De sociale voetafdruk

advertisement
De sociale voetafdruk
van energiecoöperaties
Onderzoek naar indicatoren voor maatschappelijke
impactmeting voor de Lokale Energiemonitor 2016
Adviesopdracht voor onderzoeksbureau As I-search & Stichting HIER opgewekt
Laura Lambertus
[email protected]
Lowik Pieters
[email protected]
Reinier de Vries
[email protected]
Ruben Welter
[email protected]
Milieuwetenschappelijk Adviesproject
(GEO3-2126)
Werkgroep 7
Werkgroepbegeleider: Judith Roodenrijs MSc - [email protected]
Datum: 08-04-2016
Aantal woorden:
Samenvatting
In dit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Stichting HIER opgewekt, is gekeken
welke maatschappelijke impact lokale energiecoöperaties in Nederland op lokaal
niveau kunnen hebben en hoe deze impact al dan niet gemeten kan worden aan de
hand van specifieke indicatoren. Aanleiding voor het onderzoek was de behoefte van
Stichting HIER opgewekt om niet alleen productieve impact, maar ook
maatschappelijke impact te meten in hun jaarlijkse Lokale Energiemonitor (LEM). Tot
nu toe werden maatschappelijke, meetbare impactmetingen nog niet opgenomen in de
LEM. Uit dit onderzoek is gebleken dat bewustwording, leefbaarheid, sociale cohesie
en persoonlijke impacts als belangrijkste onderdelen van maatschappelijke impact
kunnen worden beschouwd. Uit de conclusies blijkt dat concrete, meetbare
indicatoren voor bewustwording de opkomst bij informatieactiviteiten en het bereik
van de informatievoorziening zijn. Indicatoren voor leefbaarheid zijn gecreëerde
werkgelegenheid en het aantal ondersteunde maatschappelijke instellingen. Om
sociale cohesie te meten is het aantal actieve leden en betrokkenen nodig. Het aantal
uren vrijwilligerswerk is een indicator om persoonlijke impact van vrijwilligerswerk te
meten. Met behulp van deze meetbare indicatoren is er geprobeerd om concrete
vragen op te stellen die bruikbaar zijn in de enquêtes voor de Lokale Energiemonitor
2016.
1
Inhoudsopgave
Blz.
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Probleemstelling van de opdrachtgever
1.3 Vraagstelling
3
3
3
4
2. Definitie van maatschappelijke impact
2.1 Definitie impact
2.2 Definitie maatschappelijke impact
2.3 Definitie indicator
2.4 Afweging: voor dit onderzoek gehanteerde definities
2.5 Conceptueel model
5
5
6
6
7
7
3. Methode
9
4. Maatschappelijke impact en indicatoren van lokale energiecoöperaties
4.1 Bewustwording
4.1.1 Het begrip bewustwording
4.1.2 Impacts van bewustwording
4.1.3 Indicatoren van bewustwording
4.2 Leefbaarheid
4.2.1 Het begrip leefbaarheid
4.2.2 Impacts van leefbaarheid
4.2.3 Indicatoren van leefbaarheid
4.2.4 Leefbaarheid en lokale energiecoöperaties
4.3 Sociale cohesie
4.3.1 Het begrip sociale cohesie
4.3.2 Impacts van sociale cohesie
4.3.3 Indicatoren van sociale cohesie
4.3.4 Sociale cohesie en lokale energiecoöperaties
4.4 Persoonlijke effecten
4.4.1 Het begrip persoonlijke effecten
4.4.2 Impacts van persoonlijke effecten
4.4.3 Indicatoren van persoonlijke effecten
4.4.4 Persoonlijke effecten en lokale energiecoöperaties
10
10
10
11
13
18
18
18
19
20
20
21
21
21
23
25
25
26
27
28
5. Casestudie Deventer Energie
5.1 Maatschappelijke impact
5.2 Indicatoren
29
29
31
6. Discussie
34
7. Conclusies en aanbevelingen
35
8. Referenties
36
Bijlagen
38
2
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit onderzoek gaat in op het meten van de maatschappelijke impact van lokale
energiecoöperaties. In het bijzonder wordt ingegaan op de mogelijke indicatoren die kunnen
worden gebruikt voor het vaststellen en kwantificeren van de maatschappelijke impact. Dit
onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van AS I-search, een in duurzame energie
gespecialiseerd onderzoeksbureau, en HIER opgewekt, een kennisplatform voor lokale
duurzame energie-initiatieven. HIER opgewekt is een samenwerkingsproject van ODE
Decentraal, de belangenbehartiger van lokale energiecoöperaties, en het HIER
Klimaatbureau (Stichting HIER opgewekt, 2016). In 2015 hebben AS I-search en HIER
opgewekt voor het eerst de Lokale Energie Monitor (LEM) uitgebracht, die een jaarlijks
overzicht moet geven van de ontwikkelingen omtrent de lokale energiebeweging
(Schwencke, 2016). In 2016 zal wederom een LEM worden uitgebracht, waarin ook de
maatschappelijke impact van coöperaties aan bod zal komen. Dit onderzoek legt daarvoor
een eerste basis, die als uitgangspunt kan dienen voor verder onderzoek. Het onderzoek
richt zich op maatschappelijke factoren, maar is indirect ook van belang voor de
milieuvraagstukken rond de transitie naar duurzame energie, omdat coöperatieve duurzame
energieopwekking onderdeel is van deze transitie. Voor coöperatieve opwekking is het
maatschappelijke perspectief essentieel.
De transitie naar duurzame energie is één van de belangrijkste milieuontwikkelingen die
momenteel gaande is. Decentrale duurzame energieopwekking is daarbij een trend die in
Nederland sterk in de lift zit, evenals in andere West-Europese landen, en die sterk in de
belangstelling staat (Schwencke, 2016). Sinds een paar jaar spelen lokale
energiecoöperaties een belangrijke en groeiende rol in de duurzame energieopwekking
(Rijken, 2015). Regionale coöperaties voor windenergie zijn er in Nederland al sinds de jaren
‘80 (Schwencke, 2016). Sinds 2007 is hier een snel groeiend aantal lokale
energiecoöperaties bijgekomen, waardoor het totaal in Nederland nu op 220 coöperaties
staat. Het door coöperaties beheerde duurzame energievermogen is met 3% van het totaal in
Nederland nog een kleine factor, maar dit zal in de komende jaren snel groeien door de
ontwikkeling van nieuwe projecten. Er staat namelijk een groot aantal nieuwe en soms grote
projecten op het programma, dat naar verwachting in de komende jaren het totale
coöperatief gerealiseerde vermogen zal verdrievoudigen (Energie+, 2016; Schwencke,
2016).
1.2 Probleemstelling
De LEM dient als ondersteuning voor lokale energiecoöperaties en als overzicht van het
totale effect van alle coöperaties voor beleidsmakers en betrokken partijen, zoals
netbeheerders (Energie+, 2016; Schwencke, 2016). De editie van 2015 gaf een overzicht van
de technische aspecten van energieproductie. De LEM 2015 ging echter nog nauwelijks over
de maatschappelijke en sociale impact van energiecoöperaties. HIER opgewekt wil in de
LEM 2016 ook deze impact in kaart brengen en behandelen, zodat beleidsmakers een beter
beeld hebben van de maatschappelijke invloed van energiecoöperaties en coöperaties zelf
beter kunnen inspelen op hun maatschappelijke invloed.
3
Door een verscheidenheid aan connecties staan lokale energiecoöperaties dicht bij de
maatschappij. Vaak staat de maatschappij dan ook genoemd in de formele doelstellingen van
coöperaties (Schwencke, 2016). Maatschappelijke impact is dus een belangrijke toevoeging
aan de LEM. Het kan coöperaties helpen om hun maatschappelijke doelstellingen te
verwezenlijken, hun bereik en daarmee hun grootte en omzet te vergroten, en om meer bij te
dragen aan de verspreiding van kennis over duurzame energie. Beleidsmakers en andere
betrokkenen kunnen voor het maken van beslissingen gebaat zijn bij een overzicht van de
maatschappelijke impact van energiecoöperaties. Behandeling van dit onderwerp in de LEM
2016 kan zo bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame energie in Nederland.
Om de maatschappelijke impact van lokale energiecoöperaties in de LEM 2016 te kunnen
behandelen, zal eerst moeten worden onderzocht op welke verschillende manieren
coöperaties invloed kunnen hebben op de maatschappij, en met welke indicatoren deze
impacts kunnen worden gekwantificeerd. Dit onderzoek richt zich op deze doelen, op basis
van de vier hierboven genoemde richtingen. Hiermee tracht het een basis te vormen voor
verdere inventarisatie van de maatschappelijke impact van lokale energiecoöperaties in
2016. Daarnaast probeert dit onderzoek al een paar vragen omtrent impactmeting voor de af
te nemen enquêtes voor te stellen.
1.3 Vraagstelling
De doelstelling van HIER opgewekt voor de LEM 2016 is om de maatschappelijke impact van
lokale energiecoöperaties te behandelen. Dit heeft als doel om beleidsmakers te informeren
en coöperaties te ondersteunen bij de knelpunten en kansen op dit vlak. Hierbij kan de
volgende vraagstelling worden geformuleerd:
Hoe kan de maatschappelijke impact van lokale energiecoöperaties in Nederland worden
bepaald en gemeten?
Daarbij zijn de volgende deelvragen opgesteld:
1.
Hoe kan maatschappelijke impact gedefinieerd worden?
2.
Op welke manieren hebben lokale energiecoöperaties maatschappelijke impact?
3.
Met welke indicatoren kunnen deze maatschappelijke impacts worden gemeten?
4.
In hoeverre zijn deze indicatoren toepasbaar op lokale energiecoöperaties?
De eerste deelvraag zal worden behandeld in het tweede hoofdstuk, waarin we de
bestaande definities van impact, maatschappelijke impact en indicator uitwerken en een
afweging maken tussen de verschillende opties die de literatuur geeft. De tweede en derde
deelvraag worden in hoofdstuk drie besproken, waarin de maatschappelijke impact van
lokale energiecoöperaties wordt behandeld. Dit zal gebeuren op basis van
literatuuronderzoek en een interview. De laatste deelvraag wordt in de casestudie in
hoofdstuk zes besproken, waarin de ervaringen bij Deventer Energie met de theorie wordt
verbonden. Daarna volgt een discussie, waarin de knelpunten worden behandeld die tijdens
het proces aan de orde zijn gekomen. Het onderzoek zal worden afgesloten met de
conclusies die hieruit kunnen worden getrokken en met concrete aanbevelingen voor de
LEM 2016.
4
2. Definitie van maatschappelijke impact
Tijdens de eerste brainstormsessie met de opdrachtgever op 18 februari 2016 werd het
begrip maatschappelijke impact gedefinieerd als een “impact op de samenleving en de
directe omgeving” (Schwencke, 2016). Omdat het voor ons en voor de lezer vast ook niet
duidelijk is wat zo’n impact precies inhoudt geven we in dit hoofdstuk opeenvolgend
verschillende definities van de begrippen impact, maatschappelijke impact en indicator die
we in de literatuur hebben kunnen vinden. Daarna zal een afweging worden gemaakt tussen
de beste definities, die als uitgangspunt in de rest van het onderzoek gebruikt zullen worden.
2.1 Definitie impact
Impact is volgens Clark et al. (2004) vanuit een bedrijf of organisatie als kwantificeerbare
eenheid te definiëren, die het onderscheidende deel van een bedrijf vormt ten opzichte van
‘wat er sowieso zou zijn gebeurd’:
"By impact we mean the portion of the total outcome that happened as a result of the
activity of the venture, above and beyond what would have happened anyway.”
Hierbij geven zij hun zogenoemde “Impact Value Chain”:
Figuur 1: Impact Value Chain. Clark et al. (2004, p. 7).
In deze figuur zijn de inputs de bronnen die nodig zijn om als bedrijf of organisatie te kunnen
functioneren (bijvoorbeeld: geld, vaste activa en gewerkte uren) Outputs zijn de meetbare
variabelen en dus resultaten als gevolg van de activiteiten van de onderneming die direct
kunnen worden gemeten. Onder outcomes verstaan Clark et al. “specific changes in
attitudes, behaviors, knowledge, skills, status, or level of functioning that result from
enterprise activities, such as finding a job, avoiding getting sick, or reducing emissions by a
certain amount.” (Clark et al., 2004, p. 14). Dit zijn dus cognitieve en gedragsmatige
veranderingen als gevolg van de activiteiten van de onderneming. De gerealiseerde impact
is dan het verschil tussen de outcome van een steekproef die werd beïnvloed door een
activiteit van de onderneming tegenover een steekproef met een outcome die zou zijn
gerealiseerd zonder deze onderneming (Clark et al., 2004. p. 14). Het what would have
happened anyway is daarmee te definiëren als de impact die zou zijn gerealiseerd binnen
dezelfde activiteit, zonder extra impact van het bedrijf of de organisatie.
5
Reisman & Giennap (2004, p. 2-3) hanteren een meer individuele definitie van impact,
namelijk:
"To achieve a desired result, many other types of changes must occur along the way.
Some of these "on the way changes" reflect actual changes in peoples' lives, either at
the individual level or population level. Changes in people’s lives can include changes
in knowledge, skills, behaviors, health or conditions for children, adults, families or
communities. These changes are defined [...] as impact."
Zij zien deze impact als een persoonlijke ontwikkeling die ‘onderweg’ binnen een individu
plaatsvindt en kan worden toegevoegd aan zijn of haar behaalde resultaat.
2.2 Definitie maatschappelijke impact
Onder maatschappelijke impact (of social impact) wordt door Burdge & Vanclay (2004, p. 5986) verstaan:
“By social impact we mean the consequences to human populations of any public
or private actions that alter the ways in which people live, work, play, relate to one
another, organize to meet their needs and generally act as a member of society. The
term also includes cultural impacts involving changes to the norms, values, and
beliefs that guide and rationalize their cognition of themselves and society.”
Onder social impact verstaan zij dus de impacts die het leven van mensen in de
maatschappij beïnvloeden. De definitie blijft nog vaag over deze impacts zelf: het zijn
publieke of private acties, maar ook culturele impacts die de houding ten opzichte van de
maatschappij veranderen. Latané (1981, p. 343-356) draait deze definitie om en beschouwt
social impact, net als Reisman en Giennap, juist als veranderingen binnen het individu, die in
dit geval worden veroorzaakt door externe (maatschappelijke) acties buiten het individu om:
"By social impact, I mean any of the great variety of changes in physiological states
and subjective feelings, motives and emotions, cognitions and beliefs, values and
behavior, that occur in an individual, human or animal, as a result of the real,
implied, or imagined presence or actions of other individuals "
2.3 Definitie indicator
Een indicator is een instrument dat helpt bij het kwantificeren van impacts bij het uitvoeren
van een maatschappelijke impactmeting (Cloquell-Ballester et al., 2006). Onder indicator
wordt in dit geval dus een meetbare factor verstaan, waarmee een maatschappelijke impact
kan worden bepaald. Wij zien een indicator als een meetbaar gevolg of resultaat van een
handeling, van de energiecoöperatie of van derden als reactie op de coöperatie, die van
invloed is op de maatschappij. De indicator is dan als meetbaar resultaat van een handeling
het instrument om maatschappelijke impact meetbaar te kunnen maken.
2.4 Afweging: voor dit onderzoek gehanteerde definities
6
Uiteindelijk is er voor de definitie en werkwijze van impactmeting van Clark et al. (2004)
gekozen, ondanks het feit dat het jaar van publicatie niet erg recent meer is. Door Clark et al.
