Voorwoord

advertisement
Voorwoord
Het tijdperk van de Griekse, Romeinse en middeleeuwse cultuur vormt het onderwerp van dit tweede deel
van Vier wereldmaanden. In het eerste deel hebben we een beschrijving gegeven van drie cultuurtijdperken
die daaraan vooraf gingen: het oer-Indische, het oer-Perzische en het Egyptisch- Babylonische tijdperk. Om
de lezer die het eerste deel niet kent toch de mogelijkheid te geven de lijn te volgen die daarin is
aangebracht, staan we nog even stil bij het verschijnsel wereldmaand, dat sterk samenhangt met het begrip
cultuurtijdperk.
De mensheidsgeschiedenis verloopt volgens kosmisch ritmische wetmatigheden. De grote ritmes van
sterren en planeten hebben een diepgaande samenhang met de ontwikkeling van de mens. Het grote ritme
waarin de menselijke cultuur zich ontwikkelt, hangt samen met wat in de astronomie bekend staat als de
precessiebeweging, een ritme van ca. 26.000 jaar1. Deze beweging veroorzaakt het verschuiven van het
lentepunt van de zon. Op haar jaarlijkse baan gaat de zon tweemaal precies in het oosten op: bij het begin
van de herfst en bij het begin van de lente. Men noemt die momenten lente- en herfstpunt. Volgens de sinds
1582 geldende kalenderindeling bereikt de zon het lentepunt ongeveer op 21 maart en het herfstpunt rond
23 september.
Het lentepunt is echter geen gefixeerd punt ten opzichte van de sterren van de dierenriem, maar een
beweeglijke. Als de zon in één jaar door de dierenriem gaat en terugkeert naar het lentepunt, dan is dat punt
de zon een klein beetje tegemoet gekomen. Het lentepunt ligt na elk jaar 50 boogseconden westwaarts in
de dierenriem. In de loop van 72 jaar schuift het lentepunt dus één graad aan de hemel op. Dit gebeurt tegen
de richting in die de zon door de dierenriem in de loop van het jaar volgt. Dit maakt het ritme van de
precessie bijzonder interessant. Het is tegengesteld aan de jaarlijkse cyclus van de zon door de dierenriem.
Het lentepunt beweegt gedurende 26.000 jaar dus steeds naar een andere plaats in de dierenriem. De
dierenriem is verdeeld in twaalf gelijke delen, elk teken ervan telt dertig graden. Gedurende 30 maal 72 jaar
komt de zon op 21 maart op in hetzelfde teken, 2160 jaar in totaal.2
Een tijdsspanne van 25.920 jaar noemen we een platonisch wereldjaar. 2160 jaar vormen één
wereldmaand, want een wereldjaar van 25.920 jaar is in twaalf gelijke delen verdeeld. Een wereldmaand
van 2160 jaar omvat overigens 25.920 gewone maanden. Maar het getal 25.920 verbergt nog meer ritmische
geheimen die samenhangen met mens en kosmos. In een schema:
Een aardedag = 25.920 ademhalingen van de mens
Een werelduur = 25.920 uur = 1080 dagen = 3 jaar
Een werelddag = 25.920 dagen = 24 keer 3 jaar = 72 jaar
Een wereldmaand = 25.920 maanden = 30 keer 72 jaar = 2160 jaar
Een wereldjaar = 25.920 jaar = 12 keer 2160 = 25.920
De astronomische precessiebeweging werd pas .ontdekt rond 130 v. Chr. De Alexandrijnse astronoom
Hipparchos merkte op dat de zon bij het begin van de lente niet opkwam bij dezelfde ster als eeuwen
daarvoor. De zon had een paar dagen meer nodig om bij diezelfde ster op te komen. Hipparchos
concludeerde dat het lentepunt verschoof. Hij maakte dat op uit vergelijkingen van eigen waarnemingen
met geschreven bronnen. Hij schatte de verandering op één graad per honderd jaar. Deze astronomische
ontdekking vormde een probleem voor de Griekse astrologen want die baseerden zich op oude Babylonische
waarnemingen die geen melding maakten van een dergelijke verschuiving. Griekse astrologen deden geen
eigen waarnemingen, maar baseerden zich geheel op berekeningen. Dat het begin van de dierenriem (ram),
het beginpunt van alle berekeningen, niet steeds in het lentepunt zou liggen, kon men niet aanvaarden. Als
dat namelijk klopte dan zouden dierenriembeeld en dierenriemteken na verloop van tijd niet meer met elkaar
1.Volgens huidige astronomische berekeningen duurt de precessiecyclus 25.700 tot 25.770 jaar.
2. In 1928 werden door de internationale Astronomische Unie de grenzen van de dierenriembeelden vastgelegd. Het
aantal graden dat een beeld groot was werd bepaald door de daarbij horende sterrenconstellatie. De verdeling in twaalf
even grote tekens wordt door astronomen nu afgedaan als niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
1
overeenkomen. Voor astrologen is het dierenriembeeld van de ram het begin van de dierenriem, want dit
was de plaats van het lentepunt. Alle berekeningen gingen hier vanuit. Als dit beginpunt verschoof dan
zouden de realiteit aan de hemel en de uitgangspunten van de astrologie niet meer overeenstemmen. Toen
men uiteindelijk niet meer kon ontkennen dat het lentepunt inderdaad verschoof, hoopte de astrologische
wereld nog dat het om een slingerbeweging zou gaan en dat het lentepunt weer zou terugschuiven naar de
ram. Dat gebeurde echter niet waardoor de precessiebeweging een van de oorzaken werd voor het uit elkaar
groeien van astronomie en astrologie. We zullen in de paragraaf over het ramtijdperk slechts miniem gebruik
maken van astrologische gegevens over het teken ram, mede op grond van dit feit.
De opeenvolging van wereldmaanden van 2160 jaar blijkt ook samen te hangen met de culturele
ontwikkeling van de mensheid. De geschiedenis laat zien dat afzonderlijke cultuurperiodes samenvallen met
één wereldmaand. Een periode zal anders zijn al naar gelang het lentepunt gedurende die tijd bijvoorbeeld
in stier, ram of vissen staat.
In die zin hebben we in het eerste deel de culturen van het oude India, oer-Perzië, Babylonië en Egypte
beschreven. Daarbij hebben we gepoogd de samenhang tussen dat specifieke cultuurgebied en de stand van
het lentepunt in een bepaald dierenriembeeld te laten zien. Het tijdvak waarin genoemde culturen bloeiden
en het beeld waarmee zij samenhingen staat hieronder schematisch weergegeven.
TIJDVAK
CULTUUR
IN HET TEKEN VAN
7227 - 5067 v. Chr.
5067 - 2907 v. Chr.
2907 - 747 v. Chr.
747 - 1413 na Chr.
1413 - 3573 na Chr.
Oer-Indisch
Oer-Perzisch
Egyptisch-Babylonisch
Grieks-Romeins
Angelsaksisch
kreeft
tweelingen
stier
ram
vissen
In dit boek beperken we ons tot één wereldmaand namelijk die van de ram. Deze wereldmaand duurde van
747 voor tot 1413 na Christus. De Middeleeuwen in West-Europa behoren dus ook nog tot deze
wereldmaand. Voordat we met de beschrijving ervan beginnen, is het nodig de toestand van de beschaafde
wereld te bekijken zoals die was bij de aanvang van het laatste millennium vóór Christus.
De wereld werd in de periode van 3000 tot 1000 v. Chr. bepaald door twee grote cultuurcentra: die langs de
Nijl en die langs Eufraat en Tigris. Tussen 1300 en 1000 v. Chr. vonden er belangrijke veranderingen plaats
in deze culturen. In Egypte liep de heldhaftige poging van Echnaton om een nieuw monotheïsme te
grondvesten uit op een debacle. Rond 1250 werd de macht overgenomen door Ramses II. Waar eerst de
mysteriewijsheid vanuit Egypte en Mesopotamië uitstraalde naar alle kanten, waren het nu legers die
uitrukten en elkaar ontmoetten in het midden, waar Kanaän ligt.
