uitgebreid Bierens 2010 278 Dit blijkt impliciet uit art. 4:18c Wft. Alleen de belegger kan een opt-up-verzoek doen. 279 Art. 4:18c en 4:18d Wft 271 272 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen De bank moet op basis van een adequate beoordeling ‘voldoende zekerheid’ hebben dat de belegger over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring beschikt met betrekking tot de te verlenen beleggingsdiensten, -activiteiten of nevendiensten. Tevens moet de belegger naar het oordeel van de bank zelf beleggingsbeslissingen kunnen nemen en de daaraan verbonden risico’s kunnen inschatten. De belegger wordt geacht over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring te beschikken wanneer hij voldoet aan twee van de drie kwantitatieve criteria van art. 4:18 c lid 2 Wft. 280 Blijkens dit artikel kan het beroep van de (niet-professionele) belegger een relevante factor zijn.281 De opt up- en opt down-mogelijkheid vergt van de bank extra onderzoek om te kunnen vaststellen of de cliënt aan de gestelde voorwaarden voldoet.282 De bank dient een adequate beoordeling te maken van de deskundigheid, ervaring en kennis van de cliënt ter zake de aard van de dienstverlening en moet een redelijke zekerheid hebben dat de cliënt in staat is zelf beleggingsbeslissingen te nemen waarbij hij de risico’s daarvan kan inschatten.283 Volgens de wetgever moet de niet-professionele belegger – naast de genoemde kwantitatieve voorwaarden – ook aan kwalitatieve voorwaarden voldoen.284 Dit lijkt volgens Broekhuizen ook duidelijk uit de MiFID te volgen.285 In bijlage II, Deel II van de MiFID wordt namelijk verwoord dat, hoewel een niet-professionele belegger kan worden aangemerkt als professioneel, dit niet betekent dat de bank ervan uit mag gaan dat de cliënt evenveel kennis en ervaring heeft als een professionele cliënt.286 Echter blijft de vraag bestaan wanneer aan de kwalitatieve criteria is voldaan. Mogelijkerwijs impliceert het voldoen aan (twee van de drie) kwantitatieve criteria dat tevens aan de kwalitatieve criteria is voldaan.287 Een professionele belegger die zichzelf niet in staat acht de risico’s adequaat in te schatten kan verzoeken om een hoger beschermingsniveau.288 De bank hoeft echter niet in te stemmen met Art. 4:18c lid 1 Wft. De Belegger wordt geacht over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring te beschikken wanneer hij voldoet aan twee van de drie kwantitatieve criteria van art. 4:18 c lid 2 Wft:1) tijdens de voorafgaande vier kwartalen heeft de cliënt op de desbetreffende markt per kwartaal gemiddeld tien transacties van significante omvang verricht; 2) de omvang van de portefeuille financiële instrumenten en deposito’s in geld van de nietprofessionele belegger is groter dan € 500 000; of 3) de niet-professionele belegger is gedurende ten minste een jaar werkzaam of werkzaam geweest in de financiële sector, waar hij een beroep uitoefent of heeft uitgeoefend waarbij kennis van de beoogde beleggingsdiensten, beleggingsactiviteiten of nevendiensten vereist is of was. 281 Zie vorige voetnoot onder 3). 282 Bierens 2010 283 bijlage II deel II van de MiFID-richtlijn 284 Kamerstukken II, 31086, nr. 3, p. 116 285 Broekhuizen 2008, p. 321 286 bijlage II deel II van de MiFID, zie ook Van Helden 2007, p. 137. 287 Broekhuizen 2008, p. 322. Ik zou menen dat dit in beginsel juist is, maar dat naar de omstandigheden van het geval moet worden gekeken en dat kan blijken dat de cliënt toch onvoldoende kennis, deskundigheid en ervaring heeft, zodat deze niet als professionele belegger mag c.q. had mogen worden aangemerkt. Dit vormt dan feitelijk de civielrechtelijke toets die de rechter maakt. 288 Bijlage II bij de MiFID 280 57 zodanig verzoek van de belegger.289 Het is echter de vraag of een bank er verstandig aan doet een dergelijk verzoek af te wijzen, met het oog op mogelijke aansprakelijkheidsprocedures wegens onterechte een afwijzing van een opt-down verzoek.290 Vooraf dient de bank de belegger te informeren over de opt-up dan wel upt-down mogelijkheid en het bijbehorende lagere of hogere beschermingsniveau.291 Tevens moet de bank een nietprofessionele belegger die opteert om als professionele belegger te worden behandeld, wel waarschuwen dat een lager beschermingsniveau geldt.292 De cliënt moet een schriftelijke overeenkomst met de bank aangaan om als professionele belegger te worden behandeld.293 Daarnaast moet de cliënt schriftelijk bevestigen dat hij zich bewust is van de gevolgen van het lagere beschermingsniveau.294 Het is evenwel de vraag of dit altijd voldoende is om aansprakelijkheid af te weren. Recent is een arrest gewezen waarbij een particuliere cliënt in een vrijwaringverklaring uitdrukkelijk afstand deed van de bescherming die voortvloeit uit de bijzondere zorgplicht van banken, waartegen hij later een verklaring voor recht vorderde dat deze vrijwaringverklaring nietig of vernietigbaar zou zijn, gelet op het dwingende karakter van de publiekrechtelijke bepalingen over margintekorten. De Hoge Raad oordeelde hier dat van de bescherming van art. 28 leden 3 en 4 NR 1999 door de cliënt geen afstand gedaan kan worden, wat betekent dat de bank de 58 verplichtingen moet naleven zelfs als dat tegen de wens van de cliënt in gaat, maar dat wél afgezien kan worden van de vorderingen die de cliënt kan hebben wegens niet naleven van die bepalingen.295 Als een bank niet aan deze informatie- en waarschuwingsplicht voldoet, zal zij in beginsel onrechtmatig handelen en zal een verweer dat is gericht op de professionele status van de cliënt weinig kans van slagen hebben.296 In civielrechtelijke zin bestaat dan het risico dat een belegger zich beroept op een onterechte honorering van zijn opt-up verzoek.297 Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 116 Analoog te redeneren aan het mogelijke risico van een bank voor een onterechte honorering van een opt up verzoek. Broekhuizen en Silverentand 2006, p. 282, GS Toezicht Financiële Markten, art. 4:18c Wft, aant. 8 291 Art. 4:18a lid 2 Wft 292 Art. 49b sub a Bgfo 293 Bijlage II bij de MiFID 294 Bijlage II bij de MiFID en art. 49b Bgfo. Dat echter het tekenen van een verklaring “dat men zich bewust is van de gevolgen van een lager beschermingsniveau” waarschijnlijk niet voldoende is, is te volgen uit HR 3 februari 2012, NJ 2012/95, LJN BU4914, JOR 2012/116 (Rabobank/A). 295 HR 8 februari 2013, NJ 2013/104, r.o. 3.4.2. Door van Luyn en Du Perron werd eerder al gesteld dat van de marginverplichting geen afstand kon worden gedaan, hoewel dit door Rechtbank Amsterdam wel als een mogelijkheid werd gezien. Volg Van Luyn en du Perron 2004, p. 122 en Rb. Amsterdam 28 april 1999, JOR 1999/149 m.nt. C.M. Grundmann-van de Krol. 296 Neering 2013, p. 373-422 297 Broekhuizen en Silverentand 2006, p. 282, GS Toezicht Financiële Markten, artikel 4:18c Wft, aant. 8 289 290 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 4.3.4 Informatieverstrekking: de ‘maatman’ De algemene gedragsregel voor de verstrekking van informatie, neergelegd in art. 4:19 Wft, geldt ten aanzien van alle cliënten of potentiële cliënten.298 Dat betekent dat dit ook voor zakelijke cliënten geldt.299 Aan hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie, moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn.300 Uit de parlementaire geschiedenis van de Wft blijkt dat informatie in gestandaardiseerde vorm mag worden verstrekt en de bank daarbij een kennisniveau van de gemiddelde belegger of consument (of anders gezegd: maatman) mag aannemen.301 De cliënt moet met de informatie ‘redelijkerwijs’ in staat worden gesteld om de aard en risico’s van de beleggingsdienst te begrijpen, zodat hij met kennis van zaken beleggingsbeslissingen kan nemen.302 Evenwel neemt dit niet weg dat een bank die het vermoeden heeft dat de geadresseerde consument niet in staat is een afgewogen beslissing te nemen, wellicht niet kan volstaan met enkel informatieverstrekking in gestandaardiseerde vorm.303 Van Eersel en Roth maken uit de parlementaire geschiedenis op dat de bank kennelijk zelf moet uitmaken wie of wat de gemiddelde cliënt is.304 Uitgangspunt van de maatman is dat deze bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen en nagaat of het financiële product, gelet op de kenmerken en risico’s van het product, wel geschikt voor hem is.305 Daarbij mag de bank uitgaan van een eigen verantwoordelijkheid van de cliënt in die zin dat hij zelf in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen. De bank moet informatie wel toesnijden op de aard van het financiële product. Naarmate een product of dienst complexer of risicovoller is, kan immers van de gemiddelde belegger minder inzicht of kennis worden verwacht.306 Tevens moet de bank ervoor zorgen dat, indien zij zich op een bepaalde doelgroep richt, de informatie voor deze specifieke doelgroep begrijpelijk is.307 Dit betekent ook dat wanneer de bank zich richt op een grote groep particulieren, zij rekening moet houden met het feit dat er zich in die groep mensen bevinden van wie minder begripsvermogen GS Toezicht Financiële Markten, artikel 4:19 Wft, aant. 7.1 Van Dijk en Van der Woude 2009, p. 80 300 Art. 4;19 lid 2 Wft 301 Asser/Clausing & Wansink 5-VI 2007 , nr. 101, Cortenraad 2012, Volg ook HR 30 mei 2008, NJ 2010/622 ; HR 5 juni 2009, NJ 2012/182 en 184 en HR 27 november 2009, RF 2010/13 , JOR 2010/43. 302 Artikel 19 lid 3 MiFID, Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 120, Grundmann-van de Krol 2010, p. 557 303 Zie bijv. de redenering van Cortenraad: Cortenraad 2012, De rechtspraak heeft dit ook uitgewezen, privaatrechtelijke normen kunnen verder reiken dan publiekrechtelijke zorgplichten, zie voorgaande hoofdstukken. 304 Van Eersel en Roth 2008, p. 104, Vierde Nota van Wijziging Wft. De maatstaf van gemiddelde cliënt heeft in de jurisprudentie wel een meer duidelijke invulling gekregen. 305 Kamerstukken II 2005/2006, 29708, nr. 19 (Nota van Wijziging), p. 321, Van der Leeuw/Ris 2009, p. 629-630 306 Uitzondering op de regel dat van een maatman-belegger mag worden uitgegaan bij de verstrekking van bepaalde informatie, is in geval van advies of vermogensbeheer. Dan moet de bank de informatie afstemmen op de individuele kenmerken van de belegger. 307 Kamerstukken II 2005-2006, 29 708, nr. 19, p. 509, Van Eersel en Roth 2008, p. 105 298 299 59 mag worden verwacht.308 Omgekeerd meent van Baalen dat ook geredeneerd kan worden dat, wanneer een bank zich juist richt op cliënten die meer kennis of deskundigheid hebben, daarmee ook rekening gehouden mag worden.309 De AFM verstaat onder ‘duidelijke en niet-misleidende informatie’ dat de informatie de consument niet op het verkeerde been zet en gemakkelijk inzicht geeft in de relevante kenmerken van het product. Daarbij geldt dat de informatie voor de consument onder meer vindbaar, begrijpelijk moet zijn voor de betreffende doelgroep.310 De onderwerpen van de te verstrekken informatie verschillen wel naar gelang de cliënt al dan niet als professionele belegger heeft te gelden.311 Voor niet-professionele beleggers moet onder meer een algemene beschrijving van de aard en risico’s van financiële instrumenten worden verstrekt die gedetailleerd genoeg is om de niet-professionele belegger in staat te stellen een beleggingsbeslissing te nemen.312 De wijze van beschrijving is al naar gelang dit van belang is voor het soort instrument en het kennisniveau van de (niet-professionele) cliënt.313 Voor professionele beleggers geldt dat een beschrijving moet worden gegeven van de aard en risico’s van financiële instrumenten die gedetailleerd genoeg is om de professionele belegger in staat te stellen tot het nemen van een beleggingsbeslissing.314 Daarbij mag de bank er rekening mee houden dat sprake is van een professionele belegger en geldt dat de informatieplichten minder 60 streng zijn.315 Volgens Pijls mag de informatieverstrekking aan professionele beleggers worden toegespitst op de veronderstelde deskundigheid en ervaring van de – gemiddelde- professionele belegger.316 Bij het sluiten van een cliëntovereenkomst moet de bank ook informatie verschaffen, waaronder een verklaring van de cliënt dat deze kennis heeft genomen van de verstrekte informatie en dat hij zich bewust is van de risico’s van de belegging/de producten.317 In de jurisprudentie is evenwel aan de orde geweest dat het tekenen van een dergelijke verklaring niet voldoende is. Het gaat om de daadwerkelijke bewustheid van de risico’s.318 Van Baalen 2006-1, p. 77 Van Baalen 2006-1, p. 77. Dit volgt ook uit de nader te bespreken rechtspraak over deskundige particuliere dan wel zakelijke beleggers. 310 Beleidsregel Informatieverstrekking, versie september 2013, p. 7, www.afm.nl 311 Art. 58a-58e juncto art. 59 BGfo Wft regelt de informatieregels voor niet-professionele beleggers en art. 58f BGfo Wft is van toepassing op de professionele belegger. 312 Art. 58c lid a Bgfo, Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 120 313 Zie de toelichting bij art. 58c BGfo Wft (Staatsblad 2007/407, p. 87) 314 Art. 58f lid 1 Bgfo 315 Zie de toelichting bij art. 58f BGfo Wft (Staatsblad 2007/407, p. 91) 316 Pijls 2011, paragraaf 3.2.2 317 Art. 168 lid 1 sub h BGfo, Van Eersel en Roth 2008, p 109 318 HR 3 februari 2012, NJ 2012/95, LJN BU4914, JOR 2012/116 (Rabobank/A). Zie hierover paragraaf 2.5.5 van hoofdstuk 3. Er kan ook wellicht discussie bestaan over de vraag welke concrete informatie is verstrekt. , Van Eersel en Roth 2008, p 109 308 309 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 4.3.5 Know your curstomer: toets van geschiktheid en passendheid Waar men bij informatieverstrekking uit mag gaan van de maatman-belegger, is het “know your customer”-beginsel juist bedoeld om het advies te kunnen afstemmen op de behoeften en wensen van de individuele belegger.319 Wanneer een bank adviseert of individueel vermogen beheert, dient zij informatie van de cliënt in te winnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor de beleggingsdienst.320 Het advies of de wijze van vermogensbeheer dient vervolgens te worden gebaseerd op de ingewonnen informatie.321 Art. 4:23 Wft geeft daarmee een tweetal fasen weer: de fase van onderzoek en de geschiktheidstoets.322 De know-your-customer regel verplicht banken kortgezegd om een cliëntenprofiel op te stellen en op basis daarvan te bepalen welke instrumenten geschikt of passend zijn.323 Voor andere beleggingsdiensten dan advies of vermogensbeheer gelden de know-your-customer regels van art. 4:24 Wft, wat een passenheidstoets inhoudt:324 deze passendheidstoets gaat minder ver dan de geschiktheidstoets van art. 4:23 Wft gelet op de informatie over de cliënt die moet worden ingewonnen.325. Bij een passendheidstoets hoeft alleen informatie te worden ingewonnen over de kennis en ervaring van de cliënt.326 Art. 80c lid 1 BGfo Wft geeft een nader voorschrift over de informatie over de kennis en ervaring van de cliënt.327 Van belang is de opleiding en het (vroegere) beroep van de cliënt.328 Blijkens de toelichting bij artikel 80c BGfo Wft vormt dit een indicatie dat de cliënt over kennis en ervaring op het gebied van beleggingen beschikt.329 Dat wil echter niet zeggen dat een bank niet uit de opgevraagde informatie kan constateren dat de cliënt kennis en ervaring heeft zonder dat hij een 319Pijls 2011, paragraaf 3.2.3, Smeele en Verburgh 2011, hoofdstuk 8 4:23 lid 1 Wft. Voor andere beleggingsdiensten gelden de know-your-customer regels van art. 4:24 Wft. Dit is de passenheidstoets, zie Grundmann-van de Krol 2010, p. 566. Het verdient een opmerking dat de verplichting uit art. 4:23 Wft ook worden beheerst door het BW, de cliënt mag erop vertrouwen dat een aanbeveling wordt gebaseerd op een gedegen analyse van de omstandigheden en behoeften van de cliënt (vgl. Kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, p. 49 en Kamerstukken II 2005-2006, 29 708, nr. 19, p. 317) 321 Art. 4:23 lid 2 Wft 322 Broekhuizen en Rank 2010, p. 439 323 Colaert 2013-1, p. 11 324 Grundmann-van de Krol 2010, p. 566 325 Colaert spreekt in dit kader van een beperktere ‘passendheidsbeoordeling’ zie Colaert 2013-1, p. 15 326 Silverentand en Sprecher 2012, p. 142 327 Broekhuizen en Rank 2010, p. 439. Art. 80c lid 1 BGfo Wft geeft weer welke informatie over de kennis en ervaring van de cliënt ingewonnen moet worden: a) het soort beleggingsdiensten en financiële instrumenten waarmee de cliënt vertrouwd is; b) de aard, het volume en de frequentie van de transacties in financiële instrumenten van de cliënt en de periode waarin deze zijn verricht; en c) de opleiding en het beroep of, voor zover relevant, het vroegere beroep of de vroegere beroepen van de cliënt. 328 Inmiddels is hierover duidelijkheid. Voor de MiFID bestond er nog onduidelijkheid over de vraag of beroepskennis of -ervaring van een niet-professionele belegger de belegger kan worden tegengeworpen. Zie KCD 9 augustus 2005, nr. 156 en KCD 10 januari 2007, nr. 1. In de eerstgenoemde uitspraak werd gesteld dat de niet-professionele belegger beroepsmatig dagelijks bezig was risico-inschattingen te maken en uit de contacten met de betrokken medewerkers zou duidelijk blijken dat klager een “navenante kennis” had van de beleggingsmaterie. 329 Toelichting bij artikel 80c lid 1 BGfo Wft (Staatsblad 2007/407, p. 102) 320 Art. 61 opleiding heeft gevolgd of werkzaam is (geweest) op het gebied van beleggingen.330 Sinds de implementatie van de MiFID bestaat er voor de bank een plicht om te vragen naar het beroep van de cliënt en welke kennis hij daar opgedaan heeft. Vervolgens moet dit verwerkt worden in het cliëntenprofiel en dient het ter beoordeling van de passendheids- of geschiktheidstoets.331 De know-your-customer regels zijn minder zwaar in de relatie met een professionele belegger: de bank mag ten aanzien van de professionele belegger veronderstellen dat de cliënt voor wie de bank een beleggingsdienst verricht over de nodige kennis en ervaring beschikt.332 Wel moet de bank informatie opvragen om inzicht te krijgen in de beleggingsdoelstellingen van de cliënt en of de cliënt de beleggingsrisico’s financieel kan dragen. In het geval van het verlenen van beleggingsadvies aan een professionele cliënt, mag de bank er in veel gevallen van uitgaan dat de cliënt alle met zijn beleggingsdoelstellingen samenhangende beleggingsrisico’s financieel kan dragen.333 Een wijziging ten aanzien van de know-your-customer regels heeft betrekking op execution only diensten die worden verleend aan professionele beleggers. De bestaande regel dat aangenomen wordt dat de professionele belegger over de vereiste kennis en ervaring beschikt334, zou worden beperkt of laten vallen, wat betekent dat ook bij professionele beleggers onder omstandigheden de kennis en ervaring getoetst moet worden.335 62 4.3.6 De waarschuwingsplicht Indien een bank van oordeel is dat haar cliënt niet voldoende kennis en ervaring heeft om de risico’s van een beleggingsdienst te begrijpen, dient zij deze op grond van art. 4:24 lid 2 Wft te waarschuwen. In principe is het aan de cliënt zelf of hij na een waarschuwing toch wil doorzetten.336 De waarschuwing mag, evenals informatieverstrekking, in gestandaardiseerde vorm geschieden.337 De waarschuwing moet wel dusdanig zijn dat de cliënt de risico’s begrijpt.338 Toelichting bij artikel 80c lid 1 BGfo Wft (Staatsblad 2007/407, p. 102). Vergelijk ook Gerechtshof Amsterdam, 24 mei 2007, JOR 2007/183 (paragraaf ,….. hoofdstuk …), Smeele en Verburgh 2011, hoofdstuk 8 331 Nagelkerke en Nijkamp 2007, p. 9-13. Banken zijn verplicht een profiel op te stellen en aan een belegger te koppelen. Vaak zijn dit standaardprofielen als defensief, gematigd, licht defensief, offensief of speculatief. Op basis van een profiel kan een belegger worden afgeraden om te beleggen. Zie ook Loonen 2008 332 Art. 35 lid 2 Uitvoeringsrichtlijn MiFID en art. 80a lid 5 Besluit Gedragstoezicht Wft 333 Art. 35 lid 2 Uitvoeringsrichtlijn MiFID. Op grond van deel 1 van bijlage II bij Richtlijn 2004/39/EG vallen hieronder 1) Entiteiten die een vergunning moeten hebben of gereglementeerd moeten zijn om op financiële markten actief te mogen zijn 2) bepaalde grote ondernemingen 3) Nationale en regionale overheden, overheidsorganen die de overheidsschuld beheren, centrale banken, internationale en supranationale instellingen en 4) andere institutionele beleggers wier belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten 334 Art. 4:24 Wft en art. 36 MiFID-uitvoeringsrichtlijn 335 Consultatiedocument Europese Commissie European Commission, Directorate General Internal Market and Services, 8 december 2010, Public Consultation Review of the Markets in Financial Instruments Directive, p. 61-63 Silverentand en Sprecher 2012, p. 143, Busch 2013-1, p. 183 336 Kamerstukken II 29 708, nr. 19, p. 514 337 Art. 4:24 lid 6 Wft. Er gelden bovendien geen vormvereisten voor de waarschuwing. GS Toezicht Financiële Markten, art. 4:24 Wft, aant. 9 338 Art. 19 lid 3 MiFID. 