HNE-20306 Nutrition behaviour - Di-Et-Tri

advertisement
Hoorcollege 1: Sociaal wetenschappelijke aspecten van voedingsgedrag
Inleiding:
Waarom eten mensen wat ze eten?
- Psychologisch: Lekker, individueel niveau.
- Sociologisch: Status, maatschappelijk niveau.
- Landbouw/economisch: Graan groeit goed, goedkoop.
- Voedingskundig/fysiologisch: Gezond.
Eten heeft verschillende betekenissen, zoals emotionele of functionele.
Er zijn tientallen emoties die ieder in verschillende mate invloed hebben op het eetgedrag.
Boycotten, maatschappelijk wantrouwen aan bepaalde voedingsgroepen, zoals gen voedsel, beïnvloeden
op grote schaal voedingsgedrag. Eten brengt mensen samen, dit heeft sociale betekenis. Hierbij heeft
het een communicatie functie.
Theorieën en toepassingen specifiek voor voeding
Pilgrim, 1957
Psychologisch model, waarbij de factoren fysiologie, sensatie en attitudes centraal staan.
- Fysiologie, wanneer het lichaam een tijdje geen voedsel heeft gekregen krijgt het honger. Dit leidt tot
een verandering in perceptie van voedselacceptatie.
- Sensatie, dit is de sensorische interactie tussen voedsel en de mens, bijvoorbeeld tijdens het eten van
voedsel.
- Attitudes, leren vanuit de omgeving, extern leidt tot een veranderde voedselacceptatie.
Shepherd, 1985
Hierbij staan de factoren voedsel, persoon en omgeving centraal.
- Voedsel, de samenstelling van macronutrienten, structuur, volume en gewicht.
- Persoon, leeftijd, geslacht, smaak en geurwaarneming, persoonlijkheid (lijngericht gedrag) en
sociaalpsychologische aspecten.
- Economische en sociale omgevingsfactoren, prijs, beschikbaarheid, technologische factoren, sociale en
culturele factoren.
Jos Mojet, 2001
Hierbij staan biologische & fysiologische factoren, psygologische factoren, stuational factors, sociocultural factors, expectations/extrinsic product characters en intrinsic product characteristics/perception
centraal.
Biological & Physiological factors: van de mensen.
Intrinsic product characteristics: ook geur en saaiheid van de smaak, verveling na een aantal happen.
Extrinsic products: Ook eerlijkheid en duurzaamheid van het product.
Socio cultural factor: maatschappij.
Situational: directe omgeving.
Psychological: emoties en dergelijken.
Rozin & Sobal, 2006
Hierbij staan de factoren voedsel, persoon en situatie centraal.
- Voedsel: sensorische eigenschappen, hoeveelheden, beschikbaarheid.
- Persoon: meer uitvergroot in dit model met ervaringen ingedeeld in verschillende categorieën zoals:
person past time, person immediate past, person current en person anticipated future.
- Situatie: cultuur, sfeer, locatie, sociale settin en afleidingen.
Hetzelfde model voor automatisch gedrag:
Sociologische theorieën en toepassingen
Sociologische stromingen:
- Functionalisme: No-nonsense, voedsel wordt beschouwd als functioneel en economisch.
- Structuralisme: Voedsel is meer dan nutriënten alleen en heeft een sterke symbolische waarde.
Functionalisme:
Varkensvlees verboden in Midden-Oosten omdat het daar onhandig is om varkens te onderhouden, heeft
beschutting en veel water nodig, opbrengst is slechts vlees.
Insecten consumptie wordt populair in Malawi omdat het daar ecologisch en economisch gunstig is,
tevens duurzaam.
Structuralisme:
Sociale klassen proberen zich van elkaar te onderscheiden, ook d.m.v. voeding.
Biologisch vs. Niet biologisch, Lidl vs. Albert Heijn.
Bourdieu maakt hier in 1984 een model over. Dit concentreerde zich op de relatie tussen levensstijl en
sociale kenmerken.
Een vraag hierbij is hangt sociale klasse samen met obesitas?
- In low-income landen hebben lagere sociale klasses minste risico op obesitas.
- In upper-middle income landen hebben lagere sociale klasses meeste risico op obesitas.
Dit wordt veroorzaakt door de weinige interesse in gezondheid en kinderen vrij zijn in keuzes in lagere
sociale klassen. In hogere sociale klassen is er wel sprake van interesse in gezondheid, worden kinderen
gestuurd in voedsel keuze en wordt de smaak voorkeur gevormd.
Psychologische theorieën en toepassingen
Rozin, 1983: Taxonomie van acceptatie en verwerping.
Ideational: Het idee om onderdeel te zijn van een concept of idee.
Transvalued: speciaal, indien niet in andere vlakken dan in deze.