(2004) wordt de impact namelijk gemeten vanuit een bedrijf of organisatie, wat ook de
doelgroep van de LEM is. Bovendien is deze definitie zowel uit bedrijfsperspectief als uit
macroperspectief bruikbaar. Het is een heldere en begrijpelijke theorie die een goede basis
is voor verdiepende methoden van impactmeting. De definitie van Clark et al. is veel
geciteerd (meer dan honderd keer) in de literatuur en is verder redelijk tot goed
kwantificeerbaar.
De definitie van maatschappelijke impact die het beste bij die van Clark et al. aansluit is die
van Burdge & Vanclay (2004). Impacts kunnen door beide definities worden beschouwd als
een verandering in de maatschappij als gevolg van een al dan niet meetbare handeling (als
gevolg van een handeling) van een lokale energiecoöperatie. Dat is ook het doel van dit
onderzoek.
2.5 Conceptueel model
Maatschappelijke impact kan door verschillende begrippen worden bepaald. Voor dit
onderzoek zijn er in eerste instantie in een brainstorm met de opdrachtgever een aantal
begrippen naar voren gekomen die leiden tot maatschappelijke impact. Dit is in figuur 2
weergegeven.
Figuur 2: Begrippen voor maatschappelijke impact.
7
Vervolgens zijn deze begrippen geclusterd tot vier impactcategorieën, waarin
maatschappelijke impact wordt verwacht. Deze richtingen zijn het uitgangspunt van het
gedane literatuuronderzoek naar maatschappelijke impact:
Ten eerste zouden coöperaties de bewustwording van burgers over duurzame energie en
de milieuproblematiek kunnen vergroten, wat hun attitude, urgentiegevoel en betrokkenheid
omtrent deze onderwerpen zou kunnen beïnvloeden. Netwerkvorming zou hieraan kunnen
bijdragen.
Ten tweede zouden energiecoöperaties kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van lokale
gemeenschappen, doordat ze het geld dat zij binnenkrijgen deels binnen de gemeenschap
investeren in publieke voorzieningen (Schwencke, 2016). Ook kunnen coöperaties door hun
eigen activiteiten en door samenwerking met lokale partners nieuwe werkgelegenheid
creëren.
Ten derde zouden coöperaties de betrokkenheid van burgers bij de samenleving kunnen
vergroten, omdat zij zich samen gaan bezighouden met projecten in hun omgeving. Dit zou
onderlinge contacten en de sociale cohesie kunnen vergroten, maar dit zou ook tot
groepsvorming en spanningen in de maatschappij kunnen leiden.
Ten vierde zou de tijd die burgers - veelal vrijwillig - in coöperaties steken persoonlijke
effecten kunnen hebben, bijvoorbeeld op hun persoonlijke ontwikkeling en welzijn. Deze
effecten zouden hun weerslag kunnen hebben op gemeenschappen.
In figuur 3 zijn deze vier impactcategorieën schematisch weergegeven.
Figuur 3: Categorieën maatschappelijke impact.
8
3. Methode
In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd hoe het onderzoek wordt aangepakt en waarom er voor
deze methoden is gekozen.
Bij de start van het onderzoek is er ten eerste met de opdrachtgever gesproken om een
beeld te krijgen van wat zij precies van het onderzoek verlangt. Daarnaast is er een
brainstormsessie gevoerd over de mogelijke gebieden waarop maatschappelijke impact van
energiecoöperaties plaatsvindt. Door hierover een brainstorm te houden zijn er veel
verschillende problemen en impacts naar voren gekomen die bij energiecoöperaties een rol
kunnen spelen. Omdat de opdrachtgever expertise heeft op het gebied van
energiecoöperaties, is er vanuit gegaan dat de genoemde impacts een compleet beeld
geven. Aan de hand van dit gesprek zijn er daarop een aantal impactcategorieën gemaakt,
die een globaal overzicht geven van de maatschappelijke impact. Deze impactcategorieën
zijn bewustwording, leefbaarheid, sociale cohesie en persoonlijke impacts, zoals ook in het
conceptueel model is weergegeven.
Na de vorming van de verschillende impactcategorieën worden deze categorieën verder
uitgewerkt. Dit wordt gedaan aan de hand van literatuuronderzoek. Door wetenschappelijke
literatuur te gebruiken over de impactcategorieën kunnen deze categorieën verder worden
uitgediept. Door de begrippen bewustwording, leefbaarheid, sociale cohesie en persoonlijke
impacts onder te verdelen in kleinere thema’s kunnen deze kwantificeerbaar worden
gemaakt. Aan de hand van de zodoende verkregen indicatoren kunnen vervolgens vragen
worden opgesteld, die mogelijk in de LEM kunnen worden gebruikt.
In dit onderzoek zal er gebruik worden gemaakt van een casestudie. De casestudie wordt
gedaan over Deventer Energie, een energiecoöperatie in Deventer. Er is voor Deventer
Energie gekozen om de praktische reden dat we bij deze coöperatie een kennis hadden die
wilde meewerken aan het onderzoek, en omdat Deventer Energie een goed voorbeeld is van
een pas beginnende coöperatie die tevens al wel een groot project heeft afgerond. Het doel
van de casestudie is tweeledig. Ten eerste zal de casestudie worden gebruikt om de
gevonden indicatoren te testen. Op deze manier kan worden nagegaan of de gevonden
indicatoren daadwerkelijk van toepassing kunnen zijn op energiecoöperaties. Dit dient als
onderbouwing van de indicatoren. Daarnaast zal de casestudie dienen als voorbeeld voor de
resultaten die de vragen over maatschappelijke impact kunnen opleveren.
9
4. Maatschappelijke impact en indicatoren van lokale
energiecoöperaties
In dit hoofdstuk worden de impactcategorieën bewustwording, leefbaarheid, sociale cohesie
en persoonlijke impacts besproken. Elke impactcategorie wordt in een eigen paragraaf
behandeld met de bijbehorende indicatoren en wordt afgesloten met bruikbare vragen voor
de LEM 2016.
4.1 Bewustwording
De opdrachtgever heeft duidelijk gemaakt dat begrippen als beïnvloeding, bewustwording en
participatie belangrijke impactcategorieën zijn om te onderzoeken. Er zal gezocht worden
naar het meetbaar maken van deze factoren. Door middel van een literatuurstudie is er
gezocht naar indicatoren voor beïnvloeding, bewustwording en participatie. Het is gebleken
dat deze factoren raakvlakken met elkaar hebben. De literatuur beschrijft als overkoepelend
begrip ‘sociaal draagvlak’, dat hieronder verder uitgewerkt zal worden. Het ‘sociaal kapitaal’
is een onderdeel van ‘sociaal draagvlak’, wat in dit hoofdstuk ook behandeld zal worden. Het
‘sociaal kapitaal’ omvat namelijk de begrippen beïnvloeding, bewustwording en participatie.
4.1.1 Het begrip bewustwording
Bewustwording is een eerste stap in de verandering van de attitude tegenover
duurzaamheid. Er moet ‘sociaal draagvlak’ worden gecreeërd, een begrip waarop deze
paragraaf zich dan ook focust. Het model ‘sociaal draagvlak’ bevat diverse middelen en/of
doelen, waarmee het sociaal draagvlak kan worden vergroot (zie figuur X). De begrippen
‘participeren’ en ‘samenwerken’ zijn de twee centraal gestelde werkwoorden in het figuur.
Samenwerken en participeren dragen tevens bij aan veranderingen die kunnen optreden op
het niveau van het individu en op het niveau van de maatschappij (Wagemakers et al.,
2007). Deze veranderingen bestaan uit diverse soorten. Een onderdeel daarvan is een
verandering in attitude tegenover duurzaamheid, met bewustwording als belangrijkste
impactcategorie. Om geschikte indicatoren te vinden voor bewustwording moet er dus
worden gezocht in de hoek van participatie en samenwerking. Naast sociaal draagvlak zal er
specifiek worden ingezoomd op sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal bekijkt de netwerken van
organisaties. Deze netwerken kunnen de maatschappij op een bepaalde manier
beïnvloeden.
10
Figuur 4: Samenhang en raakvlakken begrippen sociaal draagvlak (Wagemakers et al.,
2007)
4.1.2 Impacts van bewustwording
Participeren en samenwerken
Bewustwording door sociaal draagvlak heeft te maken met participeren en samenwerken, de
twee centraal gestelde werkwoorden in figuur 4. Het idee hierachter is dat er veranderingen
optreden op het niveau van het individu en op het niveau van de maatschappij, wanneer er
wordt samengewerkt en er wordt geparticipeerd. Deze veranderingen kunnen resulteren in
een toename van bewustwording en het veranderen van attitude. De operationalisering van
sociaal draagvlak wordt gezocht in de hoek van participatie en samenwerking. Wagemakers
et al. (2007) geven aan dat er drie werkwijzen mogelijk zijn voor het ontwikkelen van
meetinstrumenten:
1. De fase van een programma waarin samenwerking of participatie plaatsvindt.
2. De dimensie waarop wordt samengewerkt.
3. De mate, vorm of niveau waarin wordt samengewerkt of wordt geparticipeerd.
De eerste twee werkwijzen worden in dit onderzoek niet behandeld, omdat deze met name
beschrijvende methoden zijn. De opdrachtgever is op zoek naar concrete kwantitatieve
meetinstrumenten, die niet in deze beschrijvende werkwijze worden gevonden. De laatste
werkwijze, ‘de mate, vorm of niveau waarin wordt samengewerkt of wordt geparticipeerd’
geeft wel concrete handvatten om kwantitatieve indicatoren te vinden. Deze indicatoren
worden door Wagemakers et al. (2007) in drie categorieën ingedeeld:
1. Kenmerken en processen van het samenwerkingsverband
2. Kenmerken en percepties van betrokkenen
3. Invloed en uitkomsten
11
Netwerken
In deze paragraaf wordt daarom gekeken naar de invloed van netwerken op de samenleving.
Dit wordt middels het begrip ‘sociaal kapitaal’ benaderd.
De definitie van sociaal kapitaal is: de kenmerken van de sociale organisatie – bijvoorbeeld
netwerken, normen en sociaal vertrouwen – die samenwerking en coördinatie voor
wederzijds belang mogelijk maakt (Putnam, 1995). Sociaal kapitaal bestaat uit netwerken
van relaties, waarin de relaties zijn gebaseerd op vertrouwen en wederkerigheid (Stone,
2001). Het sociaal kapitaal vormt de overbrugging tussen organisaties en de maatschappij.
Door het sociaal kapitaal te bekijken in dit onderzoek kunnen er uitspraken worden gedaan
over indicatoren die de invloed van netwerken op de maatschappij uitdrukken. Dit verband
zal hieronder nader worden uitgelegd.
Het sociaal kapitaal is gericht op de netwerken van organisaties. Deze netwerken zijn
gebaseerd op vertrouwen en wederkerigheid (Stone, 2001). Een hoge mate van vertrouwen
en wederkerigheid impliceert dat er een gevoel van verbondenheid ontstaat tegenover een
organisatie. Door deze verbondenheid wordt de mate van participatie vergroot (Zhang et al.,
2009). De geschetste relatie geeft aan dat hoe hoger het sociaal kapitaal, met daarin
vertrouwen en wederkerigheid, hoe hoger de participatie vanuit de samenleving. De groei in
participatie zal invloed hebben op de omvang van een organisatienetwerk: hoe
aantrekkelijker het participeren wordt, hoe groter het netwerk en het bereik van dit netwerk
wordt (van Erkel, 2015). Daarnaast wordt aangenomen dat grote netwerken meer invloed
uitoefenen op de maatschappij dan kleine netwerken (Chen et al., 2009). Deze relaties zijn in
figuur 5 verduidelijkt.
Figuur 5: De relatie tussen sociaal kapitaal en het bereik van een netwerk.
Informatievoorziening
Lokale energiecoöperaties spelen een belangrijke rol in de bewustwording van de
maatschappij. Dit komt mede doordat deze coöperaties op lokale schaal zijn opgezet, voor
en door de lokale gemeenschap. Vaak is dit mede mogelijk gemaakt door een samenwerking
met lokale partners en hulp vanuit de lokale bevolking. Niet alleen lokaal, maar ook regionaal
en landelijk kunnen energiecoöperaties maatschappelijke impact teweeg brengen. In deze
paragraaf zal er dieper worden ingegaan op informatievoorziening, dat de aanleiding kan zijn
tot een toename van bewustwording in de maatschappij.
Samenwerking en participatie dragen bij aan veranderingen op het niveau van een individu
en op het niveau van de maatschappij (Wagemakers et al., 2007). Dit gegeven kan worden
doorgetrokken naar de theorie achter de impact van informatievoorziening. Li (2011)
beschrijft namelijk dat een toename in informatievoorziening kan bijdragen aan een
toenemende mate van participatie. Zoals eerder is genoemd, draagt participatie bij aan
beïnvloeding op zowel individueel niveau als op maatschappelijk niveau. Er kan dus worden
geconcludeerd dat informatievoorziening invloed heeft op de beïnvloeding van een individu
en de maatschappij (zie figuur 6).
12
Figuur 6: Informatievoorziening leidt tot beïnvloeding van een individu en de maatschappij.
4.1.3 Indicatoren van bewustwording
Participatie en samenwerken
Op basis van Stone (2011) en Wagemakers et al. (2007) zijn er kwantitatieve indicatoren te
onderscheiden, waarmee de intensiteit van de samenwerking en van de participatie kunnen
worden gemeten:
1. Tijd in uren die een participant besteedt aan de coöperatie.
2. De duur van de betrokkenheid (gemiddelde periode van betrokkenheid).
3. Aantal bijgewoonde activiteiten per participant.
Beide artikelen leggen de nadruk op het aantal uren dat een participant investeert in een
activiteit of in dit geval investeert in een coöperatie. Daarnaast behandelen beide artikelen
tevens de de frequentie of de duur van de betrokkenheid. Het aantal bijgewoonde
activiteiten, is in samenwerking met de opdrachtgever en Deventer Energie tot stand
gekomen. De bovengenoemde indicatoren kunnen gemeten worden door middel van een
vragenlijst. Deze vragenlijst kan door coöperaties worden opgestuurd naar de participanten.
Het participatieresultaat, of de behaalde samenwerking vanuit de coöperatie naar de
participanten, kan worden gemeten door de volgende indicatoren:
1. Het aantal participanten / grootte van het participantennetwerk (Stone, 2011)
2. Het aantal georganiseerde activiteiten, samen met de opkomst daarvan
(Wagemakers, 2007)
Het bovengenoemde kan worden gemeten door bestaande gegevens die de coöperaties
bezitten. De vragen die kunnen worden gesteld aan deze coöperaties zijn verwerkt in het
tekstblok onderaan het hoofdstuk.
Netwerken
Zoals uit de vorige paragraaf bleek, moeten de mogelijke indicatoren om de invloed van een
netwerk op de maatschappij te meten worden gezocht binnen de impactcategorieën
participatie: hoe groter de participatie, hoe groter het netwerk en daarmee het bereik van een
netwerk. De volgende indicatoren zijn gevonden (zie ook figuur 6):
1. Het aantal personen in een netwerk (denk aan: leveranciers, afnemers, partners en
schakels);
2. Tijd (in uren) dat er is geparticipeerd;
13
3. Het aantal participanten dat de vergaderingen bijwoont;
4. Het aantal samenwerkingsstructuren, werkgroepen en dergelijke (Wagemakers et al.,
2007).