In die tijd reikte de macht van Egypte ver en zwaaide Ramses II ook de scepter in Palestina. Het Joodse
volk verbleef in Egyptische slavernij. Toen de Egyptische macht verbrokkelde, kwam vanuit de coulissen een
duister volk tevoorschijn dat zijn weerga niet kende: de Assyriërs. Dit volk bezat een gehardheid en scherpte
die geen enkel ander volk uit Mesopotamië ooit kenmerkte. Van ca. 1150 tot 612 v. Chr. terroriseerden zij
de beschaafde wereld. Palestina was vanaf 722 v. Chr. in handen van de Assyriërs, die grootscheepse
deportaties uitvoerden.
In dezelfde periode dat Ramses II regeerde over het land langs de Nijl, vond in Klein-Azië een historische
strijd plaats tussen het jonge Griekse volk en de oude Aziatische cultuur: de strijd om Troje.
De westelijke regio van Europa was lange tijd buiten de grote cultuurstromen gebleven. Voor de oorzaken
van dat achterblijven van Europa moeten we de blik richten naar de laatste ijstijd, ca. 10.000 jaar geleden.
De laatste groep Atlantiërs die het verloren gegane eiland verliet, trok onder leiding van Manu naar het
Centraal-Aziatische Tarim-bekken. Van daaruit ontwikkelden zij een diepgaande invloed op de nomadische
volken rond de Himalaya. Zij impulseerden daarmee de Indische, Perzische en later ook de Egyptische cultuur. De volkerentrek was oostwaarts gericht. Een deel van die volken ging in de richting van de Zwarte Zee
en bevolkte de Kaukasus. Anderen trokken verder en bevolkten het gebied rond het Aralmeer. Later, rond
2
2500 v. Chr., kwam een tegengestelde beweging op gang, veroorzaakt door het opdringen van nomadische
stammen vanuit centraal Rusland. Zij dreven de stammen voor zich uit die in Europa en op de Balkan terecht
zouden komen. Dit opdringen naar het westen resulteerde in het ontstaan van drie te onderscheiden
bevolkingsgroepen: Slaven, Germanen en Kelten.
In de periode van 2000 tot 15003 volgde nog een stroom uit het gebied rond de Kaspische Zee. Hieruit
ontwikkelden zich met name de Slavische volken. De Keltische stammen vertoonden nog het meest iets van
het westelijke, Atlantische karakter, terwijl de Germanen een positie innamen tussen westelijke en
oostelijke invloeden. Vooral het contact met de Scythische volken bracht cultuurinvloeden uit Centraal-Azië
westwaarts. In Noordwest-Europa mondde deze invloed uit in een eerste bouwimpuls, die in de mysterieplaatsen in Europa werd opgenomen. Dezelfde impuls die in Azië steden deed ontstaan was in Europa
verantwoordelijk voor het ontstaan van de megalietencultuur.
In Zuid-Europa, met name in het Egeïsche gebied, was de invloed van de zuidelijke cultuurstroom
natuurlijk sterker, tenminste in het begin. Vanuit het noorden kwam een stroom op gang die volkeren in de
richting van het Egeïsche gebied dreef, zodat een noordelijke impuls zich daar mengde met een zuidelijke.
Rond 1400 stond het hele Egeïsche gebied nog sterk onder invloed van de Kretenzische cultuur. Door de
invloed van de Phoeniciërs kwam de zuidelijke cultuur in dit gebied binnen. De Phoeniciërs waren de
handelaren van de oudheid en bereisden met hun schepen het hele zuidelijke gebied van de Middellandse
Zee. Langs de kust van Noord-Afrika stichtten zij vele pleisterplaatsen en één van die plaatsen groeide uit
tot een stad van belang: Carthago, waarover meer in het hoofdstuk over Rome.
Aan de invloed van de Kretenzische cultuur werd een eind gemaakt door de opkomende Myceense,
stedelijke cultuur in Griekenland. Mycene nam de leidende rol van Kreta over en veroorzaakte rond 1250
een strijd in Klein-Azië die letterlijk geschiedenis zou schrijven. Een leger onder Myceens bevel verwoestte
Troje. Die strijd had voor Griekenland behalve een reële een symbolische betekenis, vooral door het feit dat
ca. 400 jaar later Homeros er de inspiratie voor zijn Ilias aan ontleende. Met Homeros kunnen we de
archaïsche tijd in Griekenland laten beginnen.
3. De vermelding van jaartallen zal zonder de toevoeging ‘voor Christus’ zijn tot het punt dat een voetnoot aangeeft dat
zij ‘na Christus’ zijn.
3
Griekenland
Ja, ik zal zingen Apollo, de schutter, en nooit hem vergeten.
Treedt hij de zalen binnen van Zeus, dan sidderen de goden:
Bij zijn naderen springen zij op van hun zetels, zij allen,
Als hij spant de stralende boog; maar Leto, zijn moeder,
Blijft alleen op haar troon naast Zeus, die slingert de bliksem;
Los maakt zij dan de pees en sluit hem de koker der pijlen,
Neemt van de krachtige schouders de boog eigenhandig
en hangt hem hoog aan de knop van goud in de woning
tegen een zuil en dan geeft zij hem zelf een plaats op een zetel.
Zie, dan biedt hem de vader uit gouden beker de nectar
met een welkom gebaar tot zijn zoon; ook de andere goden
die daar zitten; de eerbiedwaardige Leto verheugt zich,
dat zij een sterke zoon heeft gebaard, die de boog weet te dragen
Heil u, gelukzalige Leto, daar u die schitterende kinderen baarde,
vorst Apollo en de pijlschietende Artemis.
Haar in Ortygia, hem op het rotsachtige Delos,
steunend tegen de hoge rotswand van de Kynthosberg,
vlakbij de palmboom, aan de stroom van de Inopos.
Hoe kan ik u bezingen, Apollo, die al zo volprezen zijt?
Overal bestaat het gebruik, Foibos, aan u hymnen te wijden,
zowel op het kalverenfokkende vasteland, als op de eilanden.
Alle bergtoppen zijn u lief, alle vooruitspringende kapen
van hoge bergen, alle rivieren die naar zee stromen.
Homeros
4
1. Inleiding
Het Ramtijdperk
De gang van het lentepunt door de dierenriem verloopt, zoals beschreven in de inleiding in periodes van
2160 jaar. Rudolf Steiner heeft het verband tussen het verschuiven van het lentepunt en de
cultuurontwikkeling inzichtelijk gemaakt. We noemden al het feit dat het begin van een cultuurperiode niet
samenvalt met de overgang van het lentepunt naar een ander dierenriembeeld. De culturele ontwikkeling
volgt een eigen ritme. Een nieuwe culturele impuls wordt merkbaar als het lentepunt in het midden van een
bepaald dierenriembeeld staat en werkt door tot het midden van het volgende beeld.
Het begin van de culturele geschiedenis van de mensheid wordt rond het jaar 7227 gedacht. Daaraan
voorafgaand maakte de mensheid natuurlijk ook een ontwikkeling door, maar dat was nog geen ‘culturele’
ontwikkeling. Steiner noemt de era die vóór 7227 ligt de ‘Atlantische’. Het gebruik van het begrip ‘era’ naast
het begrip ‘periode’ duidt op een belangrijk verschil in lengte. Een era is een tijdspanne die vele duizenden
jaren langer is dan een periode. Voorafgaand aan onze na-Atlantische era, waren er vier andere: de Polaire,
de Hyperboreïsche, de Lemurische en de Atlantische. De Atlantische era eindigde met het aflopen van de
laatste ijstijd, ca. 10.000 jaar geleden. De culturele geschiedenis is na de ondergang van het mythische
Atlantis begonnen, in de zogenoemde ‘na-Atlantische cultuurperiodes’.