330 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen ’T Hart en Du Perron339 onderscheiden algemene en individualiserende waarschuwingen. De laatste categorie omvat waarschuwingsplichten gericht op de specifieke persoon, die door het verstrekken van informatie de inhoud en vorm van de waarschuwing nader bepaalt.340 De rechtspraak lijkt op dit punt echter een andere, verdergaande, koers te volgen.341 In Fortis/Bourgonje kwam de Hoge Raad al tot het oordeel dat de bijzondere zorgplicht van een bank kan inhouden dat zij haar cliënt uitdrukkelijk en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen te waarschuwen voor de risico’s die genomen worden.342 De strekking van de waarschuwingsplicht is volgens de Hoge Raad dat de bank zich ervan dient te vergewissen dat de cliënt zich daadwerkelijk bewust is van de risico’s en wat de gevolgen zijn bij verwezenlijking van de risico’s. Zo is het ondertekenen van een verklaring dat de cliënt zich “van de risico’s ten volle bewust te zijn” daarvoor niet voldoende.343 Ook met een standaardwaarschuwing in een brochure kan niet worden volstaan, zo oordeelde het Hof ’s-Hertogenbosch recent nog.344 Busch meent dat banken er, gelet op de onduidelijkheid aan het voldoen aan de waarschuwingsplicht, in sommige gevallen beter aan zouden doen om in plaats van te waarschuwen, een transactie te weigeren.345 4.4 | De hoedanigheid van partijen in de privaatrechtelijke zorgplicht 4.4.1 Opdrachtgever vs. opdrachtnemer In de relatie met een cliënt handelt de bank in de rol van opdrachtnemer.346 De overeenkomst van opdracht is, meer dan een gewone overeenkomst, gericht op de belangen van de opdrachtgever en wordt in de meeste gevallen gekenmerkt door een grotere deskundigheid bij de opdrachtnemer.347 Hiermee is de hoedanigheid van partijen reeds verdisconteerd in de norm. Voor de mate van in acht te nemen zorg, wordt ten aanzien van de opdrachtnemer de hypothetische maatstaf van “maatman” gebruikt.348 Dit heeft te maken met het niveau van bekwaamheid en inzet die de opdrachtgever (cliënt) mag verwachten.349 De opdrachtnemer ’t Hart en Du Perron 2006, Zie ook Van Boom e.a. 2007, p. 78 Algemene waarschuwingen worden bijvoorbeeld vervat door middel van de financiële bijsluiter, het prospectus, etc. 341 Cherednychenko 2012, p. 232, Busch 2012-2, p. 758 342 HR 24 december 2010, LJN BO1799, NJ 2011/251 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai 343 HR 3 februari 2012, LJN BU4914, r.o. 3.6.2 344 Hof ’s-Hertogenbosch 15april2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052 345 Busch 2012-2, p. 758 346 Art. 7:400 e.v. BW. Zie het vorige hoofdstuk. 347 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) , nr. 18 en 20, 23 348 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) , nr. 18 en 20, 23. In een voorkomend geval dat de dienstverlener niet de kennis en ervaring van de ‘maatman’ bezit, of met andere woorden een gebrek aan kennis of ervaring heeft, komt dit voor eigen rekening. Hij moet immers de zorg van een goed dienstverlener verlenen, zie Barendrecht en Van den Akker 1999, p. 107 349 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) , nr. 94 339 340 63 moet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan.350 Dit betekent dus niet dat naar objectieve maatstaven het best mogelijke advies gegeven moet worden, maar of het advies, naar objectieve maatstaven, in redelijkheid kon worden gegeven.351 De bank wordt bij haar dienstverlening beschouwd als een beroepsbeoefenaar, een bijzondere categorie opdrachtnemers.352 Hoewel banken niet onder de begripsbepaling van de gereglementeerde beroepen zoals die van advocaten, notarissen en accountants vallen, gelden de bijzondere zorgplichten evenzeer voor banken en is er sprake van beroepsregulering.353 De bijzondere positie die gereglementeerde beroepen innemen, wordt gerechtvaardigd door de bijzondere vertrouwenspositie die zij in het maatschappelijk verkeer innemen. 354 Banken spelen een essentiële rol in de maatschappij voor het financiële bestel en het is van belang dat het publiek de banken vertrouwt. Deze vertrouwensfunctie en maatschappelijk belang van de bank maakt dat deze beroepsgroep van beroepen in het algemeen verschilt.355 In het bijzonder door de nutsfunctie die zij vervullen, onderscheiden zij zich in hun maatschappelijke functie van andere ondernemingen.356 Banken richten zich over het algemeen op het mogelijk maken van betalingsverkeer, sparen en het verstrekken van kredieten ten aanzien van particulieren.357 De contractspartij van een bank kwalificeert, analoog aan het voorgaande, als opdrachtgever.358 64 A-contrario aan de hoedanigheid van de bank als opdrachtgever, wordt verondersteld dat de opdrachtgever veelal over minder deskundigheid beschikt ten aanzien van een specifiek gebied.359 De persoon van de opdrachtgever is een factor die mede bepaalt wat van de opdrachtnemer als goed opdrachtnemer gevergd wordt.360 In het algemeen schakelt de opdrachtgever een opdrachtnemer in teneinde de deskundigheid van de opdrachtnemer in te HR 9 juni 2000, NJ 2000/460 Van Baalen 2006, p. 126. In Rb. Rotterdam 9 juni 2011, LJN BQ8039 (Inhout) werd (onder meer) een product geadviseerd zonder informatie in te winnen en werd bij onduidelijkheden onvoldoende doorgevraagd. 352 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV), nr. 23 en 64 353 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV), nr. 64. Hoewel dit niet binnen de scope van dit onderzoek valt, toch een kleine opmerking hierover: De beroepsregulering voor banken uit zich via de Wft bijvoorbeeld in deskundigheidseisen voor de personen die het dagelijks beleid bepalen en vakbekwaamheidseisen voor werknemers die zich bezighouden met het verlenen van financiële diensten (art. 4:9 lid 1 en 2 Wft), zie ook Huizink en Schoenmaker 2009, p. 170. Vanaf 1 januari 2014 gelden overigens nieuwe vakbekwaamheidseisen, waaronder in sommige gevallen een diplomaplicht. zie AFM, ‘Nieuwe vakbekwaamheidseisen per 1 januari 2014’. Een ander voorbeeld van de regulering van de bankensector is de vergunningplicht, en denkt u bovendien aan de eisen voor betrouwbaarheid en integriteit van art. 4:11 Wft. 354 Voor banken: Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) , nr. 66. Vgl ten aanzien van advocaten en notarissen bijvoorbeeld HR 13 juni 2003, NJ 2004, 196 355 Tjong Tjin Tai 2007, p. 174 356 Rapport Maas, Naar herstel van vertrouwen, Adviescommissie toekomst banken, NVB P.21 357 Over de rol van banken in het maatschappelijk verkeer, zie ook uitgebreid Tjong Tjin Tai 2007 p. 178-179 358 Art. 7:400 BW 359 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) , nr. 18 en 20, 23 360 Parl. gesch. Inv., blz. 323; Asser/Kortmann, De Leede & Thunnissen (5-III), nr. 58 en 60; Van Dam (red.), in: GS Bijzondere overeenkomsten, artikel 401 Boek 7 BW, aant. 1 350 351 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen zetten ter behartiging van zijn belangen, waartoe hij vanwege zijn ondeskundigheid niet in staat zal zijn. 361 Barendrecht en Van den Akker achten kennis en deskundigheid van de opdrachtgever van belang voor het aannemen van een informatieplicht, maar benadrukken dat het vooral gaat om de vraag of de opdrachtgever van de informatie op de hoogte was.362 Het algemene kennisniveau363 van de opdrachtgever zou niet van belang zijn voor het bestaan van de informatieplicht, maar kan wel bepalen of het aannemelijk is dat deze de verstrekte informatie begrijpt.364 Is er sprake van deskundige bijstand, dan moet de opdrachtnemer (dienstverlener) er wel voor zorgen dat hij gerechtvaardigd mag vertrouwen op de overdracht van informatie aan de opdrachtgever door de deskundige derde die bijstand geeft.365 4.4.2 De hoedanigheid van partijen in de jurisprudentie De hoedanigheid van partijen speelt bij uitstek bij de vraag naar de omvang van de bijzondere zorgplicht. De omvang van de zorgplicht hangt immers volgens vaste rechtspraak af van de omstandigheden van het geval, waaronder de eventuele deskundigheid van de cliënt, dienst inkomens- en vermogenspositie.366 Maar ook in de vestigingsfase speelt de hoedanigheid van partijen een rol, namelijk in de verhouding tussen partijen als rechtvaardiging om een bijzondere zorgplicht aan te nemen. In de volgende paragrafen wordt dit nader uitgewerkt. De positie van partijen: een verschil in deskundigheid De rechtsverhouding van de partijen, die wordt gekenmerkt door een deskundige bank die tegenover een vaak niet deskundige cliënt staat, wordt van belang geacht voor het aannemen van een zorgplicht voor de bank.367 De Hoge Raad onderstreept in ABN AMRO/Hendriks het belang van de rol die de bank in het maatschappelijk verkeer vervult.368 Bovendien wordt de hoedanigheid van partijen genoemd369: “Wat het hof gedaan heeft, is letten op de positie van partijen. In casu is sprake van een bank-cliënt verhouding, die gekenmerkt wordt door vertrouwelijkheid, door een verschil Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) , nr. 23a Barendrecht en Van den Akker 1999, p. 151 e.v. Het is immers weinig zinvol te noemen als een dienstverlener iets vertelt wat de ander al weet. 363 Hieronder verstaan Barendrecht en Van den Akker: opleiding, achtergrond, leeftijd, begripsvermogen en ervaring. 364 Barendrecht en Van den Akker 1999, p. 154-155 365 Barendrecht en Van den Akker 1999,p. 153 366 Zie o.a. HR 24 december 2010, LJN BO1799 , NJ 2011/251 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai en HR 3 februari 2012, LJN BU4914 , NJ 2012/95 367 Dit volgt bovendien uit de aard van de overeenkomst en de strekking van de zorgplicht van een goed opdrachtnemer ex art. 7:401 BW, zie de vorige paragraaf. 368 HR 29 september 1995, NJ 1998, 81 (ABN AMRO/Hendriks) 369 HR 29 september 1995, NJ 1998, 81 (ABN AMRO/Hendriks), onderdeel III. Zie ook onderdeel II 361 362 65 in deskundigheid […] en door de contractuele plicht van de bank naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening te houden.“ De aard van de rechtsverhouding is voorts van belang voor de onderzoeks- of klachtplicht aan de zijde van de belegger. In een kort hierna gewezen arrest heeft de Hoge Raad bovendien het verschil in hoedanigheid tussen de ondernemer en particulier benoemd om de zorgplicht van de bank in te vullen370: “Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft het oordeel van het Hof, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat de Bank cliënte aan haar opdracht mag houden, ook niet indien met cliënte ervan wordt uitgegaan dat een bijzondere zorgvuldigheidsverplichting van de Bank jegens haar bestaat, nu deze zorgvuldigheidsverplichting niet meebrengt dat de Bank, na de door haar gemaakte fout, niet aan cliënte, die niet een particuliere cliënt maar een zakelijke relatie van haar was, de vraag zou mogen voorleggen of zij instemde met debitering van haar rekening. […] In het bijzonder behoefde het Hof zich niet van zijn oordeel te laten weerhouden door de omstandigheid dat de cliënte, naar de Bank wist, verwachtte een tegenprestatie van het bedrijf te ontvangen, en deze verwachting niet is uitgekomen.” 66 Hartkamp gaat in zijn conclusie bij het arrest371 in op de aard van het zakenleven en neigt er net als het Hof naar dat de risico’s bij de zakelijke relatie dienen te blijven. De bank heeft dan wel een fout gemaakt, maar de ondernemer heeft door een bepaalde verwachting te hebben (die niet bleek uit te komen) een zakelijke misrekening gemaakt. De bank In de rechtspraak vormt de functie van de bank een rechtvaardiging om een bijzondere zorgplicht aan te nemen jegens haar cliënten. Vooral in de handel in opties is de bank tot een bijzondere zorgplicht gehouden doordat de bank als bij uitstek professioneel en deskundig op dit terrein is.372 In het kader van borgtocht spreekt de Hoge Raad van de bank als professioneel kredietverlener.373 In het arrest Mees Pierson/Ten bos formuleert de Hoge Raad voor het eerst de regel dat de maatschappelijke functie van de bank in het algemeen een bijzondere zorgplicht met zich meebrengt.374 De overweging van het hof omtrent de maatschappelijke functie baseert hij op de HR 30 juni 2000, NJ 2000, 536. Hoewel dit arrest niet over beleggingsdienstverlening maar over ongerechtvaardigde verrijking gaat, zijn de overwegingen over het verschil in partijhoedanigheden wel relevant. 371 Conclusie A-G Hartkamp bij HR 30 juni 2000, NJ 2000, 536, par. 9. 372 HR mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars). 373 HR 1 juni 1990, NJ 1991/759 m.nt. CJHB (Van Lanschot/Bink) 374 HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bos) 370 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen vertrouwenspositie en deskundigheid van banken op het gebied van vermogensbeheer.375 In de optiehandel arresten die voorafgaand aan dit arrest waren gewezen, legde de Hoge Raad altijd een koppeling met de grote risico’s die een belegger met optiehandel kan lopen.376 Uit het Mees Pierson/Ten Bos arrest kan tevens worden afgeleid dat de hoedanigheid van de bank meebrengt dat ook jegens derden meer zorg wordt verwacht van een bank dan van een andere partij. Du Perron heeft in zijn dissertatie reeds een invloed bemerkt van de hoedanigheid van een contractspartij op de mate van zorg die jegens derden verschuldigd is.377 Dit kan bijvoorbeeld reeds het geval zijn indien een partij beroeps- of bedrijfsmatig handelt en om die reden vertrouwen wekt bij derden over de kwaliteit van een prestatie. Ten aanzien van de bank vormt het vertrouwen die derden in deze partij mogen stellen de grondslag om een bijzondere zorgplicht aan te nemen.378 Particuliere belegger In het eerste optiehandel arrest wordt de hoedanigheid van de belegger nog niet meegenomen voor de beantwoording van de vraag of de bank wanprestatie heeft gepleegd jegens de cliënt. Wel geeft Van der Grinten in zijn noot bij dit arrest een visie hieromtrent dat een bank duidelijke voorlichting moet geven over de risico’s van opties als de cliënt niet een financieel expert is en dat de cliënt deze voorlichting goed moet hebben begrepen.379 Uit de onderhavige casus bleek niet dat de cliënt onvoldoende was voorgelicht en de risico’s niet begreep. In de hierop volgende optiehandelarresten wordt steeds gesproken van een bijzondere zorgplicht die op de bank (vooral) tegenover particuliere, niet professionele cliënten rust, waarbij de omstandigheid meespeelt dat de belegger bij opties zeer hoge risico’s kan lopen.380 Hierna spreekt de Hoge Raad in haar (optiehandel)arresten steeds enkel van particuliere cliënten.381 In Van Zuylen/Rabobank oordeelde de Hoge Raad dat een bank in beginsel in strijd met haar zorgplicht handelt, indien zij bij het bestaan van margintekorten uitvoering geeft aan een opdracht tot het schrijven van opties, ondanks een uitdrukkelijke wens van haar cliënt uitvoering te geven aan de order om zijn verliezen pogen te beperken.382 Dit volgt uit de strekking van de op de bank als professionele en op het terrein van optiehandel deskundige dienstverlener die haar particuliere cliënt tegen haar eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht moet beschermen. HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bos), r.o. 3.6.3 Noot S.C.J.J. Kortmann bij HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bos) 377 Du Perron 1999, nr. 343 378 Du Perron 1999 nr. 344 en 345 379 HR 13 november 1987, NJ 1988, 278 met conclusie A-G Mok (Haanstra/Rabobank) 380 HR 24 januari 1997, NJ 1997, 260 (D./ING), HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars), 381 Vgl. onder meer HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank), HR 11 juli 2003, NJ 2005/103(Van Zuylen/Rabobank) 382 HR 11 juli 2003, NJ 2005/103, r.o. 3.6.4 (Van Zuylen/Rabobank) 375 376 67 Niet alleen voor de vraag óf de bank een zorgplicht heeft, speelt de hoedanigheid van partijen een rol. Met name de vraag naar de omvang van de zorgplicht is relevant, waarbij het leerstuk van eigen schuld ruimte biedt om deskundigheid mee te wegen als relevante omstandigheid. Uit de strekking van de zorgplicht die de cliënt tegen haar eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht moet beschermen, leidt de Hoge Raad voor de toepassing van ‘eigen schuld’ op grond van art. 6:101 BW af dat: “fouten van de cliënt die uit die lichtvaardigheid of dat gebrek aan inzicht voortvloeien, in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde van de Bank waardoor deze in die zorgplicht is tekortgeschoten”.383 Uit de standaardarresten is te volgen dat enkel op grond van het feit dat de belegger de hoedanigheid van particulier heeft, er een bijzondere zorgplicht op de bank gelegd wordt. Middels het leerstuk van eigen schuld is er ruimte om fouten van de particuliere belegger mee te wegen in de omvang van de zorgplicht. 4.2.3 Factoren ten aanzien van (ervaring en) deskundigheid van de particuliere cliënt De reikwijdte van de zorgplicht wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, waarbij 68 ook de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij een rol kunnen spelen.384 Het gegeven dat de cliënt op het terrein ook (enige) deskundigheid bezit, kan naar het oordeel van de Hoge Raad wel van invloed zijn op de omvang van de zorgplicht, maar van relevante deskundigheid is nog geen sprake als cliënt enkel bekend is met optiehandel in het algemeen en de daaraan verbonden risico’s.385 In Rabobank/Everaars bijvoorbeeld beschikte Everaars volgens de bank over een grote mate van deskundigheid over optiehandel. Daarbij onderbouwde de bank haar standpunt door te stellen dat Everaars zeer frequent de bank bezocht, daar optiestrategieën besprak en zijn wil door wilde drijven. Dit was volgens de Hoge Raad onvoldoende. Van belang is de vraag of Everaars concreet inzicht had van de financiële risico’s die hij liep en of hij deze risico’s besefte. Het gebrek aan inzicht kon onder meer worden afgeleid uit het feit dat hij plaatwerker/lasser van beroep was en geen relevante opleiding had gehad gericht op de optiehandel.386 Van Baalen leidt uit dit arrest af dat het gaat om daadwerkelijke kennis van de werking van optiehandel om op professioneel niveau te kunnen deelnemen.387 HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 m.nt. C.J. van Zeben (Rabobank/Everaars), r.o. 3.3, HR 5 juni 2009, RvdW 2009, 683 (De Treek/Dexia, r.o. 4.16.2., Jansen 2010 384 Vgl o.a. HR 26 juni 1998, LJN ZC2686 (klundert/Rabo), HR 5 juni 2009, LJN BH2811, NJ 2012/183 (Levob/Bolle), r.o. 4.5.4 385 HR 11 juli 2003, NJ 2005, 103, JOR 2003, 199 (Kouwenberg/Rabobank) r.o. 3.6.4 386 HR mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars), vgl r.o. 4.4 ad a) in de uitspraak van het gerechtshof. 387 Van Baalen 2006, p. 427 383 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen In Klundert/Rabobank waren ook enkele verweren gericht op de deskundigheid van de beleggers. Door het Hof werd onder meer van belang geacht dat Van der Klundert en Lavrijsen zichzelf deskundig achtten op het gebied van optiehandel, rechtstreeks met de optietafel handelde, de Rabobank achteraf in kennis werd gesteld van optie-transacties en daardoor buitenspel werd gezet.388 Deskundigheid van de beleggers zou onder meer te volgen zijn uit het feit dat Van der Klundert lezingen en voorlichtingsavonden gaf, oprichter was van Volkseffectenplan BV i.o. en directeur van Volks-effecten-plan BVBA. De Hoge Raad casseerde echter het arrest van het Hof389. In de literatuur wordt uit de optiehandeluitspraken door diverse schrijvers afgeleid dat de Hoge Raad een categorisch beschermingsregime heeft willen creëren, zodat voor de deskundigheid van beleggers enkele ruimte is bij de vraag naar de eigen schuld ex art. 6:101 BW.390 Voor de vereiste deskundigheid, is een daarop gerichte opleiding een mogelijke factor.391 In het arrest Nabbe/Staalbankiers werd de belegger door de rechtbank beschouwd als ervaren belegger, omdat hij, hoewel niet werkzaam was geweest op het gebied van beleggingen, werkzaam was op een vooraanstaande positie in het bankwezen.392 Dit gegeven is echter in cassatie niet aan de orde gekomen, omdat de belegger per saldo een positief beleggingsresultaat had behaald en de bescherming niet zo ver gaat dat een belegger tegen elk koersverlies beschermd moet worden. In zijn conclusie bij dit arrest stelt de A-G dat voor de vraag welk deel van de schade kan worden toegerekend relevant is welk risico een belegger, die goed geïnformeerd en ter zake kundig is, kan en wil nemen.393 In Rabobank/Everaars kwam de (afwezigheid van een) relevante opleiding aan de orde: Het Hof leidde uit het feit dat Everaars geen “met het oog op de optiehandel relevante opleiding” had gehad, af dat hij onvoldoende inzicht had in de risico’s.394 Ook Rechtbank Amsterdam acht de opleiding van belang: zij hanteert HR 26 juni 1998, LJN ZC2686 (klundert/Rabo , R.o. 4.3 van het Hof De Hoge Raad oordeelt dat “het strikt houden van een cliënt aan zijn margeverplichting een aanzienlijk effectievere waarschuwing voor de door hem te lopen risico's levert dan veelvuldige en nadrukkelijke waarschuwingen waarvan de ernst twijfelachtig wordt omdat de bank aan de voortzetting van de optiehandel door de cliënt blijft meewerken ondanks — aanzienlijke en nagenoeg voortdurende — tekorten op de marginverplichting.” 