Het interview met Deventer Energie geeft duidelijkheid over de mogelijkheden omtrent
indicatoren (zie ook figuur 6). Uit het interview is gebleken dat het lastig is uitspraken te doen
over vergaderingen en het aantal uren dat er wordt geparticipeerd. Dit is het geval, omdat er
een verschil bestaat binnen coöperaties wat betreft vergaderingen; sommige coöperaties
maken geen gebruik van vergaderingen voor participanten, terwijl andere coöperaties dit wel
doen. Dit wil echter niet per se zeggen dat de impact van de coöperatie zonder
vergaderingen kleiner is dan die van coöperaties met vergaderingen. Daarom zal de derde
indicator niet worden meegenomen in het onderzoek. Tevens blijkt uit het interview met
Deventer Energie dat het aantal uren dat participanten investeren in de coöperaties vrijwel
nooit door coöperaties wordt bijgehouden. Deze indicator kan daarentegen wel door middel
van het verspreiden van een enquête onder participanten worden getest. De opdrachtgever
heeft echter nadrukkelijk aangegeven dat er in 2015 al een grootschalige enquête heeft
plaatsgevonden, waardoor dit onderzoek geen enquête zal adviseren (Stichting HIER
opgewekt, 2016).
Naar aanleiding van persoonlijke communicatie met J. Boer, PhD Researcher Integrated
Energy Landscapes aan de Universiteit van Groningen, zijn er indicatoren gevonden voor het
inschatten van de grootte van een netwerk (zie figuur 7). Het aantal personen in een netwerk
kan worden ingeschat door het adressenbestand van een coöperatie te gebruiken als
indicator (Boer, persoonlijke communicatie, 21 maart 2016). Tevens gaf J. Boer aan dat de
reikwijdte van het netwerk een interessant punt kan zijn. Daarbij kunnen de postcodes van
het adressenbestand van een coöperatie in kaart worden gebracht, waarvan de
postcodegebieden op drie of vier cijfers worden onderscheiden. Door middel van een kaart
kunnen deze gebieden worden geschetst. Hoe meer X-adressen er zijn van een
onderscheiden postcode, hoe donkerder de kleur in de kaart wordt (Boer, persoonlijke
communicatie, 21 maart 2016).
Voor het meten van de omvang van een netwerk kunnen social media en de website van
energiecoöperaties worden gebruikt. Op social media kan worden bekeken hoeveel volgers
(op Twitter) en likes (of Facebook) de pagina van de energiecoöperatie heeft. Tevens kan de
coöperatie bijhouden hoeveel mensen maandelijks de website bezoeken. Twitter kan daarbij
worden gebruikt om inzicht te krijgen in de reikwijdte van informatie. Grabowicz et al. (2012)
geven aan dat mentions vaak binnen sociale groepen worden gebruikt en retweets worden
gebruikt tussen sociale groepen. Hoe meer mentions een bericht heeft, hoe groter de
intensiteit van de informatie binnen een groep. Daar staat tegenover dat hoe meer retweets
een bericht heeft, hoe groter het bereik is binnen andere groepen (Grabowicz et al., 2012).
Een manier om te analyseren hoe vaak er mentions worden gebruikt worden welke relaties
daarbij zijn betrokken, is het gebruik van Mentionmap. Daarbij wordt aangeraden een social
media specialist/analist in te schakelen om duidelijk in beeld te krijgen hoe mentions en
retweets in kaart kunnen worden gebracht. Wegens de kennislacune zullen er in dit
onderzoek geen uitspraken worden gedaan over het kwantificeren van retweets en mentions.
14
Mogelijke indicatoren
Gekozen: ja of nee
Het aantal adressen in het adressenbestand van een coöperatie
Ja
De reikwijdte van een netwerk door middel van het in kaart brengen
van postcodes
Ja
Het aantal volgers op Twitter
Ja
Het aantal likes op Facebook
Ja
Het aantal bezoekers van de website van een coöperatie
Ja
Het aantal mentions op Twitter
Nee
Het aantal retweets op Twitter
Nee
De tijd in uren dat er is geparticipeerd
Nee
Het aantal participanten dat een vergadering bijwoont
Nee
Het aantal samenwerkingsstructuren, werkgroepen en dergelijke
Ja
Figuur 7: Indicatoren van netwerken die wel of niet zijn gekozen
Het meten van het bereik van een netwerk kan tevens worden gedaan door middel van een
sociale netwerkanalyse. Een sociale netwerkanalyse onderzoekt patronen in het uitwisselen
van informatie. Deze patronen worden ‘social networks’ genoemd, waarbinnen actoren
knopen zijn in het netwerk. Deze actoren worden verbonden door ‘information exchange
relationships’, dus de verschillende relaties die actoren hebben met daarin de informatie die
ze overbrengen (Haythornthwaite, 1996). Door deze netwerken in kaart te brengen, kunnen
er uitspraken worden gedaan over de grootte en het bereik ervan. Daarbij kan er onderzoek
worden gedaan naar het beïnvloeden van deze netwerken, nadat deze in beeld zijn
gebracht. In de literatuur wordt genoemd dat er op dat punt kan worden ingespeeld op de
zogenoemde ‘information opportunities’. Dit houdt in dat er veranderingen kunnen worden
gemaakt op het gebied van informatieroutes, zodat de informatievoorziening kan worden
geoptimaliseerd (Haythornthwaite, 1996). Op deze manier kan een coöperatie bepalen dat
bepaalde informatie wordt geleverd aan een breder publiek, waardoor het bereik kan worden
vergroot. Om deze veranderingen te bewerkstelligen, moet er meer dan alleen de grootte
van het netwerk worden onderzocht. De methode daarvoor wordt hieronder in meer detail
uitgelegd, omdat dit de impact van bedrijven op de maatschappij het volledigst dekt.
Relaties binnen de netwerken zijn de kern van een sociale netwerkanalyse. Deze relaties
vormen verbindingen tussen twee of meer mensen, bijvoorbeeld een collegiale relatie of een
vriendschappelijke relatie. Paren actoren kunnen ook worden verbonden door meerdere
relaties; door alle relaties die ze bevatten. Een verbintenis beschrijft dus de connectie tussen
paren. Een sociale netwerkanalyse identificeert deze verbindingen tussen paren, maar het
bekijkt ook de relaties die de verbinding vormt en behoudt. Op deze manier kunnen er
vragen worden beantwoord, zoals: ‘Wat voor effect heeft de informatie die ze delen?’, ‘Wat
voor invloed heeft de afzender op de acties die de ontvanger doet?’ en ‘Welke afzenders
hebben de meeste invloed op acties van de ontvanger?’. Er zijn drie vragen die centraal
staan binnen een sociale netwerkanalyse: ‘Wat voor soort informatie wordt er uitgewisseld
tussen paren?’, ‘ Wie levert deze informatie aan wie?’ en ‘Hoeveel informatie wordt er
15
uitgewisseld?’. Deze vragen vormen drie onderzoeksrichtingen: de inhoud van informatie, de
richting waarop informatie wordt uitgewisseld en de kracht van relaties (Haythornthwaite,
1996).
Relaties binnen netwerken kunnen worden gekarakteriseerd op basis van de inhoud van de
informatie. Wanneer de inhoud van informatie wordt onderzocht, is het belangrijk om een
goede afbakening te vormen rondom het onderwerp waarnaar gaat worden gezocht. Tevens
is het belangrijk dat wordt bekeken welke relaties het meest relevant zijn. Wanneer de
informatie-uitwisseling tussen paren wordt onderzocht, zullen alle relaties bekeken moeten
worden. De richting waarop informatie wordt uitgewisseld kan asymmetrisch zijn: de
informatiestroom heeft een richting. Het is belangrijk om de richting van de informatiestroom
te onderzoeken, omdat er zo kan worden bekeken waar de verzonden informatie terecht zal
komen. Wanneer de richting niet vergaand is, zal dit bepalend zijn voor de invloed die wordt
uitgeoefend op de samenleving (Haythornthwaite, 1996).
Kracht van relaties gaat over de intensiteit van relaties tussen actoren. Daarbij kan de
sterkste verbinding worden gemeten, wat aangeeft dat men bereid is om informatie met
actoren te delen. Wanneer er binnen een relatie sprake is van zwakke verbindingen, kan er
worden geconcludeerd dat deze actoren in andere netwerken zitten en daar toegang hebben
tot meer en andere informatie. Deze zwakke verbindingen kunnen wel de verkregen
informatie delen met diverse andere netwerken waar ze ook deel van uitmaken (Grabowicz
et al., 2012).
Het bovengenoemde is moeilijk te meten door enkele vragen in de LEM. Het is echter wel
behandeld in het adviesrapport, omdat het relevant is om mee te nemen in overwegingen
omtrent netwerkonderzoek. De meest ideale situatie zou zijn dat elke energiecoöperatie een
sociale netwerkanalyse zou uitvoeren om op deze manier goed zicht te krijgen op het sociale
bereik van iedere coöperatie. Daaruit zou kunnen volgen dat er een strategie kan worden
vormgegeven, die het bereik van informatie zou vergroten. Op die manier zou ook de impact
op de maatschappij kunnen worden vergroot.
Informatievoorziening
Het onderstaande is gebaseerd op persoonlijke communicatie met Deventer Energie op 18
maart 2016.
Uit het gesprek met Deventer Energie is gebleken dat er gebruik wordt gemaakt van diverse
vormen van informatievoorziening, zoals voorlichtingen en informatieavonden. Om
indicatoren te vinden voor informatievoorziening, wordt er gekeken naar het bereik van de
informatievoorziening. Deze indicator is meetbaar te maken door gegevens te verzamelen
van aantallen mensen aan wie de informatie is toegezonden.
Energiecoöperaties gebruiken verschillende methoden van informatievoorziening. Om een
compleet beeld van het bereik te schetsen, moeten dan ook verschillende methoden worden
geanalyseerd. Bovendien zijn er verschillen in type resultaat: sommige bereiken een groot
aantal mensen maar zijn weinig intensief, zoals advertenties in een huis-aan-huisblad. Aan
het andere eind van de schaal zitten activiteiten waar relatief weinig mensen op een veel
intensievere manier worden bereikt, zoals informatiebijeenkomsten waarbij belangstellenden
fysiek aanwezig zijn (Grabowicz et al., 2012).
Tijdens het onderzoeken van mogelijke indicatoren is er geen rekening gehouden met de
onzekerheid over het wel of niet lezen van de gedeelde informatie, of het niet begrijpen
ervan door individuen. Ten eerste zijn er diverse vormen van informatievoorziening
16
onderscheiden aan de hand van input van Deventer Energie. Vervolgens is gebleken uit het
gesprek met de opdrachtgever dat de diverse vormen van informatievoorziening
verschillende typen bereik hebben. Uit de verkregen informatie van Deventer Energie en het
gesprek met de opdrachtgever bleken er diverse indicatoren denkbaar om de mate van
informatievoorziening te meten per vorm. Net als in het meten van het netwerk wordt in het
geval van informatievoorziening eveneens social media gebruikt. Dit alles is in figuur 8 te
zien. De mogelijke vragen die de LEM kan meenemen om de indicatoren te meten zijn
gepresenteerd in het tekstblok aan het einde van dit hoofdstuk.
Vormen
Type
Indicator
Papieren advertentie/artikel
(huis-aan-huisblad, krant)
Erg groot bereik, veelal snel
gelezen, wisselende toon
(krantenartikel)
Oplagen (aantal lezers
onzeker)
Sociale media
Potentieel groot bereik, weinig
informatief, goede binding en
toespitsing
Aantal volgers, aantal
likes, aantal posts, aantal
likes/views per post
Websitebezoek
Redelijk bereik, informatief
Aantal bezoekers
Bezoek evenementen
Beperkt bereik, echt
geïnteresseerden, beperkt
informatief
Aantal bezoekers
Informatieactiviteiten (café,
loket,...)
Beperkt bereik, echt
geïnteresseerden, erg
informatief
Aantal bezoekers
Figuur 8: Vormen, typen en indicatoren van informatievoorziening.
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
Voor de participanten van de coöperatie:
1) Hoeveel tijd (in uren) besteedt u maandelijks aan uw coöperatie?
2) Hoe lang bent u al actief binnen uw coöperatie?
3) Bij hoeveel activiteiten bent u aanwezig geweest in de afgelopen maand?
Voor de coöperatie:
1) Hoeveel participanten telt uw coöperatie?
2) Hoeveel activiteiten zijn er het afgelopen jaar georganiseerd?
3) Wat was de gemiddelde opkomst op deze activiteiten?
17
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
Om de netwerkgrootte en het bereik in te schatten:
1) Hoe groot is uw adressenbestand?
2) Met hoeveel externe partijen in de (lokale) politiek, bedrijfsleven, maatschappelijk
middenveld en buurt-/wijk-/dorpsorganisaties onderhoudt uw coöperatie contact?
3) Hoeveel mensen bereikt uw website per maand?
4) Indien u gebruikt maakt van social media: hoeveel followers/likes heeft u en hoe groot is
dit bereik per maand (schatting)?
Om de participatie in te schatten:
1) Hoeveel samenwerkingsvormen zijn er binnen uw organisatie? (denk aan werkgroepen,
aandeelhoudersbijeenkomsten, commissies en het bestuur)
2) Hoeveel samenwerkingsverbanden met derden heeft uw coöperatie? (denk aan
samenwerkingsovereenkomsten, afspraken, etc.)
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
Om de informatievoorziening en het bereik in te schatten:
1) Hoe groot zijn de papieren advertentie/artikelen/huis-aan-huisbladen/kranten oplagen?
2)Indien u gebruikt maakt van social media: hoeveel followers/likes heeft u en hoe groot is dit
bereik per maand (schatting)?
3)Hoeveel bezoeken en individuele bezoekers heeft de website gemiddeld per maand?
4) Hoeveel bezoekers komen er op evenementen of informatieactiviteiten?
4.2 Leefbaarheid
De tweede categorie die voor maatschappelijke impact zal worden onderscheiden is
leefbaarheid. Leefbaarheid is een breed begrip dat op verschillende niveaus kan worden
gemeten. De voornaamste niveaus zijn het nationaal en het stedelijk niveau. Het is belangrijk
om dit op beide niveaus verder te specificeren om leefbaarheid te kunnen meten.
4.2.1 Het begrip leefbaarheid
Leefbaarheid als geheel begrip kan niet worden gemeten, omdat dit te breed is. In de
literatuur wordt genoemd dat leefbaarheid betrekking heeft op de mate waarin voorzieningen
en vereisten van een maatschappij passen bij de behoeften en talenten van haar leden
(Veenhoven & Ouweneel, 1995). Hier moeten verder indicatoren voor worden gegeven die
het begrip leefbaarheid meetbaar maken.
4.2.2 Impacts van leefbaarheid
Op basis van de leefbaarheid op nationaal en stedelijk niveau kunnen er een aantal groepen
impacts worden onderscheiden voor leefbaarheid:
18
Leefbaarheid op nationaal niveau
Op nationaal niveau kan leefbaarheid worden onderzocht door een schatting op basis van de
leefomstandigheden en op basis van de mate van voorspoed van de burgers (Veenhoven &
Ouweneel, 1995). De volgende categorieën kunnen daarvoor worden onderscheiden:
- Gezondheid (Hashimoto & Kodama, 1997; Veenhoven & Ouweneel, 1995)
- Geluk: (Hashimoto & Kodama, 1997; Veenhoven & Ouweneel, 1995).