Er zijn sinds 7227 voor Christus vier cultuurperiodes geweest, wij leven in de vijfde. na-Atlantische
periode. Deze zal eindigen in het jaar 3573. Er volgen dan nog twee cultuurperiodes van elk 2160 jaar. Daarna
zal de mensheid een nieuwe era binnengaan met een geheel eigen ontwikkeling. In onderstaand schema zijn
de zeven cultuurperiodes in een groter verband gezet.4 De cultuurperiodes zijn hier in verband gebracht met
de precessiecyclus. Merk op dat de vakjes met de dierenriemtekens verschillend van grootte zijn. Dit is in
overeenstemming met de eerder genoemde astronomische afspraken uit 1928. Ook is in dit schema te zien
dat de wereldmaanden niet beginnen in het midden van de dierenriemtekens. Dit komt door het verschil
tussen de astronomische telling en die van de telling in wereldmaanden.
Nadat de culturen van het oude oer-India, oer-Perzië, Babylonië en Egypte respectievelijk hun bloei hadden
gekend in het lentepunt van kreeft, tweeling en stier, ging de zon over in het beeld van de ram. Deze
wereldmaand begon in 747 en wordt de Grieks-Latijnse genoemd.
Rond 776 begon de tijdsrekening van de Grieken volgens Olympiades. In 747 werd in Mesopotamië onder
Nabonassar, de koning van Babylonië een nieuwe tijdsrekening ingevoerd. In Italië vond de stichting van
Rome plaats. Het waren allemaal symptomen van het begin van deze vierde na-Atlantische cultuurperiode.
Het was de periode van de bloei van de Grieks-Romeinse en middeleeuwse cultuur en de tijd van de
ontwikkeling van de verstands-gemoedsziel. Over de karakteristieken van de verstands-gemoedsziel komen
we in dit boek nog regelmatig te spreken, maar de belangrijkste karakteristiek is dat de mens in die periode
het vermogen ontwikkelde om de wereld denkend te benaderen. Hij was niet meer alleen afhankelijk van
de gewaarwordingsziel, waarover we in het eerste deel hebben geschreven. De Grieks-Latijnse periode
stond in het teken van de ontdekking van de geest. De mens ontwikkelde het vermogen om de
zintuigindrukken verstandelijk te ordenen met behulp van het logisch denken. Met de krachten van het
verstand streefde hij ernaar een gebied te scheppen waarin de geest in een volmaakte vorm werd
uitgedrukt. De beeldende kunst, de muziek, de lyriek, de poëzie, het drama, de filosofie zijn allemaal
vruchten van dit streven.
Het sterrenbeeld ram neemt aan de hemel een onopvallende plaats in, het bestaat uit sterren met een
geringe helderheid, die de horens van de ram markeren.
Bij de Egyptenaren was de god Chnum en later Ammon een ramsgod. Bij hen lag de nadruk van zijn
betekenis meer op het beeld van de levenskrachten en het nieuwe leven. Bij de Grieken werd Zeus ook met
de ram geassocieerd, wat ertoe leidde dat bij hen Ammon en Zeus met elkaar werden vereenzelvigd.
4. Schema ontleend aan: Zeit und Rhythmus van W. Hoerner.
5
In het hindoeïsme was de ram het beeld van Brahma, de uit zichzelf bestaande, eeuwige schepper. De
boeddhisten kenden aan de ram het kenmerk van de onwetendheid toe en symboliseerden dat door dit
voor te stellen als een blinde vrouw die een lamp draagt. Zij noemden dit teken avidya.
De Babyloniërs stelden dit teken voor het eerst voor als een echte ram, het symbool voor het krachtige,
groeiende element. In een tekst uit ca. 450 wordt de ram echter nog de dagloner genoemd.
De Assyriërs noemden dit teken kusarikku: sterk, gehoornd dier. De Soemeriërs noemden het de
boodschapper van het licht. Zelfs de Indianen in Peru, die geen schapen kenden, hadden bij de benaming
van het eerste teken van de dierenriem dezelfde associaties, want zij noemden het lama.5
De Grieken brachten Athene, de godin van de wijsheid en het denkvermogen, in verband met het
ramteken. Odysseus, de beschermeling van Athene, wordt in de Ilias steeds weer afgeschilderd als iemand
die nadenkt en zich niet laat leiden door zijn instincten. Hij heeft geduld en het vermogen tot improviseren,
om zo iedere situatie het hoofd te bieden. De Grieken noemden deze eigenschap mêtis. Athene was de
belichaming van de goddelijke mêtis.
Het verhaal van het gulden vlies hangt samen met het beeld van de ram. De strijd van Jason om het gulden
vlies (de huid van een ram) vertoont vele ramkwaliteiten. Zo is er het beeld van koning Aietes, die het gulden
vlies aan een eikenboom laat spijkeren in het heilige woud van de oorlogsgod Ares (Mars).
Het teken van de ram duidt in de oude astrologie op de steeds hoger stijgende zon in de lente, op het
toenemen van de levenskrachten in de natuur. Enthousiasme, initiatief, het fantasievolle werken vanuit dit
teken. Het is naar buiten gericht op de uitdagingen in de wereld. De energie van de ram is echter kwetsbaar,
het is het soort energie die hoort bij de jeugd. Die is spontaan, origineel, creatief, speels, levendig, eenvoudig
en direct.
De ram hangt ook samen met de vormkrachten die aan de opbouw van de hersenen werken, gesitueerd
in het voorhoofd en is verbonden met de kracht van het denken. Dit teken heeft ook een bijzondere relatie
met de tijd, want hoewel de kracht van de ram naar voren is gericht, op de toekomst, wordt hij terugkijkend
afgebeeld.
De krachten die de ram beheersen zijn tevens de oprichtingskrachten van het bewustzijn. En met de
ontwikkeling van het bewustzijn heeft de Grieks-Romeinse periode alles te maken.
De wereldmaand van de ram heeft een aantal karakteristieken. Ten eerste is het de periode waarin de
geboorte, leven, de dood en verrijzenis van Christus plaatsvond. Karl Heyer6 noemt het om die reden het
tijdperk de Incarnatio. Ten tweede is deze periode dualistisch van karakter. Ze wordt in tweeën gedeeld,
met aan de ene kant de Grieks-Romeinse tijd, waarin meer de verstandskant wordt ontwikkeld en aan de
andere kant de Middeleeuwen, waarin de ontwikkeling van de gemoedskant centraal staat. Ten derde is het
het tijdperk waarin de geboorte van het denken plaats had. We zullen daar verderop in dit hoofdstuk over
Griekenland uitgebreid bij stilstaan.
Rudolf Steiner7 omschreef in een spreuk de stemming van de ram:
Verrijs nu, o lichtschijn,
Vat aan het wordingswezen
Grijp aan het krachtenweven
Straal jezelf uit zijn-verwekkend.
Aan de weerstand win,.
In de tijdstroom verglim.
O lichtschijn, wil blijven
De geografie van Griekenland
Griekenland vormt het uiterste zuiden van het Balkanschiereiland. Het vasteland is niet erg uitgestrekt. De
afstand van het Olymposgebergte in het noorden tot het uiterste zuiden is het maar ca. 400 kilometer.
5. Gegevens uit o.a. Beginselen der astrologie van C. J. Snijders
6. Uit: Karl Heyer, Von der Atlantis bis Rom (pag. 94).
7. Uit: Rudolf Steiner, Gedichten, spreuken, meditaties (pag. 78).
6
Ondanks deze geringe afmetingen is het land nauwelijks een geografische eenheid. Het bergachtige karakter
en de sterk ingesneden kustlijn laten geen indruk van een eenheid ontstaan. Het landschap is zeer afwisselend, met altijd bergen in zicht, die weliswaar geen grote hoogte bereiken maar wel steil en grillig gevormd
zijn. Vlakke gebieden van enige betekenis zijn Boeothië en Thessalië. Overal elders ontwaren we bergen,
heuvels, kloven, kleine bekkens en kustvlaktes, waarvan de grootste afmeting zelden de 20 kilometer
overschrijden. De zee is altijd nabij en vaak zichtbaar in een heldere schone lucht. Door de grillige kustlijn
lijkt het land groter dan het is.