390 Bijv. Van Rossum en Hellegers 2013, p. 76, Hartlief 2003, Jansen 2010, p. 623-633. 391 Zie ook M.R. Mok in zijn noot bij HR 4 december 2009, NJ 2010, 67 (Nabbe/Staalbankiers) 392 HR 4 december 2009, NJ 2010, 67 (Nabbe/Staalbankiers). Nabbe was lange tijd directeur geweest en was hij in die hoedanigheid onder meer verantwoordelijk voor bijzondere kredieten. 393 Conclusie A-G mr. Langemeijer HR 4 december 2009, NJ 2010, 67 (Nabbe/Staalbankiers) r.o. 3.9. Indien de bank de cliënt voldoende heeft geïnformeerd zal dit niet snel tot aansprakelijkheid van de bank leiden, zie Rb. ’sHertogenbosch, 9 november 2011 (LJN BU8194, JOR 2011, 371). Overigens was hier geen sprake van een particuliere belegger, maar een vastgoedontwikkelaar (B.V.) die geen kennis en ervaring had met swaps maar wel met financiële producten en contracten. Voor de vraag of de bank voldoende heeft geïnformeerd lijkt een relevante factor aldus de hoedanigheid van de partij te zijn. 394 Conclusie A-G Mok bij HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) 388 389 69 een kader voor de rechtspraak waarbinnen beleggingservaring, opleidingsniveau, vermogen en inkomen van de afnemer als indicatieve factoren zijn verwerkt.395 Het arrest Sluis/Dexia Bank van het Hof Amsterdam neemt ook de opleiding en ervaring in aanmerking en neemt geen causaal verband tussen zorgplicht en schade aan. De belegger had beleggingservaring, zowel met beleggen in effecten als met geleend geld, en hij was ook hoog opgeleid (jurist). Om die redenen werd niet aangenomen dat, indien er wél een risicoprofiel was opgesteld c.q. er een voldoende waarschuwing gegeven was, de belegger een andere beleggingskeuze gemaakt zou hebben.396 Bij de geschillencommissie speelt deskundigheid ook een belangrijke rol, zo niet een belangrijkere rol dan in de lijn die de Hoge Raad hanteert.397 Ook eigen schuld aan de zijde van de belegger lijkt eerder aangenomen te worden door de geschillencommissie.398 Naast deskundigheid laat de geschillencommissie ook ‘risicoaanvaarding’ een rol spelen.399 Van Baalen leidt uit de rechtspraak in ieder geval de volgende omstandigheden af die bepalend kunnen zijn ter vaststelling van de ervaring en deskundigheid: of de belegger de financiële markten volgt, hoeveel uitleg er aan de belegger gegeven is, of er advies gegeven is, welke opleiding is gevolgd en welke werkzaamheden de belegger doet, hoeveel ervaring een belegger heeft en met welke effecten en de vraag of de belegger eerder grote verliezen heeft geleden.400 Om deskundigheid of 70 ervaring vast te stellen spelen dus ook persoonlijke omstandigheden van de belegger.401 Vrij recent is een arrest gewezen waarbij de belegger manisch depressief en zijn gedrag ongezond was en speelde de omstandigheid dat hij vaak ‘in paniek raakte’ een rol. 402 4.3 | De professionele/zakelijke belegger 4.3.1 Niet-particuliere en professionele beleggers in de lagere jurisprudentie Thans is bij de Hoge Raad nog geen zaak aan de orde geweest over de bijzondere zorgplicht van banken jegens niet-particuliere beleggers, er wordt immer gesproken van een zorgplicht tegenover particuliere beleggers.403 Evenwel mag men niet direct ervan uitgaan dat er geen zorgplicht voor niet-particuliere beleggers zou gelden.404 Lagere rechtspraak is er wel, echter is HR 5 juni 2009, NJ 2012/182 (De Treek/ Dexia), r.o. 2.18 Gerechtshof Amsterdam, 24 mei 2007, JOR 2007/183 397 Van Baalen 2006, p. 432, deskundigheid zou eerder en meer impliciet aangenomen worden. Zie bijv. KCD nr. 156 d.d. 23-10-2003 398 Van Baalen 2006, p. 432-434 399 KCD nr. 113 d.d. 30-07-2003, KCD nr. 9 d.d. 16-01-2003. De Hoge Raad ziet dit echter niet als zelfstandig rechtsfiguur, maar laat het een onderdeel vormen van het leerstuk van ‘eigen schuld. 400 Van Baalen, p. 434 401 Over de persoonlijke omstandigheden, waarbij in het bijzonder emotie, meer in Hoofdstuk 6. 402 HR3 februari 2012, LJN BU4914, RF 2012/41, R,o. 29 (overweging Hof) 403 Zie ook Busch 2013-1 404 Vgl B.T.M. van der Wiel in zijn noot bij HR 8 februari 2013, JOR 2013/106, par. 25 en zijn verwijzing naar Busch 2013-1, Rutten 2012, p. 312-317 395 396 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen deze niet vrij eenvoudig te vinden. Opgemerkt zij hier dat er een verschil bestaat tussen een nietparticuliere en professionele belegger.405 Door het definitieverschil lijkt de bescherming van de Wft verder te gaan dan het BW, omdat ondernemers veelal kwalificeren als niet-professioneel, terwijl zij geen particuliere belegger zijn waarover de Hoge Raad spreekt in de civielrechtelijke rechtspraak.406 Van Baalen vraagt zich af wat de rechtvaardiging is van de vergaande bescherming van ondernemingen in het effectenrecht, vergeleken met het gemene privaatrecht.407 4.3.2 Met particulieren te vereenzelvigen vennootschap In de Save Haven zaak voerde de bank een verweer inhoudende dat haar zorgplicht zich niet uitstrekt tot beleggingsvennootschappen. De rechtbank oordeelde echter anders. De beleggingsvennootschappen, hier eenmans- en familie-BV’s, waren met particulieren te vereenzelvigen vennootschappen en hadden derhalve niet te gelden als professionele beleggers.408 Het enkele feit dat een vennootschap zich blijkens haar doelomschrijving (mede) bezig houdt met het op structurele basis doen van beleggingen, maakt dit niet anders. Dit maakt dat de zorgplicht voor banken tevens geldt ten opzichte van deze categorie vennootschappen. Voor particulieren die als stille vennoten in een Commanditaire Vennootschap deelnamen als kapitaalverschaffer om in effecten te beleggen, wordt niet deze bescherming geboden. De Hoge Raad heeft hierover overwogen dat een kapitaalverschaffer die in een CV deelneemt, kan worden geacht ondernemersrisico’s te aanvaarden, waaronder het risico dat zij bij een negatief bedrijfsresultaat nog aanvullend kapitaal zouden moeten verstrekken.409 Gezegd kan worden dat indien particulieren zich als ondernemer gedragen, ze ook als ondernemer behandeld worden en daardoor niet de bescherming genieten die ze als particulier toekomt.410 Uit het arrest is af te leiden dat het gaat om de vraag of sprake is van een bewustheid bij de belegger: indien er geen bewustzijn bestaat, is de belegger een gewone particulier en geen ondernemer, maar de beleggers in de Befra-zaak zijn juist bewust de CV aangegaan, waardoor zij als ondernemer hadden te gelden.411 4.3.3 Ondernemer als professionele belegger? In de (lagere) rechtspraak zijn de laatste tijd een aantal zaken aan de orde geweest waarbij ondernemingen die swaps hadden afgesloten en daar de nadelige contractuele gevolgen van Volg Van Baalen 2006, p. 122 Met uitzondering van grote ondernemingen die aan de omvangseisen van art. 1:1 Wft voldoen 407 Van Baalen 2006, p. 122. Zie verder paragraaf over eigen verantwoordelijkheid. 408 Rb Haarlem 30 mei 2012 LJN BW9858, r.o. 2.18 409 HR 8 april 2011, LJN BP4023, r.o. 3.4.3 en 3.4.4. Zie voorts conclusie Timmermans bij dit arrest, r.o. 3.3 410 Wenk bij HR 8 april 2011, LJN BP4023 411 Wenk bij HR 8 april 2011, LJN BP4023 405 406 71 ondervonden hebben, de betreffende bank gepoogd hebben aan te spreken wegens (vermeende) schending van hun zorgplicht.412 Rechtbank Dordrecht oordeelde dat het van belang is voor de bepaling of er een bijzondere zorgplicht geldt, of een partij in de uitoefening van zijn bedrijf een renteswap afsluit:413 “Bugro de renteswap heeft afgesloten in en ten behoeve van de uitoefening van haar bedrijf. Zij kan daarom niet als particulier worden beschouwd […] Rabobank had jegens Bugro daarom geen bijzondere zorgplicht.” Milder was rechtbank Rotterdam, die bepaalde dat een cliënt die in het kader van de uitoefening van zijn advocatenpraktijk een renteswap afsluit, weliswaar een meer dan gemiddeld besef van het belang van contracten mag worden verwacht, maar dat dit nog niet zegt dat hij als professionele partij moet worden aangemerkt.414 Rechtbank Amsterdam stelde voorop dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht met zich meebrengt tegenover hun cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding. Die zorgplicht gaat echter niet zo ver dat de bank, naast een informatieplicht, ook uit eigen beweging expliciet moet mededelen wat er in de informatie staat die aan de cliënt is verstrekt over de kosten van het vroegtijdig afwikkelen van een renteswap. Van de cliënt, een ondernemer die eerder 72 omvangrijke kredieten heeft afgesloten, mocht gelet op haar kennis en ervaring verwacht worden dat zij de verstrekte informatie aandachtig had gelezen voorafgaand aan het aangaan van de renteswap, en dat zij bij onduidelijkheden vragen zou hebben gesteld aan de bank.415 De aanwezig geachte kennis en professionaliteit speelt veelal een rol voor de vraag of de bank een informatieplicht heeft geschonden. Zo nam rechtbank Amsterdam in aanmerking dat de cliënt een ‘grote professionele organisatie met een eigen juridische afdeling’ was en dat de bank derhalve geen informatieplicht geschonden had.416 Ook Rechtbank ’s-Hertogenbosch achtte van belang dat de cliënt, hoewel geen ervaring en kennis had van het aangaan van swaps, als vastgoedontwikkelaar wel ervaring en kennis had van financiële producten en contracten.417 Ter zake van cliënten die ondernemer zijn, lijkt eerder een eigen onderzoeksplicht te worden aangenomen, de veronderstelde kennis in aanmerking genomen. Van een accountantsorganisatie mag bijvoorbeeld worden verwacht dat hij weet of behoort te weten wat het belang is van algemene voorwaarden.418 Voor een overzicht van deze rechtspraak, zie uitgebreid Van Amsterdam 2013, p. 15-26 Rb. Dordrecht 29 februari 2012, RF 2012, 48(Bugro/Rabobank) 414 Rb. Rotterdam 8 mei 2013, JOR 2013/245 415 Rb. Amsterdam 11 april 2007, RF 2007/81 (HBU/NVG c.s 416 Rb. Amsterdam 26 juni 2013, RF 2013/79, r.o. 4.6 417 Rb. ’s-Hertogenbosch 9 november 2011, JOR 2011, 371, r.o. 3.6 en 3.15 (AIG/Van Lanschot) 418 Vgl. Rb. Noord-Nederland 20 maart 2013, RCR 2013, 43, r.o. 4.4. Van Amsterdam is van mening dat de mededelingsplicht ook in renteswaps zaken met ondernemers vóór de onderzoeksplicht gaat, hij leidt dit af uit de 412 413 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Het beginsel dat fouten van de cliënt minder zwaar wegen dan fouten van de bank, geldt ook ten aanzien van niet-particuliere cliënten. Dit was althans het oordeel van rechtbank NoordNederland in 2013419: “heeft de rechtbank […] de maatschappelijke positie van partijen betrokken, waarbij krachtens vaste rechtspraak fouten van de bank — gelet op het feit dat de bank ter zake bij uitstek deskundig en professioneel mag worden geacht — in beginsel zwaarder wegen dan fouten aan de zijde van haar klant […] Weliswaar is FMA in dat verband niet gelijk te stellen met een particulier nu het hier een accountantsorganisatie betreft, echter niet is gebleken dat […] ten aanzien van de onderhavige constructie van geldleningen en een renteswap zodanig deskundig of professioneel is, dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een groter percentage van de schade dient te dragen.” Een recente uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant420 lijkt de lat voor banken nog hoger te hebben gelegd. In dit vonnis wordt voor de bank een bijzondere zorgplicht aangenomen die niet beperkt is tot enkele particuliere cliënten. De Rechtbank overwoog over de omvang het volgende: “Op financiële instellingen kan ook een bijzondere zorgplicht jegens ondernemers rusten, al is de omvang van die zorgplicht vanwege de omstandigheden van het geval vaak veel beperkter dan bij particulieren vanwege de kennis en ervaring van ondernemers met financiële producten. Zo had [X] een ruime ervaring met het afsluiten van geldleningen en kredieten in rekening-courant. Met financiële derivaten had [X] echter nog geen enkele ervaring toen hij de gewraakte renteswap afsloot (Rabobank wijst erop dat [X] in 2010 valutaderivaten heeft afgesloten, maar die kennis en ervaring werkt niet terug tot 2008). Rabobank mocht er in redelijkheid ook niet vanuit gaan dat een melkveehouder als [X] op de hoogte was van de kenmerken van financiële derivaten en de daaraan verbonden risico’s. Daaraan doet niet af dat [X] werd bijgestaan door een accountant, omdat de financiële kennis van accountants van een andere aard is dan de financiële kennis van banken. [..]” Uit de uitspraak valt te lezen dat de kennis en relevante ervaring van de ondernemer van belang zijn. De rechtbank heeft voorts overwegingen die vergelijkbaar zijn met uitspraken waar particulieren aan de orde zijn. De bank moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat de belegger zich daadwerkelijk bewust is van de risico’s. Bovendien dient de zorgplicht ertoe de belegger tegen een gebrek aan inzicht (in de voorwaarden van de renteswap) te beschermen. Aan de zijde van de belegger werd wel eigen schuld aangenomen. De in vaste jurisprudentie aanvaarde regel dat fouten uit lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht in beginsel minder zwaar wegen dan fouten uitspraak van Rechtbank Dordrecht in 2012. Van Amsterdam 2013, p. 21 en zie ook Rb. Dordrecht 29 februari 2012, RF 2012, 48(Bugro/Rabobank), r.o. 4.12 419 Rb. Noord-Nederland 20 maart 2013, RCR 2013, 43, r.o. 4.12. Uit deze uitspraak valt wellicht a-contrario af te leiden dat dit ten aanzien van professionele beleggers (in de zin van de MiFID) niet geldt. 420 Rb. Oost-Brabant 26 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1415 73 aan de zijde van de bank, wordt opvallend genoeg onverkort toegepast op de zorgplicht jegens ondernemers, waardoor een vergoedingsplicht door de bank van 60% aangenomen wordt. 4.3.4 Zorgplicht bank jegens MKB ondernemer Zeer recent is door het Hof ’s-Hertogenbosch een uitspraak gedaan die meer duidelijkheid geeft over de in de voorgaande paragraaf besproken uitspraken. Het Hof nam een zorgplicht aan voor de bank ten opzichte van een MKB ondernemer. De rechtbank motiveerde de aangenomen zorgplicht door te stellen dat de bank er niet vanuit mocht gaan dat een ondernemer als in deze zaak (een klein accountantskantoor) op de hoogte was van de kenmerken van financiële derivaten en de daaraan verbonden risico’s, ongeacht of deze door een accountant werd bijgestaan. 421 Het Hof redeneerde anders: de ondernemer kwalificeerde niet als professionele belegger in de zin van art. 1:1 Wft en het ging hier om derivaten, wat complexe financiële producten zijn. 422 De bank had voldoende indringend moeten waarschuwen en zichzelf er in voldoende mate van te vergewissen dat de cliënt zich van de risico’s daadwerkelijk bewust was.423 Uit deze, en enkele andere uitspraken valt af te leiden dat de bijzondere zorgplicht van de bank zich niet beperkt tot particuliere cliënten, maar ook geldt voor MBK-ondernemers niet zijnde professionele cliënten.424 74 4.4 | De hoedanigheid van de derde 4.4.1 Betrokkenheid derde In het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden dat de mate van betrokkenheid van de derde maatgevend is om een bijzondere zorgplicht van een bank jegens een derde aan te nemen.425 Bierens wijst op het onderscheid tussen ‘nabije derden’426 en ‘verder verwijderde derden’427. Ten opzichte van verder verwijderde derden, wordt over het algemeen geen schending van de bijzondere zorgplicht door de bank aangenomen.428 Speelt de hoedanigheid van de derde verder Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052, r.o. 4.11.4 (Holding Westkant/ABN AMRO) r.o. 4.17 422 Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052, r.o. 4.11.4 (Holding Westkant/ABN AMRO) r.o. 4.11.7 en verder 423 Een risico vormt de tussentijdse beëindiging van derivaten die voor onverwacht hoge kosten zorgen. 424 Zie noot B.T.M. van der Wiel en I.J.F. Wijnberg bij Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052 en Rechtbank Oost-Brabant zp ‘s-Hertogenbosch 27 november 2013 (melkveehouder/Rabobank). Voor een nadere beschouwing van de bijzondere positie van het MKB, zie paragraaf 6.2 425 Zie hiervoor aragraaf 3.2.1 van Hoofdstuk 3 426 Bierens noemt hier het arrest Mees Pierson/Ten Bosch en zaken rond particuliere borgtocht. 427 Voorbeelden zijn HR 23 december 2005, RvdW 2006, 14 (Safe Haven), HR 24 november 2006, RF 2007/2 (Reuzenbrink/ Van Lanschot), Rb Amsterdam 4 april 2007, JOR 2007/24 (Hungry Eye/Rabobank), Rb Arnhem 10 september 2008, RF 200910 (Arcantis/Rabobank), Rb Amsterdam 22 april 2009, RF 2009/77 (Consultancy/Postbank), HR 8 april 2011, NJ 2012/361 (Befra/Rabobank) 428 Bierens 2013, p. 15-27 421 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen een rol? (On)Deskundigheid bijvoorbeeld laat zich ten aanzien van een – veelal onbekende – groep derden immers niet gemakkelijk bepalen. 4.4.2 Geabstraheerd aan individuele kenmerken in collectieve actie In een aantal zaken hebben gedupeerde derden een procedure van de collectieve groepsactie (op grond van art. 3:305a BW) aanhangig gemaakt.429 Voor de beoordeling van de verklaring voor recht dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld, dient wel de gelijksoortigheid van belangen te worden betrokken, maar niet de verschillen in hoedanigheid tussen de individuele beleggers.430 Tot die achtergrond behoort bijvoorbeeld deskundigheid, inkomens- en vermogenspositie, opleiding, beleggingservaring, beleggingsdoel, relatie met de cliënt van de bank.431 In het World-Online arrest kwam voor de vraag of beleggers zijn misleid aan de orde of kan worden geabstraheerd aan de verschillen tussen beleggers, waaronder professionaliteit, mate van geïnformeerdheid en zorgvuldigheid.432 De bedoeling van de collectieve actie brengt inderdaad een zekere geabstraheerde toets met zich mee en betekent derhalve dat voor de vraag of de belangen gelijksoortig zijn de achtergrond van de belegger niet (overwegend) gelijk hoeft te zijn.433 Wel kan hierbij aan de orde komen of de verklaring voor recht betrekking heeft op beleggers in algemene zin of dat deze enkel van toepassing is op particuliere dan wel beroepsmatig handelende beleggers.434 Overigens dient een vordering tot aansprakelijkheid van de bank nog door de individuele belegger te worden ingediend.435 Interessant is de vraag of en in hoeverre de hoedanigheid van de derde in een dergelijke procedure een rol speelt. Uit een analyse van enkele rechtbankuitspraken concludeert Frima436 dat de schade bij schending van een zorgplicht van de bank jegens derden veelal geheel of gedeeltelijk voor rekening van de belegger zelf komt. Een reden daarvoor ziet hij in het feit dat de persoonlijke omstandigheden, waaronder deskundigheid en ervaring, van de derde geen rol kunnen spelen bij de vraag aan wie de schade toegedeeld moet worden. De bank heeft een zorgplicht jegens die derden “met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 (Safe Haven), HR 27 november 2009, LJN BH2162 , RvdW 2009/1403 (World Online), Rb. Rotterdam 13 juli 2011, LJN BR1592 (Van den Berg) 430 HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 (Safe Haven), r.o. 7.3, Frima 2011, p. 60 431 Frima 2011, p. 60 432 HR 27 november 2009, LJN BH2162 , RvdW 2009/1403 (World Online), r.o. 6.1.1 433 HR 27 november 2009, LJN BH2162 , RvdW 2009/1403 (World Online), r.o 6.1.3 434 HR 27 november 2009, LJN BH2162 , RvdW 2009/1403 (World Online), r.o 6.1.4. De reden daarvoor is dat andere normen kunnen gelden voor particuliere c.q. beroepsmatig handelende beleggers, ofwel de hoedanigheid van de belegger kan relevant zijn. Zie ook TMF-arrest. 