- Veiligheid (Hashimoto & Kodama, 1997).
- Economie (Hashimoto & Kodama, 1997).
- Milieu (Hashimoto & Kodama, 1997).
Leefbaarheid op stedelijk niveau
Naast leefbaarheid op nationaal niveau kan leefbaarheid ook op stedelijk niveau worden
bekeken. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat dit geldt voor zowel grote als kleine plaatsen
geldt. Voor leefbaarheid op het stedelijk niveau moet een stad aan vijf dimensies voldoen
(Lynch, 1984):
- Vitaliteit: de mate waarin een stad de vitale functies, de biologische vereisten en de
mogelijkheden van mensen ondersteunt.
- Betekenis: in hoeverre een stad duidelijk kan worden waargenomen en kan worden
onderscheiden en gestructureerd door haar inwoners in ruimte en tijd. Daarop sluit aan in
welke mate deze structuur aansluit bij de normen en waarden van de inwoners.
- Geschiktheid: de mate waarin de vorm en de capaciteit van ruimtes, kanalen en uitrusting
in een stad overeenkomen met het patroon en de hoeveelheid van acties waar mensen zich
mee bezig houden.
- Toegankelijkheid: de mogelijkheid om andere personen, activiteiten, hulpbronnen, diensten,
informatie of plaatsen te bereiken.
- Controle: de mate waarin het gebruik en de toegang tot ruimtes en activiteiten, en hun
ontstaan, herstel, wijzigingen en management worden gecontroleerd door degenen die deze
gebruiken, werken of erin verblijven.
In aanvulling op deze vijf criteria kan nog het criterium van levensvatbaarheid worden
toegevoegd. Dit houdt in dat een stad het vermogen moet hebben om investeringen aan te
trekken om een stad leefbaar te maken (Balsas, 2004).
4.2.3 Indicatoren van leefbaarheid
Leefbaarheid op nationaal niveau
Per impact voor leefbaarheid kunnen indicatoren worden opgesteld. De volgende indicatoren
zijn daarvoor te onderscheiden:
- Gezondheid: dit kan ten eerste worden gemeten door te kijken naar de levensverwachting
van de bevolking (Hashimoto & Kodama, 1997; Veenhoven & Ouweneel, 1995). Daarnaast
kan de verbreiding van ziektes worden onderzocht. Ook kan gezondheid worden gemeten
door aan mensen te vragen in hoeverre zij zich gezond voelen (Veenhoven & Ouweneel,
1995).
- Geluk: door aan mensen te vragen hoe zij zich voelen, kan dit worden gemeten
(Veenhoven & Ouweneel, 1995). Daarnaast kan er worden gekeken naar het aantal
depressies en zelfmoorden dat voorkomt, omdat er van kan worden uitgegaan dat deze
begrippen het tegenovergestelde van geluk voorstellen (Veenhoven & Ouweneel, 1995;
Hashimoto & Kodama, 1997).
- Veiligheid: dit kan worden gemeten door middel van cijfers die aangeven in hoeverre een
land onveilig is. Dit kan onder andere worden gedaan door cijfers over criminaliteit. Ook kan
hiervoor worden gekeken naar het aantal verkeersongelukken (Hashimoto & Kodama, 1997).
- Economie: een indicator voor de kracht van de economie van een land is het nationaal
inkomen. Ook kan worden gekeken naar cijfers over werkloosheid (Hashimoto & Kodama,
19
1997).
- Milieu: bij de indicatoren voor het milieu kan worden gedacht aan de hoeveelheid bos in
een land. Ook kan er worden gekeken naar ‘water services’ als indicator (Hashimoto &
Kodama, 1997).
Leefbaarheid op stedelijk niveau
Op stedelijk niveau zijn er naast de in subparagraaf 4.2.2 genoemde dimensies ook een
aantal specifiekere kenmerken die een stad leefbaar maken. Deze kenmerken kunnen
worden opgevat als indicatoren voor leefbaarheid. De volgende kenmerken worden daarvoor
genoemd (Balsas, 2004):
- Veilig
- Schoon
- Mooi
- Economisch vitaal
- Betaalbaar voor diverse groepen en efficiënt beheerd
- Functionele infrastructuur
- Interessante culturele activiteiten en instellingen
- Ruime parken
- Effectief publiek vervoer
- Brede kansen voor werk
- Een gevoel van gemeenschap
De bovengenoemde indicatoren kunnen worden samengevat in de volgende begrippen:
1. Gezondheid: dit kan worden gemeten door te kijken naar de levensverwachting en
het gevoel over de eigen gezondheid.
2. Economisch: indicatoren hiervoor zijn de gecreëerde werkgelegenheid en
economische groei.
3. Veiligheid: dit kan worden gemeten door middel van cijfers over criminaliteit.
4. Infrastructuur: dit kan worden gemeten door het aantal mogelijkheden voor openbaar
vervoer en het aantal aangelegde wegen.
5. Publieke voorzieningen: indicatoren hiervoor zijn het aantal culturele instellingen en
de hoeveelheid groen.
4.2.4 Leefbaarheid en lokale energiecoöperaties
Lokale energiecoöperaties hebben niet op alle eerder genoemde impacts (gezondheid,
economie, veiligheid, infrastructuur en publieke voorzieningen) invloed. We gaan ervan uit
dat de coöperaties alleen invloed hebben op economisch gebied en op de publieke
voorzieningen. Wat betreft de gezondheid gaan we ervan uit dat energiecoöperaties hier
geen invloed op hebben, omdat energiecoöperaties zich richten op de energievoorziening en
we gaan ervan uit dat dit geen verband houdt met de gezondheid van mensen. Eventuele
investeringen in lokale voorzieningen die de gezondheid bevorderen, worden onder de
publieke voorzieningen geschaard. Wat betreft de veiligheid en de infrastructuur gaan we uit
van dezelfde redenering. Ook hier gaan we ervan uit dat organisaties die energie leveren
geen directe invloed hebben op de veiligheid en niet bijdragen aan een betere infrastructuur.
Eventuele investeringen in lokale buurthuizen of lokaal vervoer worden onder publieke
voorzieningen geschaard. Het interview bij Deventer Energie ondersteunt deze selectie. In
het interview kwam naar voren dat met name de invloed op publieke voorzieningen groot kan
zijn. Op economisch gebied waren er bij Deventer Energie minder effecten zichtbaar, maar
werd wel erkend dat energiecoöperaties hier invloed op kunnen hebben. Ook werd
benadrukt dat de invloed met name plaatsvindt op lokaal niveau en minder op het stedelijke
niveau. Dit betekent dat de invloed voornamelijk plaatsvindt binnen een wijk of in kleine
gemeenschappen.
20
Omdat energiecoöperaties met name op een klein niveau invloed hebben, is er voor gekozen
om op economisch gebied de gecreëerde werkgelegenheid te gebruiken als meetmethode.
Het nationaal inkomen is immers niet van toepassing op lokaal en stedelijk niveau. Als
indicator voor de publieke voorzieningen is er gekozen voor het aantal ondersteunde
maatschappelijke instellingen, omdat energiecoöperaties zich hier met name op richten om
voor invloed zorgen in de samenleving.
Gecreëerde werkgelegenheid kan ten eerste worden gemeten door middel van het aantal
personen dat een energiecoöperatie in dienst heeft. Om te goed te kunnen vergelijken moet
dat in FTE worden gemeten. Daarnaast kan er indirecte werkgelegenheid ontstaan door
investeringen die een energiecoöperatie doet. Door deze investeringen vindt er uitbesteding
van werk plaats, die kan worden toegeschreven aan de energiecoöperatie. Dit kan worden
gemeten door elke investering uit te splitsen naar een bepaald type investering. Voor elk
type wordt vervolgens gekeken naar de bestedingen in sectoren en beroepsgroepen. Daarna
wordt per sector en per beroepsgroep bekeken welk gedeelte ongeveer binnen Nederland
wordt besteed en welk deel in het buitenland. Voor het gedeelte dat binnenlands wordt
besteed, wordt vervolgens geschat welk deel aan lonen wordt uitgegeven. Tenslotte wordt dit
omgerekend naar het aantal arbeidsjaren door de loonkosten om te rekenen met een
indicatie van de loonkosten per sector. Hiermee kan er per investering worden bepaald
hoeveel werkgelegenheid dit heeft opgeleverd (Hekkenberg et al., 2015).
Voor het meten van het aantal publieke voorzieningen is ervoor gekozen om te kijken
hoeveel voorzieningen een energiecoöperatie ondersteunt. Ook hierbij kan het bedrag
worden bekeken dat een coöperatie in een publieke voorziening investeert.
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
1) Hoeveel werknemers heeft uw coöperatie in dienst (in FTE)?
2) Hoeveel lokale partijen huurt u in voor klussen, en hoe vaak gebeurd dat?
3) Welk bedrag investeerde uw coöperatie in het afgelopen jaar en in welke sectoren
gebeurde dat?
4) Hoeveel publieke voorzieningen ondersteunt uw coöperatie? En voor welk bedrag?
4.3 Sociale cohesie
Zoals paragraaf 4.1 al liet zien, functioneren maatschappijen met een hoog sociaal kapitaal
beter: ze zijn veiliger, leefbaarder, de volksgezondheid ligt hoger en ze zijn economisch
sterker. Sociaal kapitaal wordt volgens Putnam bijeengehouden door sociale structuren op
lichamelijke, geestelijke en civiele gezondheid (Blokland, 2001; Blokland, 2002) waarin
sociale cohesie zeker ook een belangrijke rol kan spelen.
In deze paragraaf wordt sociale cohesie als onderdeel van maatschappelijke impact
beschreven en uitgewerkt. In de volgende subparagrafen wordt eerst het begrip gedefinieerd
en vervolgens de impacts en de bijbehorende indicatoren van sociale cohesie
getheoretiseerd. Aansluitend volgt een doelgroepanalyse naar het model van Motivaction
(2013) die als indicator voor sociale cohesie kan dienen. In de laatste subparagraaf worden
de bevindingen toegespitst op lokale energiecoöperaties.
21
4.3.1 Het begrip sociale cohesie
Sociale cohesie is een begrip dat vele definities kent, maar volgens Huygen & De Meere
keren een aantal elementen vaak terug. Volgens hen wordt er meestal geduid op een
“coherentie van een sociaal of politiek systeem, de binding die mensen daarmee hebben en
hun onderlinge betrokkenheid of solidariteit” (2008, p. 7). Dit uit zich volgens hen in
groepsvorming en saamhorigheidsgevoelens, regelmatige en intensieve contacten tussen
leden van de groep, veel onderling vertrouwen en gedeelde normen en waarden.
Met sociale cohesie of sociale samenhang wordt een interne samenhang bedoeld binnen
een sociaal systeem met een functionele en een normatieve component (Huygen & De
Meere, 2008). “Sociale cohesie vereist dat mensen hun persoonlijke belangen afstemmen op
een gemeenschappelijk belang. Zij houden in hun activiteiten rekening met elkaar en
controleren elkaar (formeel en informeel) op naleven van gezamenlijk onderschreven
normen.” (De Hart, 2002. p. 11). De norm wordt dus gesteld binnen de gemeenschap. De
functionele component houdt in dat men rekening met elkaar houdt en elkaar controleert,
waardoor de sociale cohesie kan worden vergroot.
4.3.2 Impacts van sociale cohesie
De maatschappelijke impact van sociale cohesie kan tweeledig zijn: enerzijds verhogen
duurzame, frequente en intensieve onderlinge relaties de mate van interne cohesie binnen
de groep, anderzijds hebben deze relaties het tegengestelde effect bij de betrokkenheid met
andere groepen (De Hart, 2002). Hierdoor kunnen er spanningen ontstaan. Om deze
spanningen te kunnen voorkomen, is het belangrijk om een doelgroepanalyse uit te voeren,
waardoor de communicatie op de doelgroep kan worden aangepast. Zo heeft Motivaction
bijvoorbeeld in Nederland vijf groepen onderscheiden met elk hun eigen waardenpatronen
en leefwijzen, die
natuurlijk niet als één groep aangesproken kunnen worden (Hoekstra
et al., 2013). Om een indruk te krijgen van de mogelijke positieve effecten, maar ook van
aanleidingen tot spanningen die sociale cohesie met zich mee kan brengen, worden in de
volgende subparagraaf de indicatoren van sociale cohesie onderzocht.
4.3.3 Indicatoren van sociale cohesie
De indicatoren van sociale cohesie werden door Huygen & De Meere (2008) al in de definitie
aangestipt (zie ook paragraaf 4.3.1): groepsvorming en saamhorigheidsgevoelens,
regelmatige en intensieve contacten tussen leden van de groep, veel onderling vertrouwen
en gedeelde normen en waarden. Volgens hen worden in analyses van sociale cohesie
indicatoren onderzocht die “van invloed zijn op kansen en beperkingen van individuen om
volwaardig deel te nemen aan de samenleving” (Huygen & De Meere, 2008. p. 7).
Om spanningen te voorkomen is het belangrijk dat de indicatoren voor sociale cohesie zo
veel mogelijk kansen geven aan individuen om deel te nemen aan de groep, zodat er niet te
sterke banden kunnen ontstaan vanuit het perspectief van de samenleving (De Hart, 2002).
Daarbij hoort dus een zo laag mogelijke deelnamedrempel en moet uitsluiting zoveel
mogelijk worden tegengegaan.
Groepsvorming binnen een samenleving vindt structureel plaats door frequente en intensieve
contacten op te bouwen (Huygen & De Meere, 2008) en kan volgens ons net als
saamhorigheidsgevoelens meetbaar zijn door individuen te vragen bij welke groep zij zich
betrokken voelen en waarom. Uit ondervragingen met individuen valt ook op te maken hoe
groot het onderlinge vertrouwen binnen de groep is en welke normen en waarden door de
22
groep worden gehanteerd. De mate van intensiviteit tussen contacten van leden van de
groep is lastig te bepalen, aangezien er geen eenduidige definitie te vinden is van wat onder
“intens” wordt verstaan.
4.3.4 Sociale cohesie en lokale energiecoöperaties
Lokale energiecoöperaties zijn bij uitstek afgescheiden groepen van de samenleving
waarbinnen frequente en intensieve onderlinge relaties worden opgebouwd. Lokale
energiecoöperaties kenmerken zich door een enthousiaste “harde kern” die een frequente en
intensieve relatie heeft opgebouwd binnen de coöperatie. In dit onderzoek wordt
aangenomen dat dit goed geïnformeerde, sterk maatschappelijk betrokken personen zijn met
veel politieke interesse en een groot verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van
maatschappelijke en milieuproblemen. Zij worden in de volgende doelgroepanalyse dan ook
als de verantwoordelijken beschouwd.
Een gevaar voor deze sociale cohesie binnen de lokale energiecoöperaties zelf betekent een
verslechtering van de sociale cohesie van de coöperatie met de rest van de samenleving. Zo
stuitte het plan van Deventer Energie om windmolens te bouwen aan de rand van de stad op
verzet uit het dorp Epse in de naburige gemeente Lochem, dat dichtbij de windmolens ligt.
Zulk verzet kan vaak worden getemperd wanneer er op de juiste manier met de doelgroep
wordt gecommuniceerd. Het uitvoeren van een doelgroepanalyse kan daarbij helpen. De
directeur van Deventer Energie geeft aan dat het uitvoeren van een doelgroepanalyse onder
energiecoöperaties niet ongewoon is, en dat Deventer Energie zoiets ook eens heeft gedaan
(interview Deventer Energie, 2016).