Het Griekse vasteland kent twee delen: het echte vasteland en de Peloponnesos, een schiereiland.
Griekenland wordt echter pas compleet met de honderden eilanden in de Egeïsche Zee die tussen het
vasteland en Klein-Azië ligt. De gebergtes die Griekenland vormen, zetten zich onder zee voort en de toppen
ervan als eilanden boven het wateroppervlak uit. In het zuiden ligt het langgerekte eiland Kreta als een
duidelijke grens, daar achter ligt de open zee. Daar begint ook een andere wereld. In het westen ligt de
Ionische Zee met een kleiner aantal eilanden dan in de oostelijke Egeïsche Zee. De Klein-Aziatische kust
behoorde in de oudheid bij Griekenland, langs die hele kust lagen Griekse steden.
De zee is zo bezaaid met eilanden, dat een schip zelden land uit het oog verliest. De grootste groep
eilanden, de Cycladen, ligt, vanuit Athene gezien, zuidoostwaarts, richting Rhodos. De meeste eilanden
hebben een rotsachtige bodem, weinig of geen zoet water en zijn karig begroeid. Alleen de grote Cycladen:
Andros, Tinos, Naxos, Paros en Melos verkeren in betere omstandigheden. Langs de noordoostkust van
Klein-Azië liggen enkele grotere eilanden met rijkere begroeiing en genoeg zoet water: Lesbos, Lemnos,
Chios en Samos. In het zuidoosten liggen de Sporaden, met Kos en Rhodos als belangrijkste eilanden. Met
zo’n rijkdom aan eilanden is het voor de hand liggend dat zeevaart bij de Grieken hoort.
Het klimaat in Griekenland is gunstig voor mens en plant: warme zomers en milde winters. De neerslag is te
gering voor weelderige begroeiing, bovendien is goede landbouwgrond schaars en is de bodem karig. De
belangrijkste landbouwproducten in de oudheid waren olijven, druiven, vijgen, en wat gerst en tarwe. Graan
groeide er te weinig om de hele bevolking mee te voeden, zodat men al afhankelijk was van import van
graan uit het Zwarte Zeegebied. Op de bergweiden werden geiten en schapen gehouden. Konijnen, hazen,
reeën, beren, wilde zwijnen, wolven en zelfs leeuwen maakten deel uit van de fauna. Vis behoorde tot het
dagelijks voedsel. Men hield al heel vroeg bijen Bodem en ondergrond leverden verschillende materialen:
bouwstenen, zoals hardsteen uit Sikyon, grijsblauwe kalksteen van de Parnassos, marmer van de Cycladen
of uit Attica, klei en koper uit Euboea, zilver, vooral uit de heuvels van het Laureion, goud uit Thasos en
Thracië, ijzererts en obsidiaan van Melos. Uitvoerproducten waren met name olijfolie, wijn, aardewerk,
reukwerken en metalen voorwerpen. Het belangrijkste importproduct was graan. Griekenland heeft geen
belangrijke grote rivieren zodat riviervaart niet voorkwam.
De vorming van de Griekse bevolking
In tegenstelling tot Egypte, dat door zijn geïsoleerde ligging een stabiele bevolkingssamenstelling had, ging
de opbouw van de bevolking van Griekenland gepaard met grote volksverhuizingen. Al omstreeks 7000
kwamen vanuit het oosten de eerste nomaden in Griekenland en Kreta aan. Vanaf 3000 stapte Griekenland
de bronstijd binnen. Rond 2000 werd het vasteland overspoeld door stammen uit Anatolië, die wellicht
vluchtten voor Indo-Europese aanvallers.
Op Kreta kwam de Minoïsche cultuur rond 1700 tot haar grootste bloei. Op het vasteland overheerste vanaf
de veertiende eeuw de Myceense cultuur. Rond 1250 vond de strijd om Troje plaats.
Rond 1200 begonnen golven van Arcadiërs, en Ionische stam, het land te overspoelen. De Myceense
cultuur is daaraan ten onder gegaan. Rond 1100 kwamen de Dorische invallers daar nog eens overheen. Zij
kwamen uit het noordwesten, joegen de voorgaande invallers voor zich uit en vermengden zich met de
Ioniërs. Daaruit vormde zich de Griekse bevolking. Vanaf de negende eeuw trad er een rustiger periode aan.
Je kunt zeggen dat de Egeïsche wereld op het eind van deze volksverhuizingen er als volgt uit zag: Aiolische
dialecten werden gesproken in het noordelijk deel van Klein-Azië en Lesbos. Ionische volken woonden in
Attica, Euboea, de Cycladen, Chios en Samos. Dorische stammen bevolkten Megares, Korinthos, Argolis,
7
Lakonika, de zuidelijke Cycladen, Kreta, Rhodos, de Dodekanesos, Halikarnassos en Knidos. De Peloponnesos
en het noordwesten van Griekenland stonden ook onder invloed van de Doriërs.8
8. Gegevens ontleend aan: De Griekse beschaving van F. Chamoux.
8
2. De archaïsche tijd
Myceners en Kretenzers
Toen de eerste nomadische volken Griekenland binnenstroomden rond 7000, duurde het niet lang of zij
vonden ook hun weg naar de vele eilanden, waaronder Kreta. Onder het paleis van de mythologische koning
Minos, gebouwd rond 2000, bevindt zich een tien meter dikke laag resten van kleitegels die dienden voor
de huizenbouw van deze vroegste bewoners. Kreta is met zijn zachte klimaat en vruchtbare vlakte van
Mesara een ideale plek voor landbouw. daarnaast was visvangst een belangrijke voedselbron voor deze
vroegste bewoners.
Rond 2200 beleefde de Kretenzische cultuur een eerste bloeiperiode. In Knossos en Phaistos kreeg de eerste
paleiscultuur vorm. Van een zuivere boerensamenleving was de Kretenzische cultuur een koninkrijk
geworden. Rond 1700, in de tijd dat Egypte in handen viel van de Hyksos, liep deze bloeiperiode op Kreta
ten einde. De verwoesting van de paleizen, waarschijnlijk door natuurgeweld, maakte geen einde aan de
culturele ontwikkelingen. De paleizen werden herbouwd en dat luidde het begin in van de Minoïsche cultuur,
genoemd naar de legendarische koning Minos, die het labyrint liet bouwen. Kreta was in zijn buitenlandse
contacten voornamelijk gericht op Egypte en Klein-Azië. Er ontstond een typische hofcultuur, waarbij het
paleis van de koning behalve het politieke ook het economische centrum was. Werkplaatsen, opslagruimtes,
oliepersmolens, het hele handwerk- en handelsgebeuren groepeerde zich in en rond het paleis. Rond het
paleiscomplex werd geen beschermende wal opgetrokken: blijkbaar voelde men zich op het eiland veilig
voor kwaadwillende invallers. Aan alle kunstuitingen van de Minoïsche cultuur is zichtbaar dat oorlog en
strijd niet tot de verbeelding spraken. De natuur in al zijn schoonheid en veelvormigheid werd blijmoedig
uitgebeeld in heldere frisse kleuren.
Er bestond een levendige handel met het Babylonië van Hammurabi en met Syrië (Ra Samra). Met Egypte
waren de handelsbetrekkingen nog beter. Kretenzische handwerkers werkten in Egypte en de Egyptische
invloed op de kunst en de architectuur van Kreta zijn onmiskenbaar. Later zou deze invloed doorwerken op
de architectuur van Tyrene en Mycene.