435 Conclusie AG Verkade bij HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 (Safe Haven) 436 Frima 2011, p.64 429 75 betaamt”.437 Du Perron signaleert hier het probleem dat het rekening houden met de belangen van derden het gevolg kan hebben dat een derde zorg krijgt waarvoor hij de partij, in tegenstelling tot de contractspartij van de bank, niet heeft betaald. Om die reden acht hij de hoedanigheid van partijen relevant, in die zin dat van een particuliere derde niet hetzelfde verwacht kan worden als van een beroeps- of bedrijfsmatig handelende derde. Van die laatste kan worden verwacht dat hij afspraken met de wederpartij moet maken indien hij vergelijkbare zorg wil als de contractspartij.438 Een voorbeeld van een uitspraak waar de rechter géén schending van de zorgplicht door de bank aangenomen heeft jegens (professionele) derden is een zaak over bedrijfsmatig vermogensbeheer.439 De derden hielden zich bezig met beleggen en beheren van vermogen en werd door de bank benaderd om een lening te verstrekken aan een andere onderneming, die later failliet ging. Dit leverde geen schending van de zorgplicht van de bank jegens de derden op die een geldlening hadden verstrekt, omdat zij geen derden waren met wier belangen de bank rekening hoefde te houden. Als professionele partijen, die bedrijfsmatig vermogen beheren en beleggen, moesten de derden er rekening mee houden dat de bank een eigen belang zou kunnen hebben bij het verstrekken van een geldlening aan de onderneming. Bovendien worden zij geacht zelf risico’s in te kunnen schatten, welke risico’s hen redelijkerwijs bekend hadden 76 moeten zijn, en hebben zij met het verstrekken van de lening een zeer groot risico genomen. Met deze uitspraak geeft de rechtbank invulling aan het derde-begrip, welke niet zo ver gaat dat de bank een zorgplicht heeft jegens iedere willekeurige derde.440 Bijzonder is dat in deze zaak sprake was van derden met wie de bank zelf ook een relatie had, wat maakt dat zij als ‘nabije derden’ hebben te gelden. De bank kende deze partijen, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de World-Online zaak waar de derden veelal beleggers waren die iets ‘verder verwijderd’ waren, althans in die zin dat het een groep (onbekende) potentiële beleggers was. Jegens deze derden, die overigens wel nauw betrokken waren bij de overeenkomst, had de bank haar zorgplicht geschonden door een misleidend prospectus uit te geven, op welke gegevens derden af mochten gaan.441 4.4.3 Eigen schuld derden De vaste rechtspraak dat fouten van de bank in beginsel zwaarder wegen dan fouten van particuliere beleggers442, geldt niet onverkort ook in zaken waar zorgplicht jegens derden aan de HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285 (Mees Pierson/Ten Bosch) Du Perron 1999, nr. 347 439 Rb. Rotterdam 17 november 2010, JE 2011, 118, LJN BO4956 440 Wenk bij Rb. Rotterdam 17 november 2010, JE 2011, 118, LJN BO4956 441 Ernes en Lamers 2012, p.27 442 Vgl bijvoorbeeld HR 5 juni 2009, LJN BH2815 en HR 23 mei 1997, LJN ZC2376 437 438 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen orde is. Zo heeft rechtbank Noord-Holland443 recent in een uitspraak besloten dat de eigen schuld op 50% werd gesteld ten aanzien van alle gedupeerde beleggers. Evenwel betekent dit nog niet dat niet gekeken kan worden naar de individuele belegger: zowel bank als de beleggers hebben daarover weinig naar voren gebracht en door beleggers is slechts in algemene zin betoogd dat de schade voor een lager aandeel dan 50% voor hun rekening diende te komen.444 Het leerstuk van eigen schuld lijkt een mogelijkheid voor de rechter om de hoedanigheid van de derde mee te wegen als omstandigheid die de omvang van de schadevergoeding bepaalt. 4.5 | Deelconclusies In dit hoofdstuk zijn de hoedanigheden van partijen, alsmede de onderlinge verhoudingen tussen bank en contractspartij (of derde) nader beschouwd. De bijzondere hoedanigheid van de bank blijkt reeds verdisconteerd in de norm van art. 7:401 BW. Enkel op grond van het feit dat een bank in die hoedanigheid verkeert, maakt dat zij verondersteld worden een bepaalde mate van kennis en deskundigheid te hebben, met een voorsprong op de wederpartij. De Wftbenadering sluit op dat vlak aan bij het privaatrecht. Ten aanzien van de hoedanigheid van de belegger, is echter geen eenduidige benadering te geven. De rechtspraak richt zich met name op de particuliere belegger jegens wie bijna categorisch een bijzondere zorgplicht aangenomen wordt, terwijl inmiddels de implementatie van de MiFID heeft plaatsgevonden, met een andere benadering in het onderscheid in groepen beleggers. Dit roept de vraag op of in de rechtspraak nog een verdergaande zorgplicht tot ontwikkeling komt, die ook reikt naar de ondernemer die niet als professionele partij op grond van de Wft te gelden heeft. Inmiddels is er wel enige lagere rechtspraak voorhanden die inderdaad in die richting wijst. Een andere ontwikkeling die de rechtspraak lijkt te kennen, is de grotere nadruk die wordt gelegd op de eigen schuld. Het is goed mogelijk dat aan dit leerstuk als tegenhanger van de vergaande zorgplicht, meer belang gehecht wordt. Voorgaande lijkt echter wel te impliceren dat: voor de bank snel een bijzondere zorgplicht wordt aangenomen, in toenemende mate ook jegens ondernemers (hetgeen dus forsere aansprakelijkheidsrisico’s met zich meebrengt), maar dat er wel meer ruimte komt voor een verdeling van de schade bij de vraag naar de omvang van die zorgplicht. De conclusie ten aanzien van derden luidt dat er, logischerwijs, weinig ruimte is voor de individuele hoedanigheid van de derde. Het is echter wel voorstelbaar, gelet op de World Online Rb. Noord-Holland 20 maart 2013, zaaknummer 128987 / HA ZA 06-1330 e.a., RF 2013/52 (eindvonnis Safe Haven) 444 Wenk bij Rb. Noord-Holland 20 maart 2013, zaaknummer 128987 / HA ZA 06-1330 e.a., RF 2013/52 (eindvonnis Safe Haven) 443 77 –zaak, een bank rekening moet houden met de geabstraheerde kennis en deskundigheid van een bepaalde groep derden, en derhalve tot méér gehouden is wanneer de groep derden een ondergemiddeld kennisniveau hebben dan wanneer het een groep derden is die als ondernemers handelen. Het is mijns inziens goed vergelijkbaar met de normen voor pre-contractuele informatieverstrekking, waarbij de bank mag uitgaan van de ‘maatman’, en wanneer sprake is van een zogenoemde doelgroep, dat de bank zijn handelen ook aanpast op die specifieke doelgroep (en haar gemiddeld kennisniveau). Tot slot de volgende opmerking: bij ondernemers wordt eerder kennis en ervaring verondersteld. Het hoeft echter niet zo te zijn dat deze in zijn hoedanigheid als ondernemer ook daadwerkelijk kennis en ervaring heeft, denkt u hierbij aan de Vestia-kwestie. Ook van de omgekeerde situatie kan sprake zijn, een particulier kan zeer deskundig en ervaren zijn terwijl hem al bescherming toekomt op grond van het enkele feit dat hij niet handelt in beroep of bedrijf. Op deze constatering bouwt het volgende hoofdstuk verder. Daar wordt bezien hoe het algemene privaatrecht omgaat met de hoedanigheid van partijen en of daar nog lering uit valt te halen voor het leerstuk van de bancaire zorgplicht. 78 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen HOOFDSTUK 5. HOEDANIGHEIDSDENKEN IN HET PRIVAATRECHT In het vorige hoofdstuk is thans onderzocht dat de hoedanigheid van partijen in het leerstuk van de bancaire zorgplicht op diverse manieren een rol speelt. In dit hoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt met andere contractenrechtelijke leerstukken. Aannemelijk is immers dat de bancaire zorgplicht op een andere c.q. meer gedifferentieerde wijze ingevuld wordt aan de hand van hoedanigheden van partijen dan in andere leerstukken. Hier komt achtereenvolgens aan bod: de hoedanigheidsachtergrond in het contractenrecht, de wijze waarop de hoedanigheidsinvloed tot uiting komt bij de uitleg van contracten, het leerstuk gevaarzetting. Hierna volgen enkele overwegingen over de eigen verantwoordelijkheid van de belegger vergeleken met de eigen verantwoordelijkheid van de consument in het gemene privaatrecht. 5.1 | Achtergrond hoedanigheidsgedachte Veel privaatrechtelijke bepalingen ontlenen hun bestaan aan een ongelijke verhouding tussen partijen: dit kan informatie ongelijkheid inhouden, maar ligt ook in zijn algemeenheid in een verschil in machtsverhoudingen, waaronder een asymmetrische afhankelijkheid en een verschil in mogelijkheden om krachten te bundelen.445 In wetgeving en rechtspraak worden voor contractspartijen die in een bepaalde hoedanigheid handelen rechten en verplichtingen gegeven, enkel op grond van hun maatschappelijke positie. Sinds de industrialisatie is de hoedanigheidinvloed ingegeven door de gedachte dat contractspartijen (zoals particulieren, huurders, werknemers) in een afhankelijke en daardoor zwakkere positie verkeren ten opzichte van hun wederpartij.446 Partijen bij een overeenkomst zijn niet altijd gelijkwaardig: vaak is één betrokken partij zwakker dan de wederpartij. De opkomst van zorgplichten, die bescherming Zie uitgebreid over dit thema: De Hoon 2008 Tjittes 1994, p. 13. In het voorgaande hoofdstuk is reeds duidelijk geworden dat dit gegeven de oorzaak is van het in toenemende mate ontstaan van zorgplichten. 445 446 79 van de zwakkere partij als doel heeft, is ook bij uitstek het gevolg van hoedanigheidsdenken.447 Van Baalen ziet de zorgplichten als een opheffing van ongelijkheid in kennis en ervaring.448 5.1.1 De (onderlinge) hoedanigheid van partijen Een contractspartij treedt op in een bepaalde hoedanigheid, welke volgens Tjittes bepaald wordt door de maatschappelijke positie en de individuele eigenschappen van de partij, waaronder deskundigheid, deskundige bijstand of een machtspositie.449 Daarbij onderscheidt Tjittes drie maatschappelijke posities: ondernemers, particulieren en overheden.450 In de literatuur wordt veelal een niet-limitatieve uitwerking gegeven aan wat onder ‘individuele eigenschappen’ verstaan kan worden.451 Kennis en ervaring vormen in de praktijk belangrijke gezichtspunten.452 De financiële situatie (bijv. draagkracht) van de persoon kan ook een kenmerk zijn dat een rol speelt in contractuele verhoudingen.453 Tjittes spreekt bovendien van de onderlinge hoedanigheid, bijvoorbeeld in de verhouding ondernemer-particulier. Deze benadering ziet op de verhouding tussen partijen, derhalve de aard van de rechtsverhouding.454 Bij het hoedanigheidsdenken gaat het om zowel de individuele kenmerken van partijen, als de (rechts)verhouding tussen de partijen.455 80 5.1.2 De zwakkere partij in het privaatrecht De zwakkere partij in het privaatrecht is vaak de consument. Wanneer sprake is van een groep ‘gemiddelde’ consumenten, geldt dat deze geacht worden goed geïnformeerd en opgeleid te zijn.456 De koopovereenkomst vormt een onderwerp waarbij het verschil in (onderlinge) hoedanigheden een rol speelt. Consumentenkoop heeft andere, meer beschermende regels, dan koop waarbij de koper handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.457 Zie het vorige hoofdstuk voor een uitwerking van de oorsprong van zorgplichten. Van Baalen 2006, p. 120 449 Tjittes 1994 450 Tjittes 1994. Tjittes pleit ervoor zoveel mogelijk vast te houden bij deze drie standaardtypes. 451 Tjittes 1994, maar ook Jansen en Loonstra 2010, p. 6 452 Wordt genoemd in Jansen en Loonstra 2010, p. 6. Vergelijk ook de Wft-gedragsregels die in het volgende hoofdstuk worden uitgewerkt, en de diverse jurisprudentie op het vlak van zorgplichten. 453 Effectenlease zaken waarbij draagkracht werd genoemd. Zie ook Schwitters en Böcker 2008p. 116 454 Wolters onderscheid een aantal benaderingen die de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden, waarbij hij naast de verhouding tussen partijen bij een rechtsbetrekking ook ‘de kenmerken van de partijen’ noemt, vgl. Wolters 2013, p. 972. Zie ook Jansen die het aannemen van informatieplichten rechtvaardigt vanuit de aard van de rechtsverhouding die wordt gekenmerkt door een vertrouwensfunctie, Jansen 2012, p. 508 455 Zie ook Wolters 2013, p. 971-974. 456 Opgeleid betekent in dit kader dat hij in ieder geval tot aan de leerplicht opgeleid is. Zie Verkade 2009, p. 31. Volg ook Gerechtshof 's-Gravenhage 30 november 2010 LJN: BO8559, r.o. 8 457 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/245. Zonder hierop verder in te gaan noem ik hier Tjites 1994, die in zijn proefschrift uitgebreid ingaat op de hoedanigheidsinvloed bij (non-conformiteit en) koop, zie H7 van zijn proefschrift. 447 448 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen De bescherming van particulieren in het contractenrecht vindt met name plaats wanneer deze in een relatie tot een wederpartij die de hoedanigheid van ondernemer of overheid heeft.458 De ongelijkheid die tussen partijen bestaat, hangt af van de hoedanigheid van die partijen.459 Volgens Tjittes heeft het belang van de hoedanigheid van partijen vooral te maken met ongelijkheidscompensatie460 en het al dan niet bestaan van wilsvrijheid461, hetgeen ook is ingegeven bij de ontwikkeling van de bancaire zorgplicht. Deze ongelijkheidscompensatiegedachte dient ter bescherming van bepaalde maatschappelijke groepen als geheel.462 5.1.3 Ondernemers onderling In het contractenrecht kan de rechtsverhouding ook worden beheerst door ondernemers onderling. In het van oudsher bestaande handelsrecht spelen andere factoren een belangrijke rol, waaronder standaardisering, zo min mogelijk open normen, en grammaticale uitleg van contracten, waarmee het beginsel ‘rechtszekerheid’ essentieel is in het contractenrecht tussen ondernemers.463 Van belang is hiervoor ook het gegeven dat ondernemers over het algemeen repeat-players zijn, zij sluiten veelvuldig contracten.464 Toch kunnen ook tussen ondernemers onderling grote ongelijkheden bestaan, bijvoorbeeld doordat de ene partij in tegenstelling tot de wederpartij over geen of zeer geringe deskundigheid beschikt ter zake van een bepaald onderwerp. In de rechtspraak lijkt de kleine (zwakkere) ondernemer niet de bescherming te doen toekomen in het contractenrecht als de zwakkere consument. In het kader van borgtocht heeft de Hoge Raad een beroep op dwaling anders uitgewerkt dan bij in een zaak waar een particulier contractspartij was.465 Een uitzondering vormt de regeling van algemene voorwaarden in het contractenrecht, waarbij wel een onderscheid wordt gemaakt tussen grote ondernemers als wederpartij en kleinere ondernemers (de beknelde detaillist).466 Hoewel Tjittes voor algemene hoedanigheidscategorieën pleit, erkent hij wel een hoedanigheidsgezichtspunt terzake van ondernemers onderling waarbij de verhouding van een ondernemer die buiten zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening handelt - en geen deskundige bijstand terzake geniet – met een ondernemer die wél op dat vlak deskundig is, als storend ongelijk wordt beschouwd.467 Hij vraagt in zijn dissertatie vervolgens aandacht voor de emancipatie van contractspartijen en meent dat ondernemers zich eerder bewust zijn van de grenzen van hun kunnen en weten en Tjittes 1994, p. 14-15 Jansen en Loonstra 2010, p. 6 460 Tjittes 1994, p. 14-15. In gelijke zin C Jansen en Loonstra 2010,, p 4 461 Tjittes 1994, paragraaf 9.3 462 Tjittes par. 9.3 463 Vgl Tjittes 1994, p. 25 464 Tjittes 1994, p. 25 en vgl Galanter’s theorie. 465 Hartlief 2003-2, p. 8. Vergelijk de zaak HR Van Lanschot/Bink. 466 Tjittes 1994, paragraaf 9.2 467 Tjittes 1994, paragraaf 9.3 458 459 81 dat zij zelf een deskundige behoren in te schakelen. Het valt dan ook niet goed in te zien dat een ondernemer in de verhouding met een meer deskundige ondernemer als ‘leek’ kan worden aangemerkt en contractenrechtelijke bescherming behoeft. 5.2 | De hoedanigheidsinvloed bij de uitleg van contracten De (onderlinge) hoedanigheid van partijen vormt in het contractenrecht een belangrijk gezichtspunt, onder meer bij de uitleg van een overeenkomst.468 Bij de uitleg van contracten gaat het over de vaststelling van de bedoeling van partijen (subjectieve uitleg), alsmede de vaststelling van de rechtsgevolgen van de verklaringen van partijen in een concreet geval (objectieve uitleg).469 De redelijkheid en billijkheid speelt bij de uitleg van overeenkomsten een rol, waarbij de werking van de redelijkheid en billijkheid wordt beïnvloed door de omstandigheden van het geval.470 In de rechtspraak is dit voor de uitleg van contracten verwoord in het Haviltex-arrest.471 5.2.1 Omstandigheden van het geval De redelijkheid en billijkheid is een zeer open en vage norm, en de omstandigheden van het 82 geval zijn bepalend voor de uitleg van een contract. We hebben al gezien dat onder de omstandigheden van het geval bij de omvang van de zorgplicht onder meer de deskundigheid van de belegger een rol speelt. Wolters472 maakt voor het contractenrecht onderscheid naar een aantal categorieën van waaruit men een bepaald feitencomplex kan benaderen. Ontleend aan zijn proefschrift kunnen ten aanzien van de hoedanigheid van contractspartijen veel factoren van invloed zijn op de uitleg van een contract: (een verschil in) de maatschappelijke positie of professionaliteit van betrokken partijen, kennis ten aanzien van een concreet feit, (een verschil Van Baalen 2006, p. 118, Tjittes 1994, hoofdstuk 6A, Verdam 2010, p. 117, zie uitgebreid ook Tjittes 2009. De hoedanigheid van partijen is evenwel niet de enige factor die bepaalt hoe een bepaalde overeenkomst uitgelegd dient te worden, bijvoorbeeld de bewoording van een contract(sbeding), de structuur van het contract, de verhouding tot eerdere contracten, de considerans, de aard van de overeenkomst, het commerciële doel van het contract, de totstandkoming en de uitvoering. Niet voor niets bevat de kernoverweging van het Haviltex-arrest het woord ‘mede’ : daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht. 469 Wolters 2009. Wolters zoekt de achtergrond hiervan in de wijze van totstandkoming van een contract en de wilsovereenstemming die vereist is. 470 Wolters 2009, Wolters 2013, p. 971-974. Art. 6:248 BW bepaalt dat overeenkomsten naast wat partijen overeengekomen zijn, worden uitgelegd door dat de redelijkheid en billijkheid. 471 Zie HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Ermex c.s./Haviltex): “[…] komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.” 472 Wolters 2013, p. 971-974. Koop door een particulier van een professionele partij kan worden benaderd door ‘de kenmerken van partijen’, ‘de verhouding tussen partijen bij een rechtsbetrekking’, ‘normen’ of ‘evenwicht’. 468 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen in) deskundigheid en financiële positie, afhankelijkheid, het bestaan van (een) vertrouwen(srelatie).473 5.2.2 Haviltex In het Haviltex-arrest heeft de Hoge Raad voor het eerst belang toegeschreven aan de maatschappelijke kringen474 waartoe partijen behoren en de rechtskennis die van partijen kunnen worden verwacht.475 Zowel in de rechtsverhouding ondernemer-particulier de rechtsverhouding tussen ondernemers onderling is de Haviltex-maatstaf nog altijd van doorslaggevend belang.476 Voor de vraag hoe subjectief of objectief de overeenkomst uitgelegd moet worden aan de hand van de Haviltex-maatstaf, zijn een aantal omstandigheden van het geval van belang. Een meer objectieve (taalkundige) uitleg zal meer voor de hand liggen wanneer er sprake is van gelijkwaardigheid van partijen (of gelijkwaardig te achten)477, deskundige (juridische) bijstand478, of er uitgebreide onderhandelingen hebben plaatsgevonden479. Over het algemeen zal bij een rechtsverhouding tussen ondernemers meer betekenis toekomen aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen. In dit kader is bovendien de verhouding in partijen in het kader van de contra-preferentem regel van belang480: wanneer een ‘sterkere’ contractspartij eenzijdig een beding opstelt, zal bij onduidelijkheid over de uitleg de voor de zwakkere partij gunstigere interpretatie prevaleren.481 De achtergrond van deze bepaling is de bescherming van de zwakkere consument. Voor ondernemers geldt dat deze bepaling in beginsel niet van toepassing is.482 Evenwel wordt er mogelijkerwijs reflexwerking toegekend ten aanzien van de Voor een uitgebreide analyse van de (in totaal 51) factoren die Wolters heeft onderscheiden, de hoofdcategorieën en de verschillende benaderingswijzen, zie zijn proefschrift Wolters 2013-2, 407 blz. 474 Onder maatschappelijke kringen kan worden verstaan niet alleen de hoedanigheden zoals de ondernemer, particulier of overheid, maar ook etnische, godsdienstige of plaatselijke bevolkingsgroepen. Deze benadering is hiermee breder dan de maatschappelijke positie. Zie Tjittes 1994, p. 136 475 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Ermex c.s./Haviltex). 476 HR 20 september 2013, RvdW 2013/1063, HR 5 april 2013, LJN BY8101 (Lundiform/Mexx), HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer) HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg). Na Meyer/Pontmeyer bestond onduidelijkheid over de vraag of de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het contract beslissend was voor commerciële partijen. Inmiddels is duidelijk dat de Haviltex-maatstaf nog steeds van groot belang is, ook ten aanzien van commerciële partijen (zie daarvoor onder meer R.G.J. de Haan in zijn noot bij HR 29 juni 2012, JOR 2012/317 (Melfund/Wagram); R.P.J.L. Tjittes in zijn noot bij Derksen/Homburg, JOR 2007/166, De Nijs 2007, Kraaipoel 2007, Hartman 2007en Ras 2010. 477 HR 29 juni 2007, NJ 2007 576 (Derksen/Homburg), HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer), Ras 2010, p. 15-16. De vraag is evenwel hoe (on)gelijkwaardigheid beoordeeld moet worden, zie noot Wissink bij HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg). 478 Bijv. genoemd door het Hof Arnhem in de zaak Derksen/Homburg, r.o. 4.7 479 HR 9 april 2010, JOR 2010/179, r.o. 5.3 480 Ras 2010, p. 16 481 Art. 6:238 lid 2 BW, Art. 5 Richtlijn oneerlijke bedingen, art. 36 Richtlijn consumentenrechten. HR 1 juli 1977, NJ 1978, 125 , m.nt. G.J. Scholten (Ram/Matser):“dat het voorts bij een door een professionele verkoper geredigeerd beding voor de hand ligt onduidelijkheden in beginsel ten gunste van de niet professionele koper uit te leggen.” 