Piet Vroon: tranen van de krokodil
- Hersenstam: Klassieke conditionering
- Limbische systeem: instrumentele conditionering
- Hersenschors: coginitie
-> dmv smaken, zoet en bitter.
-> Voedselaversies, duurt gemiddeld 18 jaar.
-> gezond vs. Ongezond.
Howard Schutz: gepastheid / appropriateness
Na verloop van tijd krijgen voedingsmiddelen een bepaalde rol met betrekking tot de situatie en emotie.
Bijvoorbeeld: vertrouwd, plezier, gezellig, jezelf verwennen.
Voedingsmiddelen zijn geshcikt voor verschillende gebruikssituaties, zoals:
- Maaltijden: Ontbijt, lunch, avondeten.
- Eetgelegenheden: Feest, geboorte, begrafenis, kerst.
- Mensen: Kinderen, ouderen, mannen, vrouwen, klasse.
- Sociale context, alleen, met vrienden.
- Stemming, vrolijk, droevig, opgewonden, verveeld.
Theory of planned behaviour
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat gedrag rationeel is. Gedrag wordt vooraf gegaan door intentie. Intentie
tot gedrag wordt bepaald door attitude, sociale norm en ingeschatte vermogen om gedrag te realiseren.
Behavioural beliefs: an individual’s belief about consequences of particular behaviour. The concept is
based on subjective probability that the behaviour will produce a given outcome.
Evaluation of beliefs: Opinion about the importance of the expected consequences of the behaviour. How
important is the behavioural belief?
Attitude: The general feeling that performing a certain behaviour is good or bad. Attitude is determined
by what a person thinks that relevant positive and negative consequence of the behaviour are.
Normative beliefs: Whether a person thinks that other persons believe that he shall perform the
behaviour.
Motivation to comply: Willingness to act in accordance with the beliefs of other persons.
Subjective norm: The perception of social pressure to perform the behaviour.
Perceived power: The perception of the extent to which other factors facilitate or inhibit the behaviour.
Control beliefs: Whether a person’s thinks that external factors would facilitate or inhibit his behaviour.
For example, the price of food.
Perceived behavioural control: A persons opinion about how easy or difficult it is to perform the
behaviour. This is a combination of the number of factors influencing his ability to perform the behaviour
and the extent to which they influence the behaviour
Intention: Wether a person thinks he will perform a certain behaviour (within a certain time).
Behaviour: The behaviour itself.
Demografische invloeden (leeftijd en geslacht)
Hoe jonger, hoe meer suiker wordt geconsumeerd.
Hoorcollege 2 effecten van de omgeving op voeding
Fysieke omgeving
- Beschikbaarheid van voedsel
- Toegang tot voedsel / portie grootte
Beschikbaarheid van voeding in de omgeving is wellicht de grootste beïnvloeder van eetgedrag.
De fysieke nabijheid, zichtbaarheid, visuele en geur cues.
Mensen zijn erg slecht in het inschatten van hoeveel ze hebben gegeten. Bij een zelf vullende soepkom
blijkt dat mensen het dubbele aantal kcal eten van wat ze inschatten.
Bij grotere porties wordt er meer geconsumeerd. Er wordt niet voor een verschil in energie dichtheid
gecompenseerd.
Samenvatting:
- Nabijheid/beschikbaarheid van voedsel heeft een groot effect op de consumptie.
- Mensen laten zich (mis)leiden door visuele effecten.
- Portiegrootte en energiedichtheid heeft een groot effect op de energie-inname.
Economische omgeving
Wanneer het inkomen groeit, neemt het deel af van het inkomen dat aan voedsel wordt besteed.
Toename in BNP:
Meer: suiker, vet, dierlijk vet, dierlijke eiwitten
Minder: Koolhydraten, plantaardig eiwit en plantaardige vetten.
Gelijk: eiwit.
We eten steeds meer vlees. Veranderingen gedurende de laatste jaren zijn onder anderen te verklaring
door de veranderingen in prijs:
Sociaal culturele omgeving
Schoonheid ideaal wordt steeds dunner. Vrouwelijkheid = slankheid. Vrouwen eten minder in het bijzijn
van een aantrekkelijke man.
Rol van voeding verschilt per land, in America is voeding vooral voedingswaardes en gezondheid.
In Frank cuisine en plezier.
Wanneer er meer mensen aanwezig zijn gaan mensen ook meer eten.
Afleiding gaat verzadiging tegen.
Dus mensen gaan meer eten in aanwezigheid van anderen doordat de maaltijd langer duurt en er
afleiding is van de verzadiging.
Het deken van tafel en een levendigere ambiance zorgt ervoor dat ouderen in verpleegtehuizen meer
eten.
Hoorcollege 3 het aan leren van voedselvoorkeuren
Angst om nieuw voedsel te eten:
Inborn preferences and aversions
- preference for sweetness; aversion to bitter and sour.