Doelgroepanalyse
Door middel van een doelgroepanalyse wordt geprobeerd antwoord te geven op de vraag op
welke manier er in- en uitsluiting plaatsvindt binnen een groep met sterke sociale cohesie,
zoals een energiecoöperatie. Om de sociale cohesie te kunnen beïnvloeden en versterken
moet een coöperatie weten wie haar doelgroep is en hoe ze met hen en met tegenstanders
moet communiceren. Uitgangspunt hierbij is de doelgroepanalyse voor duurzaamheidsstrategieën die in 2013 door Motivaction werd ontwikkeld (Hoekstra et al., 2013). Dit
onderzoek is een samenvoeging van acht categorieën mensen uit het “mentality-model”
(figuur 9, links) voor waarden en leefstijlen dat Motivaction sinds 1997 hanteert tot vijf
groepen met een verschillende houding tegenover duurzaamheid: 1) plichtsgetrouwen, 2)
structuurzoekers, 3) verantwoordelijken, 4) statusbewusten en 5) ontplooiers (zie figuur 9,
rechts).
23
Figuur 9: Het “mentality-model” (links) en de vijf categorieën mensen (rechts). Vijf tinten
groen: input voor effectieve duurzaamheidsstrategieën. Hoekstra et al. (2013), p. 11.
Plichtsgetrouwen zijn sterk maatschappelijk betrokken personen en behoren met hun
traditionele normen en waarden tot de traditionele burgerij volgens het Mentality-model
(figuur 9, links). Zij “zien duurzaamheid als zorgen voor de (directe) leefomgeving” (Hoekstra
et al., 2013, p. 12) en hebben in hun communicatie behoefte aan simpele en heldere
boodschappen. Zo’n 13% van de Nederlanders was in 2013 “plichtsgetrouw” (Hoekstra et al.,
2013).
Structuurzoekers voelen zich vaak buitengesloten en wantrouwen de overheid. Ze hebben
een lage dunk van duurzaamheid en klimaatverandering en vinden duurzaamheid vooral een
onduidelijk en onbekend begrip. Structuurzoekers zijn wat communicatie betreft lastig te
motiveren om duurzamer te leven. Ze zijn wel gevoelig voor prijsprikkels en charismatische
figuren die als rolmodel fungeren. Deze groep was in 2013 met 32% de grootst
vertegenwoordigde groep in Nederland (Hoekstra et al., 2013).
Verantwoordelijken zijn eveneens sterk maatschappelijk betrokken, maar ook politiek
geïnteresseerd. Ze zijn kritisch tegenover de overheid maar willen wel graag zelf invloed
uitoefenen en dragen oplossingen aan. Zij zien duurzaamheid als een breed overkoepelend
begrip, leven milieubewust en maken zich zorgen over klimaatverandering. Wat
communicatie betreft gaat het de verantwoordelijken om de inhoud en transparantie van de
boodschap. In 2013 was 30% van Nederland “verantwoordelijk” (Hoekstra et al., 2013).
Statusbewusten zijn individualisten die het eigenbelang voorop stellen. Zij weten vaak wel
iets van duurzaamheid af, maar voelen zich niet verantwoordelijk of betrokken. In de
communicatie wordt duurzaamheid voor statusbewusten pas relevant, wanneer het henzelf
ook een voordeel brengt. 15% van Nederland was in 2013 statusbewust; dit aantal zal
waarschijnlijk groeien naar 19% in 2025 (Hoekstra et al., 2013).
Ontplooiers zijn impulsief en willen vooral vrijheid hebben. Ze zijn niet geïnteresseerd in
duurzaamheid en ze zijn weinig maatschappelijk betrokken. Omdat ze materiële zaken niet
belangrijk vinden, leiden ze toch een redelijk duurzaam leven. Ontplooiers willen in de
communicatie geen verplichtingen krijgen opgelegd en zullen pas gehoor geven aan de
boodschap wanneer het probleem, net als voor statusbewusten, persoonlijk relevant is. Ook
de groep ontplooiers stijgt naar verwachting; van 10% in 2013 naar 15% in 2025 (Hoekstra et
al., 2013).
Op de ontplooiers en statusbewusten na worden de groepen tegen 2025 kleiner of blijven
24
stabiel (Hoekstra et al., 2013). De communicatie van energiecoöperaties zal dus meer
aanknopingspunten moeten geven voor persoonlijke ontwikkeling, door bijvoorbeeld te
vermelden dat vrijwilligerswerk goed op je CV staat of dat een aandeelhouder van een
windmolen ook in de winst mag delen.
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
Voor het meten van sociale cohesie:
1) Hoeveel leden en (actief) betrokkenen heeft de coöperatie? En hoe vaak ontmoeten deze
groepen elkaar?
2) Kan iedereen lid worden van uw energiecoöperatie? Of vindt er uitsluiting plaats (denk
aan een minimaal inlegbedrag, woonplaats, etc.)?
3) Welke normen en waarden liggen aan de energiecoöperatie ten grondslag? Denkt u dat
deze normen en waarden overeenkomen met die van andere mensen in de lokale
gemeenschap die niet bij de coöperatie betrokken zijn?
4) Zijn er lokale spanningen geweest door projecten van de coöperatie? Zo ja, hoeveel
tegenstanders waren er (schatting)? Weet u hoeveel bezwaarschriften er zijn ingediend?
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
Voor het uitvoeren van een doelgroepanalyse:
1) Welke doelgroep heeft uw coöperatie?
Selecteer:
man/vrouw
laag/hoog opgeleid (hoog opgeleid is HBO of hoger)
laag/hoog inkomen (laag inkomen is <€990 per maand voor een alleenstaande, volgens het
CBS in 2012)
jong (<30) / middelbaar (30-65) / oud (>65)
De selectiekenmerken die bij een doelgroepanalyse horen, worden in het rapport van
Motivaction (2013) kort vermeld, maar niet verder uitgewerkt. Zo zouden “mensen met een
lagere opleiding, een modaal inkomen en[...] vrouwen” eerder plichtsgetrouw zijn (Hoekstra
et al., 2013, p. 12). Er wordt echter niet toegelicht wat een ‘lagere opleding’ of een ‘modaal
inkomen’ is. Als uitgangspunt in de opgestelde vragenlijst zijn daarom de definities van het
CBS genomen.
4.4 Persoonlijke impacts
4.4.1 Het begrip persoonlijke effecten
Persoonlijke effecten kunnen optreden bij de mensen die actief betrokken zijn bij
organisaties. Deze mensen steken vaak erg veel energie in de organisatie: ze houden de
organisatie draaiende, leggen contact met verschillende partijen, zoals betrokken overheden,
bedrijven en burgers, en zijn soms jaren bezig met de voorbereiding van projecten. Dit
gebeurt deels door betaalde arbeid, maar een groot deel van het werk van coöperaties wordt
verricht door vrijwilligers. Deze vrijwilligers steken een grote hoeveelheid tijd in de
coöperaties van Nederland (Schwencke, 2016).
25
Waar betaald werk economisch wordt gewaardeerd door het uitkeren van loon, blijft
vrijwilligerswerk vaak buiten beschouwing. Door het grote aandeel vrijwilligerswerk komt
tijdsinvestering in de coöperaties slechts gedeeltelijk naar voren in het omgezette geld.
Vrijwilligerswerk blijkt echter een positieve invloed te hebben op de maatschappij, met
betrekking tot sociale en milieuontwikkelingen (Lee et al., 2013). Om deze maatschappelijke
waarde te meten, die coöperaties creëren door het bieden van vrijwilligerswerk, moeten
andere indicatoren dan de geldstromen worden gebruikt.
De positieve invloed die vrijwilligerswerk op een individu kan hebben, zou voor een groot
deel ook van toepassing kunnen zijn op betaald werk. Hoewel het aandeel vrijwilligerswerk
veelal groter is, hebben coöperaties via het genereren van betaalde arbeid eveneens een
positieve impact op de maatschappij. Deze impact komt echter, in tegenstelling tot
vrijwilligerswerk, naar voren in de geldstromen en formele contracten van de maatschappij.
Tevens wordt elders in dit onderzoek de indicator werkgelegenheid al behandeld. Om
dubbele metingen te voorkomen, richt deze paragraaf zich daarom op vrijwilligerswerk.
4.4.2 Impacts van persoonlijke effecten
Individueel niveau
Vrijwilligerswerk blijkt in veel onderzoeken positieve effecten te hebben op de mensen die
het verrichten. Hun inzet kan persoonlijke ontwikkeling stimuleren, doordat ze nieuwe werksituaties, samenwerkingsverbanden en mensen met uiteenlopende meningen tegenkomen,
ze contacten leggen en ervaringen opdoen. Voor uiteenlopende groepen in de samenleving
blijkt vrijwilligerswerk hierdoor van significant positieve invloed te zijn (Bruyere & Rappe,
2006; Giles & Eyler, 1994; Lee et al., 2013; Okun et al., 1998; Thoits & Hewitt, 2001).
Vrijwilligerswerk blijkt bij studenten van grote positieve invloed te zijn op de ontwikkeling van
verschillende vaardigheden. Tevens verandert het de manier waarop ze naar sociale
verantwoordelijkheid, participatie en hun eigen competenties kijken, hetgeen van langdurige
positieve invloed is op hun sociale betrokkenheid (Giles & Eyler, 1994).
Vrijwilligerswerk biedt ook de kans om werkervaring op te doen en nieuw carrièreperspectief
te openen, wat voor veel starters en werkzoekenden een belangrijke motivatie is (Okun et
al., 1998). Bij 50+-ers heeft vrijwilligerswerk significant positieve effecten op het
zelfvertrouwen. Het geeft hen de kans anderen te helpen, zichzelf nuttig en competent te
voelen en een morele verantwoordelijkheid jegens de samenleving te vervullen (Okun et al.,
1998).
In lokale gemeenschappen blijkt, naast altruïsme, persoonlijke ontwikkeling en zelfbeeld, ook
het gemeenschapsbelang een belangrijke reden om vrijwilligerswerk te doen (Lee et al.,
2013). Uit onderzoek bij met name natuurorganisaties bleek dat vrijwilligers bij
milieuorganisaties hun werk met name doen om bij te dragen aan milieubescherming, naast
eerder genoemde factoren (Bruyere & Rappe, 2006). Omdat energiecoöperaties ook doelen
op het gebied van duurzaamheid en milieubescherming nastreven, geldt dit mogelijk ook
voor energiecoöperaties.
Daarnaast blijkt vrijwilligerswerk een positieve invloed te hebben op verschillende aspecten
van persoonlijk welzijn, namelijk op gevoelens van geluk, voldoening en zelfvertrouwen,
gevoel van controle, lichamelijke gezondheid en depressie (Thoits & Hewitt, 2001). Hierbij is
gecorrigeerd voor selectie-effecten in het voordeel van mensen met een hoog persoonlijk
welzijn – die meer tijd in vrijwilligerswerk blijken te steken.
Maatschappelijk niveau
Door de positieve impacts op persoonlijke ontwikkeling en welzijn van individuele burgers uit
verschillende groepen, is vrijwilligerswerk van positieve invloed op de maatschappij. De
maatschappij bestaat immers uit haar burgers. Tevens kan vrijwilligerswerk van positieve
26
invloed zijn op de sociale cohesie binnen gemeenschappen, omdat het de betrokkenheid van
burgers bij de gemeenschap vergroot en hen met elkaar in contact brengt. “Individueel
vrijwilligerswerk heeft een positieve invloed op gemeenschappen met betrekking tot sociale
en duurzame ontwikkeling”, aldus Lee et al. (2013).
Daarnaast kan vrijwilligerswerk de kennis en bewustwording over uiteenlopende
onderwerpen vergroten, wat ook vaak naar voren komt als motivatie van vrijwilligers voor het
werk dat ze doen. Vrijwilligerswerk kan door organisaties dan ook worden gebruikt als een
effectieve manier van educatie over aan de werkzaamheden gerelateerde onderwerpen
(Bruyere & Rappe, 2006). Maar ook over bredere thema’s met betrekking tot de
maatschappij, sociale processen en de eigen persoonlijkheid kan veel worden geleerd door
middel van vrijwilligerswerk (Giles & Eyler, 1994; Okun et al., 1998).
Vrijwilligerswerk voor een coöperatie kan ook de mogelijkheid bieden om eerder vergaarde
kennis nuttig toe te passen en daar op deze manier maatschappelijke waarde aan te geven.
Veel betrokken burgers zijn namelijk mensen met een achtergrond in de energiesector, die
veel kennis over relevante onderwerpen hebben (LEM, 2015).
4.4.3 Indicatoren van persoonlijke effecten
Vrijwilligerswerk blijkt dus op verschillende vlakken een positieve invloed op mensen te
hebben, waardoor hun persoonlijke ontwikkeling, welzijn en kijk op de maatschappij wordt
beïnvloed. Dit zorgt tevens voor een positieve invloed op de maatschappij, die profiteert van
een stijgende sociale verantwoordelijkheid en betrokkenheid, evenals van de educatieve
waarde van vrijwilligerswerk.
Sociale verantwoordelijkheid wordt bepaald door het gedrag van mensen gedurende hun
hele leven. Om dit langetermijneffect te kunnen bepalen, worden indicatoren gebruikt die op
korte termijn spelen (Giles & Eyler, 1994). Gedragsintenties bieden één van de beste
voorspellingen van toekomstig gedrag. Deze kunnen worden bepaald aan de hand van
iemands motivatie (Lee et al., 2013). Het gevoel van persoonlijke effectiviteit, ofwel dat men
een verschil kan maken door zich in te zetten, is hiervoor een belangrijke aanwijzing.
Daarnaast is er het gevoel dat men zo’n verschil móét maken, dat blijkt uit de waarde die
men hecht aan het helpen van anderen en het gevoel van verplichting dat men daarbij voelt.
Ten derde is iemands kijk op andermans problemen, waarin complexiteit, individualisme,
stereotypering, empathie en succes belangrijk zijn, een indicator van diens sociale
verantwoordelijkheid (Giles & Eyler, 1994). Zoals gezegd blijkt vrijwilligerswerk van invloed te
zijn op zowel sociale verantwoordelijkheid in algemene zin, als op de specifieke gevoelens
die van belang zijn voor de gedragsintenties van iemand.
Gedragsintenties, specifiek het gevoel van persoonlijke effectiviteit, het bijbehorende
plichtsgevoel om zich in te zetten, en de kijk op andermans problemen zijn te meten aan de
hand van uitgebreid enquêteonderzoek. Dit is echter tijdrovend werk, dat daardoor lastig op
grote schaal is toe te passen – zeker voor partijen met beperkte middelen, zoals opstartende
lokale energiecoöperaties. Om een landelijk beeld van maatschappelijke impact te krijgen en
coöperaties de mogelijkheid te geven hun eigen impact te achterhalen, zijn simpele
indicatoren nodig, die idealiter voor coöperaties in de eigen gegevens zijn op te zoeken. Het
risico van zulke indicatoren is echter wel dat ze niet volledig dekkend zijn en dat het lastig is
om de gegevens om te zetten naar maatschappelijke invloed. Hierover zal in de discussie
meer worden gezegd.
Het aantal uren vrijwilligerswerk en het aantal vaste vrijwilligers van de coöperatie biedt een
simpele meting, die zowel op grote schaal als op lokaal niveau makkelijk uitvoerbaar is. Dit
lijken dan ook de meest geschikte indicatoren voor een impactmeting van coöperaties.