482 Vlg. art. 6:238 lid 2 BW en verwijzing naar art 6:236 juncto 6:237 BW. Van Rossum 2010, p. 61 e.v. 473 83 rechtsverhouding tussen commerciële partijen.483 Er wordt door verschillende schrijvers gesteld dat een eenzijdig opgelegd beding waarover twijfel ontstaat, moet worden uitgelegd ten gunstige van de wederpartij, ook al is dit geen leek.484 Tjittes, die een pleiter is van standaardcategorieën, meent dat bij een rechtsverhouding waarbij beide partijen ondernemer zijn, ieder op gelijke wijze het risico dragen en dat van de ondernemer die onduidelijkheid heeft over een beding verwacht mag worden dat hij zelf navraag doet.485 Hoewel het belang van rechtszekerheid de contractuele verhouding tussen ondernemers onderling beheerst en een taalkundige uitleg groot gewicht toekomt, blijkt ook tussen ondernemers nog altijd beslissend gewicht toe te komen aan de (subjectieve) partijbedoeling.486 5.2.3 Voorbeeld: uitleg contract bij consumentenkoop Het consumentenrecht is een typerend voorbeeld waarbij de hoedanigheid van partijen een rol speelt: een partij komt enkel op grond van de kwalificatie ‘consument’ op grond van artikel 7:5 BW bescherming toe.487 Ondernemers hanteren vaak algemene voorwaarden bij (consumenten)koop die van toepassing worden verklaard op de koop. Indien er onduidelijkheid bestaat over een dergelijk beding, zal de voor de consument gunstigste uitleg prevaleren.488 Blijkbaar is het van belang dat sprake is van een professionele verkoper en een niet84 professionele koper: “Bij een door een professionele verkoper geredigeerd belang ligt het voor de hand onduidelijkheden in beginsel ten gunste van de niet-professionele koper uit te leggen”.489 De consument kan een beroep doen op het verkeerd begrijpen of een gebrek aan kennis, maar dit gaat voor een ondernemer niet op.490 In een dergelijk geval, waar voor partijen die ondernemer zijn een beding beide onduidelijk vinden, dragen beide partijen dit risico.491 De GS Verbintenissenrecht, artikel 238 Boek 6 BW, aant. 15 2010, p. 95-103. Vgl ook M.M. Mendel in zijn noot bij HR 28 april 1989, NJ 1990, 583, Asser-Hartkamp II (1989), p. 260. Het zal wel afhangen van alle omstandigheden van het geval af of die keuze gerechtvaardigd is. 485 Tjittes 1994, p. 139. Hij baseert zich op Parl. Gesch boek 3, p. 1133, en het arrest HR 4 januari 1991, NJ 1991, 254 (AIC/VRG) 486 HR 20 september 2013, RvdW 2013/1063, HR 5 april 2013, LJN BY8101 (Lundiform/Mexx), 487 Artikel 7:5 lid 1 BW: In deze titel wordt verstaan onder "consumentenkoop": de koop met betrekking tot een roerende zaak, elektriciteit daaronder begrepen, die wordt gesloten door een verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een koper, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het artikel bakent het begrip consument af door de hoedanigheid van de contractspartij centraal te stellen. Zie over de juridische afbakening van het begrip ‘consument’: Hardy 2009, p. 5-6 488 Art. 5 Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Inmiddels voor consumenten ook in het Burgerlijk Wetboek opgenomen, art. 6:238 BW. Maar ook bedingen in een contract worden als hoofdregel ten gunste van de consument uitgelegd, HR 1 juli 1977, NJ 1978, 125, m.nt. GJX (Ram/Matser). 489 HR 1 juli 1977, NJ 1978, 125, m.nt. GJX (Ram/Matser) 490 Tjittes 1994, p.138 491 De rechter zal aan de hand van de Haviltex-formule dan wel CAO-maatstaf de betekenis van de bedingen vaststellen. 483 484Hendrikse De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen zogenoemde contra preferentem regel, in de rechtspraak aangenomen, is een voorbeeld waarbij de partij die in hoedanigheid van consument een koopovereenkomst aangaat met een ondernemer meer bescherming krijgt ten opzichte van een partij die geen consument is. Is een particulier deskundig, of heeft hij deskundige bijstand, dan kan dit anders liggen. Indien de deskundige bijstand aan hem kan worden toegerekend, is de regel dat een beding eerder moet worden uitgelegd ten gunste van de consument niet van toepassing.492 Bij een ondernemer zal deskundigheid van de ingeschakelde deskundige in de regel aan de ondernemer worden toegerekend.493 5.3 | Leerstuk van gevaarzetting: waarschuwingsplicht In het gemene privaatrecht wordt ook op andere vlakken onder bepaalde omstandigheden de plicht aangenomen een bepaalde mate van zorg in acht te nemen ter voorkoming van de verwezenlijking van risico’s (gevaren).494 Het Kelderluik-arrest495 is hiervoor nog altijd maatgevend.496 Een medewerker van Coca-Cola heeft, door in de doorgang in een kroeg een kelderluik open te laten staan, voor bezoekers - die niet altijd de vereiste oplettendheid of voorzichtigheid in acht nemen - een ernstig gevaar in het leven geroepen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan aan iemand de eis worden gesteld veiligheidsmaatregelen te treffen om verwezenlijking van het gevaar te voorkomen.497 In deze zaak had de medewerker dit met eenvoudige middelen kunnen voorkomen. Het meer recente Jetblast-arrest geeft ten aanzien van onrechtmatige gevaarzetting meer inzicht in de vraag wanneer een waarschuwing afdoende is:498 “Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden” Dit hangt onder meer af van de aard en intensiteit van de begeleiding, de vraag of de deskundige deskundig is en of de deskundige de particulier heeft voorgelicht. Zie Tjittes 1994, p. 162 493 Tjittes 1994, p. 162. Vormt dit geen stimulans om juist géén deskundige in te schakelen? 494 O.a. Hartlief 2004, Jansen 2010, p. 623-633, Giesen en Maes 2014 495 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik) 496 Volg Hartlief 2004, Van Maanen 2008 497 De Hoge Raad gaf een aantal gezichtspunten: 'de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen 498 HR 28 mei 2004, RvdW 2004, 76 492 85 Bovendien is voor de vraag welke zorg kan worden verlangd, een beoordeling van wederzijdse verwachtingen van belang.499 5.3.1 Kennis en inzicht vs. de effectiviteit van een waarschuwing Waar het Hof in de Jetblast-zaak nog nadruk legde op een element van kennis en inzicht in het gevaar, ziet de maatstaf van de Hoge Raad meer op beïnvloeding van gedrag ofwel de effectiviteit van de waarschuwing.500 Hartlief leidt uit de gevaarzettingsarresten af dat een persoon rekening moet houden met onvoorzichtig gedrag, maar dat men niet bedacht hoeft te zijn op abnormale onvoorzichtigheid.501 Dan bestaat er geen plicht tot zorg, maar weegt de eigen verantwoordelijkheid zwaarder. Volgens Quist is de hoedanigheid van het potentiële slachtoffer van belang voor de vraag welke veiligheidsmaatregelen genomen hadden dienen te worden.502 Aanwezige kennis of informatie kan wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of een persoon aansprakelijk kan zijn voor gevaarzetting.503 Quist acht dit van belang om te voorkomen dat aansprakelijkheid kan worden gevestigd voor risico’s of gevaren waar men geen kennis van heeft noch hoeft te hebben. De toets van kennis geschiedt veelal aan een geobjectiveerde norm: de kennis van een gemiddeld, vergelijkbare persoon.504 De mate van objectivering is echter afhankelijk van de omstandigheden, waaronder de aard van het gevaar.505 86 Hartlief constateert dat het bij effectieve zorg gaat om de effectiviteit van de waarschuwing en dat er in sommige gevallen méér dan een waarschuwing nodig is, zoals bij de zorgplicht van een bank jegens particulieren bij optiehandel.506 Ook ’t Hart en Du Perron menen dat van een effectieve waarschuwing pas sprake kan zijn indien de gewaarschuwde zijn gedrag aanpast.507 Giesen legt een interessante link naar de psychologie om de effectiviteit van een waarschuwing te kunnen bepalen. Het gaat om ‘perceptie’ waarbij de waarschuwing ‘urgent’ moet overkomen, en ‘aandacht’, waarbij de mens selectief omgaat met informatie en niet onder alle omstandigheden iets met die waarschuwing doet, of met andere woorden: of de persoon zijn gedrag aanpast door de waarschuwing.508 Hartlief 2004, Van Maanen 2008 HR 28 mei 2004, RvdW 2004, 76, zie ook Hartlief 2004 501 Hartlief 2004 502 Quist 2010, p. 17 503 Quist 2010, p. 16 504 GS Onrechtmatige daad, artikel 162 Boek 6 BW, aant. 88.6.6, aant. 91.1, Vranken 1990, Van Dam 2000, p. 261 e.v., Jansen 2012, p. 369 e.v. en 535 e.v. 505 De ‘aard van de gevaren’ kan een dergelijke omstandigheid zijn: Van Dam 1994, p. 256; Bolt en Spier 1996, p. 167; Ten Hoopen 2005, p. 81, Tjong Tjin Tai 2005, conclusie van Bloembergen bij het Taxus-arrest, (sub 2). Een sterke objectivering werd bijvoorbeeld aangenomen in HR 8 januari 1982, NJ 1982/614 , m.nt. C.J.H. Brunner (Natronloog). 506 Hartlief 2004. Hartlief acht invloeden uit de psychologie en behavioural economics relevant. 507 ’t Hart en Du Perron 2006 508 Giesen 2006 499 500 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 5.3.2 Voorbeeld: zorgplicht werkgever Een voorbeeld vormt de begrenzing van de zorgplicht van een werkgever voor een veilige werkomgeving indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer.509 Vereist is dat de werknemer zich tijdens het verrichten van de gedraging onmiddellijk aan het ongeval voorafgaand van het roekeloos karakter van de gedraging daadwerkelijk bewust is geweest.510 In dit kader wordt ook de effectiviteit van de waarschuwing zoals in het Jetblast-arrest naar voren gekomen, van doorslaggevend belang. Zo werd in het arrest Bayar-Wijnen overwogen511: “Van de werkgever moet dan ook worden verwacht dat hij onderzoekt of afdoende preventieve maatregelen mogelijk zijn dan wel of een veiliger werking van de machine mogelijk is, en, zo dat niet het geval is, of op een voldoende effectieve wijze voor het gevaar kan worden gewaarschuwd. In dat kader is van belang met welke mate van waarschijnlijkheid de nietinachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.” 5.4 | Eigen verantwoordelijkheid In het algemene privaatrecht bestaat, gelijk het stelsel van de privaatrechtelijke zorgplicht, een grens waar de bescherming van een (contracts)partij tegen onvoorzichtigheid en onwetendheid ophoudt en de eigen verantwoordelijkheid om te voorkomen dat men schade lijdt, begint.512 Dit komt tot uitdrukking in het aannemen van een onderzoeksplicht op (onwetende) wederpartij wordt opgelegd, in verhouding tot de mededelings- (en waarschuwings)plicht aan de zijde van de meer deskundige partij.513 De onderzoeksplicht betekent volgens Vranken dat de consument niet alle informatie ‘oppervlakkig en kritiekloos’ aanneemt, maar dat hij zelf goed oplet en vragen stelt.514 Met andere woorden: hij mag niet in zijn eigen onwetendheid berusten.515 T&C Arbeidsrecht, commentaar op artikel 658 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek HR 20 september 1996, NJ 1997/198 , JAR 1996/203 (Pollemans/Hoondert) en HR 11 september 1998, NJ 1998/870 (Van der Wiel/Philps). Men dient rekening te houden met het ervaringsfeit dat iemand die regelmatig in een bepaalde werksituatie verkeert minder voorzichtig zal worden. 511 HR 11 november 2011, JAR 2005, 17 (Bayar/Wijnen) 512 Over waakzaamheid in het privaatrecht, zie bijvoorbeeld Van Schilfgaarde 2001, p. 21-27 513 Jansen 2013-2, p. 187, Van Boom 2008, p. 9, Annotatie J.B.M. Vranken bij HR 30 mei 2008, LJN BD2820, NJ 2010, 622 (De Boer c.s./ TMF), sub 2 514 Annotatie J.B.M. Vranken bij HR 30 mei 2008, LJN BD2820, NJ 2010, 622 (De Boer c.s./ TMF), sub 2 515 Jansen 2012, p. 503 509 510 87 5.4.1 Ruimte eigen verantwoordelijkheid bancaire zorgplicht? De eigen verantwoordelijkheid van de belegger is tot uitdrukking gekomen in de effectenlease uitspraken, waar de onderzoeksplicht als volgt werd omschreven: ‘van een omzichtige en oplettende consument mag worden verwacht dat hij zich vooraf redelijke inspanningen getroost om de betekenis van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen en risico’s te doorgronden, en dat hij in de brochures opgenomen aanprijzingen, lofuitingen en voorbeelden met prudentie beschouwt.’516 Van de belegger mag ook verwacht dat deze aan de bank juiste en relevante informatie verstrekt, maar dat hij ook zelf aangeeft indien hij de aan hem verstrekte informatie niet begrijpt.517 Hoewel er dus enige ruimte bestaat voor de eigen verantwoordelijkheid van de belegger, gaat de bescherming van beleggers in het kader van de bancaire zorgplicht ten opzichte van het algemene privaatrecht, vrij ver.518 Waar de meeste zorgplicht fraternalistisch van aard zijn, wordt de bancaire zorgplicht vaak paternalistisch genoemd. Nieuwenhuis verwoordt het verschil tussen deze twee vormen van altruïsme als volgt: “Paternalisme plaatst de autonomie van de ander buitenspel; fraternalisme 88 strekt juist tot optimalisering van diens autonomie.”519 Als rechtvaardiging van de vrij paternalistische benadering van de bancaire zorgplicht, wordt vaak gedragsnormering genoemd.520 Hierachter ligt de gedachte dat een (particuliere) belegger van nature de neiging heeft riskant beleggingsgedrag te vertonen en een categorische bescherming de beste manier is.521 Een verwijzing naar het gevaarzettingsleerstuk522 leert dat de steun voor deze visie kan liggen in het standpunt dat voorzorgsmaatregelen effectief dienen te zijn.523 De bescherming in het gevaarzettingsleerstuk gaat echter niet zover dat roekeloos gedrag ook wordt beschermd. Jansen en Pijls merken in dit kader echter op dat beleggers niet een procedure zouden hebben gestart (bijv. inzake margeoverschrijding bij optiehandel) indien de belegging positief had uitgepakt: eigenzinnige beleggers die handelen uit winstbejag en niet zozeer uit onbedachtzaamheid, worden (wellicht onterecht) vergaand beschermd.524 HR 5 juni 2009, LJN BH2822, RvdW 2009, 685 (GeSp/Aegon), r.o. 4.3.5. Busch e.a. 2007, p. 672 518 Een voorbeeld dat de bancaire zorgplicht verder gaat (kan gaan) dan het algemene privaatrecht, vormen de effectenlease-uitspraken. 519 Nieuwenhuis 2009 520 Hartlief 2003-1, p. 936, Van Boom 2003, p. 561, Du Perron 2003, p. 196 521 Zie bijv. Jansen 2012, p. 516 522 Zie paragraaf 5.3 van dit hoofdstuk. 523 Van der Wiel 2010, p. 154, Hartlief 2004, p. 872 524 Jansen 2012, p. 516, Pijls 2010, p. 173 516 517 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Er zijn dan ook diverse schrijvers die kritisch zijn ten aanzien van deze vergaande bescherming en pleiten voor een meer evenwichtiger benadering.525 Een evenwichtiger benadering is bijvoorbeeld een differentiatie in zorgplichten.526 5.5 | Deelconclusies Op veel manieren speelt de hoedanigheid van partijen een rol binnen het contractenrecht. De bescherming van de ‘onwetende‘ vindt echter zijn grens daar waar de eigen onderzoeksplicht aanvangt. Het lijkt er echter op dat de onwetende in het leerstuk van de bancaire zorgplicht meer bescherming krijgt dan in het gemene contractenrecht. Let u bijvoorbeeld op de waarschuwingsplicht ter zake waarvan Hartlief constateert dat de bank soms gehouden is tot méér dan een waarschuwing. Waar roekeloos handelen in het privaatrecht niet beschermd wordt, lijkt het roekeloos handelen van beleggers wel (enige) bescherming te krijgen.527 De rechtvaardiging voor deze (in sommige gevallen categorische) bescherming zou in gedragsnormering kunnen zijn gelegen, terwijl tegenstanders met name wijzen op een onterechte bescherming van winstbejag. In het volgende hoofdstuk wordt de persoon van de belegger nog iets nader beschouwd: gekeken wordt naar de vraag of een belegger rationeel handelt, of hij wel in staat wordt gesteld een weloverwogen, geïnformeerde beslissing te nemen (gelet op de veelheid aan informatie die verplicht verstrekt wordt) en worden enkele gedragspsychologische inzichten benoemd om een visie te kunnen vormen van de vraag of de bescherming van beleggers niet te ver doorgeschoten is c.q. terecht is gelet op de bijzondere hoedanigheid van de bank en de persoon van de belegger. Jansen 2010, p. 623-633, Hartlief 2003, p. 936-937, Nieuwenhuis 2009. Zie ook de benadering over gedifferentieerde zorgplichten in het volgende hoofdstuk. 526 Volg onder meer Raaijmakers 2004, p. 84-85. Een uitgebreider beschouwing over differentiatie in het volgende hoofdstuk (H6, paragraaf…). 527 Het is echter de vraag of hier feitelijk wel van roekeloosheid kan worden gesproken, omdat het (uit winstbejag) handelen van de beleggers uit gedragspsychologisch oogpunt een andere verklaring heeft. 525 89 90 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen DEEL 3. Praktische benadering 91 HOOFDSTUK 6. EEN GEDIFFERENTIEERDE & PRAGMATISCHE BENADERING VAN ZORGPLICHTEN Rationeel handelen veronderstelt het beschikken over de noodzakelijke informatie om geïnformeerde beslissingen te nemen.528 Beleggers nemen niet altijd rationele beslissingen. Waar de zorgverplichtingen over het algemeen zijn gebaseerd op de gedachte dat het gaat om informatie en het opheffen van informatie-asymmetrie, is de werkelijkheid vaak anders en komen er andere factoren bij kijken. De volgende paragrafen gaan in op enkele factoren die zien op de hoedanigheid van belegger als persoon, de veronderstelde professionaliteit van de professionele belegger waarbij tevens enkele gedragspsychologische inzichten de revue passeren. Tot slot wordt, gelet op bovenstaande aspecten, bezien of er reden is voor een gedifferentieerd zorgplichtenstelsel. 92 6.1 | Rationeel beleggen 6.1.1 Het (risico)profiel van de belegger In het kader van advies en vermogensbeheer zijn de wensen en behoeften van de individuele belegger van belang. Echter, hoewel het dus bij informatie-inwinning gaat om de individuele belegger, blijkt in de praktijk in het kader van de geschiktheids- en passendheidsbeoordeling meestal gewerkt te worden met gestandaardiseerde vragenlijsten.529 Vragenlijsten kunnen evenwel worden opgesteld gericht op de specifieke dienst(verlening) of cliëntencategorie tot wie zich men richt.530 Dit zal echter niet voldoende zijn om aan de zorgverplichtingen te voldoen. Raadzaam is wel dergelijke vragenlijsten te combineren met een persoonlijk gesprek waarin de vragen worden doorgenomen om te controleren of de transactie voldoet aan het beleggingsprofiel van de cliënt.531 Van Baalen stelt dat banken er goed aan doen om niet alleen die informatie in te winnen die in art. 4:23 respectievelijk 4:24 Wft verplicht gesteld wordt, maar om aan te sluiten bij de rechtspraak op dit punt en ook informatie over de draagkracht en doelstellingen van beleggers in te winnen.532 Van Luyn en Du Perron achten het ook van groot belang dat een bank niet enkel afgaat op vragenlijsten, noch op indrukken die Hardy 2009, p. 304, Jansen 2012 Colaert 2013-2, p. 122 530 Colaert 2013-2, p. 122 531 Conclusie A-G Langemeijer bij HR 10 september 2010, NJ 2010, 486 532 Van Baalen 2006-1, p. 77 528 529 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen medewerkers van een cliënt krijgen, omdat de ervaring heeft geleerd dat een dergelijke indruk totaal onjuist kan zijn.533 Colaert maakt uit de ESMA-richtsnoeren voorts op dat voor banken en andere financiële instellingen een educatieve rol is weggelegd om cliënten kennis bij te brengen van beleggingsrisico’s.534 In beginsel mag een bank vertrouwen op de informatie die een belegger verstrekt, tenzij de bank weet of behoort te weten dat deze informatie niet volledig, onnauwkeurig of gedateerd is.535 6.1.2 De ‘(on)wetende’ belegger Het risico bestaat dat een belegger zich achteraf wellicht meer onwetend voordoet dan hij in werkelijkheid is, of was. Bovendien kan er sprake zijn van het volgende: een belegger kan zich voorafgaand aan of gedurende de dienstverlening juist slimmer of deskundiger voordoen dan hij in werkelijkheid is. Van Eersel en Roth onderkennen ter zake hiervan een moeilijkheid voor de bank om het juiste niveau van waarschuwing te kunnen bepalen die de belegger nodig heeft.536 De kenmerken van de belegger, waaronder zijn kennis en ervaring bepalen onder meer voor welke risico’s er gewaarschuwd moet worden, op welk moment, maar ook hoe actief en vaak dit gedaan zou moeten worden om effect te sorteren. Zoals in het Jetblast-arrest aan de orde kwam, gaat het in de praktijk om de effectiviteit van de waarschuwing.537 In een adviesrelatie, waar de bank een aanbeveling doet voor een beleggingsbeslissing, kan dit ook problemen opleveren omdat de bank wellicht niet alle juiste informatie heeft kunnen verstrekken die de belegger nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen.538 Hoewel de bank uit kosten-baten overwegingen logischerwijs het liefst standaardvragenlijsten gebruikt, heeft de bank heeft er derhalve toch belang bij, en doet zij er goed aan om, op adequate wijze onderzoek te doen naar de daadwerkelijke kennis, ervaring en informatie die de belegger heeft. Zo kan zij zich er van vergewissen dat de belegger de waarschuwing begrijpt en zijn gedrag daarop aanpast. De extra kosten die bij deze aanpak vermoedelijk gemoeid zijn, kunnen immers worden afgezet tegen de aansprakelijkheidsrisico’s die banken lopen. Van Luyn en du Perron 2004, p. 53. ESMA/2012/387, ‘Richtsnoeren met betrekking tot bepaalde aspecten van de MiFID-geschiktheidseisen’, 25 juni 2012, gepubliceerd op de ESMA-website op 21 augustus 2012, zie Colaert 2013-1, randnr. 30, 33, 35, 60. Colaert vraagt zich wel af of financiële instellingen hiervoor wel de aangewezen persoon zijn. Mijns inziens strookt een (niet al te grote) educatieve rol van banken wel met de maatschappelijke functie van banken, gezien de grote belangen die aan banken worden toevertrouwd. 535 Art. 80c lid 3 Bgfo. 536 Van Eersel en Roth 2008, p. 111-112 537 Zie ook voorgaande hoofdstuk. 