Minos
De legendarische koning Minos gaf zijn naam aan de Kretenzische paleiscultuur, die in het begin van deze
eeuw door Sir Walter Evans9 aan de vergetelheid werd ontrukt. Deze Engelse archeoloog bracht niet alleen
het paleiscomplex van Knossos aan het licht, maar restaureerde en herbouwde delen van het paleis zodat
wij nu weer een indruk kunnen krijgen van de architectuur van het Minoïsche tijdperk.
Minos was de zoon van Europa, op wie Zeus verliefd was geworden. Zij was de dochter van koning Agenor
van Tyrus. Zeus had haar ontvoerd en over zee naar Kreta gebracht. Daar woonde Europa voortaan en
baarde zij drie zonen: Minos, Rhadamanthys en Sarpedon, die koning van Lydië werd.
Deze mythe bevat betekenisvolle beelden voor de Europese cultuurimpuls. Europa droomde voor ze werd
ontvoerd dat twee vrouwen voor haar verschenen: een inheemse, die Azië en een vreemdelinge die Europa
representeerde. Die vreemde verschijning nam het meisje mee om haar naar Zeus te brengen. Zeus
verscheen als stier, het teken waaronder de derde cultuurperiode stond. Hij bracht het jonge meisje, dat
zogezegd aan de wieg zou staan van de Minoïsche cultuur, naar Kreta. Met andere woorden: de
toekomstdragende krachten uit het oude werelddeel Azië werden naar de plaats gebracht die door zijn
ligging tussen zuid en noord en oost en west de poort zou zijn waarlangs de impulsen tot bloei naar
Griekenland zouden kunnen konden. Minos werd door de wil van Zeus, zijn goddelijke vader, de stichter van
de eerste Europese cultuur ,op Kreta.
Het Griekse vasteland was nog van weinig betekenis, Mycene was schatplichtig aan Kreta, zoals ook ander
steden. De mythen vertellen verder dat Daidalos, een Atheense bouwmeester, het labyrint voor Minos
9.Tussen 1921 en 1931 verscheen in vijf delen The palace of Minos at Knossos, dat over zijn vondsten handelt.
9
ontwierp. In dat labyrint hield zich de Minotaurus op, half stier, half mens. Deze moest tevreden worden
gehouden met een offer van zeven jongelingen en zeven maagden. Athene moest die jongeren leveren. Pas
nadat Theseus, een Atheense held, de Minotaurus doodde, werd Athene bevrijd van deze verplichting.
Het labyrint is een uitdrukking van de windingen van de menselijke hersenen. De Minotaurus, die in het
labyrint10 wordt gedood, staat voor het onbeteugelde, nog niet geheel menselijke denken. Pas de held uit
het werelddeel, waar het nieuwe denken geboren zal worden, kan de Minotaurus doden. In deze zin vormt
de Minoïsche cultuur een overgang die de cultuurvonk naar Griekenland brengt. De oude wereld, van
Egypte, Babylon en Syrië kon niet zonder meer overgebracht worden naar Europa. Deze culturen stonden
nog volledig onder het teken van de stier. Kreta had ook een rijke stiercultus, maar deze oude krachten
werden overwonnen door het heldere verstand van de jonge Griekse wereld. Het is dan ook niet vreemd dat
we in Griekenland geen grote stiercultusplaatsen tegen komen.
De ondergang van de Minoïsche cultuur
De bloeiperiode van de Minoïsche cultuur tussen 2000 en 1400 wordt vooral zichtbaar in de paleiscultuur
van steden als Knossos, Phaitos, Mallia en Khania. Knossos en Phaistos werden midden in deze periode
verwoest en daarna, zij het op kleinere schaal, herbouwd. In 1644, vond er een uitbarsting plaats van de
vulkaan op het eiland Santorini,11 het cycladeneiland dat het dichtst bij Kreta ligt, op een afstand van
ongeveer 120 kilometer. De uitbarsting moet reusachtig zijn geweest, want een groot deel van Santorini
werd weggeblazen en de krater die achterbleef was wel 350 meter diep. De Kretenzische stad Akrotiri op
Santorini werd bedolven onder een dikke laag vulkanische as, die weer een bron van informatie vormde voor
de archeologen die de stad 3500 jaar later vonden. Aardbevingen en vloedgolven waren het gevolg van deze
uitbarsting die echter niet de oorzaak van de ondergang van de Kretenzische cultuur was. Zij vormde wel de
opmaat tot de laatste fase ervan. De vulkaan liet een tien centimeter dikke laag vulkaanas achter op Kreta,
waarop de Kretenzers hun nieuwe huizen bouwden.
Rond 1450 werd de invloed der Myceners op Kreta zo groot, dat zij als heersers over het eiland kunnen
worden beschouwd. Zij veroverden het eiland niet met geweld, maar het viel hun toe nadat de priesters er
niet in slaagden de vele aardbevingen, die een zware last vormden voor de bevolking, een halt toe te roepen.
Hongersnood en voortdurende teruggang van de cultuur leidden ertoe dat de hulp der Myceners werd
ingeroepen, die vervolgens de macht overnamen.
Mycene
Met de vooraanstaande positie van Mycene begint een ander tijdperk,. die in het teken staat van de strijd:
macht door geweld. De heerschappij van Mycene vormde de riddertijd van het archaïsche Griekenland, vóór
de tijd van de Dorische invallen. We weten dat de tijd van ca.1300 tot ca. 950 de tijd was die onder invloed
stond van de marskrachten. Dit is het heroïsche tijdperk, de era van halfgoden en helden, die
bovenmenselijke daden verrichtten. Mycene was het centrum van deze periode. Dat spreekt al uit de geweldige burchten en wallen die Mycene moesten beschermen. Zeker ook spreekt het uit de heraldiek (de
eerste in de geschiedenis) van de beroemde leeuwenpoort: twee leeuwen die een zuil bewaken. Wel een
heel ander motief dan de dolfijnen van Knossos!
De Myceners vormden een heersersgeslacht dat zich een zwaar versterkte burcht koos tot onderkomen.
In het middelpunt van deze versterking verheft zich het paleis, met een grote representatieve hal en met
daarvoor het megaron met in het midden een grote haard. In het megaron hield de burchtheer zitting met
zijn vazallen. Wie bij de haard van de burchtheer bescherming zocht, stond onder rechtstreekse bescherming
van Zeus. Rondom het megaron was dus het paleis, doordacht en afgesloten van aard, gebouwd. Van een
heel andere aard dan de chaotische, open bouw van Knossos.
10. Het labyrint van Minos was een echt labyrint, met hoge muren waaruit je de weg moest zoeken.
11. Santorini is de moderne naam voor het antieke eiland Thera. De datering van de vulkaanuitbarsting is exact
vastgesteld, o.a. op grond van ijslaagmetingen op Groenland.
10
Heinrich Schliemann, de ontdekker van Troje, groef in 1876 in Mycene de schachtgraven van de Myceense
vorsten op. In zes in de rots uitgehouwen schachten vond hij een grote goudschat aan wijgaven, prachtige
wapens en wapenuitrustingen. Vijf van de negen daarin begraven mannen droegen gouden dodenmaskers,
waaronder het beroemde zogenaamde dodenmasker van Agamemnon.12
Grote werken, zoals omwallingen aanleggen en werk op het land werden verricht door slaven die waren
buitgemaakt tijdens rooftochten. Hoe de onderlinge verhouding van de steden precies was, weten we niet,
maar dat Mycene de leidende rol vervulde is met zeker. De stadstaten die Hellas (de inheemse naam voor
Griekenland) in die tijd telde waren naast Mycene: Tiryns, Asine, Korinthos, Pylos, en Vaphio op de
Peloponnesos en Athene, Thebe, Orchomenes, Sesklo en Dimini op het vasteland. Daarnaast waren er vele
losstaande burchten waar ridders hun hof hielden.