Aangezien het aantal incidentele vrijwilligers lastiger bij te houden is en een groot verschil in
27
activiteit de meting van het aantal vrijwilligers kan verstoren, beperkt de indicator zich tot
vaste vrijwilligers. Ook blijkt uit verschillende bronnen dat de voornaamste impacts te
verwachten zijn bij vaste vrijwilligers (Giles & Eyler, 1994; Okun et al., 1998; Thoits & Hewitt,
2001). Deze impact is echter complex en komt tot uiting op veel verschillende manieren, die
veelal erg lastig te meten zijn en sterk zullen verschillen per locatie, type werk en persoon.
Een integrale meting van deze impacts, resulterend in een soort maatschappelijke waarde
van een uur vrijwilligerswerk of van een vrijwilliger, is dan ook nog niet te doen. Mogelijk kan
vervolgonderzoek naar dit onderwerp deze vraag beantwoorden. Wel kan, door het
gegenereerde vrijwilligerswerk van coöperaties te meten, de vergelijking tussen coöperaties
onderling en met andere sectoren worden gemaakt. Dit kan een idee geven van de
maatschappelijke impact van een coöperatie op het gebied van vrijwilligerswerk in relatieve
zin.
4.4.4 Persoonlijke effecten en lokale energiecoöperaties
Door het grote aandeel vrijwilligerswerk, zullen veel van de in deze paragraaf genoemde
impacts naar voren komen bij lokale energiecoöperaties. Dit kwam ook naar voren in het
interview bij Deventer Energie. Hoewel bij uitstek lastig te meten, bleken de genoemde
effecten herkenbaar bij actief betrokken vrijwilligers. De hierboven genoemde indicatoren zijn
voor coöperaties makkelijk op te zoeken in hun eigen gegevens, waardoor zij een idee
kunnen krijgen van de maatschappelijke impact van vrijwilligerswerk. Weliswaar bieden deze
indicatoren geen directe meting van de genoemde effecten, dus een directe
maatschappelijke waardering van vrijwilligerswerk is hiermee nog niet mogelijk. Coöperaties
kunnen echter wel hun resultaten onderling of met het toekomstige landelijk overzicht
vergelijken.
Mogelijke vragen voor de LEM zijn:
1) Telt uw coöperatie vrijwilligers en zo ja, hoeveel vaste? (vast = één keer per week of vaker
betrokken)
2) Hoeveel uren werken deze vrijwilligers maandelijks voor uw coöperatie?
28
5. Casestudie Deventer Energie
Om een beter beeld te krijgen van de situatie bij lokale energiecoöperaties in de praktijk is
onderzoek gedaan naar de energiecoöperatie Deventer Energie. Dit is gedaan middels een
interview met de directeur van deze coöperatie, Jan de Vries. De resultaten van dit interview
komen met name naar voren in de paragraaf ‘maatschappelijke impact.’ De volgende
paragraaf ‘indicatoren’ gaat vervolgens in op de antwoorden op de door ons voorgestelde
vragen om de gevonden indicatoren te testen. Deze zijn naderhand aan Deventer Energie
gevraagd. De notities van dit interview zijn terug te zien in bijlage 1. Op aanvraag bij de
auteurs kan een geluidsopname van het volledige interview worden verkregen.
Deventer Energie is opgericht in oktober 2012. De coöperatie opereert bedrijfsmatig, maar
heeft een ideële doelstelling, waarmee zij in feite tussen de definities van profit en non-profit
in valt. De doelstelling van Deventer Energie is energiebesparing bevorderen, duurzame
energie leveren en duurzame energie opwekken, zoals dat bij veel coöperaties de
doelstelling is. Sociale doelstellingen zijn niet expliciet verwoord, wat soms wel het geval is
bij andere coöperaties, vooral in kleinere (dorps)gemeenschappen. Maar aangezien ook
Deventer Energie een burgerinitiatief is, worden sociale factoren wel impliciet in acht
genomen. Zowel burgers als bedrijven kunnen lid worden van de coöperatie en hebben dan
dezelfde rechten.
Deventer Energie begon met de levering van duurzame stroom aan haar leden via een
contract met een leverancier en startte vrij snel met een windmolenproject in samenwerking
met energieleverancier Raedthuys en de gemeente Deventer. Via de coöperatie konden
burgers participeren in de molens. Ondertussen is dit project succesvol afgerond; de molens
zijn in het afgelopen najaar opgeleverd. Daarnaast verzorgde de coöperatie het energieloket
van de gemeente Deventer, waar burgers terecht kunnen voor advies over energiezaken. Dit
project, dat in samenwerking met de gemeente werd gedaan, is recentelijk afgelopen. Het
loket wordt waarschijnlijk echter voortgezet door de coöperatie zelf, met ondersteuning van
de gemeente. Een nieuw gestart project door Deventer Energie is een collectief zonnedak.
Daarnaast is de coöperatie doorlopend bezig met activiteiten die zijn gericht op
ledenwerving. Tot nu toe heeft dit zo’n 200 leden opgeleverd, waaronder zo’n 100 klanten.
5.1 Maatschappelijke impact
Haar feitelijke impact schat Deventer Energie beperkt in: “Het is maar een klein clubje, met
zo’n 200 leden, een paar mensen die veel werk doen en een wat grotere kring vrijwilligers”,
aldus Jan de Vries. In een grote gemeenschap als de gemeente Deventer, die ruim 98.000
inwoners telt (CBS, 2016), heeft een club van deze grootte een kleine invloed op de
maatschappij. In kleine gemeenschappen kan dat anders liggen. Toch geeft Jan de Vries
aan dat de coöperatie op een aantal terreinen wel degelijk maatschappelijke invloed heeft en
een plaats vervult in de maatschappij die voorheen niet of minder werd gedekt.
Op het gebied van bewustwording herkent Jan de Vries enkele belangrijke rollen die de
coöperatie in Deventer vervult. Ten eerste geeft de coöperatie een stem aan de
voorstanders van groene energie vanuit een burgerbeweging, waarmee ze belangrijk is in
het lokale maatschappelijke debat. Tevens speelt de coöperatie haar rol in de voorlichting
van burgers, die weliswaar bescheiden is, maar wel burgers over de streep kan trekken om
zelf iets met duurzame energie te gaan doen. Het is echter lastig om jezelf bekend te maken
als startende coöperatie. Eigen projecten zijn hiervoor belangrijk, waarvoor in Deventer
29
vooral het windmolenproject zich goed leende. De publiciteit hiervoor hielp ook in
ledenwinning en bewustwording. Herhaling van je boodschap is daarbij belangrijk. Deventer
Energie heeft wel geprobeerd om dit te doen met een campagne in huis-aan-huisbladen,
hoewel dit in een krant lastig is. Het is voor de coöperatie echter onmeetbaar welk effect dat
heeft gehad. Momenteel gebruikt de coöperatie, gezien de kosten van grote campagnes,
andere manieren om burgers te bereiken. Hiervoor gebruikt ze bijvoorbeeld haar website,
sociale media en faciliteiten die fysieke aanwezigheid vereisen, zoals het energieloket. Van
deze kanalen is het bereik goed bij te houden.
Leefbaarheid speelt bij Deventer Energie minder, omdat de coöperatie zich tot dusver niet
bezighoudt met de ondersteuning van publieke voorzieningen. Wel is het energieloket als
publieke voorziening te beschouwen. In een relatief grote plaats als Deventer hebben zulke
activiteiten volgens Jan de Vries echter geen significant effect op de leefbaarheid. Anders ligt
dit bij kleine gemeenschappen of grote coöperaties, waar logischerwijs vaak meer energie in
de lokale leefbaarheid wordt gestoken. Ook de gecreëerde werkgelegenheid is niet
significant op gemeenschapsniveau en ingehuurde partners werken veelal landelijk of
regionaal. Dit is nodig vanwege het vaak specialistische karakter, maar dit telt op lokaal
niveau niet mee.
Een interessant voorbeeld van een activiteit die leefbaarheid bevordert, speelt in de
nabijgelegen gemeente Lochem: daar biedt de lokale energiecoöperatie elektrische
deelauto’s aan voor burgers, waarbij de coöperatie garant staat. Dit laat zien dat coöperaties
meer doen aan leefbaarheid dan alleen investeren in publieke voorzieningen: ze kunnen ook
diensten aanbieden om de leefbaarheid te vergroten. Voor coöperaties met weinig geld,
maar wel met enthousiaste vrijwilligers is dit een goede optie. Het effect is echter lastig te
meten.
Sociale cohesie is iets waar Deventer Energie, als burgerinitiatief, zeker mee te maken heeft.
In de oprichtingsfase was er veel enthousiasme onder een brede groep burgers om het
initiatief te ondersteunen; de eerste bespreking trok zo’n 100 bezoekers, van wie er 60 plaats
namen in werkgroepen. Daarvan is een kleine kern van zo’n 10 tot 20 actieve vrijwilligers
overgebleven, naast de lossere groep van zo’n 200 leden die niet echt actief betrokken is. Bij
de oproep voor een tijdelijk fonds bleken de leden zich echter nog wel betrokken te voelen en massaal te doneren. Tevens krijgen de leden de nieuwsbrief, die ook zo’n 150
geïnteresseerden bereikt.
Bij het windproject kwamen ook sociale spanningen op, met name door felle tegenstand uit
het dichtbij de molens gelegen dorp Epse (dat overigens net buiten de gemeente valt). Toen
het windpark er eenmaal was, overheersten echter de positieve en neutrale reacties. De
coöperatie heeft dan ook niet de indruk dat zij een negatieve faam aan het project heeft
overgehouden.
Persoonlijke effecten die voortkomen uit het werk van de coöperatie zijn bij uitstek lastig om
er iets over te zeggen, maar zijn voor Jan de Vries wel herkenbaar. Met name in de actieve
kring merkt hij dat het opdoen van nieuwe ervaringen en contacten verrijkend is voor de
betrokken mensen. Veel actieve vrijwilligers hebben een achtergrond in de energiesector en
kunnen dus hun expertise nuttig gebruiken door het vrijwilligerswerk dat zij doen. Eveneens
biedt de coöperatie 50+ers op deze manier de kans om zich nuttig te maken in de
maatschappij. Tegelijkertijd biedt de coöperatieve structuur hen veel ervaringen die ze in
hun reguliere werk niet tegenkomen. Op maatschappelijk niveau is het effect hiervan lastiger
te zien, maar de participatie die uit het doen van vrijwilligerswerk voortkomt, ziet Jan de Vries
als iets waardevols, waar de coöperatie een rol in speelt.
30
5.2 Indicatoren
De in hoofdstuk 4 voorgestelde vragen om de indicatoren te meten, zijn voorgelegd aan
Deventer Energie. Aan de hand van dit voorbeeld willen we een beeld schetsen van de
antwoorden die deze vragen op kunnen leveren, en de mogelijkheden en beperkingen die dit
biedt om de maatschappelijke impact van coöperaties te onderzoeken. Hier zal verder op in
worden gegaan in de discussie.
De vragen zijn gerangschikt naar de vier impactcategorieën; bewustwording, leefbaarheid,
sociale cohesie en persoonlijke effecten. Enkele indicatoren zijn op verschillende
categorieën van toepassing.
Hoeveel informatie-activiteiten zijn er afgelopen jaar georganiseerd? (informatievoorziening)
Er zijn al een tijd geen informatiebijeenkomsten meer georganiseerd. Voorheen gebeurde
dat wel, zowel voor leden als voor geïnteresseerden, en het zal ook wel weer komen
binnenkort. We organiseren twee à drie keer per jaar een ledenvergadering. Daarnaast
hadden we afgelopen najaar de feestelijke opening van de windmolens, wat veel publiciteit
en een grote opkomst genereerde.
Wat was de (gemiddelde) opkomst op deze activiteiten? (informatievoorziening)
De ledenvergaderingen trekken gewoonlijk zo’n 30-40 mensen, dit zijn eigen leden. De
opening van de windmolens trok in totaal zo’n tweehonderd bezoekers, waarvan er ongeveer
80 leden waren die zich vooraf hadden opgegeven.
Hoeveel mensen bereikt uw website per maand? (informatievoorziening)
In 2015 had de website gemiddeld 676 bezoeken per maand, door gemiddeld 538 unieke
bezoekers. Dit is hoger dan in 2014, toen we gemiddeld 500 bezoeken van 371 unieke
bezoekers per maand hadden. Tevens was het bezoek in 2014 meer gecentreerd in drie
pieken (januari, mei, oktober) dan in 2015. Van 2016 hebben we alleen nog de cijfers van
januari en februari beschikbaar, toen we gemiddeld 578 bezoeken door 456 unieke
bezoekers per maand hadden, maar dit zegt nog weinig.
Indien u gebruikt maakt van social media: hoeveel followers/likes heeft u en hoe groot is het
bereik per maand (schatting)? (informatievoorziening)
We gebruiken facebook en linked in, waar we een paar honderd followers hadden, maar we
deden hier weinig mee. Recentelijk is dit veranderd; we zijn opnieuw gestart met een nieuwe
redacteur die meer met sociale media wil doen. We zitten alweer boven de honderd en
verwachten dat dit snel verder zal groeien.
Hoe groot is uw adressenbestand? (netwerkgrootte)
We hebben ongeveer 50-100 samenwerkingspartners. De digitale nieuwsbrief bereikt
ongeveer 400 adressen, waarvan ongeveer de helft lid is van de coöperatie.
Met hoeveel externe partijen in de (lokale) politiek, bedrijfsleven, maatschappelijk
middenveld en buurt/wijk/dorpsorganisaties onderhoudt uw coöperatie contact?
(netwerkgrootte)
Dit is lastig te zeggen. We hebben redelijk contact met ongeveer de helft van de politieke
partijen in de gemeenteraad, dus met zo’n vijf partijen, en met de voor ons relevante
wethouder. Daarnaast onderhouden we contact met enkele tientallen bedrijven, inclusief
ondernemingsorganisaties, en met enkele buurt- en dorpsorganisaties.
Hoeveel samenwerkingsverbanden zijn er in uw organisatie? (denk aan werkgroepen,
aandeelhoudersbijeenkomsten enz) En hoe groot zijn die? (participatie)
31
We hebben twee werkgroepen waarin beiden vijf à tien mensen zitten, en twee tijdelijke
projectgroepen met circa vijf mensen. Het bestuur telt ook zo’n vijf mensen.
Hoeveel samenwerkingsverbanden met derden heeft uw coöperatie? (participatie)
Eén, namelijk het bedrijvenplatform dat is verbonden met het energieloket. Zo willen we deze
bedrijven bij het loket betrekken. Het energieloket als samenwerking tussen de coöperatie en
de gemeente onder de naam ‘Energie in Deventer’ is net afgerond, maar waarschijnlijk gaat
de coöperatie er onder eigen naam mee verder.
Hoeveel werknemers heeft uw coöperatie in dienst (in FTE)? (leefbaarheid)
Vorig jaar circa 1,5 FTE, verdeeld over vijf mensen. Nu is dat wat minder omdat het
energieloket op het moment niet loopt.
Hoeveel lokale partijen huurt u in voor klussen, en hoe vaak gebeurd dat? (leefbaarheid)
Er zijn een paar mensen die we af en toe inhuren voor tijdelijke klussen, maar dit zet weinig
zoden aan de dijk als het om werkgelegenheid gaat.
Welk bedrag investeerde uw coöperatie in het afgelopen jaar en in welke sectoren gebeurde
dat? (leefbaarheid)
Zo’n 400.000 euro, voor het windproject. Dat is het coöperatief gefinancierde deel.