- Preference for salt is learned in the first year of life.
- Preference for umami.
- odours, flavour and texture preference is not known.
Studies of Clara Davis
Kinderen werd voedsel keuzes geobserveerd.
90% van energie uit 14 van de 34 soort voedselbronnen.
Conclusies uit haar onderzoek:
- Regulation appetite is good without interference bij kinderen.
- Fast development certain preferences bij kinderen.
Learning to like certain flavours
Mechanisms:
- Exposure: learned safety.
- Positive or negative post-ingestive consequences.
- Social reward and punishment.
Mere exposure effect:
Meer blootstelling leidt tot meer waardering. Na 5x stijgt de lijn.
Mensen die minder gevarieerd eten, accepteren vreemd voedsel minder.
Mensen die gewend zijn gevarieerd te eten, accepteren vreemd voedsel sneller.
Samenvatting:
- Beginnen met groente bij introductie vast voedsel leidt tot een hogere inneming van groente direct na
het spenen. Dit effect is na 1,5 jaar verdwenen.
- 5-10 blootstellingen zijn voldoende om een voorkeur op te bouwen.
- Effect blootstellingen is al aanwezig voor de geboorte.
- Beneden 0.5-1 jaar is een window of opportunity om ook bitter en zure smaken aan te leren.
- Variatie leidt tot minder neofobia.
- Voorkeur voor zoet is gemakkelijk te stimuleren.
Taste – taste or flavour – flavour learning (smaak smaak conditionering)
- pairing of a neutral stimulus with a positive or negative stimulus. Eg. Vegetables with apple sauce.
Dit is niet effectiever dan herhaalde blootstellings effect en werkt dus niet.
Positieve of negatieve post ingestive consequences
- Na het eten van een maaltijd heeft men een voller gevoel, meer energie dan voor de maaltijd. Dit is
slechts afhankelijk van de energie inhoud en niet de associatie met andere voedingsmiddelen uit dezelfde
categorie.
- Soms wordt men ziek door het eten van een maaltijd, dit zorgt voor een sterke aversie tegen de
maaltijd.
Flavour nutrient learning: waar sensorische eigenschappen worden gekoppeld aan positieve gevoel van
nutrient inname. Dit effect wordt herhaaldelijk aangetoond, echter is het lastig reproduceerbaar. Bij
kleuters en jonger is het niet effectiever dan herhaalde blootstelling.
Social reinforcement
Food as reward for good behaviour -> preference up
Food in combination with positive attention of adults -> preference up
Food as instrument for a certain reward -> preference down
Stability of food preferences
Preferences in childhood, teenage and young adulthood are linked to early choices at 2-3 y.
Veel voorkeuren zijn aangelegd bij de leeftijd van 2 jaar.
Veel voorkeuren daarna zijn voor langere tijd stabiel!
Voorkeuren zijn nog wel veranderbaar.
Hoorcollege 3 het aan leren van voedselvoorkeuren
Angst om nieuw voedsel te eten:
Inborn preferences and aversions
- preference for sweetness; aversion to bitter and sour.
- Preference for salt is learned in the first year of life.
- Preference for umami.
- odours, flavour and texture preference is not known.
Studies of Clara Davis
Kinderen werd voedsel keuzes geobserveerd.
90% van energie uit 14 van de 34 soort voedselbronnen.
Conclusies uit haar onderzoek:
- Regulation appetite is good without interference bij kinderen.
- Fast development certain preferences bij kinderen.
Learning to like certain flavours
Mechanisms:
- Exposure: learned safety.
- Positive or negative post-ingestive consequences.
- Social reward and punishment.
Mere exposure effect:
Meer blootstelling leidt tot meer waardering. Na 5x stijgt de lijn.
Mensen die minder gevarieerd eten, accepteren vreemd voedsel minder.
Mensen die gewend zijn gevarieerd te eten, accepteren vreemd voedsel sneller.
Samenvatting:
- Beginnen met groente bij introductie vast voedsel leidt tot een hogere inneming van groente direct na
het spenen. Dit effect is na 1,5 jaar verdwenen.
- 5-10 blootstellingen zijn voldoende om een voorkeur op te bouwen.
- Effect blootstellingen is al aanwezig voor de geboorte.
- Beneden 0.5-1 jaar is een window of opportunity om ook bitter en zure smaken aan te leren.
- Variatie leidt tot minder neofobia.
- Voorkeur voor zoet is gemakkelijk te stimuleren.
Taste – taste or flavour – flavour learning (smaak smaak conditionering)
- pairing of a neutral stimulus with a positive or negative stimulus. Eg. Vegetables with apple sauce.
Dit is niet effectiever dan herhaalde blootstellings effect en werkt dus niet.