De vorst, of Anax, had troepen, voorzien van bronzen wapens: lans, degen, helm, en leren kuras met
bronzen plaatjes behangen. Ruiterij was nog onbekend, maar strijdwagens met tweespannen kende men
wel al. Een oorlogsvloot beschermde de koopvaardijvloot en bood gelegenheid tot voordelige
strooptochten: zeeroverij werd als eervol beschouwd! De handel bracht de Myceense wereld in contact met
de westkust van Klein-Azië, van Troje tot Halikarnassos. Over de hele Egeïsche zee was de expansie van
Mycene waarneembaar. Deze moest onvermijdelijk in botsing komen met de oude culturen van Azië. Hoe
zag de situatie er rond 1300 voor Christus uit in dat gebied?
In 1305 was Egypte onder de eerste Ramses I een nieuwe expansieve periode ingegaan. Twee jaar later
ondernam Sethos, Ramses’ zoon, een veldtocht tegen de Hettieten en een aantal voor-Aziatische staten, die
gedurende de regeerperiode van Echnaton aan lossere teugels gewend waren geraakt. Sethos veroverde
Kadesj en herstelde daarmee de hegemonie van Egypte. Ramses II ondernam vanaf 1290 veldtochten tegen
de Hettieten, maar werd in 1285 bij hetzelfde Kadesj verslagen, maar behield zijn invloed in Syrië. In 1269
tekende hij een vredesverdrag met de Hettieten en trouwde met de dochter van de Hettietenvorst.
De Hettieten waren verheugd met een vredesverdrag met Ramses II, want in Azië was een nieuwe macht
in opkomst: die van de Assyriërs. Tussen 1300 en 1250 zou vooral de tegenstelling tussen de Hettieten en
de Assyriërs het beeld aldaar bepalen. De Hettieten bewoonden het tegenwoordige Turkije, de Assyriërs
woonden ten zuidoosten daarvan. Langs de westkust van het Hettietenrijk lagen verschillende steden die
schatplichtig waren aan de Hettieten en de Assyriërs.
In Griekenland en het Egeïsche gebied waren de Myceners heer en meester, niet dat zij vanuit Mycene
heel Griekenland beheersten, maar cultureel en economisch waren de Myceense vorsten de meest
vooraanstaande heersers. Griekenland telde in die tijd een aantal steden en burchten die na de Myceense
periode ophielden te bestaan en die we dus zuiver en alleen kunnen plaatsen in deze bronzen eeuw van
Hellas. De meeste van deze plaatsen vinden we vermeld in de scheepscatalogus van de Ilias. Van de 164
steden, die volgens Homeros mannen of schepen leverden zijn er inmiddels zo’n 70 archeologisch geïdentificeerd. Zo kunnen we ons een beeld vormen van de bewoning en de politieke verhoudingen ten tijde van
de Trojaanse oorlog, die plaats vond rond 1250. Zo weten we uit de vondsten van Myceens aardewerk, dat
het Ionisch kustgebied van West-Turkije een aantal Griekse steden telde, waarvan Mylete en Halikarnassos
de voornaamste waren. We weten ook dat Mycene al gedurende 100 tot 150 jaar een intensieve
handelsrelatie onderhield met Troje. Troje was in die tijd een satellietstad van de Hettieten onder zelfstandig
opererende vorsten. Door deze handelscontacten kwamen de oude culturen in contact met de jonge,
nieuwe cultuurstroom in Griekenland. Dat leidde tot een botsing die, hoewel op wereldpolitiek niveau van
geringe betekenis, voor Griekenland een cruciale rol speelde in haar verdere ontwikkeling. De historische
strijd om Troje was in die zin meer dan een klein regionaal conflict
Het had voor de ontwikkelingen in Azië en Egypte geen betekenis, maar des te meer voor Griekenland.
Om die reden staan we bij dit conflict even stil.
De ridderstrijd in de Ilias
12. Schliemann stuurde een telegram naar de koning van Griekenland met de woorden: ‘Vandaag heb ik het gelaat van
Agamemnon aanschouwd.’ Later bleek het masker te dateren uit 1550-1500 , het kon dus niet Agamemnons
dodenmasker zijn.
11
De Ilias en de Odyssee vormen de hoogste en grootste nalatenschap van de Griekse riddertijd. Deze
nationale epen werden door Homeros rond 750 gedicht. Dat was ruim 500 jaar na de werkelijke strijd om
Troje (Ilion).De Ilias is dan ook geen zuiver ooggetuigenverslag van die strijd. We kunnen in de Ilias de sporen
van latere toevoegingen en verfraaiingen terugvinden, maar de solide mondelinge traditie der Griekse
zangers waarborgde de overlevering van een kern van zo’n ooggetuigenverslag. Het is bekend dat de
Myceense vorsten, die deelnamen aan het conflict, barden meenamen om hun heldendaden ter plekke te
bezingen. De wortels van de Ilias gaan terug op dergelijke liederen, zodat wat Homeros 500 jaar later
opschreef (als we ervan uitgaan dat hij het inderdaad opschreef) die historische kern nog bevatte. Het
archeologisch speurwerk van de laatste 150 jaar door mensen als Schliemann, Dorpfeld, Blegen en vele
anderen, heeft Homeros veelvuldig gelijk gegeven. We moeten de Ilias dus niet lezen als een roman, maar
als een geromantiseerd, in de loop van de tijd geëvolueerd, verslag van een historische gebeurtenis.
Homeros beschreef in de Ilias een beschaving die in zijn tijd niet meer bestond, met gebruiken, kleding e.d.
die in zijn eigen tijd al archaïsch waren en die hij uit eigen ervaring niet kon kennen. Toch beschrijft hij de
situatie rond 1250 correct, zoals de archeologie heeft aangetoond.
De ommuurde stad van Troje of Ilion, lag in het noordwesten van Anatolië, bij de ingang naar de
Dardanellen. Het lag in de oudheid dichter bij de zee dan tegenwoordig en bovendien was er toen een baai,
die tot vlak bij de stad reikte. Die baai is in de loop van de tijd dichtgeslibd, zodat er tegenwoordig niets meer
van te zien is. De stad lag op een strategische plaats, aan de doorgang naar de Zwarte Zee. De route van
handelsschepen voerde vlak langs Troje. Aangezien schepen in de oudheid erg afhankelijk waren van een
gunstige wind, moesten zij voor hun doortocht door de Bosporus vaak wachten op wind uit de goede richting. Dit wachten kon met de heersende winden wel weken duren en dan vervulde Troje de functie van
pleisterplaats.
De plaats was al duizenden jaren bewoond en werd geregeerd door priesterkoningen, die een lange
dynastieke geschiedenis hadden. Zij onderhielden vriendschappelijke betrekkingen met andere steden in
het Anatolische gebied en met de Hettitische vorsten. Troje was beroemd om haar paardenfokkerijen en
handel in wol, geweven stoffen en slaven. De slavenhandel betrof vooral geschoolde arbeidsters, die vooral
aan Myceense steden werden verkocht. Zij werkten daar voornamelijk in de vlasproductie.
De Trojaanse maatschappij kende een lange matriarchale traditie. Schliemann vond bij zijn opgravingen
een overvloed aan kruiken met vrouwelijke symbolen en terracotta figuren van een moedergodin, die als
voornaamste activiteit het spinnen had. Daarnaast vond men in de ruïnes duizenden spinklossen, waarschijnlijk bestemd als wijgeschenk aan de moedergodin. Troje vormde daarmee een van de laatste burchten
in Azië die een culturele oerimpuls in leven hield. Ook het feit dat de stad nog door priesterkoningen
geregeerd werd, illustreert dit. Deze oude Aziatische cultuur kwam in contact met de sterk patriarchale
riddercultuur van de Achaeërs, zoals de Grieken zich noemden. Dat contact was gedurende zeker honderd
jaar vriendschappelijk, aangezien de handelscontacten voor beiden zeer profijtelijk waren. Maar Troje
vormde uiteraard ook een aantrekkelijk doelwit voor de rooftochten die in de Myceense wereld als heel
normaal en eervol werden beschouwd.