Hoeveel publieke voorzieningen ondersteunt uw coöperatie? (leefbaarheid)
Geen, behalve het eigen energieloket. Dat project is door de gemeente Deventer uitbesteed
aan de coöperatie. Verscheidene gemeenten in Overijssel hebben namelijk zo’n loket.
Welk bedrag investeerde uw coöperatie in het afgelopen jaar in publieke voorzieningen?
(leefbaarheid)
Geen, want het energieloket werd gefinancierd door de gemeente.
Hoeveel leden en betrokkenen heeft de coöperatie? (cohesie, participatie)
De coöperatie heeft ruim 200 leden, waarvan er zo’n 90 participeren in het windproject, en
zo’n 100 via ons duurzame energie opnemen. Hiernaast zijn er nog zo’n 200
geïnteresseerden die ook de nieuwsbrief ontvangen.
Kan iedereen lid worden van uw energiecoöperatie? Of vindt er uitsluiting plaats (denk aan
minimaal bedrag inleg, woonplaats, etc.)? (cohesie)
Iedereen kan lid worden. De minimale inleg is de contributie 36 euro, want investeren in
projecten van de coöperatie is niet verplicht. Leden hoeven niet per sé binnen de
gemeentegrens te wonen, maar daar is de coöperatie natuurlijk wel op gericht, want andere
gemeenten hebben veelal eigen coöperaties. Een paar procent van de leden komt uit
omringende gemeenten.
Welke normen en waarden liggen aan de energiecoöperatie ten grondslag? Denkt u dat
deze normen en waarden overeenkomen met die van anderen in de lokale gemeenschap die
niet bij de coöperatie betrokken zijn? (cohesie)
Dit staat wel in het ondernemingsplan, maar heb ik niet paraat.
Zijn er lokale spanningen geweest door projecten van de coöperatie? Zo ja, hoeveel
tegenstanders waren er (schatting)? Weet u hoeveel bezwaarschriften er zijn ingediend?
(cohesie)
Lokale spanningen speelden bij het windmolenproject, waartegen protest was uit met name
het net in de gemeente Lochem gelegen dorp Epse, dat uit kijkt op de molens, en van enkele
nabijgelegen bedrijven. Het aantal bezwaarschriften weet ik niet, enkele waren collectief
ondertekend dus het aantal bezwaarmakers is lastig te bepalen.
32
Welke doelgroep heeft uw coöperatie? (cohesie)
Hier hebben we wel onderzoek naar gedaan, maar volgens deze criteria hebben we geen
specifieke doelgroep. Dit moet diepgaander en specifieker worden gedaan om nuttig te zijn.
Hoeveel vaste vrijwilligers telt uw coöperatie? (vast = één keer per week of vaker betrokken)
(persoonlijke effecten)
Circa twintig, waarvan vijf à tien een behoorlijke tot grote tijdsinzet hebben.
Hoeveel uren werken deze vrijwilligers maandelijks voor uw coöperatie? (persoonlijke
effecten)
De meesten één à twee avonden per week, vijf tot tien mensen (veel) vaker.
33
6. Discussie
In dit onderzoek naar de indicatoren voor maatschappelijke impact van energiecoöperaties is
getracht om het literatuuronderzoek zo volledig en zorgvuldig mogelijk uit te voeren. Toch
zijn er nog een aantal punten die kunnen worden bediscussieerd. Deze zullen hieronder
uiteen worden gezet.
Voor de uitleg van maatschappelijke impact is er gekozen voor de theorie van Clark et al.
(2004). Ondanks de voordelen die hieraan zijn verbonden, is het belangrijk om in acht te
nemen dat deze theorie moeilijk in de praktijk is te brengen. Praktijkvoorbeelden waarbij
twee vergelijkbare cases van impactmeting met én zonder impact van het bedrijf of de
organisatie plaats kunnen vinden, zullen namelijk weinig voorkomen. Hierdoor is het niet
volledig te achterhalen welke impact een bedrijf precies heeft of heeft gehad, aangezien een
evenredige ontwikkeling van een impact over een bepaalde tijdsperiode zonder
aanwezigheid van het bedrijf simpelweg niet mogelijk zou zijn.
Dit onderzoek naar de indicatoren is gedaan door middel van vier impactcategorieën:
bewustwording, leefbaarheid, sociale cohesie en persoonlijke impacts. Deze categorieën
geven een algemeen beeld van maatschappelijke impact. De vier impactcategorieën zijn
echter in overleg met de opdrachtgever bedacht en zijn niet op wetenschappelijke literatuur
gebaseerd. Hoewel er zorgvuldig is geprobeerd om alle mogelijke indicatoren te benoemen
binnen deze categorieën, kan er niet worden uitgesloten dat er een deel van
maatschappelijke impact over het hoofd is gezien.
Een ander nadeel dat er in het onderzoek gebruik is gemaakt van slechts één casestudie.
Omdat de energiecoöperaties in Nederland van elkaar verschillen in zowel grootte als de
schaal waarop ze opereren, geeft één casestudie geen compleet beeld van de
maatschappelijke impact van alle energiecoöperaties. Hoewel de verwachting is dat de
gekozen energiecoöperatie een gemiddeld beeld geeft, is het mogelijk dat de casestudie
naar Deventer Energie toch andere uitkomsten geeft van de maatschappelijke impact, dan
de impact die energiecoöperaties in Nederland over het algemeen hebben. Omdat de
casestudie van Deventer Energie is gebruikt om te onderzoeken of de gevonden indicatoren
daadwerkelijk op energiecoöperaties van toepassing zijn, kan het ook hierdoor het geval zijn
dat de indicatoren niet volledig de maatschappelijke impact van alle energiecoöperaties
dekken.
Een ander discussiepunt is dat de meetbaarheid van de gevonden indicatoren lastig is.
Hoewel er is geprobeerd om de indicatoren zo goed mogelijk meetbaar te maken, blijft het
moeilijk om de daadwerkelijke maatschappelijke impact te meten. Met de voorgestelde
vragen voor de Lokale Energiemonitor 2016 is er getracht om dit concreet te maken, zodat
dit in de enquêtes kan worden gevraagd aan de energiecoöperaties.
Tenslotte wordt er in dit onderzoek geen weging gegeven aan de verschillende indicatoren,
terwijl de ene indicator mogelijk een grotere rol speelt dan de andere. In dit advies is alleen
gekeken welke indicatoren voor maatschappelijke impact kunnen worden onderscheiden.
Hierdoor kan het zo zijn dat de maatschappelijke impact niet correct wordt weergegeven,
omdat een bepaalde indicator belangrijk kan zijn voor de maatschappelijke impact.
34
7. Conclusies en aanbevelingen
De maatschappelijke impact van energiecoöperaties gaat in op veranderingen in de
maatschappij die het gevolg zijn van handelingen van een energiecoöperatie. Deze impact
vindt op verschillende terreinen plaats en kan worden bepaald door middel van een aantal
indicatoren.
Op het gebied van bewustwording zijn de indicatoren de opkomst in uren bij
informatieactiviteiten en het bereik van de informatievoorziening. Voor de categorie
leefbaarheid is naar voren gekomen dat de indicatoren de gecreëerde werkgelegenheid en
het aantal ondersteunde maatschappelijke instellingen zijn. Bij het begrip sociale cohesie is
gebleken dat de indicatoren het aantal leden/actief betrokken burgers en de lokale
tegenstand bij projecten zijn. Tenslotte is bij persoonlijke impacts duidelijk geworden dat het
aantal uren vrijwilligerswerk voor de coöperatie de indicator is.
De gevonden indicatoren uit dit onderzoek kunnen helpen om de maatschappelijke impact
van energiecoöperaties te meten. Door specifieke vragen voor deze indicatoren voor te
leggen aan de energiecoöperaties kan de maatschappelijke impact worden gemeten. Dit kan
worden gedaan door middel van vragen in enquêtes, waarin deze indicatoren zijn verwoord.
Wanneer de energiecoöperaties de gestelde vragen beantwoorden, kan er een beeld worden
geschetst van de maatschappelijke impact die energiecoöperaties hebben. Hierbij moet
echter worden opgemerkt dat de gegeven indicatoren mogelijk niet volledig de
maatschappelijke impact dekken en dat er een bepaalde mate van onzekerheid is of
maatschappelijke impact daadwerkelijk volledig wordt gemeten met deze vragen. Dit is
echter zoveel mogelijk ondervangen in de gekozen methode.
Met de voorgestelde vragen om de indicatoren te meten, kan er een eerste beeld worden
verkregen van de maatschappelijke impact van energiecoöperaties. In vervolgonderzoek kan
dit verder worden verbeterd. Daarvoor is het belangrijk om meerdere energiecoöperaties te
onderzoeken om een completer beeld te krijgen van de maatschappelijke impact die
energiecoöperaties in Nederland hebben. Ook kan er in vervolgonderzoek worden
onderzocht in hoeverre er verschillende waarden aan de verschillende indicatoren kunnen
worden gegeven. Op deze manier kan de maatschappelijke impact nog preciezer worden
weergegeven en kan er een completer beeld worden geschetst.
35
8. Referenties
Tabellen en figuren
Afbeelding
voorblad:
Geraadpleegd op 07-04-2016, van:
content/uploads/2012/07/WijkWest.png
http://www.creativecitylab.nl/wp-
Figuur 1
Clark, C., Rosenzweig, W., Long, D. & Olsen, S. (2004). Double bottom line
project report: assessing social impact in double bottom line ventures.
Methods Catalog. Columbia Business School, New York, NY.
Geraadpleegd op 10-03-2016, van:
http://www.riseproject.org/DBL_Methods_Catalog.pdf
Literatuur
Attema, R.; Rijken, M. (2013): Succesfactoren voor lokale duurzame energie-initiatieven –
Learning Histories van vier cases. TNO Rapport 2013 R11720.
Balsas, C. J. (2004). Measuring the livability of an urban centre: an exploratory study of key
performance indicators. Planning, Practice & Research, 19(1), pp. 101-110.
Blokland, T. (2001). Robert Putnam - over de waarde van social kapitaal. Facta, 9(4). pp. 1013.
Blokland, T. (2002). Stand van zaken - Waarom de populariteit van Putnam zorgwekkend is:
een bespreking van Robert Putnams benadering van sociaal kapitaal. B en M, 29(2). pp.
101-109.
Bruyere, B. & S. Rappe (2006). Identifying the motivations of environmental volunteers.
Journal of Environmental Planning and Management, vol. 50:4, pp. 503-516.
Burdge R.J., Vanclay F. (1996). Social impact assessment: A contribution to the state of the
art series, Impact Assessment, 14(1). pp. 59-86.
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2016): Bevolking, leeftijd, herkomstgroepering,
geslacht en regio, 1 januari 2015, statline.cbs.nl, geraadpleegd op 5-4-2016, van:
http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37713&D1=02,9&D2=0&D3=0&D4=227,313,318,683,797&D5=0,4,14,18-19&VW=T
Chen, W., Wang, Y., & Yang, S. (2009, June). Efficient influence maximization in social
networks. In Proceedings of the 15th ACM SIGKDD international conference on Knowledge
discovery and data mining (pp. 199-208). ACM.
Clark, C., Rosenzweig, W., Long, D. & Olsen, S. (2004). Double bottom line project report:
assessing social impact in double bottom line ventures. Methods Catalog. Columbia
Business
School,
New
York,
NY.
Geraadpleegd
op
10-03-2016,
van:
http://www.riseproject.org/DBL_Methods_Catalog.pdf
Cloquell-Ballester, V. A., Cloquell-Ballester, V. A., Monterde-Díaz, R., & Santamarina-Siurana, M.
C. (2006). Indicators validation for the improvement of environmental and social impact
quantitative assessment. Environmental Impact Assessment Review, 26(1), pp. 79-105.
36
Energie+, 2016. Groei productiecapaciteit energiecoöperaties zet door. Aeneas Media, Boxtel.
Erkel, A. van (2015, november 18). OMG WTF en Bloggen. Hoorcollege, Universiteit Utrecht.
Giles, D.E. & J. Eyler (1994): The impact of a college community service laboratory on
students’ personal, social and cognitive outcomes. Journal of Adolescence, vol. 17, pp. 327339.
Hart, J. de (red.). (2002). Zekere banden: sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Sociaal
en cultureel planbureau, Den Haag.
Hashimoto, A. & Kodama, M. (1997). Has livability of Japan gotten better for 1956–1990?: A
DEA approach. Social Indicators Research, 40(3), pp. 359-373.
Haythornthwaite, C. (1996). Social network analysis: An approach and technique for the
study of information exchange. Library & information science research, 18(4), pp. 323-342.
Hekkenberg, M., Tigchelaar, C. & Weeda, M. (2015). Kentallen investeringen en
werkgelegenheid t.b.v. klimaatmonitor. ECN, Petten.
Huygen, A. & De Meere, F. (2008, april). De invloed en effecten van sociale samenhang:
verslag van een literatuurverkenning. Verwey-Jonker Instituut. Verkregen op 7-03-2016,
van:
http://www.verweyjonker.nl/doc/vitaliteit/De%20invloed%20en%20effecten%20van%20sociale%20samenhang_
1169.pdf
Hoekstra, J., Verheggen, P.P. & Hannink, M. (2013). Vijf tinten groen: input voor effectieve
duurzaamheidsstrategieën. Motivaction, Amsterdam. Verkregen op 21-03-2016, van:
http://www.motivaction.nl/downloads/Whitepaper_Vijf_tinten_groen__Motivaction_International_2013.pdf
LataneĢ, B. (1981). The psychology of social impact. American Psychologist, 36(4). pp. 343356.
Lee, K.-H., Alexander, A.C. & Kim, D.-Y. ( 2013). Motivational factors affecting volunteer
intention in local events in the United States. Journal of Convention & Event Tourism, vol.
14:4, pp. 271-292.
LEM (2015). Lokale Energiemonitor 2015. Stichting HIER opgewekt, Utrecht. Verkregen van:
http://www.hieropgewekt.nl/sites/default/files/u8/pdf_hier_opgewekt_monitor_def_0.pdf
Li, G. (2011). Information Sharing and Stock Market Participation: Evidence from Extended
Families. Federal Reserve Board.
Lynch, K. (1984). Good city form. Reprint edition (February 23, 1984). MIT press, London.
ISBN-13: 978-0262620468
Maas, K. E. H. (2009). Corporate Social Performance: From Output Measurement to Impact
Measurement. Proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam. Geraadpleegd op 16-02-2016,
van:
http://www.eur.nl/fileadmin/ASSETS/press/April2010/201004_Proefschrift_Maas_definitief.p
df
Okun, M.A., Barr, A. & Herzog, A.R. (1998). Motivation to volunteer by older adults: a test of
competing measurement models. Psychology and Aging, vol. 13:4, pp. 608-621.
37
Putnam, R. D. (1995). Bowling Alone: America's Declining Social Capital. Journal of
Democracy .
Reisman, J. & Giennap, A. (2004). Theory of change: a practical tool for action, results and
learning. Seattle, WA. Geraadpleegd op 23-03-2016, van: http://www.focusintl.com/RBM020aecf_theory_of_change_manual.pdf
Rijken, M. (2015): De energietransitie van onderaf vraagt om nieuwe keuzes, algehele
projectsamenvatting. TNO Rapport 2015 R10327.
Reidpath, D. D. (2003). ‘Lover thy neighbour’ - it’s good for your health: a study of racial
homogeneity, mortality and social cohesion in the United States. Social science & medicine,
57(2). pp. 253-262.