Positieve of negatieve post ingestive consequences
- Na het eten van een maaltijd heeft men een voller gevoel, meer energie dan voor de maaltijd. Dit is
slechts afhankelijk van de energie inhoud en niet de associatie met andere voedingsmiddelen uit dezelfde
categorie.
- Soms wordt men ziek door het eten van een maaltijd, dit zorgt voor een sterke aversie tegen de
maaltijd.
Flavour nutrient learning: waar sensorische eigenschappen worden gekoppeld aan positieve gevoel van
nutrient inname. Dit effect wordt herhaaldelijk aangetoond, echter is het lastig reproduceerbaar. Bij
kleuters en jonger is het niet effectiever dan herhaalde blootstelling.
Social reinforcement
Food as reward for good behaviour -> preference up
Food in combination with positive attention of adults -> preference up
Food as instrument for a certain reward -> preference down
Stability of food preferences
Preferences in childhood, teenage and young adulthood are linked to early choices at 2-3 y.
Veel voorkeuren zijn aangelegd bij de leeftijd van 2 jaar.
Veel voorkeuren daarna zijn voor langere tijd stabiel!
Voorkeuren zijn nog wel veranderbaar.
Hoorcollege 7; Het Nederlandse voedingspatroon
Van agrarisch tot modern
Agrarisch:
Beginfase industrieel:
Modern industrieel:
1300 – 1850
1850 – 1914
1914 – nu
Wanneer wij van jagers tot landbouwers ging had dit een aantal negatieve effecten.
Er ontstond een meer monotone voeding tevens werd de voeding van lagere kwaliteit (meer
plantaardig). De landbouw stond toe dat mensen in grotere groepen gingen leven, waardoor meer
ziektes voorkwamen.
Leerdoelen:
- Nederlandse voedingspatroon van 1300 tot nu kunnen beschrijven; wat er werd gegeten.
- Redenen voor verandering Nederlandse voedingspatroon kunnen beschrijven.
- Inzicht krijgen in relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in voedingspatroon.
Voedingspatroon: datgene wat wordt gegeten en hoe vaak.
Voedingsgewoonte: hoe en waar of met wie het voedsel wordt gegeten.
Eetcultuur: normen, waarden en verwachtingen rond voedsel en voeding (niet materiaal). Bijbehorende
gebruik van kooktoestellen, keukengerei, bestek en borden.
Verklaringen voor de eetcultuur zijn economische, ecologische, technologische, sociale, ideologische,
politieke, culturele en religieuze omstandigheden.
Agrarisch Voedingspatroon 1300-1850
Omstandigheden: nog geen waterbeheersing, geen riolering, snelle verspreiding ziekten, 80% was boer,
steden en geld in opkomst.
1347-1351: pest-epidemie: enorme sterfte (30-50% van bevolking) en tekort aan arbeiders. Dit
veroorzaakte hongersnood en nog meer sterfte. Akkerland wordt weiland waardoor vlees in overvloed is,
ook voor de armen. Echter zegt de kerk, 150 dagen per jaar geen vlees... Voedsel was dus kwalitatief
hetzelfde voor iedereen, de rijker hadden alleen meer. Groentes werden niet gegeten omdat ze als
schadelijk werden geacht. Drank was vooral bier omdat deze makkelijk goed houdbaar was. Geen melk
of water.
In 14e eeuw waren er nog geen granen beschikbaar om brood te maken, verbouwing van rogge en tarwe
maakte de opkomst van brood mogelijk, er was ook opkomst van windmolens.
1300-1500: 2 gekookte maaltijden per dag, broodmaaltijd bestond uit bier en brood, brijsachtige
gerechten is populair als warme maaltijd. Er werden erg veel kruiden gebruikt, pittig, mosterd, azijn,
nootmuskaat, ui etc. Tevens kwamen kookboeken opkomst.
1492: Columbus ontdekte Amerika en daarbij maïs, pinda’s, aardappels, suiker, paprika en tomaat.
1500-1680: De rijken aten meer groentes en vlees werd een product alleen voor de die klasse, onder
anderen door de bevolkingsgroei. Voedsel voor de gewone man werd eenzijdiger, knolgewassen,
peulvruchten en granen. Naast bier werd nu ook melk gedronken. 1 roggebrood was het dagelijkse eten
voor vader, moeder en 2 jonge kinderen. Religie had veel invloed op het voedingspatroon.
Bij de rijken waren feestmaaltijden gewoonte bij bijzondere gelegenheden zoals geboorte en doop. Dit
was enorme overdaad, jicht was hierbij een welvaartsziekte, dat is een pijnlijke reumatische ontsteking.
1600-1700: De gouden eeuw, handel door VOC.
1680- 1850: Economische neergang, graan werd erg duur, brood minder populair, aardappel wint
terrein. Dalende vleesconsumptie en zuivelconsumptie door veepestepidemie. Voor hogere klasse werd
vlees nog belangrijker en er werd meer vis gegeten, door veepestepidemie. Rond 1800 was een
vleesloze maaltijd de norm.