538 Van Eersel en Roth 2008, p. 112. Bij advisering zijn immers de KYC-regels toepasselijk, die grofweg inhouden dat het advies moet worden gebaseerd op de individuele cliënt. 533 534 93 6.1.3 De emotionele belegger Naast bovenstaande spelen ook factoren als emoties vaak een rol. Debels stelt bijvoorbeeld dat beleggers winst en verlies niet op een asymmetrische manier bekijken, maar verlies meer negatief vinden dan dat zij winst positief vinden.539 Dat ook emotie een rol kan spelen bij de invulling van de (reikwijdte van de) zorgplicht, is aan de orde geweest bij de Hoge Raad in een vrij recent arrest. Het ging om een particuliere belegger die, vooraleer hij voor advies naar de bank ging, verliezen heeft geleden bij Funda Rend. De bank voerde in deze verweer dat de belegger kennis en ervaring had van beleggingen, maar heeft volgens het Hof onvoldoende onderbouwd dat de belegger in staat was tot op zekere hoogte op professioneel niveau aan de handel heeft kunnen deelnemen. Het hof achtte van belang dat de belegger manisch depressief was en ongezond gedrag vertoonde, zijn winst was kwijt geraakt bij Funda Rend, niet in staat was risico’s in te schatten of een verstandig beleggingsbeleid te voeren en dat hij soms in paniek raakte als de beurs een dalende koers vertoonde.540 Het argument van de bank dat de cliënt wel wist waarmee hij bezig was, ging niet op. Juist bij emotionele cliënten is er reden voor waarschuwing, omdat de zorgplicht strekt tot bescherming van cliënten tegen gebrek aan inzicht, kunde, en lichtzinnigheid.541 Cortenraad542 maakt in dit kader een vergelijking met de maatstaf van bescherming tegen gevaren van “eigenzinnigheid, gevoelens van emotionele 94 verbondenheid […] en gebrek aan inzicht.”543 Naast lichtzinnigheid en gebrek aan inzicht worden vallen ook andere kwetsbaarheden onder het beschermingsbereik van de bijzondere zorgplicht. Een verklaring kan gelegen zijn in de kennisvoorsprong van de (deskundige) bank, haar verhouding tot de cliënt en de grote risico’s voor de vermogenspositie en draagkracht van de cliënt.544 De omstandigheid dat factoren als depressiviteit, ongezond gedrag een rol spelen bij de bepaling van de reikwijdte van de zorgplicht, maakt dat de bank er wellicht goed aan doet bij het opstellen van cliëntenprofielen ook inzicht te verkrijgen in psychische gegevens545 Debels 2005 HR3 februari 2012, LJN BU4914, RF 2012/41, R,o. 29 (overweging Hof) 541 HR3 februari 2012, LJN BU4914, RF 2012/41 542 Cortenraad 2012 543 HR 24 december 2010, NJ 2011/251, r.o. 3.4 544 Cortenraad 2012 545 Voor zover zij daar bevoegd zouden zijn. Het is goed voor te stellen dat dusdanige gegevens niet verstrekt behoeven te worden of mogen worden door de cliënt omdat dit zijn privacy te zeer aantast. Echter kan het wel voor de bank van belang zijn, en kan zij er goed aan doen te bezien of en in hoeverre hier mogelijkheden toe bestaan. 539 540 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 6.2 | De ‘professionele’ belegger: Het MKB en (semi-)publieke instellingen546 Dat een bepaalde maatschappelijke groep niet altijd even deskundig of ervaren is dan zij verondersteld worden te zijn, blijkt de laatste tijd veelvuldig uit de media.547 Een bijzondere groep beleggers vormt het MKB en de (semi-)publieke instellingen.548 Niet altijd is duidelijk of zij als niet-professioneel of professioneel aangemerkt dienen te worden. Nationale en regionale overheden kwalificeren als professionele belegger op grond van de MiFID, maar hieronder vallen volgens Nederlandse wetgeving bijvoorbeeld provincies, gemeenten en waterschappen niet.549 De AFM constateerde in haar onderzoek dat een groot deel van de instellingen in de publieke sector en pensioenfondsen op grond van de omvangeisen als professionele belegger classificeren.550 Hierdoor worden zij verondersteld bepaalde kennis en ervaring hebben, terwijl in de praktijk de deskundigheid vaak onvoldoende was.551 Niet alleen in geval van classificatie als professionele belegger kan een probleem opleveren,552 ook ondernemingen die als nietprofessioneel geclassificeerd zijn. 553 De omstandigheid dat vele instellingen in de problemen kwamen met renteswaps, was aanleiding de classificatie en bescherming van deze instellingen te herzien. Dit maakt overigens de vraag naar de verhouding tussen privaat- en publiekrechtelijke regels weer actueel554 Na de MiFID I is een herziening van de MiFID op komst.555 In het voorstel voor de MiFID IIrichtlijn zijn een aantal beoogde wijzigingen opgenomen.556 Een van de belangrijkste wijzigingen in het kader van cliëntclassificatie is het voorstel om op te nemen dat gemeenten en andere lokale overheden niet als professionele beleggers kwalificeren.557 De achtergrond daarvan is de omstandigheid dat zij niet altijd goed in staat zijn om de risico’s van de beleggingen goed in te Er is in de media de laatste tijd veel te doen geweest omtrent financiële problemen door renteswaps die door het MKB of semi-publieke instellingen werden afgesloten. Dit vormde voor de AFM aanleiding om onderzoek te doen naar de dienstverlening van o.a. banken aan deze veelal professioneel geachte partijen. Zie “AFM Rapportage Rentederivaten. Dienstverlening aan semipublieke instellingen en het professionele MKB, September 2013 <www.afm.nl> 547 Volg de nieuwsberichten omtrent bijvoorbeeld Vestia, alsmede de Parlementaire enquête over woningcorporaties in het algemeen. 548 Semipublieke instellingen zijn bijvoorbeeld woningcorporaties, onderwijsinstellingen of zorginstellingen 549 Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 85. 550 Zie ook Brugman en Schonewille 2013. 551 AFM Rapportage Rentederivaten, P. 9 552 Doordat lichtere zorgplichten uit de Wft van toepassing zijn, is deze groep kwetsbaar en is een aantal in financiele problemen gekomen. 553 Zie AFM Rapportage Rentederivaten, p. 11 554 Hiervoor verwijs ik naar paragraaf 3.7.2 waar dit discussiepunt reeds besproken is. 555 Voor een overzicht van de stand van zaken, zie Kalender 2010-2017 op www.afm.nl. De verwachting is vooralsnog dat de MiFID II in januari 2017 inwerking treedt. 556 Voorstel MiFID II-richtlijn, zie voor een uitgebreid overzicht van de wijzigingen verder Silverentand en Sprecher 2012, p. 139-147 557 Bijlage II, Deel II.I MiFID II-richtlijn. 546 95 schatten, hetgeen door de financiële crisis is aangetoond.558 Overigens brengt dit geen inhoudelijke wijziging van de MiFID en Wft met zich mee.559 Dit laat onverlet dat zij wel via de opt-up mogelijkheid kunnen verzoeken om te worden behandeld als professionele belegger.560 Tevens wordt voorgesteld dat aan lidstaten de mogelijkheid (of wellicht zelfs plicht561) wordt gegeven om specifieke criteria vast te stellen om de deskundigheid en kennis van deze beleggers bij een opt-up verzoek.562 Inmiddels is het voor woningcorporaties verplicht te verzoeken om opt-down.563 Wellicht zal dit in de toekomst voor meer instellingen verplicht worden gesteld.564 6.3 | Gedragspsychologie als gezichtspunt De veelheid aan informatie die banken verplicht of onverplicht aan beleggers verstrekken, kan leiden tot een information overload waardoor een zorgvuldig besluitvormingsproces haast 96 niet meer mogelijk lijkt.565 Daarnaast kunnen allerlei emoties een rol spelen bij het nemen van beleggingsbeslissingen: denkt u aan angst, ontkenning, euforie, optimisme, etc. The cycle of market emotions Bron: Westcore Funds / Denver Investment Advisors LLC, 1998 Een theorie over behavioral economics gaat ervan uit dat markten en beleggers soms irrationeel gedrag vertonen door kuddegedrag, waardoor niet alle relevante informatie in de markt is Rutten 2012 Busch 2013-1, p. 182, Kamerstukken I 2006-2007, 31 086, nr. 3, p. 89. Dit is immers reeds in lijn met de Nederlandse wetsgeschiedenis en vormt een verduidelijking van de Europese Commissie. 560 Silverentand en Sprecher 2012, p. 142 561 Silverentand en Sprecher 2012, p. 142. Zij verwijzen naar het concept EP-rapport waarin dit voorgesteld wordt. 562 Bijlage II, Deel II.I MiFID II-richtlijn 563 Zie AFM Rapportage Rentederivaten, alsook Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting 564 Zie over de discussie voor onderwijsinstellingen ,Kamerstukken II, 2012-2013, 31 524, nr. 165, Verslag van een schriftelijk overleg 565 Grundmann-van de Krol 2009, p. 165-172, Van Dyck 2010, 85-92, Scheltema en Scheltema 2009, pp. 88-90 558 559 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen verwerkt en de markt dus ook ‘ongelijk’ kan hebben.566 Door psychologie en economie te combineren, zou (ir)rationeel gedrag beter verklaard kunnen worden, is de gedachte.567 Door Bierens wordt gepleit voor een verschuiving van het centraal stellen van de belegger als klant, naar het centraal stellen van de belegger als mens.568 Deze visie is gebaseerd op onder meer op gedragspsychologie, waaruit gebleken is dat het besluitvormingsproces bij financiële producten slechts beperkt rationeel is en door cognitieve beperkingen als zelfoverschatting en positieve toekomstgedachten.569 Deze theorie van behavioural finance, die ervan uitgaat dat gedragspatronen uit de psychologie van belang zijn voor de economie, wordt door meer schrijvers onderkend.570 Uit een onderzoek door DNB is gebleken dat een relevant aspect van het gedrag van klanten is dat zij zich veelal niet echt interesseren voor financiële producten en (wellicht om die reden) informatie niet op rationele wijze verwerken, maar dat zij selectief verwerken of verkeerd interpreteren.571 Bierens en Raaijmakers menen dat gedragsstudies zelfs essentieel kan zijn in het debat zorgplicht versus eigen verantwoordelijkheid.572 Giesen en in iets mindere mate ook ’t Hart en Du Perron pleiten voor meer aandacht voor cognitieve psychologie. Uit onderzoek is gebleken dat de belegger een kosten/baten analyse maakt die een cruciale rol speelt bij zijn beleggingsbeslissing. Onder de relevante factoren zijn onder meer de perceptie van het gevaar en de mate waarin personen in hun omgeving een waarschuwing al dan niet opvolgen.573 Een waarschuwing gaat om gedragsbeïnvloeding, waarbij het van belang is te onderzoeken hoe men beleggers kan beïnvloeden in hun gedrag bij het nemen van beleggingsbeslissingen.574 ’t Hart en Du Perron wijzen nog wel op de ineffectiviteit van waarschuwingen als er gewenning plaatsvindt (bijv. doordat voor ieder gevaar gewaarschuwd wordt).575 6.3.1 Praktijkvoorbeeld: behavioural finance: Barclays wealth Naar aanleiding van de voorgaande inzichten die het belang van behavioural finance onderstrepen, kan de vraag rijzen hoe een bank dit in de praktijk kan koppelen aan haar dienstverlening. Bij uitstek via de KYC-regels, die wettelijk reeds maatwerk van een bank vergen Raaijmakers 2009, p. 7, Bainbridge 1999, p. 13 e.v. Dit laat natuurlijk onverlet dat de markt ook een goede koers kan varen. 567 Baker en Nofsinger 2002 568 Bierens 2013 569 Loonen 2008-2, p. 389-396, Raaijmakers 2006, p. 18, Verschuuren 2007, p. 115-122 570 Bierens 2013, Loonen 2008, p. 389-396, Raaijmakers 2006, p. 18, Verschuuren 2007, p. 115-122, e.a. 571 Prast 2003, Koelewijn 2008, p. 288 572 Raaijmakers 2006, p. 29, Bierens 2012, p. 169 573 ’t Hart en Du Perron, p. 114 574 Giesen 2005, Giesen 2006, p. 3-8 575 ’t Hart en Du Perron, p. 114-115 566 97 in het onderzoeken wat de wensen en behoeften van een cliënt zijn en het afstemmen van het advies op deze informatie, kan een gedragspsychologische vertaalslag gemaakt worden. Barclays Wealth is hier een vooruitstrevend voorbeeld van. Door behavioural finance praktisch in te steken en in de hele organisatie (structuur, processen, producten) in te bouwen, maakt Barclays wealth dit werkbaar.576 De bank gebruikt psychologische factoren: er is geen goed of fout in zijn algemeenheid, maar wél ten opzichte van individuen.577 In een interview met Greg Davies578 zegt hij het volgende: “Perhaps more importantly to note, he added, is that behavioural finance will fail if people only talk about biases and interesting observations about human behaviour. It doesn’t matter how well someone knows themselves or how well they are in control of their behaviour at times of calm, he explained. Because in the moment of stress or fear at the bottom of the market, or in the moment of excitement at the top of the market, a person’s emotional state can over-ride a large amount of any rational plans which have been put in place.” Barclays Wealth verricht bovendien onderzoek naar de persoonlijkheid van cliënten in relatie tot hun financiële gedrag. 98 Cliënten die een gelijke risicotolerantie hebben, kunnen totaal anders reageren bij een koersverandering. differentiëren in Door de te hoeveelheid rapportages, inhoud van contracten, kan beter ingespeeld worden op de Ontleend aan presentatie: Using Behavioural Finance: persoonlijke behoeften van de cliënt.579 “How can we improve our investment performance?” Bron: < www.cisi.org > 6.4 | Differentiatie in het contractenrecht c.q. gedifferentieerde zorgplichten De ene particulier of ondernemer is de andere niet. In de voorgaande hoofdstukken (en voorgaande paragrafen) zagen we dat een particulier heel deskundig kan zijn, maar ook dat een ondernemer niet altijd even deskundig hoeft te zijn. Dit roept de vraag op of het privaatrecht, en specifiek de zorgplicht voor banken, op maat dient te worden gesneden naar de individuele partij of dat er een zekere gestandaardiseerde benadering moet gelden. Tjittes heeft in zijn ‘How Barclays Wealth is putting behavioural finance into practice’, Interview with Greg Davies, Dec 2010 < www.hubbis.com > 577 How Barclays Wealth is putting behavioural finance into practice’, Interview with Greg Davies, Dec 2010 < www.hubbis.com > 578 Managing Director, Head of Behavioural and Quantitative Investment Philosophy, Barclays Wealth 579 Peverelli 2012 576 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen proefschrift de ontwikkeling gesignaleerd dat de hoedanigheid van partijen meer de functie zal gaan vervullen van standaardnormeringen voor bepaalde rechtsverhoudingen, met als bedoeling het tegengaan van ver(der)gaande differentiatie van het contractenrecht.580 Inderdaad zien we een zekere standaardisering in het contractenrecht581, alsook in het financiële toezichtrecht582, maar er is ook een grote rol weggelegd voor de ‘omstandigheden van het geval’ waarbij de hoedanigheid van partijen een rol speelt.583 De benadering van Tjittes om zoveel mogelijk vast te houden aan standaardtypen hoedanigheden in het privaatrecht, heeft op relatief wat kritiek gestuit.584 Voordeel van een gestandaardiseerde benadering is wel dat de rechtszekerheid bevorderd wordt. Jansen onderkent dat ook in een relatie tussen professionele partijen behoefte kan bestaan om informatie asymmetrie op te heffen en wil dus in tegenstelling tot de visie van Tjittes, geen algemene regel aanvaarden dat een ondernemer geen bescherming toekomt.585 Hartkamp lijkt ook een voorstander van differentiatie in het contractenrecht, met dien verstande dat de kleine ondernemer meer bescherming verdient.586 De Hoon twijfelt of het gebruik van algemene kenmerken van partijen een goede weergave vormt van het werkelijke spanningsveld tussen partijen.587 Raaijmakers is een voorstander van gedifferentieerde zorgplichten omdat met een benadering van de ‘gemiddelde cliënt’ niet de groep die ónder het gemiddelde zit, beschermd wordt. Hij pleit voor een identificatie van groepen waarvan een grote verantwoordelijkheid mag worden verwacht, versus groepen die extra bescherming behoeven.588 Hartlief zet vraagtekens bij de categoriale bescherming van de consument als zodanig, met andere woorden: bescherming op grond van de hoedanigheid van consument ongeacht of de consument ook daadwerkelijk bescherming verdient.589 Een argument tegen deze categoriale bescherming is in zijn visie gelegen in de omstandigheid dat het niet uitmaakt of een consument naïef en economisch zwak is, of juist waakzaam.590 Ook Jansen is tegenstander van een categorisch beschermingsregime van particulieren omdat dit niet in overeenstemming is met de Tjittes 1994, h. 9 Denkt u aan de regels die bepaalde maatschappelijke groepen trachten te beschermen, zoals de werknemers, consumenten, huurders. Maar ook; de bijna categorische bescherming van de particulier ten opzichte van de bank. 582 Wft plichten die gericht zijn op een specifieke groep beleggers die al dan niet als professioneel hebben te gelden. 583 Zie het interessante proefschrift van Wolters 2013. 584 Bijv. Vranken 1997, Van den Berg 2000, p. 605-609, Van Baalen 2006 585 Jansen 2012, p. 546 586 Hartkamp 1995, 322 en 323. In vergelijkbare zin Van Bijnen 2005 587 De Hoon 2008. In plaats van algemene kenmerken (zoals de hoedanigheid en deskundigheid van partijen, de (on)mogelijkheid om te onderhandelen) zal de mate van mogelijke machtsuitoefening meer afhangen van de specifieke zorgen en wensen ten opzichte van de andere partij. Hij baseert zijn artikel op een aantal sociaalwetenschappelijke studies over machtsverschillen. Als voorbeeld wordt aangedragen dat een machthebbend persoon meer invloed probeert uit te oefenen als het machtsverschil groter is. 588 Raaijmakers 2004, p. 85 589 Hartlief 1999 590 Hartlief 2003, p. 7. Een ander argument volgens Hartlief is dat onzorgvuldig gedrag zou kunnen worden bevorderd. 580 581 99 open en contextgebonden benadering uit het leerstuk van de zorgplicht en niet strookt met de systematiek van het gemene privaatecht.591 Brunner stelt dat in het zakenleven niet de kleine ondernemer met een zwakke onderhandelingspositie wordt (moet worden) beschermd tegen de grote ondernemer.592 Ook Tjittes meent dat ondernemers in beginsel geen bescherming nodig hebben: zij hebben immers de keus om te gaan ondernemen, terwijl de consument geen vrije keus heeft om aan het rechtsverkeer deel te nemen.593 Wolters daarentegen vindt dat een kleine ondernemer wel meer bescherming verdient dan een grote onderneming.594 Hardy meent echter het tegendeel: kleine ondernemers dienen niet aan een meer beschermend regime te worden onderworpen dan andere ondernemers.595 In dit kader verdient het opmerking dat niet alleen ondernemers onderling in een ongelijke verhouding tot elkaar kunnen staan, maar ook dat de groep (MKB)ondernemingen die in de rechtsverhouding met een bank staat zeer diffuus is. Een ondernemer kan een kleine melkveehouder zijn die geen enkele kennis heeft van derivaten, maar het kan ook een middelgroot accountantskantoor zijn met een juridische afdeling die ervaring heeft met beleggingen. De open, contextgebonden benadering van de (civiele) zorgplicht biedt ruimte om ook ten aanzien van ondernemers te differentiëren en de hoedanigheidsaspecten mee te weten 100 in de benadering van de omvang en reikwijdte van de zorgplicht. Interessant is de vraag of beleggen valt onder de ‘normale bedrijfsuitoefening’ van de ondernemer en daarmee of de ondernemer de risico’s (van onwetendheid) zelf moeten dragen.596 6.5 | Deelconclusies Dit hoofdstuk is op beknopte wijze ingegaan op de persoon van de belegger en de vraag of deze op rationele wijze beleggingsbeslissingen kan nemen. Ik ben het grotendeels eens met de schrijvers die het belang van gedragspsychologische inzichten onderstrepen en die differentiatie in zorgplichten onderschrijven. Hoewel dit voor banken nóg meer maatwerk vergt, ben ik van mening dat de baten voor de banken hoger zullen zijn dan de kosten. Dit met het oog op Jansen 2012, p. 520 e.v. Hij meent Brunner 1992, p. 95 593 Tjittes 2005, p. 21. Het lijkt mij niet dat dit in alle gevallen geldt, om vermogen op te bouwen kan een consument immers ook sparen in plaats van beleggen. De gedachte achter beleggen is veelal “winstbejag” 594 Wolters 2013, p. 971-974. Zijn visie is dat het gaat om de mate van professionaliteit en niet om de kwalificatie van particulier of professionele partij. 595 Hardy 2009, p. 311-312. Hardy heeft een zeer uitgebreid (rechtsvergelijkend) onderzoek gedaan naar differentiatie in het contractenrecht. Met dien verstande dat het te ver gaat voor het bereik van deze scriptie om hier dieper op in te gaan, verwijs ik naar zijn interessante proefschrift over dit onderwerp (volg m.n. hoofdstuk 6). 596 In een belastingzaak is door de Hoge Raad overwogen dat sprake was van risicovolle beleggingen waardoor er geen sprake van normale bedrijfsuitoefening en dat de aan dergelijke beleggingen verbonden risico’s een gevolg zijn van buiten de ondernemingssfeer gelegen keuze. HR 23 november 2012, LJN BY 3899. Het is interessant om dit gezichtspunt te bekijken in de sfeer van de zorgplicht, wellicht in de vorm van een vervolgonderzoek. 