De aanleiding voor een dergelijke expeditie, met in het vooruitzicht een rijke buit, vormde de ontvoering
van de koninklijke gade van de vorst van Sparta. Of deze Helena een historische figuur is en of haar
ontvoering door Paris werkelijk heeft plaatsgevonden, is niet opgehelderd, maar dat het echt gebeurd kán
zijn, is niet weerlegd!13
Menelaos, de koning van Sparta, was een broer van de Myceense vorst Agamemnon. Deze riep alle
Griekse vorsten op deel te nemen aan de expeditie tegen Troje. Als Homeros in zijn scheepscatalogus
historisch correct is, dan trokken zo'n duizend schepen naar Klein-Azië. Eén zo'n schip had ca. 50
bemanningsleden, die als roeiers dienden, hetgeen betekent dat zo'n 50.000 man tegen Troje optrok. We
weten inmiddels dat de totale bevolking van het toenmalige Griekenland rond de 2 miljoen lag. Dat betekent
dus dat een aanzienlijk deel van de mannelijke bevolking ten strijde trok en gedurende tien jaar niet thuis
kwam. De vraag die opkomt als we het geweldige aantal soldaten van het Griekse leger overzien, is hoe het
zo lang kon duren voor de strijd werd beslist. Troje was geen grote stad, maar had wel een hoge
schuinlopende ommuring. Tegen een massale aanval was een dergelijke burcht vrij eenvoudig te verdedigen
13. Wie meer wil weten over de spirituele achtergronden van dit gegeven, leze: Helena en Penelope, van L. F. C.
Mees.
12
en aan de zijde van de aanvallers zouden de verliezen aanzienlijk zijn geweest. De Grieken beschikten nog
niet over de geavanceerde belegeringstoestellen van latere generaties, zoals aanvalstorens en rammeien,
zodat een doorbraak door de muren moeilijk te forceren was. De meest gebruikelijke tactiek in die tijd was
die van een belegering met het doel de stad uit te hongeren. Dat was dan ook wat de Grieken deden. Vanuit
hun kamp in de vlakte van Ilion ondernamen zij expedities in het omringende land en op de eilanden om
gewone buit te vergaren en om hun bevoorrading veilig te stellen. De omvang van het leger maakte dit tot
een dagelijkse taak. In de Ilias wordt met name Achilles genoemd als iemand die dit soort expedities
ondernam. Hij maakte veel buit maar moest deze delen met de andere aanvoerders van de Grieken, vooral
met Agamemnon die als bevelhebber recht had op het grootste deel. Dat bracht Achilles in conflict met
Agamemnon met als gevolg dat eerstgenoemde zich uit de strijd terugtrok.
De strijd om Troje was dus grotendeels een kwestie van wachten en waakzaam zijn. Een goed uitgevoerde
belegering leverde uiteindelijk altijd het gewenste resultaat op: de overgave van de stad. Maar de Trojanen
onder leiding van Hektor, een zoon van koning Priamos, ondernamen regelmatig uitvallen en dan werd er
slag geleverd met de belegeraars.
Om zo'n veldslag te reconstrueren moeten we op de eerste plaats meer weten over de bewapening van
beide partijen. Het materiaal waarvan de wapens waren gemaakt was brons, ijzer was nog onbekend. Het
meest gebruikte aanvalswapen was de speer. Deze essenhouten speren werden als werpspies gebruikt, niet
als steekwapen. De zwaarden waren kort, breed, en tweesnijdend en werden gebruikt om te hakken op
ledematen. Ze fungeerden niet op de eerste plaats als steekwapen. Schilden waren manshoog en werden
met een lus om de schouders gehangen. Ze waren overtrokken met stierenhuid en beslagen met brons.
Tijdens het lopen sloeg zo'n schild tegen de enkels en nek, maar bood wel rugbescherming. Er waren ook
kleinere, ronde schilden in gebruik. Een strijder droeg daarbij bovendien bronzen scheenbeschermers die
echter de hiel vrij lieten. De helm was van brons en gewone soldaten droegen leren kappen. Op de helm
stond een verenbos, deels om ontzag in te boezemen bij de vijand, deels om herkenbaar te zijn tijdens de
strijd. Het harnas bestond uit een leren kuras met bronzen plaatjes of uit een volledig bronzen harnas. Het
dragen van dat laatste was voorbehouden aan de aristocratische helden en aanvoerders. Pijl en boog
completeerden de uitrusting, hoewel deze door de helden nauwelijks werd gebruikt.
Alleen de Griekse en Trojaanse aanvoerders konden zich een uitgebreide wapenuitrusting veroorloven,
van ‘verstrekking van rijkswege’ was in die tijd nog geen sprake. Bovendien waren zij de enigen die een
strijdwagen bezaten. Paarden waren in die tijd een luxebezit en de cavalerie bestond nog niet.
De strijdwagens vormden een wezenlijk onderdeel van de heersende strijdme thode. De gebruikelijke
tactiek was dat de wagenmenner de held met die wagen naar het front reed alwaar de zwaargewapende
ridder uitstapte. De wagenmenner wachtte op gepaste afstand terwijl de held een tegenstander opzocht
voor een tweegevecht. Voetsoldaten beschermden de held tegen andere vijanden dan zijn directe
opponent. Overleefde de held de tweekamp, dan kon hij zich terugtrekken onder bescherming van
boogschutters en steenwerpers en in zijn wagen terugrijden tot achter de eigen linies. In het heetst van de
strijd zochten de strijdwagens hun weg door de vijandelijke linies en reden daarbij over alles en iedereen
heen. Ze konden echter alleen op vlak terrein worden ingezet, omdat de boom die het juk verbond met de
wagen gemakkelijk kon breken.
De tweestrijd vormde het beslissende onderdeel van de tactiek, omdat de aanvoerders van beide partijen
hierbij tegen elkaar in het perk traden. Als de ridder te voet zijn tegenstander naderde, gewapend met een
of twee speren, dan werden deze eerst naar de tegenstander gegooid. Bleef dit zonder het gewenste effect,
dan ging men elkaar te lijf met het zwaard. Dat werd soms voorafgegaan door het werpen van stenen.
Improvisatie en individuele dapperheid speelden een grote rol in dit soort gevechten. Het kwam wel voor
dat een veldslag werd beslist in een tweekamp, zoals we ook in de Ilias twee keer tegenkomen.
Hoewel de strijd zich concentreerde rond deze tweegevechten tussen de aanvoerders van beide partijen,
was de rol van het voetvolk niet te veronachtzamen. Er wordt in de Ilias melding gemaakt van de dapperheid
en de verliezen van de gewone soldaten. We krijgen een indruk van de hagel van speren en pijlen die
afgevuurd werden vanuit de ordelijke rijen waarin de soldaten stonden opgesteld. De formaties waren bij
de opmars zeer strak, maar vielen in de strijd gauw uit elkaar en als de aanvoerder werd gedood, eindigde
de strijd in een chaos van bloed, zand en een wanordelijke terugtocht. De formaties waren in die tijd nog
niet gebaseerd op de tactiek van de latere falanx: een compacte groepering met lange stootsperen. Militaire
13
discipline betekende bovendien heel iets anders dan in onze tijd, het had meer te maken met individuele
moed dan met kadaverdiscipline.
In de Ilias wordt veelvuldig melding gemaakt van pijlen, ofschoon de boog als wapen achterbleef bij de
speer. Enkele aanvoerders waren goede boogschutters, met name Paris en Pandaros bij de Trojanen, en
Odysseus en Tenkras aan Griekse zijde. Over het algemeen was een goede speerwerper meer waard dan
een goede boogschutter. We weten dat Odysseus zijn eigen boog niet eens mee nam naar Troje. Toch
voorspelde een orakelspreuk dat de strijd beslist zou worden door de boog van Philokthetes. Bogen stonden
niet in hoog aanzien, omdat hun bereik niet groter was dan van een goed geworpen speer, bovendien was
richten een probleem.