Belangrijke veranderingen waren:
- groot gebruik van aardappels, door veepestepidermie en hoge graan prijzen en aardappel had een
grote opbrengst per hectare.
- nieuwe warme dranken zoals koffie en thee
- eetgerei werd meer gebruikt
- de smaak zoet werd populairder.
De aardpeer heeft het niet gered, omdat de knollen moesten overwinteren voordat ze geoogst konden
worden, tevens waren ze slecht houdbaar.
Ontbijt was meestal brood, pap, pannenkoeken of aardappels.
Beginfase industrieel voedingspatroon 1850-1914
Voor deze periode was er gebruikelijk een voedselcrisis om de 4 a 5 jaar. Door misoogsten, veepest,
oorlogen en veel schommeling in lonen.
Vanaf 1850 meer beheersing van de voedselvoorziening:
- Agrarische revolutie
- Transport revolutie
- Conserveringsrevolutie
Er ontstond een grote verscheidenheid aan voedingsmiddelen, meer energie, dierlijk voedsel, vetten en
suikers.
Door industrialisatie trokken meer mensen naar de stad en moesten boeren meer produceren.
Kunstmest, machines en grootschaligheid leiden hiertoe.
Nicolas Appert vond dat wanneer potten verhit gesloten werden producten geconserveerd konden
worden. Tevens werden koeltechnieken uitgevonden en toegepast in de transport.
Drinkwater was nog steeds verontreinigd, er werd veel met voedingsmiddelen geknoeid, vervalsing en
bedorven producten verkopen. In 1919 kwam de voedselkeuringswet in werking.
Er werd water en gasleiding aangelegd en gasfornuizen werden geïntroduceerd. Er kunnen nu meerdere
gerechten tegelijkertijd worden gemaakt, pas in 1959 werd een landelijk gasnet aangelegd.
Buitenhuiseten: gaarkeukens voor mindervermogenden, restaurants voor welgestelden.
Ontbijt en middag eten was brood, s’avonds warme maaltijd waarbij de rijken vlees aten.
Modern industrieel voedingspatroon 1914 – nu
Eerste wereld oorlog leidde tot verbod of beperking uitvoer en invoer voeding naar het buitenland.
Brood, boter, kaas, melk en eieren op de bon.
1918 – 1940: warenwet en vleeskeuringswet. Economische crisis 1929; gevolg stijging werkloosheid en
inkomen. Bezuiniging op voedsel; dierlijke eiwitten, vetten en kwantiteit.
Maatregelen tegen crisis: distributie goedkope voedingsmiddelen, schoolvoeding voorlichting kooklessen
aan vrouwen van werklozen. Eind 1930 situaties enigszins verbeterd, echter Duitse inval 1940.
1940-1945: Nederland was goed voorbereid; rantsoenen afh van leeftijd en arbeid.
Voedingsraad werd opgericht. Vanaf 1943 slechte resultaten oogst door gebrek aan kunstmest, 1944
winterhonger door voedselblokkade.
1945- nu: snel herstel, groot aanbod voedsel binnen bereik van brede lagen bevolking.
Huishoudonderwijs werd gegeven, er werd meer bruinbrood gegeten, vlees, kaas, groentes, fruit,
alcohol. Schijf van vijf werd geïntroduceerd. Er word meer buiten de deur gegeten, minder zuinig om
gegaan met voedsel en warme maaltijdn verschuiven naar middags. Fast-food wordt geintroduceerd.
Na verloop van tijd hebben mensen meer behoefte aan biologisch en eerlijk voedsel.
Doordat vrouwen meer werken is er meer behoefte aan efficient en kant en klaar voedsel.
Hoorcollege 8; Omgevingsfactoren die maken dat we meer eten dan we denken
De zwakte van je interne honger- en verzadigingssysteem
Wanneer demente ouderen een twee maaltijd voorgeschoteld krijgen, eten ze die op alsof ze de eerste
niet hebben gegeten. Hetzelfde geld bij de bodemloze soepkom.
Uit tweelingsstudies blijkt dat voor 14% fysiologische factoren verantwoordelijk zijn voor variatie.
Omgevingsfactoren voor 86%.
‘Genetics load the gun, environment pulls the trigger’
Bij zowel een kleine als grote portie stijgt in eerste instantie het verlangen naar voedsel, na 15 minuten
is het gedaalt.
Wanneer voedsel zichtbaar is leidt dit tot meer verlangen.
Eetomgeving: atmosfeer, moeite die je doet, sociale interacties, afleiding
Voedselomgeving: de manier waarop voedsel wordt gepresenteerd; structuur, verpakking,
opvallendheid, portie grootte etc.