591 592 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen mogelijke aansprakelijkheidsrisico’s. De rechtspraak biedt immers veel ruimte in de veelal open privaatrechtelijke normen om de omstandigheden van het geval mee te weten, waaronder ook persoonlijke kenmerken van de beleggers meegewogen worden (denkt u aan emotie). Een bank kan niet volstaan met het ‘afvinken’ van rijtjes in de voorschriften van de Wft en BGfo, maar dient mijns inziens verder te gaan. Daartoe is zij juridisch ook verplicht, gelet op de civielrechtelijke rechtspraak die naar mijn mening ook met de MiFID II nog altijd verder kan reiken dan de publiekrechtelijke zorgplichten. Onder het mom van voorkomen is beter dan genezen, zou een bank er goed aan doen, uit eigen beweging, meer differentiatie toe te passen. Bij uitstek kunnen de KYC-regels hiervoor dienen. 101 102 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 103 HOOFDSTUK 7. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN HOOFDSTUK 7. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN Centraal in deze Master-scriptie stond de volgende hoofdvraag: In hoeverre beïnvloedt de (onderlinge) hoedanigheid van partijen de aard, omvang en strekking van de zorgplicht van banken in contractuele relaties? De zorgplicht van banken kent een privaatrechtelijke achtergrond en is bij uitstek een gevolg van het ‘hoedanigheidsdenken’. Zorgplichten worden met name aangenomen bij ongelijkwaardigheid tussen partijen (informatieasymmetrie en kennisachterstand). Banken vormen een groep die vanwege hun belangrijke maatschappelijke positie verondersteld worden deskundig te zijn, op grond waarvan reeds een bijzondere zorgplicht aangenomen wordt (jegens particuliere beleggers). In feite is in veel bestaande normen, zowel publiek- als privaatrechtelijk, de onderlinge hoedanigheid van banken en haar contractspartijen reeds verdisconteerd. Ook de 104 hoedanigheid van de belegger is in bepaalde mate reeds verdisconteerd in de bestaande normen. De Wft bepaalt op grond van de classificatie van beleggers reeds de mate van bescherming. De hoedanigheid van partijen, waaronder kenmerken als kennis, deskundigheid, ervaring, opleiding, achtergrond, kan een rol spelen bij de omvang van de zorgplicht: het leerstuk van eigen schuld biedt daarvoor bij uitstek ruimte. Er lijkt sprake te zijn van een kentering in de vergaande zorgplicht: vaker wordt eigen schuld aan de zijde van de belegger aangenomen, in tegenstelling tot de optiehandelarresten, waar haast sprake was van een categorische bescherming van beleggers. Dit biedt mijns inzien een positieve ontwikkeling: voor eigen verantwoordelijkheid van de belegger moet ruimte blijven. Waar het met zorgplichten om gaat, is de belegger door informatie in staat te stellen een weloverwogen beleggingsbeslissing te nemen. Iedere cliënt is anders en heeft beschikking over een andere mate van voorkennis en ervaring. Beleggingsdienstverlening is daarom maatwerk (geworden). Banken kunnen niet volstaan met standaardvragenlijsten, standaardwaarschuwingen, etc. Precontractuele informatie mag wel in gestandaardiseerde vorm worden gegeven, maar de bank moet met haar informatie-inwinning veel meer toespitsen op de cliënt. Het know-your-customer beginsel kan nog veel meer worden ‘uitgebuit’. Met bepaalde specifieke vragen, zoals ‘Heeft u ervaring met beleggen?’ kan informatie worden verkregen waarop kan worden doorgevraagd. ‘Heeft u verlies geleden en hoe reageerde u De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen daarop?’ zou een vraag kunnen zijn voor een beleggings(advies)gesprek. Hiermee kan emotie gepeild worden bij de belegger. Door Tjittes werd nog gepleit voor standaardtypen. Dit onderzoek heeft echter uitgewezen dat van homogene groepen geen sprake is. Hoewel de Wft beleggers classificeert naar drie standaardtypen (niet-professioneel, professioneel en in aanmerking komende tegenpartij) is de bescherming van de beleggers in de praktijk een vraagstuk naar de ‘omstandigheden van het geval’ die veel ruimte laat voor differentiatie in de hoedanigheden van partijen. Lagere rechtspraak lijkt tot op heden uit te wijzen dat ook ondernemers (ten dele) bescherming toekomen. Dit is mijns inziens – in beginsel – een positieve ontwikkeling omdat dit aansluit bij de MiFID: een ondernemer is immers niet per definitie een professionele belegger. Ik wil hierbij wel een kritische noot plaatsen: het past niet goed in het wettelijk privaatrechtelijk stelsel dat ondernemers ook meer en meer bescherming lijken te krijgen. Ondernemers kiezen er zelf voor om risico’s te nemen en moeten die risico’s ook zelf in belangrijke mate blijven dragen. Hoewel het begrijpelijk is dat ook ondernemers op het gebied van beleggingen ondeskundig zijn en dat beleggingen wellicht niet tot de normale bedrijfsuitoefening behoren, ben ik niet van mening dat de bijzondere zorgplicht zover dient te reiken dat ook jegens ondernemers een bescherming geboden moet worden die (veel) verder gaat dan het algemene contractenrecht. Ondernemers worden geacht ofwel zelf deskundig genoeg zijn om een beslissing te nemen en daar de gevolgen voor te dragen, ofwel onderkennen dat de vereiste deskundigheid ontbreekt en zelf deskundige bijstand inroepen. Desondanks moet er wel ruimte zijn om ondernemers ook te beschermen, zij het dan enkel in uitzonderlijke gevallen. Er kunnen immers er grote verschillen kunnen bestaan in de aard van de bedrijfsvoering, denkt u aan het verschil tussen een melkveehouder en een accountant. Mijn pleidooi richt zich feitelijk op differentiatie waarbij de hoedanigheid van partijen op een individueel gerichte wijze toepassing moet vinden, omdat dan de meest billijke uitkomst mogelijk is. Het gevolg van deze benadering is wel dat de rechtszekerheid, die juist tussen ondernemers zo belangrijk is, hier niet echt mee gediend is. Door diverse schrijvers wordt de vergaande bescherming van (particuliere) beleggers – zelfs zij die uit winstbejag en neigend naar roekeloosheid beleggingsbeslissingen nemen die later verkeerd uit blijken te pakken – bekritiseerd. De eigen verantwoordelijkheid van de belegger zou uit het oog verloren raken. Ik deel deze visie ten dele. Naar mijn mening is het terecht dat de bank beleggers in sommige gevallen tegen zichzelf in bescherming moet nemen: het gaat vaak om complexe financiële producten waar particulieren, maar ook professionele partijen, veelal meer onwetend zijn dan ze zelf veronderstellen. Bovendien is het de vraag of beleggers, indien 105 zij volledig in staat worden gesteld een beleggingsbeslissing te nemen, altijd rationeel handelen. Gedragspsychologie wijst vaak uit dat beleggers door cognitieve ‘beperkingen’ niet rationeel handelen en een niet-weloverwogen beleggingsbeslissing nemen. Ik zou niet willen bepleiten dat de banken de belegger categorisch tegen zichzelf moeten beschermen en zeker niet waar sprake is van ondernemingen, maar ik zou banken aanbevelen bij hun dienstverlening meer rekening te houden met gedragspsychologische inzichten. In de eerste plaats om te voorkomen dat beleggers zich achteraf meer onwetend voordoen en wellicht onterecht beschermd worden, en andersom dat beleggers die geacht worden kennis van zaken te hebben en daarom minder beschermd worden, terwijl zij niet voldoende kennis blijken te hebben. Maar niet alleen uit oogpunt van effectieve en redelijke beleggersbescherming is dit aan te bevelen: banken kunnen hiermee hun aansprakelijkheidsrisico’s naar mijn idee fors beperken. Inzicht in de psyche van de belegger biedt mogelijkheden om adviezen beter af te stemmen op de wensen en behoeften van de belegger, maar ook bijvoorbeeld om vroegtijdig te bemerken dat een belegger uit emotie handelt door eerdere verliezen. Tot noch toe wordt echter het leerstuk van de bijzondere zorgplicht slechts in beperkte mate via de idee van de invloed van partijhoedanigheden noch via de invalshoek van gedragspsychologie 106 benaderd. Er zijn veel schrijvers die het belang ervan onderschrijven, maar wetenschappelijk onderzoek over hoe dit toe te passen op beleggingsdienstverlening is er nog niet of nauwelijks. Het strekt tot de aanbeveling dat meer inzicht wordt verkregen in dit onderwerp. Met deze scriptie is niet alles over dit onderwerp gezegd, maar is enkel beoogd een hoedanigheidsgerichte benadering te geven en die praktisch in te vullen. Banken kunnen een voorbeeld nemen aan de manier waarop Barclays Wealth omgaat met financial behaviour en adequater onderzoek doen naar de wensen en behoeften van de cliënten door - onder meer - niet (enkel) met standaardvragenlijsten te werken en meer differentiatie aan te brengen in de wijze waarop rapportages verstrekt worden en de hoeveelheid ervan. Met andere woorden een benadering die meer is gericht op de individuele kenmerken van de cliënt. Het kan bovendien tot de aanbeveling strekken de financiële prikkels voor adviseurs van banken aan te passen, door dit niet te koppelen aan korte termijn maar uit te smeren over de looptijd van een product. De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen 107 LITERATUURLIJST LITERATUURLIJST BOEKEN EN TIJDSCHRIFTARTIKELEN Akkermans en Van Dijk 2012 A.J. Akkermans en Chr.H. van Dijk, ‘Proportionele aansprakelijkheid, omkeringsregel, bewijslastverlichting en eigen schuld: een inventarisatie van de stand van zaken’, AV&S 2012/17 Van Amsterdam 2013 L.A. van Amsterdam, ‘Van ruilen komt huilen? Renteswaps in de rechtspraak, een Bespreking van de renteswap-jurisprudentie’, O&F 2013 (21) 4, p. 15-26 Asser/Clausing & Wansink 5-VI 2007 P. Clausing & J.H. Wansink, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 5. Bijzondere overeenkomsten. Deel VI. De verzekeringsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2007. 108 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/13 A.S. HARTKAMP & C.H. SIEBURGH, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel II. De verbintenis in het algemeen, Deventer: Kluwer 2013. Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV) A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, 6-IV*, De verbintenis uit de wet, Deventer: Kluwer 2011 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III) A.S. Hartkamp en C.H. Sieburg, ‘Mr. C. Asser’s handleiding tot beoefening van het Nederlands burgerlijk recht.’ Verbintenissenrecht deel III. Algemeen overeenkomstenrecht. Deventer: Kluwer 2010 Asser/Kortmann, De Leede & Thunnissen (5-III) S.C.J.J. Kortmann, L.J.M. de Leede en H.O. Thunnissen, Vijfde deel: bijzondere overeenkomsten, Overeenkomst van opdracht, arbeidsovereenkomst, aanneming van werk, 7e druk, 1994 Asser/ Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV) E. Tjong Tjin Tai, ‘Mr. C. Asser’s handleiding tot beoefening van het Nederlands burgerlijk recht.’ Bijzondere overeenkomsten deel IV. Opdracht incl. de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de reisovereenkomst. Deventer: Kluwer2009 Van Baalen 2006 S.B. van Baalen, ‘Zorgplichten in de effectenhandel’ serie recht en praktijk deel 140, Deventer: Kluwer 2006 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Van Baalen 2006-1 S.B. van Baalen, De bijzondere zorgplicht bij financiële contracten. Contracteren 2006/4 Van Baalen 2010 S.B. van Baalen, ‘Aansprakelijkheid als gevolg van een schending van Wftregels’, in: D. Busch e.a. (red.), Onderneming en financieel toezicht, Deventer: Kluwer 2010, p. 1013-1038 Van Baalen 2011 S.B. van Baalen, ‘Effectenbemiddeling’, in: S.E. Bartels, A.J. Verdaas & R.J. van der Weijden (red.), Effecten en vermogensrecht (Serie Onderneming en Recht, deel 63), 2011 Bahadin, Hoes-Weishut en van Hunnik 2012 Mr F. Bahadin, Mr S. Hoes-Weishut en Mr J. van Hunnik – Tijdschrift voor Financieel Recht nr. 5, mei 2012, p.176 e.v Barendrecht en Van den Akker 1999 J.M. Barendrecht & E.J.A.M. van den Akker, Informatieplichten van dienstverleners , Tjeenk Willink: Deventer 1999 Bierens 2013 B. Bierens, ‘Het waarheen en waarvoor van de bancaire zorgplicht’, NTBR 2013/3, p. 15-27 Bierens 2012 B. Bierens, ‘De overeenkomst tot het verlenen van beleggingsadvies, Een gereguleerde contractuele verhouding’, Maandblad voor Vermogensrecht 5, 2012 Bierens 2010 B. Bierens, Wat moet er gebeuren en wat kost het? Twee praktische vragen over de uitleg en toepassing van de MiFID-wetgeving naar aanleiding van het Handboek Beleggingsondernemingen, Ondernemingsrecht 2010, 63 Van Bijnen 2005 R. van Bijnen, Aanvullend contractenrecht, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2005 Bolt en Spier 1996 A.T. Bolt en J. Spier, J. (Eds.), De uitdijende reikwijdte van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, Preadvies NJV 1996. (pp. 7-83). Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink Van Boom 2003 W.H. van Boom, ‘Bancaire zorgplicht en eigen verantwoordelijkheid van de belegger’, NTBR 2003-10 Van Boom 2009 W.H. van Boom, ‘De beslissing van de Hoge Raad in de effectenleasezaken’, TvC 2009-6 109 Van Boom 2012 W.H. van Boom, ‘Hypothecair krediet aan consumenten – een overzicht’, Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2012-6, p. 268-279 Van Boom en Lindenbergh 2010 W.H. van Boom & S.D. Lindenbergh, Effectenlease: dwaling, zorgplicht en schadevergoeding, AA 2010, p. 194 Van Boom e.a. 2007 W.H. van Boom e.a., ‘Beschouwingen naar aanleiding van De geïnformeerde consument – Is informatieverstrekking een effectief middel om consumenten afgewogen financiële beslissingen te laten nemen?’, Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2007-3 Broekhuizen en Rank 2010 K.W.H. Broekhuizen en W.A.K. Rank, W.A.K., Beleggingsondernemingen. In: D. Busch (Ed.), Onderneming en financieel toezicht (Serie onderneming en recht, 57) (pp. 393-463). Deventer: Kluwer 2010 Broekhuizen en Silverentand 2006 K.W.H. Broekhuizen en L.J. Silverentand, 'Ken uw cliënt, cliëntenclassificatie en de MiFID', FR 2006, nr. 11 110 Broekhuizen 2008 K.W.H. Broekhuizen, 'Rondom het nieuws - Reparatie cliëntclassificatie?', FR 2008, nr. 9, p. 318322. Brugman en Schonewille 2013 G.J. Brugman en W.M. Schonewille Beleggingsbelangen, Vakblad Financiële planning, December 2013, 12 Brunner 1974 C.J.H. Brunner, De opdracht, WPNR 5285 (1974), p. 784 e.v Brunner 1992 C.J.H. Brunner, De billijkheid in het Nieuwe BW, in: Rechtsvinding onder het NBW, Kluwer: Deventer 1992 Busch en Grundmann-van de Krol 2009 D. Busch & C.M. Grundmann-van de Krol (red.), Handboek Beleggingsondernemingen (Serie Onderneming en Recht, deel 63), 2009 Busch 2010 D. Busch, D. Doorenbos, C.M. Grundmann-van de Krol, R.H. Maatman, M.P. Nieuwe Weme, W.A.K. Rank. (Eds.), Onderneming en financieel toezicht (Serie Onderneming en Recht Deel 57), Kluwer, Deventer 2010 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Busch 2013 D. Busch, Renteswaps en het ‘civiel effect’ van MiFID volgens het Europees Hof van Justitie, AA september 2013, p. 667-676 Busch 2013-1 D. Busch, De civiele zorgplicht van banken tegenover professionele beleggers – renteswaps met (semi-)publieke instellingen en het MKB, Ondernemingsrecht 2013/33 Busch 2012 D. Busch, Hebben banken een zorgplicht tegenover professionele beleggers?, Ondernemingsrecht 2012/120 Busch 2012-2 D. Busch, De bijzondere zorgplicht van de bank als beleggingsadviseur, HR 3 februari 2012, LJN: BU4914 (Coöperatieve Rabobank Vaart en Vecht UA/X), Ars Aequi (2012), pp. 752-759 Busch 2011 D. Busch, 'MiFID II: Europese aansprakelijkheid van beleggingsondernemingen?', FR 2011, nr. 3, p. 57-58. Castermans 2012-1 A.G. Castermans, Rode draad ‘20 jaar Nieuw BW’, Partijautonomie tussen contract en onrechtmatige daad, Ars Aequi 2012-10 Castermans 2012-2 A.G. Castermans, ‘De niet welgeïnformeerde consument’, MvV 2012, 7/8 Castermans 2010 A.G. Castermans, ‘Dwaling tussen privaat- en publiekrecht’, WPNR 2010/6940, p. 563-574 Castermans 1992 A.G. Castermans, De mededelingsplicht in de onderhandelingsfase (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1992. Cherednychenko 2012 O.O. Cherednychenko, ‘Het private in het publieke recht: over de opmars van het financiële ‘toezichtprivaatrecht’ en zijn betekenis voor het verbintenissenrecht’, Rechtsgeleerd magazijn THEMIS 2012-5 Cherednychenko 2011 O.O. Cherednychenko, ‘Toezichtcontractenrecht: vooruitgang in het burgerlijk recht?’, Contracteren, 2011-5 Cherednychenko 2010 O.O. Cherednychenko, ‘De Bijzondere zorgplicht van de bank in het spanningsveld tussen het publiek- en privaatrecht’, NRBR 2010, 11 111 Cohen Henriquez 1976 E. Cohen Henriquez, Naar beste weten, oratie Groningen, Deventer: ... E.Cohen Henriquez, 'Spreken is zilver, zwijgen is fout', NJB 1976 Colaert 2013-1 V. Colaert, ‘De MiFID-geschiktheidsbeoordeling: naar een beter georganiseerde kennis van cliënt én product (deel 1)’, Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2013-1 Colaert 2013-2 V. Colaert, ‘De MiFID-geschiktheidsbeoordeling: naar een beter georganiseerde kennis van cliënt én product (deel 2)’, Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2013-3 Cortenraad 2012 W.H.F.M. Cortenraad, ‘Hoe bijzonder is de bijzondere zorgplicht?’, Ondernemingsrecht 2012/128 Van Dam 2000 C.C. van Dam,Aansprakelijkheidsrecht, Boom Juridisch uitgevers, 2000 Van Dam 1994 C.C. van Dam, annotatie bij HR 22 april 1994, NJ 1994, 624 m.nt. CJHB (Taxus), NTBR 1994, p. 255-258 112 Van Dijk en Oppelaar 2004 J.M. van Dijk en H.V. Oppelaar, Voorstel van Wet op het financieel toezicht, Preadvies voor de Vereniging oor Effectenrecht 2004 Van Dijk en Van der Woude 2009 Chr. H. van Dijk en R. van der Woude, ‘Privaatrechtelijke aansprakelijkheid van financiële dienstverleners voor het schenden van informatie-, onderzoeks- en waarschuwingsverplichtingen en de Wet op het financieel toezicht, AV&S 2009, nr. 2 Dreimüller 2007 B.C. Dreimüller, 'MiFID en het 'know your customer'-beginsel: De huidige zorgplicht gaat te ver!', FR 2007, nr. 3, p. 62-72 Van Dyck 2010 T. Van Dyck, De geharmoniseerde prospectusplicht, De Keure 2010, p. 85-92 Van Eersel en Roth 2008 M. van Eersel en G.P. Roth, Informatieverplichtingen van beleggingsondernemingen jegens de financiële consument, in: A.J.C.C.M. Loonen, Beleggingsdienstverlening in het MiFID-tijdperk, Amsterdam: NIBE-SVV 2008, p. 102-124 Ernes en Lamers 2012 A.L.H. Ernes en A.H. Lamers, ‘De begrippen overeenkomst, partij en derde in het civiele recht’, AA januari 2012, p.27 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Van Esch 2007 R.E. van Esch Juridische aspecten van elektronische handel, Kluwer 2007 Filius en Hosemann 2007 A.R. Filius en M.R. Hosemann, ‘De financiële bijsluiter en risico-indicator voor complexe financiële producten’, in: Bouwen en Bezinning, Anema 2007 e.a., p. 93-105 Frielink 2004 K. Frielink, ‘Banken, zorgplicht en optiehandel’, AV&S 2004, 3. Frima 2011 J.C.A.T. Frima, ‘De civiele zorgplicht van de bank jegens derden’, in: R. Stijnen en R. Kruisdijk (red.) Zorgplicht en financieel toezicht, Deventer 2011 Giesen 2009 Giesen, ‘De aantrekkingskracht van Loreley’, in: T. Hartlief en S.D. Lindenbergh (red.), Tien pennenstreken over personenschade, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009 Giesen 2006 I. Giesen, 'De psychologie achter de waarschuwing: Handle with care!', AV&S 2006, 2 Giesen en Maes 2014 I. Giesen en K. Maes, Omgaan met bewijsnood bij de vaststelling van het causaal verband in geval van verzuimde informatieplichten’, NTBR 2014/27 Van der Grinten 1993 W.C.L. van der Grinten, Lastgeving (Monografieën Nieuw BW B81), Deventer: Kluwer 1993 Grundmann-van de Krol 2010 C.M. Grundmann-van de Krol, ‘Koersen door de Wet op het financieel toezicht’, Den Haag: BJU 2010 Grundmann-van de Krol 2012 C.M. Grundmann-van de Krol, Ondernemingsrecht, Voorstel ‘PRIPS’-Verordening, Ondernemingsrecht 2012/104 Grundmann-van de Krol 2009 C.M. Grundmann-van de Krol, ‘Het informatieparadigma voorbij’, in: P. Essers (red.) Met Recht (Raaijmakers-bundel), p. 165-172, Alphen a/d Rijn: Kluwer 2009 Haentjes en Jurgens 2011 R.C.P. Haentjes & M. Jurgens (Eds.), Fraude op de financiële markten. Deventer: Kluwer 2011 Hardy 2009 R.R.R. Hardy, Differentiatie in het (Europees) contractenrecht (diss. Maastricht), Den Haag: Boom 2009 113 Hartlief 1999 T. Hartlief, ‘De vrijheid beschermd’, Deventer, Kluwer, 1999 Hartlief 2003-1 T. Hartlief,’de gevaren van de optiehandel: hoe ver strekt de zorg van de bank?’, AA 2003-12, p. 936-937 Hartlief 2003-2 T. Hartlief, ‘Vrijheid en bescherming in het contractenrecht’, Contracten 2003/1 Hartlief 2004 T. Hartlief, ‘Kelderluik revisited, de kracht van een waarschuwing’, Annotatie bij HR 28 mei 2004, RvdW 2004, 74 Hartman 2007 J. Hartman Kok: ‘De uitleg van schriftelijke overeenkomsten: zuiver commerciële transacties (arrest Uni-Invest)’, V&O 2007, nr. 9 114 ’t Hart en Du Perron 2006 F.M.A. ’t Hart en C.E. du Perron, De geïnformeerde consument – Is informatieverstrekking een effectief middel om consumenten afgewogen financiële beslissingen te laten nemen?, Deventer: kluwer 2006 ’t Hart 2005 F.M.A. ’t Hart, De maat van eigen schuld, Ondernemingsrecht 2005, 41 Van Helden 2007 R.W. van Helden, De MiFID en haar implementatie in de Nederlandse wetgeving V&O juli/aug. 2007, nr. 7/8 Hendrikse 2010 M.L. Hendrikse, ‘De reikwijdte van het contra-proferentembeginsel in het verzekeringsrecht’, NTHR 2010, p. 95-103 Hijma 2007 J. Hijma, C.C. van Dam, W.A.M. van Schendel & W.L. Valk 2007, Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2007 Hijma 2013 J. Hijma, C.C. van Dam, W.A.M. van Schendel & W.L. Valk 2007, Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2007 