Schwencke, A.M. (2016): Lokale Energie Monitor, editie 2015. RVO.nl, in opdracht van
stichting HIER opgewekt.
Schwencke, A.M. (2016, 18-02). Brainstormsessie en kennismaking bij HIER op 18-02-2016,
Utrecht.
Stichting HIER Opgewekt (2016). Webpagina ‘wat is hier opgewekt?’. Geraadpleegd op 2303-2016, van: http://www.hieropgewekt.nl/wat-hier-opgewekt
Stichting HIER opgewekt Opdrachtomschrijving (2016, januari). Dossier adviesproject:
Maatschappelijke impact van energiecoöperaties. Milieuwetenschappen, Universiteit
Utrecht.
Stichting HIER Opgewekt (2016). Webpagina ‘de lokale energie monitor 2015’.
Geraadpleegd op 23-03-2016, van: http://www.hieropgewekt.nl/kennis/algemeen-debeweging/de-lokale-energie-monitor-2015
Stone, W. (2001). Measuring social capital - Towards a theoretically informed measurement
framework for researching social capital in family and community life. Australian Institute of
Family Studies – Commonwealth of Australia , Melbourne. pp. 3-35.
Thoits, P.A. & Hewitt, L.N. (2001). Volunteer work and well-being. Journal of Health and
Social Behavior, vol. 42:2, pp. 115-131.
TNO (2016). Webpagina ‘de energietransitie van onderaf’. Geraadpleegd op 23-03-2016, van:
https://www.tno.nl/nl/aandachtsgebieden/energie/sustainable-energy/new-markets-and
users/de-energietransitie-van-onderaf
Veenhoven, R., & Ouweneel, P. (1995). Livability of the welfare-state. Social Indicators
Research, 36(1), pp. 1-48.
Wagemakers, A., Vaandrager, L., Koelen, M., Dijkema, P., & Corstjens, R.M.J. (2007).
Sociaal draagvlak: verslag van de uitwerking van "sociaal draagvlak" voor het pilot project
referentiekader gezondheidsbevordering. Wageningen UR, Wageningen.
Zhang, W., Johnson, T. J., Seltzer, T., & Bichard, S. L. (2009). The revolution will be
networked: The influence of social networking sites on political attitudes and behavior. Social
Science Computer Review.
38
Bijlagen
1. Interview Deventer Energie 07-03-2016
Inleidend
Kunt u zichzelf even voorstellen en vertellen wat u doet binnen Deventer Energie?
Kunt u iets meer vertellen over wat Deventer Energie doet?
Welke doelstellingen heeft Deventer Energie?
Is de coöperatie profit of non-profit? En waarom?
Wat verstaat u onder maatschappelijke impact van Deventer Energie?
Hoe betrekken jullie de omgeving/samenleving bij de bedrijfsvoering? (Participatie e.d.)
Welk aandeel heeft dit in de coöperatie?
Wat doen jullie om bewustwording te stimuleren in Deventer?
Energiecoöperatie sinds okt 2012, breed doel; energiebesparing bevorderen, duurzame
energie leveren, duurzame energie opleveren. Gebruikelijk in coöperaties. Niet expliciet
sociale doelstellingen (anderen soms wel), impliciet wel want het is een burgerinitiatief.
Burgers en bedrijven kunnen lid zijn, zelfde rechten. Coöperatie is vehikel om met en voor
leden een ideële doelstelling na te streven.
Begonnen met levering duurzame stroom (contract met leverancier), en vrij snel begonnen
met windenergieproject. Gemeente had dat plan al en had al leverancier, maar wilde
bevolking laten participeren via coöperatie (minstens een kwart). Vanaf 2013. Ten derde; in
Overijssel wordt particuliere energiebesparing gestimuleerd vanuit provincie middels
energieloketten van gemeentes. In Deventer wilde de gemeente het uitbesteden, is bij DE
terecht gekomen. Loopt dit jaar af, wellicht vervolg. Plus ledenwervingsactiviteiten om
ledenbestand te vergroten en klanten te werven. Nu is windproject gerealiseerd, energieloket
heeft 3 jaar gedraaid en mogelijk door, bezig met nieuw project voor collectieve zon,
ledenwerving gaat door. Trager dan ooit gehoopt maar blijft vorderen, nu 200 leden en 100
klanten (moeten ook lid zijn, want georganiseerdheid is kracht coöperatie). Grotendeels
Deventer,
enkelen
uit
omringende
gebieden
(5-10%).
Doelstelling is niet zo veel mogelijk winst maken, maar kan wel. Is een ondernemingsvorm.
Moet wel de eigen broek ophouden, subsidie mag maar in principe zelf verdienen. Niet een
klassiek goed doel dat geld aan anderen besteedt. Zit er tussen in dus.
Feitelijke impact is beperkt: 200 leden, paar mensen die veel werken en een grotere kring
vrijwilligers. Zeker toevoegingen, want geeft voorstanders een stem (windproject: Raedthuys
ziet DE als belangrijk voor voltooiing project). Kern beoogd effect is het voorgeluid voor
duurzame energie laten horen, coöperatie is goed als burgerbeweging dus betrouwbaar.
Contact met samenleving door betrokkenen, en proberen meer; plaatselijke politiek (niet te
veel, maar wordt soms wel gewaardeerd). Bij energiebesparing (voorlichtingsactiviteit,
moeilijke markt) is het beeld wel dat de energiecoöperatie verschil kan maken om burgers
over de streep te trekken. Naamsbekendheid verwerven duurt echter lang. Ik ken wel grotere
coöperaties die al langer bestaan en meer vrijwilligers mobiliseren, en daardoor bekender
zijn.
Bewustwording onder burgers is zeker een doel. Een paar grote coöperaties (Texel,
Deltawind) hebben zelf ook de ambitie om autonoom te worden op energiegebied;
39
macrodoelstelling. Zulke coöperaties worden substantiële partijen en spelen grol in
opinievorming; je kan er niet omheen.
Ingaan op onze resultaten
Bewustwording:
De coöperatie zou de kijk van burgers op milieu- en specifiek energievraagstukken kunnen
veranderen, en hun urgentiegevoel kunnen aanwakkeren. Hierdoor zou het maatschappelijk
draagvlak kunnen groeien. Herkent u dit? Of juist niet? En waarom?
Is dit iets waar DE rekening mee houdt bij beleid, of doelstellingen in heeft?
We kunnen deze impacts wellicht meten aan de hand van de opkomst bij informatiebijeenkomsten of dergelijke services, of via het bereik op sociale media. Zou dat nuttige
informatie opleveren voor energiecoöperaties? Zou DE zo de eigen impact kunnen schatten
en zou dat van waarde zijn?
Zou dit beleidsmakers een overzicht kunnen bieden van de impact?
Zijn er nog andere indicatoren mogelijk?
Krantenberichtjes doen natuurlijk altijd wat, maar grootschaliger dingen zijn belangrijker.
Daarbij hadden we een energieloket om campagne in huis-aan-huisblad te voeren. Het effect
hiervan is onmeetbaar, maar je bereikt wel mensen en herhaalt je boodschap. Budget is
nodig, die hebben we nu niet > gerichter werken, gekoppeld aan eigen activiteiten. Het
windproject was goed voor publiciteit; wint leden, helpt bewustwording. Zonneproject kan dit
ook doen. Direct belang is leden en investeerders werven, maar als zij-effect help je
bewustwording. Zit in achtergrondvisie.
Bedachte indicatoren kunnen beeld geven. Websitebezoek wordt bijgehouden en
geanalyseerd, sociale media wordt ook gebruikt (kan meer). Bezoekers vasthouden is een
uitdaging, nu worden bezoekers van het loket niet als potentiële klanten behandeld.
Sitebezoek wordt bijgehouden en steekproef onder bellers naar loket; van de paar 100
bezoekers/bellers is zo te checken of ze wat hebben gedaan, van websitebezoekers (4000 in
jaar) is dat niet te zeggen. Andere opties dan het gebruik van je eigen services is lastig te
gebruiken, maar dat is een beperkt deel van de impact. In bredere zin is die niet te bepalen.
De perceptie in krantenberichten zou je nog kunnen gebruiken, maar kwetsbare maatstaf
want je meet feitelijk de perceptie van slechts enkelen.
Leefbaarheid:
Coöperaties kunnen de leefbaarheid in gemeenschappen, die zich manifesteert in o.a.
publieke voorzieningen, economische vitaliteit (werkgelegenheid), milieu en geluksgevoel,
verhogen. Herkent u dit? Of juist niet? En waarom?
Is dit iets waar DE rekening mee houdt bij beleid, of doelstellingen in heeft?
We kunnen deze impacts wellicht meten aan de hand van investeringen in / ondersteuning
van voorzieningen in de gemeenschap, en de gecreëerde werkgelegenheid (incl.
uitbesteding aan lokale bedrijven). Zou dat nuttige informatie opleveren voor
energiecoöperaties? Zou DE zo de eigen impact kunnen schatten en zou dat van waarde
zijn?
Zou dit beleidsmakers een overzicht kunnen bieden van de impact?
Zijn er nog andere indicatoren mogelijk?
Als je relatief substantiële activiteiten hebt in een dorp of regio is dit belangrijk, zo ver is
Deventer nog niet. Activiteiten worden wel gezien, maar zijn enkelvoudige projecten. Geen
significant effect op stadniveau. Eigen werkgelegenheid is klein, lokale partijen zijn in te
huren bij energiebesparingsmarkt maar werkt eerder landelijk/regionaal. Is ook goed want
40
specialistisch werk, verhoogd de efficiëntie. Integrale vernieuwingen zijn interessant voor
aannemer, maar ingrijpend dus wordt niet vaak gedaan.
Ondersteuning lokale publieke voorzieningen wordt wel over nagedacht, maar tot dusver niet
gedaan. Molens in Deventer was aandeel van een kwart –geen ruimte naast participanten en
eigen club. IJsselwind bijv. wil autonoom windmolenparkje, waar ze dus ook kijken naar wat
er met de opbrengst kan worden gedaan in sociale ondersteuning. Soms wordt ook aan een
gebieds/omgevingsfonds gedacht. Zonproject biedt enige ondersteuning aan sociale
werkplaats, maar beperkt en eenmalig. Wel ook uitstraling naar mensen zonder geschikt
dak, ondersteund ook leefbaarheid.
Diensten ontwikkelen om leefbaarheid te bevorderen in coöperatief verband, die
commercieel niet zo snel zouden komen, is ook een optie. Stimuleert individuen om actie te
ondernemen. Voorbeeld uit Lochem; daar elektrische deelauto’s. Begon als sociaal project
met smartgrids in woonwijken (vraag/aanbod van energie lokaal afstemmen) die elektrische
auto’s overhield > gebruikt als goedkope taxi’s voor bijv. bejaarden. Nu leaseproject voor
burgers, coöperatie staat garant bij bedrijf.
Cohesie:
Coöperaties kunnen sociale cohesie, sociale netwerken en betrokkenheid van burgers in de
samenleving stimuleren, doordat burgers die participeren in een lokale beweging een soort
gemeenschap vormen. Hierdoor zouden echter ook subgroepen en spanningen kunnen
ontstaan. Herkent u dit? Of juist niet? En waarom?
Is dit iets waar DE rekening mee houdt bij beleid, of doelstellingen in heeft?
We kunnen deze impacts wellicht meten aan de hand van het aantal leden (absoluut/in %) of
het aantal likes/positieve reacties op sociale media, of het aantal actiegroepen/tegenacties.
Zou dat nuttige informatie opleveren voor energiecoöperaties? Zou DE zo de eigen impact
kunnen schatten en zou dat van waarde zijn?
Zou dit beleidsmakers een overzicht kunnen bieden van de impact?
Zijn er nog andere indicatoren mogelijk?
In oprichtingsfase is door burgers en bewegen een avond opgezet voor oprichting – 100
bezoekers, 60 mensen in werkgroepen actief. Vervolgens blijven volhouders over, dan is het
lastig om mensen er bij te houden. Actieve kern nu gaat om 10-20 actieve vrijwilligers. 200
leden vormen een lossere groep, vorm van betrokkenheid maar niet zo actief. Bij oprichting
tijdelijk fonds om wat handgeld te winnen stroomde het zo vol na bericht in nieuwsbrief, dus
mensen voelen wel degelijk betrokkenheid. Nieuwsbrief bereikt 200 leden + 150
geïnteresseerden.
Tegenstand: bij windproject speelde het wel; aantal geharde tegenstanders, vooral uit dorp
Epse (volgende gemeente). Molens zijn gebracht als horend bij Deventers bedrijvenpark, valt
daar in slechte aarde. Aan alle normen wordt voldaan, maar stoort natuurlijk
plattelandsbeeld. Toen windpark er eenmaal was bleek het ook erg mee te vallen –veel
reacties. Geen negatieven faam aan het windproject overgehouden. Meeste reacties positief
of neutraal.
Metingen kunnen wel nuttige informatie opleveren, maar blijft lastig te meten.
Persoonlijke effecten:
Mensen hebben profijt van vrijwilligerswerk door persoonlijke ontwikkeling, werkervaring en
toenemend welzijn, wat ook goed is voor de maatschappij. Tevens stijgt de maatschappelijke
verantwoordelijkheid en betrokkenheid. Herkent u dit? Of juist niet? En waarom?
Is dit iets waar DE rekening mee houdt bij beleid, of doelstellingen in heeft?
We kunnen deze impacts wellicht meten aan de hand van het aantal uren vrijwilligerswerk.
Zou dat nuttige informatie opleveren voor energiecoöperaties? Zou DE zo de eigen impact
kunnen schatten en zou dat van waarde zijn?
Zou dit beleidsmakers een overzicht kunnen bieden van de impact?
Zijn er nog andere indicatoren mogelijk?
41
Wel een beetje herkenbaar. Je merkt in de actieve kring, waarvan de meesten uit
bedrijfsleven of adviesfuncties afkomstig zijn of helemaal niet met energie te maken hebben,
dat andere overwegingen een rol spelen en zo verrijkend is. Is tevens informeel gezelschap
waarin verschillende mensen elkaar tegen komen. Op maatschappelijk niveau is het lastiger,
sommigen in coöperatieland kunnen mooie verhalen over de heropstanding van de
coöperatieve beweging en nieuwe economie houden, maar zelf heb ik daar mijn twijfels over.
Niet strikt economisch gezien is vrijwilligerswerk waardevol, schept participatie.
Andere indicatoren; ik kom toch snel bij meten wat je realiseert. Wat in Deventer door een
andere club wordt gedaan maar vaak ook een substantiële coöperatietaak is particuliere
zonnepanelen op daken, daar spelen ze vaak een grote rol bij het aan de man brengen van
panelen. Bij warmtepompen zou dat ook kunnen.
Sommigen betogen dat je aan kapitaalstromen kan afzien dat coöperaties een enorme
invloed hebben; “al het geld dat anders naar grote energiebedrijven zou gaan, blijft nu in de
eigen gemeenschap omdat je het lokaal inzet.” Zelf vind ik dat een beetje onzin, want deze
berekeningen vergeten vaak dat de grote geldstromen bij duurzame energie alsnog naar
nationale/internationale bedrijven gaan die de windmolens of zonnepanelen bouwen en de
installatie doen. Sommige partijen zullen regionaal zijn (voorbereidende studies, grondwerk
enz.). Puur lokaal zijn meestal (in Deventer iig) alleen de grondpacht en de winstmarge die
naar de coöperatie gaat.
42
Download