Er zijn een aantal factoren die bepalen hoeveel we eten:
- Sensorische factoren; Honger, verzadiging, acceptatie, geluid, geur en temperatuur.
- Emotionele factoren; Gevoelens, stress en uitputting.
- Normatieve factoren; sociaal & matching, categorisatie & health halo’s, portie grootte signalen.
Zelf monitoren hoeveel we eten is moeilijk: 19.9% gemiddelde onderrapportage.
Veroorzaakt door:
- Herinneringsbias (mensen zijn makkelijk te foppen.)
- Afleiding: verzadiging dringt niet door, je vergeet wat je at, prikkels stimuleren overeten.
- Inschattingsfouten: Kleine of grote borden. Porties worden lastig ingeschat.
Mensen denken in porties: als een portiegrote groter wordt dan gaan de mensen ook meer eten, omdat
ze dezelfde hoeveelheid porties blijven eten.
Wat bepaalt consumptie hoeveelheid?
Sensorische factoren
- Bij variatie gaat de inname omhoog, in smaak en kleur.
- Belichting moet comfortabel zijn, daardoor eten mensen langer.
- Rustige klassieke muziek maakt restaurant maaltijd het lekkerst.
- Geur heeft geen sterk effect op hoeveelheid, maar vooral op eetlust en sensory specific satiety.
Normatieve factoren
- Portie grootte
- Sociale invloed; observeren van anderen geeft impliciet norm weer; consumptie/slankheidsnorm,
maakt eten ook gezelliger en langer.
- halo effect; goede beoordeling op 1 aspect heeft een positief effect op de beoordeling van andere
aspecten.
Duaal model; systeem 1 automatisch en snel; systeem 2 bewust en reflectief
Systeem 1; automatisch en snel (snel en weinig energie)
Priming; activering van mentale concepten. Het kan vele vormen hebben zoals woorden, beelden,
geluiden, geuren of gedrag. Het heeft invloed op evaluaties, motivaties, percepties en gedrag.
Mogelijke verklaring:
Stereotype -> Activatie geassocieerde eigenschappen -> concrete gedrag schema’s -> activatie van
motorische programma’s voor gedrag
De kans om iets te herkennen is groter als het pad ernaartoe sterker is, er meer paden naartoe lopen en
het recentelijk geactiveerd is.
Reclames van voedsel leiden tot algemene grotere inname van voedsel.
Subliminaal: niet waarneembaar, in flitsen tijdens de reclame (verboden).
Semi-subliminaal: verborgen info, maar dus wel waarneembaar. Vaak seksueel.
Systeem 2; bewust en reflectief (langzaam en veel energie)
Het reguleren van impulsen, jezelf veranderen naar een idee of standaard, basis voor verbeelding en
vrije wil = zelf controle
Mensen met veel zelfcontrole = meer succes op school/werk, relaties, betere fysieke gezondheid, minder
crimineel en een langer leven.
Ego depletion; door vermoeidheid, stress, emoties en lage bloedsuiker (na verloop van de dag) geven
mensen eerder toe aan verleidingen en stellen ze dingen uit.
Hoorcollege 9; omgevingsfactoren die maken dat we meer eten dan we denken
We geven vooral individueen de schuld bij een ongezond eetpatroon.
Dikke mensen worden gezien als luier, dommer, emotioneel labieler, introvert en meegaand. Het heeft
sociale waarde om een fit lichaam te hebben.
Dit heeft vele gevolgen voor dikke mensen. Ze worden negatief benaderd door medisch personeel, ze
hebben een laag zelfbeeld, depressie, overeten, minder sporten, worden gepest en zoeken minder snel
medische hulp.
Health at every size movement; focus verplaatsen van omvang naar gezondheid.
De voedingsindustrie wordt ook beschuldigd.
Gedraagt zich zoals tabakindustrie, aandeelhouders op korte termijn etc.
Zij reageren dat het eigen verantwoordelijkheid is.
Ze proberen d.m.v. sport sponsoring een health halo op hun producten te creëren.
Wat te doen?
- Regulatie, keuzes elimineren, vet en suikertaks.
- Educatie en informatie
- Omgeving veranderen – nudging.
In Denenmarken hebben ze een frisdrank taks geprobeerd.
Na een jaar Vettaks zijn ze gestopt door; 10% minder boter/margarine verkocht, substitutie door hoge
prijzen (naar discount winkels), administratieve kosten voor bedrijven en minder banen.
Voedsel is een gevoelig iets, omdat het zo dichtbij onze natuurlijke aard ligt. Zoiets als tabak kan je
makkelijk aanpakken.
Educatie is gefocused op systeem 2.
Kinderen vertellen dat iets gezond of ongezond is werkt niet. Een barrière is educatie is de dosis
ongevoeligheid. Er wordt veel dichitoom gedacht, iets is slecht of goed.