Hondius 1999 E.H. Hondius, De zwakke partij in het contractenrecht; over de verandering van paradigma van het privaatrecht, in: T. Hartlief en C.J.J.M. Stolker (red.), Contractvrijheid, Deventer: Kluwer 1999 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen De Hoon 2008 M.W. de Hoon, ‘Macht in (inter)actie. Een verkennend, multidisciplinair onderzoek naar machtsverhoudingen tussen twee (rechts)personen’, NTBR 2008, 49, p. Ten Hoopen 2005 R. ten Hoopen, bundel Aansprakelijkheid in gezinsverband, 2004 Houben 2006 I.S.J. Houben, ‘Zorgplicht bank jegens derden, MvV mei 2006’, nr.5 Huizink en Schoenmaker 2009 J.B. Huizink en D. Schoenmaker, Leerboek Wft, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2009 Jansen en Loonstra 2010 C.J.H. Jansen en C.J. Loonstra, ‘Art. 7:610 BW en de partijbedoeling’, Tijdschrift Arbeidsrechtpraktijk 2010/1 Jansen en Munneke 2011 C.E.C. Jansen, S.A.J. Munneke, F.J. van Ommeren & J.W. Rutgers, Zorgplichten in publiek- en privaatrecht, Den-Haag: Boom Juridische uitgevers 2011 Jansen 2013-2 K.J.O. Jansen, ‘Informatieplichten in de procespraktijk. Deel 2: praktische toepassing (model)’, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-6, p. 183-190 Janssen 2013-1 K.J.O. Jansen, ‘Informatieplichten in de procespraktijk. Deel 1: Juridisch kader’, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-6, p. 143-148 Jansen 2012 K.J.O. Jansen, Informatieplichten. Over kennis en verantwoordelijkheid in contractenrecht en buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Deventer: Kluwer 2012 Jansen 2010 K.J.O. Jansen, De eigen verantwoordelijkheid van de financiële consument, WPNR 2010/ 6853 Keirse 2009 A.L.M. Keirse, ‘Fraternalisme en trouw aan het gegeven Woord’, Contracteren 2009/4 Kippersluis 2014 P.P.M. Kippersluis, ‘Een vuistregel voor eigen schuld van beleggers in een adviesrelatie?’, Bb 2014/12 Knigge en Bakker 2011 A. Knigge en P.S. Bakker, ‘Grenzen aan de bancaire zorgplicht jegens derden’, Tijdschrift voor compliance, nr 1/2, januari-april 2011 115 Koburgen en Dijkshoorn 2012 A.P. Koburgen en W. Dijkshoorn, Uit een overeenkomst vloeien (geen) verbintenissen voort voor derden. Over de relativiteit van het relativiteitsbeginsel en de praktische betekenis hiervan, MvV 2012-4 Kogelenberg 2014 M. van Kogelenberg, ‘verdient de naïeve bedrogene altijd bescherming? Annotatie bij Hof Amsterdam 17 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2991, NJF 2014/12 (Pizzeria), MvV 2014, nummer 3 Kraaipoel 2007 B.I. Kraaipoel: ‘Er staat wat er staat: de grammaticale uitleg van contracten’, Bb 2007/70 Van der Leeuw/Ris 2009 F.R.H. van der Leeuw en M. Rist, ‘Informatieverstrekking’, in: D. Busch & C.M. Grundmann-van de Krol (red.), Handboek Beleggingsondernemingen (Serie Onderneming en Recht, deel 63), 2009 Loonen 2006 A.J.C.C.M. Loonen, ‘Een kwestie van vertrouwen: het effect van de zorgplicht op de Nederlandse beleggingsadvisering’, Amsterdam, NIBESVV 2006, p. 164-173 116 Loonen 2008 A.J.C.C. M. Loonen, Beleggingsdienstverlening in het MiFID-tijdperk, Amsterdam: NIBE-SVV 2008, p. 83-98. Loonen 2008-2 J.C.C.M. Loonen, ‘Het “Ken-Uw-Cliënt-beginsel” binnen de effectendienstverlening’, in: W.H. van Boom (red.), Gedrag en Privaatrecht, Den Haag 2008, p. 389-396 Van Luyn en du Perron 2004 M. van Luyn en C.E. du Perron, Effecten van de zorgplicht, Deventer: Kluwer 2004 Van Maanen 2008 G.E. van Maanen, ‘De Nederlandse kelderluikarresten. Al meer dan honderd jaar – rechtseconomisch (!) – op de goede weg in Europa!’, NTBR 2008, 5 Meijs 2013 A.J.C.M. Meijs, ‘Bank, zorgplicht en derden: enkele lessen voor de bancaire praktijk’, Mv V 2013 – 12 Michiels van Kessenich-Hoogendam 1995 I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam,Beroepsfouten,studiepockets privaatrecht nr. 11, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Nagelkerke en Nijkamp 2007 F.F. Nagelkerke & L. Nijkamp, 'Inwerkingtreding MiFID - invloed beroep cliënt op de zorgplicht van een beleggingsonderneming?', JutD 2007, p. 9-13 (afl. 21) Nederlof-Wouters van den Oudenweijer en Van der Woude 2009 E. Nederlof-Wouters van den Oudenweijer & F. van der Woude, ‘Enige aspecten van aansprakelijkheid van de financieel adviseur voor teleurstellende beleggingsresultaten’, MvV 2009, nr. 9 p. 221 Neering 2013 V.M. Neering, Aansprakelijkheid bij execution only, advies en vermogensbeheer, in: D. Busch (red.), Aansprakelijkheid in de financiële sector, Deventer: Kluwer 2013, p. 375 – Nieuwenhuis 2009 H. Nieuwenhuis, ‘Paternalisme, fraternalisme, egoïsme, Een kleine catechismus van het contractenrecht’, NJB 2009, 1711 De Nijs 2007 W. de Nijs Bik in zijn noot bij Derksen/Homburg, Ondernemingsrecht 2007, 171 Du Perron 1999 C.E. Du Perron, ‘Overeenkomst en derden’ (diss. Amsterdam), Deventer: KLuwer 1999 Pijls 2011 A.C.W. Pijls, ‘De bijzondere zorgplicht van de financiële dienstverlener’, in: F.G.M. Smeele en M.A. Verburgh (eds), 'Opgelegde bescherming' in het bedrijfsrecht. Ratio, methodiek en dynamiek van dwingendrechtelijke bescherming van kwetsbare belangen in het bedrijfsrecht. Boom, 2011 Pijls 2009 A.C.W. Pijls, Het bewijs van causaal verband bij informatieverzuimen in de beleggingspraktijk, NTBR 2009, 22 Van Pomeren en De Wild 2007 M.J. van Pomeren en W.P.A. de Wild, De Wet handhaving consumentenbescherming, in: Jaarboek Compliance 2008, Nieuwerkerk a/d IJssel, 2007 Van Praag 2011 E.J. van Praag, ‘De bejaarde belegger’, FR 2011-4 Prast 2003 H. Prast, Gedragseconomie: de rol van psychologie op financiële markten, Research Series Supervision 62m DNB augustus 2003 Quist 2010 J.P. Quist, ‘De werkgever en het kelderluik. Over toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 6:162 en artikel 7:658 BW’, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2010 (9) 1 117 Raaijmakers 2006 G.T.M.J. Raaijmakers, De effectiviteit van regels in het ondernemings- en effectenrecht (Oratie Maastricht), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2006, p. 18 e.v. Raaijmakers 2004 G.T.M.J. Raaijmakers, ‘Gedifferentieerde financiële zorgplichten’, Contracteren 2004-3, p. 84-85 Ras 2010 P. Ras: ‘Het uitleggen van overeenkomsten: een handleiding voor de praktijkjurist’, Contracteren, maart 2010 Rijckevorsel-Teeuwen en Hoekstra 2013 E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en T.P. Hoekstra, ‘Aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar naast de contracterende vennootschap’, WPNR 2013, 144 afl. 6999 Van Rossum 1990 Van Rossum, Annotatie bij het arrest Van lanschot/ Bink, KW, NWB 1990 Van Rossum 1991 M.M. van Rossum, Dwaling, in het bijzonder bij koop van onroerend goed, Deventer, Kluwer, 1991 118 Van Rossum 2010 M.M. van Rossum, Uitleg van algemene voorwaarden, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010 Van Rossum en Hellegers 2013 M.M. van Rossum en D.P.C.M. Hellegers, De bank en haar zorgplicht bij Beleggingen,Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-3, Rutten 2012 K. Rutten, ‘De bijzondere zorgplicht van banken bij het afsluiten van renteswaps met professionele beleggers, Tijdschrift voor de ondernemingsrechtpraktijk 2012-8, p. 312-317 Sas 2013 J.B. Sas, ‘Naer Blijde dagen komt wee en klagen’, Bb 2013/62 Scheltema en Scheltema 2009 A.H. Scheltema & M. Scheltema, Financieel toezicht in bestuursrecht en privaatrecht (Preadvies voor de Vereniging voor Effectenrecht 2009), p. 88-90 Schild 2009 A.J.P. Schild, ‘Het ‘condicio sine qua non’-verband bij de schending van een zorgvuldigheidsverplichting: enige wegen naar Rome’, Rechtsgeleerd Magazijn THEMIS 2009-6 Van Schilfgaarde 2001 P. van Schilfgaarde, ‘Ius vigilantibus scriptum’, themanummer WPNR 2001, 6428, p. 21-27 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Schoordijk 1973 H. C. F. Schoordijk, Bijzonder nummer NJB 23 juni. 1973, afl. 24A Schotsman 2011 R.J. Schotsman (red.) Praktijkgids Wft (NIBE-SVV, Amsterdam, 2011) Schwitters en Böcker 2008 Robert Jan Sjoert Schwitters,Anna Gerarda Maria Böcker ‘Recht en samenleving in verandering: inleiding in de rechtssociologie’,Deventer: Kluwer 2008 Setten 1998 L.D. van Setten, De commissionair in effecten, diss. Utrecht 1998 Silverentand en Sprecher 2012 L.J. Silverentand en J.M. Sprecher, ‘MiFID II: een overzicht’, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2012-5 Silverentand 2009 L.J. Silverentand, ‘Cliëntenclassificatie’, in: D. Busch & C.M. Grundmann-van de Krol (red.), Handboek Beleggingsondernemingen (Serie Onderneming en Recht, deel 63), 2009, p. 587-603 Smeele en Verburgh 2011 F.G.M. Smeele en M.A. Verburgh, ‘Opgelegde bescherming in het bedrijfsrecht, Den Haag: BJU 2011, hoofdstuk 8 Stijnen 2011 R. Stijnen, De zorgplicht van artikel 4:23 Wft: geschikte financiële dienstverlening door financiele ondernemingen, Confectiekleding of maatpak?, in: R. Stijnen en R. Kruisdijk (red.) Zorgplicht en financieel toezicht, Deventer 2011 Stijns 2005 S. Stijns, ‘Verbintenissenrecht; Boek 1’, Brugge: die Keure 2005 Tjittes 1994 R.P.J.L. Tjittes, ‘De hoedanigheid van contractspartijen’, (diss. Groningen) Deventer: Kluwer 1994 Tjittes 2005 R.P.J.L. Tjittes,’Uitleg van schriftelijke contracten’ , Rechtsgeleerd Magazijn THEMIS 2005-1, Tjittes 2009 Tjittes, R.P.J.L. (2009). Uitleg van schriftelijke contracten (Privaatrecht Cahier). Nijmegen: Ars Aequi Libri. Tjong Tjin Tai 2007 T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Zorgplichten en zorgethiek’, diss. Amsterdam (UvA) 2007 119 Tjong Tjin Tai 2005 T.F.E. Tjong Tjin Tai, Gevaarzetting en risicoverhoging, WPNR 2005/6620 Timmerman 2008 L. Timmerman, ‘Situationele gelijkheid in het (privaat)recht, in: Gelijkheid in een pluriforme samenleving’, Amsterdam: KNAW Press 2008 Verdam 2010 F. Verdam, Boekbespreking R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009, Contracteren oktober 2010 / 3 Verrest en Paijmans 2011 M.E.J. Verrest en A.Q.R. Paijmans, De relatie tussen beleggingsvorm en toezicht: Hoe gedragstoezicht de keuze voor een beleggingsvorm beïnvloedt, in: R.C.P. Haentjes & M. Jurgens (Eds.), Fraude op de financiële markten. Deventer: Kluwer 2011, p. 1-18 Verschuuren 2007 G. Verschuuren, ‘Behavorial finance en zorgplicht: (nog) niet meer dan een incidentele ontmoeting’, FR 2007, p. 115-122 120 Vogel 2001 J.N.G. Vogel, ‘Incasso : de rechtsverhouding van de opdrachtgever met de incassant en diens beroepsaansprakelijkheid’, diss. Utrecht 2001 Vranken 1990 J.B.M. Vranken, WPNR 1990/5954 Vranken 1997 J.B.M. Vranken, ‘Boekbespreking van R.P.J.L. Tjittes, De hoedanigheid van contractspartijen en R.P.J.L. Tjittes, Bezwaarde verwanten’, Rechtsgeleerd magazijn Themis, 1997, vol. 158, nr. 7, pp. 308-310 Vranken 2000 J.B.M. Vranken, ‘Over partijautonomie, contractsvrijheid en de grondslag van gebondenheid in het verbintenissenrecht’, in: J.M. Barendrecht, M.A.B. Chao-Duivis en H.A.W. Vermeulen (red.), Beginselen van contractenrecht (Opstellen aangeboden aan mr. B.W.M. Nieskens-Isphording), 2000 Wessels 1994 B. Wessels, ‘Algemene bepalingen inzake de overeenkomst van opdracht’, in: C.C. van Dam (red.), Opdracht en Dienstverlening, Zwolle: W. E. J. Tjeenk Willink, 1994. Van der Wiel 2010 B.T.M. van der Wiel, ‘De marginverplichting bij handel in aandelenopties’, MvV 2010-6, p. 149157 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Wolters 2013-1 P. Wolters, ‘Alle omstandigheden van het geval, een onderzoek naar de omstandigheden die de werking van de redelijkheid en billijkheid beinvloeden’, AA december 2013 Wolters 2013-2, P.T.J. Wolters, Alle omstandigheden van het geval. Een onderzoek naar de omstandigheden die de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden (diss. Nijmegen, Serie Onderneming en Recht deel 77), Deventer: Kluwer 2013. Wolters 2009 M. Wolters, ‘Uitleg van schriftelijke overeenkomsten. Over de onzalige trend naar een primair taalkundige uitleg van contracten.’ Contracteren maart 2009- 1 KAMERSTUKKEN Kamerstukken II 1984-1985, 18750, nr. 1-3 Kamerstukken II 1988-1989, 21 038, nr. 3 Kamerstukken II 1995-1996, 24 843, nr. 1 Kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3 Kamerstukken II 2005-2006, 31 468 Kamerstukken II 2005-2006, 29708, nr. 3 Kamerstukken II 2005-2006, 29708, nr. 19 (Nota van wijziging) Kamerstukken II 2006-2007, 31 086, nr. 3 Kamerstukken II 2006-2007, 30 928, nr. 3 Kamerstukken II 2012-2013, 33 632 nr. 3 Kamerstukken II 2012-2013, 33 632, nr. 1 Kamerstukken II 2012-2013, 33 632, nr. 3 Kamerstukken II 2012-2013, 33 632, nr. 6 Kamerstukken II 2012-2013, 31 524, nr. 165, Verslag van een schriftelijk overleg Toelichting bij artikel 80b BGfo Wft (Staatsblad 2007/407) Nota van toelichting bij het BGfo, Staatsblad 2006, 520 JURISPRUDENTIE Hoge Raad HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323, p. 422, l.k. (Staat/Degens) HR 15 november 1957, NJ 1958, 67 (Baris/Riezenkamp). HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik) HR 21 januari 1966, NJ 1966, 183 (Booy/Wisman) HR 1 juli 1977, NJ 1978, 125 , m.nt. G.J. Scholten (Ram/Matser) HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Ermex c.s./Haviltex) HR 8 januari 1982, NJ 1982/614 , m.nt. C.J.H. Brunner (Natronloog). HR 13 november 1987, NJ 1988, 278 met conclusie A-G Mok (Haanstra/Rabobank) HR 6 januari 1989, NJ 1989, 281 (De Vor/AMRO) HR 28 april 1989, NJ 1990, 583 (m.nt. M.M. Mendel) 121 122 HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759 (Van Lanschot/ Bink) HR 1 juni 1990, NJ 1991/759 m.nt. CJHB (Van Lanschot/Bink) HR 4 januari 1991, NJ 1991, 254 (AIC/VRG) HR 20 september 1996, NJ 1997/198 , JAR 1996/203 (Pollemans/Hoondert) HR 3 juni 1994, NJ 1997, 287 (Directbank/Breda) HR 2 juni 1995,NJ 1997/700 , 701 en 702 HR 29 september 1995, NJ 1998, 81 (ABN AMRO/Hendriks) HR 26 januari 1996, NJ 1996, 607 m.nt. WMK (Dicky Trading II) HR 24 januari 1997, NJ 1997, 260 (D./ING) HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars) HR 9 januari 1998, NJ 1999/285 ; JOR 1998/116, m.nt. S.C.J.J. Kortmann (MeesPierson/Ten Bos) HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660, JOR 1998/147 (Van der Klundert/Rabobank) HR 11 september 1998, NJ 1998/870 (Van der Wiel/Philps) HR 9 juni 2000, NJ 2000/460 HR 30 juni 2000, NJ 2000, 536 (met Conclusie A-G Hartkamp) HR 26 november 2002, nr. 01089/01, LJN AE8808, NJ 2003, 81 HR 13 juni 2003, NJ 2004, 196 HR 11 juli 2003, NJ 2005/103, JOR 2003, 199 (Van Zuylen/Rabobank) HR 19 maart 2004, NJ 2004/307 m.nt. DA HR 28 mei 2004, RvdW 2004, 76 HR 23 december 2005, LJN AU3713 , NJ 2006/289 (Fortis/Volendam) HR 23 december 2005, RvdW 2006, 14 (Safe Haven) HR 31 maart 2006, NJ 2011/250 , m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Nefalit/Karamus). HR 24 november 2006, RF 2007/2 (Reuzenbrink/ Van Lanschot) HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer) HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg). HR 30 mei 2008, NJ 2010/622 HR 5 juni 2009, LJN BH2822, NJ 2012/184 (SGS/Aegon) HR 5 juni 2009, NJ 2012/182, RvdW 2009, 683 (De Treek/ Dexia) (conc. A-G De Vries LentschKostense) HR 5 juni 2009, LJN BH2811, NJ 2012/183 (Levob/Bolle) HR 4 december 2009, LJN BJ7320 (Nabbe/Staalbankiers) m.nt. M.R. Mok , Conclusie A-G mr. Langemeijer HR 27 november 2009, LJN BH2162 , RvdW 2009/1403 (World Online) bij HR 10 september 2010, NJ 2010, 486 Conclusie A-G Langemeijer HR 24 december 2010, NJ 2011/251, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai; JOR 2011/54, m.nt. A.C.W. Pijls (Fortis/Bourgogne); HR 8 april 2011, NJ 2012/361 (Befra/Rabobank) HR 8 april 2011, LJN BP4023 HR 11 november 2011, JAR 2005, 17 (Bayar/Wijnen) HR 3 februari 2012, NJ 2012/95, LJN BU4914, JOR 2012/116, m.nt. S.B. van Baalen (Rabobank/A) HR 1 juni 2012, LJN BU 5609 HR 29 juni 2012, JOR 2012/317 (Melfund/Wagram) Hoge Raad 14 december 2012, NJ 2013/236 HR 8 februari 2013, BY4440 (x / Dexia) HR 8 februari 2013, LJN BX7846 , RCR 2013/33 (Van Lanschot/Verweerders) De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, RAV 2013/42 (Eisers/Rabobank), ) HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7195, RF 2013/37 (Eiser/Van Lanschot) HR 8 februari 2013, NJ 2013/104, ECLI:NL:HR:2013:BY6313 (-) HR 6 september 2013, NJB 2013/1973(-)HR 6 september 2013, nr 12/00830 (x / NBG Finance) HR 5 april 2013, LJN BY8101 (Lundiform/Mexx) HR 20 september 2013, RvdW 2013/1063 HR 11 oktober 2013, Zaaknr 12/03792 Gerechtshof Hof Arnhem 18 februari 2003, JOR 2003/267 (Rabobank/Aarding) Hof Amsterdam 24 mei 2007, JOR 2007/183 Hof ’s-Hertogenbosch 19 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5106 Hof ’s-Hertogenbosch 15april2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1052 (Holding Westkant/ABN AMRO) Rechtbank Rb. Amsterdam 28 april 1999, JOR 1999/149 m.nt. C.M. Grundmann-van de Krol Rb. Utrecht 22 december 2004, JOR 2005/40, m.nt. CMGvdK Rb Amsterdam 4 april 2007, JOR 2007/24 (Hungry Eye/Rabobank), Rb. Amsterdam 11 april 2007, RF 2007/81 (HBU/NVG c.s) Rb Arnhem 10 september 2008, RF 200910 (Arcantis/Rabobank) Rb Amsterdam 22 april 2009, RF 2009/77 (Consultancy/Postbank) Vzr. Rb. Rotterdam 30 juni 2009, JOR 2009/261 Rb. Rotterdam 17 november 2010, JE 2011, 118, LJN BO4956 Rb. Rotterdam 9 juni 2011, LJN BQ8039 (Inhout) Rb. Rotterdam 13 juli 2011, LJN BR1592 (Van den Berg) Rb. ’s-Hertogenbosch, 9 november 2011 (LJN BU8194, JOR 2011, 371) (AIG/Van Lanschot) Rb. Dordrecht 29 februari 2012, RF 2012, 48(Bugro/Rabobank) Rb Haarlem 30 mei 2012 LJN BW9858 Rb. Noord-Nederland 20 maart 2013, RCR 2013, 43 Rb. Noord-Holland 20 maart 2013, zaaknummer 128987/HA ZA 06-1330 e.a., RF 2013/52 (eindvonnis Safe Haven) Rb. Rotterdam 8 mei 2013, JOR 2013/245 Rb. Amsterdam 26 juni 2013, RF 2013/79 Rechtbank Oost-Brabant zp ‘s-Hertogenbosch 27 november 2013 (melkveehouder/Rabobank) Rb. Oost-Brabant 26 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1415 Commissie van Beroep Commissie van Beroep DSI 27 januari 2005, JOR 2005/67 Klachtencommissie DSI KCD 7 november 2001, 01-222 KCD nr. 9 d.d. 16-01-2003 KCD nr. 113 d.d. 30-07-2003 KCD nr. 156 d.d. 23-10-2003 KCD 9 juni 2004, 87 KCD 9 augustus 2005, nr. 156 KCD 10 januari 2007, nr. 1 123 VERORDENINGEN, RICHTLIJNEN & VOORSTELLEN Richtlijn 93/22/EEG Richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG 1993, L 141) (ISD) Richtlijn 2005/29/EG Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken, PbEU 2005, L 149, Richtlijn 2004/39/EG (MiFID) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad 124 Richtlijn 2006/73/EG (Uitvoeringsrichtlijn MiFID) Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn Background Note bij Richtlijn 2006/73/EG (Uitvoeringsrichtlijn MiFID) Consultatiedocument MiFID II Consultatiedocument Europese Commissie European Commission, Directorate General Internal Market and Services, 8 december 2010, Public Consultation Review of the Markets in Financial Instruments Directive ESMA/2012/387 ESMA/2012/387, ‘Richtsnoeren met betrekking tot bepaalde aspecten van de MiFIDgeschiktheidseisen’, 25 juni 2012, gepubliceerd op de ESMA-website op 21 augustus 2012 Voorstel MiFID II Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten voor financiële instrumenten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (Herschikking), COM(2011) 656 definitief 2011/0298 (COD) (MiFID IIrichtlijn RAPPORTEN & ONDERZOEKEN Rapport Maas 2009 Rapport “Naar herstel van vertrouwen”, Adviescommissie Toekomst Banken (Commissie Maas, NVB, d.d. 7 april 2009 AFM Rapportage Rentederivaten 2013 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen AFM Rapportage Rentederivaten. Dienstverlening aan semipublieke instellingen en het professionele MKB, September 2013 <www.afm.nl> Bainbridge 1999 S.M. Bainbridge, A Behavioral Economic Analysis of Mandatory Disclosure: a Thought Experiment Turned Cautionary Tale, UCLA, www.ssrn.com 1999 OVERIGE LITERATUUR Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting Beleidsregel Informatieverstrekking, versie september 2013, p. 7, < www.afm.nl > AFM, ‘Nieuwe vakbekwaamheidseisen per 1 januari 2014’ Kalender 2010-2017 op < www.afm.nl > ‘AFM kritisch over verkoop van rentederivaten aan MKB’, FTM 25 sep. 2013 AFM, ‘Vergunningverlening en beleidsbepalers beleggingsonderneming’, geraadpleegd 1 aug. 2013 B.W.G. van der Velden en D.M. van der Houwen, ‘reactie op consultatieversie Wijzigingswet financiële markten 2014’, 17 oktober 2012 R. Peverelli, Hoe je ‘de klant centraal’ concreet maakt (en van een noodzaak een duurzaam onderscheid) 2012 <www.vodw.com> How Barclays Wealth is putting behavioural finance into practice’, Interview with Greg Davies, Dec 2010 < www.hubbis.com > M.J.C. Somsen en L. Bolhuis, GS Toezicht Financiële Markten Van Dijk & Haentjens, in: T&C Ondernemingsrecht Effectenrecht 2012, art. 1:79 Wft Valk, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013 boek 6, art. 248. W.G. Huijge, in: GS Onrechtmatige daad, bijgewerkt tot 15 januari 2013 R.J.B. Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, artikel 98 Boek 6 BW 125 126 DE ZORGPLICHT VAN BANKEN In het perspectief van de hoedanigheid van partijen Vera Janssen, juli 2014 De zorgplicht van banken | In het perspectief van de hoedanigheid van partijen