Nudging
Mensen gedragen zich op een voorspelbare en systematische manier; door de keuze architectuur te
veranderen kan je eetgedrag veranderen.
Nudging is de keuze architectuur veranderen zonder mogelijkheden te verbieden of economische prikkels
aanzienlijk te veranderen.
Maak gezonde keuzes bereikbaar en vette hap achterin.
Sluit roltrappen af, laat liftdeuren langzamer sluiten, entertainment systeem in de auto werkt alleen
wanneer gordels erin zitten. Maak trap groot en aantrekkelijk, zet voetstappen op de grond waar je wilt
dat mensen naartoe lopen.
Portie grootte nudges – consumenten betalen meer voor porties die groter klinken, er wordt meer
gegeten van regular porties dan van double size porties.
Het bereikbaar maken van gezonde keuzes leidt tot meer gezonde keuzes.
Suggestive selling; waarbij de verkoper aan de klant vraagt of hij er nog iets bij wilt; effectief. Kan op
een gezonde manier gebruikt worden.
Kritiek op nudging:
Wie bepaalt welke nudge gemaakt wordt? Bedrijf wilt winst, mag overheid ingrijpen? Welke grens wordt
getrokken, het is gecompliceerd om effectiviteit aan te tonen.
Conclusie:
Er is een integrale aanpak nodig; educatie opmgeving, opvoeding en wetgeving.
Hoorcollege 10; Klinische voeding
Leerdoelen:
- Verschillende toedieningswegen van voeding kunnen beschrijven en bewust zijn van impact voor
patiënten.
- Kenmerken van enkele veel voorkomende diëten kunnen beschrijven.
- Vormen en oorzaken van voedingsproblemen kunnen benoemen en verklaren.
Dieet = voedingsvoorschrift met medisch of gezondheidsdoel.
Diet = daily nutrition.
Therapeutic diet = dieet.
Dieetvoeding: drinkvoeding, preparaten, aminozuurpreparaten, eiwitarm, natrium-arme kaas of
glutenvrij brood. De smaak is vaak afwijkend van gangbare producten.
Klinische voeding: volledige voeding, toediening via maagdarmkanaal of via bloedvat.
Toedieningswegen:
enteraal (maagdarmkanaal)
- Neus-maagsonde
- Neus jejunumsonde
- Gastrostomie
- Jejunumstomie
- Gevolgen voor sociaal functioneren afhankelijk van hoe vaak en hoe veel.
Parenteraal (bloedvat)
- Perifeer vat
- Centraal vat
- Vaak afgekort met TPV of TPN
- Infectierisico
- Gevolgen sociaal functioneren groot.
Sondevoeding kan via PEG gegeven worden; dat is een knoopje die makkelijk open en dicht kan, is iets
comfortabeler.
Ketogeen dieet:
- Voor kinderen met onbehandelbare epilepsie:
Een hoog vet dieet, 90% en% vet. Duur: 2 jaar. Controle via bloedwaardes.
veel mensen stoppen er op het begin mee door te weinig effect, te grote bijwerkingen.
Na 2 jaar is 1/3e deel aanvalvrij. 1/3 tot 50% minder aanvallen. 1/3e deel geen effect.
Diëten kunnen verschillende doelen hebben: hierbij is de motivatie van patiënten heel verschillend.
Dieettrouw is ongeveer 50%.
- Preventief
- Curatief
- Ondersteunend
Coeliakie
Intolerantie voor gluten, erfelijke component, diverse symptomen en complicaties, verlies van villi en
hypertrofie van de darmmucosa. Om gluten vrij te leven heeft een enorme inpakt op het dagelijks leven.
Het is verplicht om gluten op het etiket te zetten, wat ook leidt tot vergrootte vals-positieve
vermeldingen.
Gluten komen voor in:
- Tarwe, Rogge, Haver, Gerst, Spelt en Kamut.
Phenylketonurie (PKU)
- Stofiwisseling waarbij Phe niet afgebroken wordt en leidt tot verhoogde concentraties in he bloed, wat
leidt tot eventuele hersenbeschadiging. Het stoplichtensysteem met punten helpt hierbij.
Dieettrouw is groter wanneer:
- De patiënt duidelijk effect merkt of erin gelooft.
- Het dieet makkelijk is
- Bij kinderen (invloed ouders)
- Indien meetbaar (aan de hand van waardes ter controle)
- Bij voldoende onderbouwing
- Bij voldoende steun.
Begeleiding door diëtiste
- Geen instructies maar coachen
- Vermijden van individuele barrières
- Geven van positieve feedback
- Zorgen voor variaties voeding
Afweging bij voorschrijven dieet:
- Is het noodzakelijk?
- Is het bewezen?
- Wegen de lasten op tegen de baten?
Voedingsproblemen in de (poli)kliniek
- Ondervoeding (door misselijkheid, diarre, braken of vermoeidheid).
- Ontregelde glucosewaarden (nuchterbeleid, medicatie en voeding via bloedvat.)
- Dehydratie ( verminderde inname, droge lucht, verhoogde verliezen.)
Ondervoeding wordt gebasseerd op een combinatie van factoren:
- Antropometrie
- Voedingsinname
- Functieverlies
- Labwaardes
Hierbij ontstaan een aantal complicaties:
- Hogere mortiliteit
- Hogere morbiditeit
- Langere ligduur in ziekenhuis.
Dehydratie kan veroorzaakt worden door diarree, braken, koorts, wondvocht.
Symptomen zijn vermoeidheid, duizeligheid, misselijkheid, benauwdheid.
Bij kinderen of ouderen kan oral rehydration solution worden toegepast. Bij ernstige dehydratie kan
infuus worden gebruikt.
Ziekenhuizen moeten screenen op ondervoeding en maken behandelplan voor ondervoeding.
Behandelen door diëtiste, arts, nurse-practitioner, transmurale voedingszorg.
Oorzaken voedingsproblemen in de kliniek:
- Ziekteproces: slikproblemen, pijn, malaise, minder eetlust, obstipatie.
- Externe factoren: medicatie, chirurgie, maaltijdvoorziening in ziekenhuis
- Psychosociaal: angst voor prognose, depressie, schaamte
Voorbeelden:
Ziekteproces: Metabole veranderingen door tumor. Chachexie: fors gewichtsverlies, zowel spier als
vetmassa.
Externe factoren: gevolgen van beenmergtransplantatie: stomatitis, xerostomie (droge mond) en
smaakverandering. Chemotherapie.
At your request is een manier waarop je voor iedere patiënt de gewenste maaltijd kan geven. Dit leidde
tot beter aanbod, service en presentatie. De eiwitinname is hetzelfde alsbij eiwitverrijkte menu’s.
Voedingstoestand gaat niet achteruit door at your request en patiënt eet verantwoord. Dat betekent dus
dat het een positief effect heeft op de patiënttevredenheid maar geen meetbaar positief effect op het
lichaam.
Hoorcollege 13; Socio-cultural influences on food intake
Leerdoelen:
- Weet wat de voedingsgerelateerde gezondheidsverschillen zijn van verschillende etnische groepen
binnen Nederland.
- Kan verschillende factoren die bijdragen aan deze gezondheidsverschillen toelichten.
- Weet wat verstaan wordt onder voedingsacculturatie
- Kan factoren die leiden tot deze acculturatie benoemen en toelichten
1e generatie: zelf geboren in buitenland.
2e generatie: in Nederland geboren.
Diabetes mellitus type 3: prevalentie diabetes mellitus type 3
Hart en vaatziektes: prevalentie bij mannen en vrouwen
Obesitas: prevalentie bij mannen en vrouwen
Overgewicht: bij kinderen
Waarom hebben immigranten een slechtere gezondheid?
- Genetische aanleg? -> thrifty genes?: Energie-opslag genen in situatie van voedselschaarste.
- Leefstijl? -> Immigranten bewegen niet, roken meer en letter meer op voeding.
- Positie in het land van vestiging? -> Socio-economical status, discrimination (stress and depression?),
neighbourhood.
Wat leuke feitjes:
- Immigranten eten meer fruit en groenten, minder verzadigd vet, minder rood vlees.
- Turkse vrouwen hebben een lagere energie-inname en meer peulvruchten,
voldoen aan Richtlijn Goede Voede voor totale vetinname maar eten minder micronutrienten.
- Turkse mannen eten meer vis, olijfolie en meer peulvruchten.
- morokkaanse mannen en vrouwen eten vaker vis en olijf olie.
Maar, alle groepen geldt ook:
- Te weinig fruit en groenten (behalve turkse vrouwen)
- Te lage voedingsvezelinname
- Turkse en Marokkaanse jongeren eten te veel verzadigd vet (net zoals nederlandse jongeren)
- Micronutrient inname is te laag wat betreft vitamine D, A, calcium en ijzer.
- Minder frequent ontbijt en ene onregelmatig eetpatroon.
Cultuur
Wat is cultuur: hoe je de wereld ziet, emotioneel en hoe je je erin gedraagt.
Eten en cultuur: wat wordt er gegeten, wat is geschikt, hoe consumeren we het, wat voor een betekenis
heeft eten.
Acculturatie: verandering van cultuur ten gevolgen van contact tussen 2 culturen. Waarbij een mengsel
ontstaat; immigranten nemen voedingsgewoonte van het gastland over. Hierbij speelt de media, SES,
demografische factoren, traditie, sociale contacten, veranderingen in psychosociale factoren en
smaakvoorkeuren, beschikbaarheid en bereiding een rol.
Gevolg van acculturatie voor 1e en 2e generatie op overgewicht:
Download