De belegering van Troje werd in de eerste negen jaar van de oorlog niet erg serieus ter hand genomen, zodat
de Trojanen volop gelegenheid kregen om voedsel en versterkingen de stad in te krijgen. Er was geen sprake
van belegeringsmuren of loopgraven, wel moesten de Grieken een wal opwerpen rond hun kamp vanwege
de uitvallen van de Trojanen. De muren van de stad hadden nauwelijks aanvallen te duchten, enkel op de
poorten werd bij gelegenheid een stormloop ondernomen. Pas in het tiende jaar werd Troje ernstig
belegerd, maar voor de verovering was uiteindelijk een list nodig, zoals zo vaak in de geschiedenis.
De hele Griekse strategie was gebaseerd op de verhoudingen in het leger. De aanvoerders waren niet
enkel strategen en leiders, zij vormden ook de voornaamste krijgers. Een strijd was pas eervol als in een
tweekamp de overwinning werd behaald. Dit ware riddergevecht stond zo centraal dat zowel de Grieken als
de Trojanen het hele conflict wilden laten beslissen in een tweekamp tussen Menelaos en Paris. In die zin
vormt de strijd om Troje de apotheose van het heldentijdperk. Daarna zou de individuele held niet meer zo
centraal staan. Het tijdperk van de helden en halfgoden eindigde in feite met de dood van Achilles, die beide
was.
Goden en helden
Achilles staat model voor het bronzen heldentijdperk. Hij is nog door zijn geboorte verbonden met de goden
en een van de laatste representanten van een tijdperk waarin eer en het onbetwiste leiderschap van helden
centraal staat.
Voor Achilles golden oude ridderlijke erecodes: hij wilde eer behalen in een eerlijk tweegevecht, hij
verachte list en hinderlaag, want dat strekte een ware held niet tot eer. Het Griekse woord arete dat later
de betekenis kreeg van ‘deugd’ had oorspronkelijk betrekking op ‘heldhaftigheid in de strijd’. Achilles had
arete in de oude betekenis! Dat stelt hem tegenover Odysseus, de representant van de nieuwe mens, die
het denken boven de daad stelt en die de list tot grote hoogte voert. Achilles wist dat hij jong zou sterven,
zijn streven was erop gericht dit als held te doen, want dit zou hem een plaats in de eeuwigheid verschaffen.
Hij is een man van zijn woord, niet bereid tot compromissen, dapper, onversaagd en trots. Die trots bracht
hem in aanvaring met Agamemnon, een echte pragmaticus, en vormde de aanleiding om zich uit de strijd
terug te trekken. Pas de dood van zijn trouwe vriend, Patroklos, gevallen door de hand van Hektor, deed
hem de strijd weer opnemen.
Terwijl Achilles treurt om de dood van zijn vriend, verschijnt zijn goddelijke moeder ten tonele. Uit wat
Achilles dan tot haar zegt, krijgen we een inzicht in zijn zieleroerselen en drijfveren:
‘De duur van uw leven zal maar kort zijn,
zoals gij het zeide. Onmiddellijk na Hektor
staat ook u het doodslot te wachten.’
Achilles, de snelvoet zei toen bekommerd tot haar:
‘O, mocht ik terstond maar dood zijn nu, ach,
nu ik mijn stervende vriend niet heb mogen beschermen.
Ver van zijn vaderland is hij vergaan
en mij moest hij derven.
Mij, die zijn sterven had kunnen beletten.
14
Maar nu wil ik zeker, daar ik niet meer,
naar mijn dierbare vaderland weder zal keren,
daar ik mijn licht evenmin voor Patroklos
heb kunnen doen opgaan, noch voor mijn makkers,
zovelen door Hektor gedood zijn...
Ik zit hier maar bij de schepen
de aarde doelloos te belasten
ofschoon ik een man ben als geen
van de kopergeharnaste Grieken- maar in de oorlog alleener zijn er in de raad vele beter...
Ach, mocht ook twistzucht en toorn
uit mensen en goden verdwijnen,
die er zovelen toe drijft, hoe verstandig ook,
heftig te worden. Die, nog veel zoeter
dan honing naar binnen gegleden
beneden zwelt in de borst van de mensen
als rook...zoals ook mij, Agamemnon
vorst over velen, ook nu heeft doen wrokken
Doch laten wij rusten, hoe gegriefd wij ook zijn
wat er vroeger gebeurd is, bedwingend,
zij het ook genoodzaakt, de hartstocht van binnen.
Welaan dan, nu ga ik, Hektor zij mijn doel
die dat dierbare hoofd heeft doen vallen.
Dan wacht ik gewillig mijn dood.
Wanneer Zeus en de andere goden
't ook maar verlangen. Want zelfs de kracht
van een Herakles wist nimmer, werd hij ook
diepst bemind door Zeus, Kronionkoning
het lot van de dood te ontgaan.
maar de bittere gramschap van Hera
en 't noodlot bedwong hem
en zo zal ook ik, daar eenzelfde noodlot
mij is beschoren, daar liggen als dode.’141
Uit dit citaat komt Achilles naar voren als een man van eer, die zijn eigen kracht, maar ook zijn gebreken
kent. Hij weet dat hij ‘een man is als geen’ onder de Grieken, maar tegelijk erkent hij dat er velen zijn die in
de raad beter zijn. In de raad kwam het, net als later in de Atheense democratie, aan op het beheersen van
de retorica, het woord dat overtuigt. Achilles weet van zichzelf dat zijn kracht ligt in de daad en niet in het
woord. Hij zal uiteindelijk onverschrokken zijn eigen dood tegemoet gaan, maar hij zou niet vallen door
menselijke hand: een pijl van Apollo wordt hem noodlottig.15
De strijd om Troje was niet het exclusieve terrein van menselijke helden. De goden zelf mengden zich in
de strijd en daalden af naar de vlakte van Ilion. Allen kozen partij en droegen hun steentje bij. Toch blijkt
steeds dat het noodlot voor Troje wacht, al vanaf het begin en zelfs Zeus, de machtigste Olympiër, moet zich
bij het noodlot neerleggen. Hij hanteert weliswaar de weegschaal van het lot, maar kan het doorslaan naar
de ene of de andere kant ook niet beïnvloeden.
Zichtbaar of onzichtbaar grijpen de goden in en de menselijke helden weten dit en strijden tegen en met
hen. Ook dit behoort tot het aflopende tijdperk. Wat zich in de Ilias tussen goden en mensen afspeelt, eindigt
met de Trojaanse oorlog.
14. Enigszins bewerkt fragment uit de vertaling van de Ilias door A.W. Timmerman.
15. Achilles was door zijn moeder na zijn geboorte in de hellerivier de Styx gedoopt om hem onkwetsbaar te maken,
maar waar zij hem bij zijn hiel had vastgehouden werd hij niet door het beschermende water geraakt. Dat was zijn
enige kwetsbare plek.
15
In het conflict rond Troje staan niet alleen twee uiterlijke culturen tegenover elkaar, maar ook twee
zielestemmingen, die de oorlog reden en karakter geven. Troje behoorde tot de oriëntaalse mysteriecultuur,
en werd geleid door priester- koningen die ingewijd waren in de oosterse mysteriën. In die mysteriën werd
Azië beschouwd als de onderste hemel. Azië was als laagste deel dus onderdeel van die geestelijke wereld.
De ingewijde beleefde die wereld beneden als uitgestort door de goden en de plaats waar de mens
zelfstandig moest worden. Boven de aarde schouwde hij de geestelijke wezens die de mens begeleiden. Dit
mysterieweten uitte zich in een poging de oude volken met hun atavistische natuurbelevingen samen te
brengen met jongere volken, waarin dit oude weten niet leefde. Dat zou de jonge volken de kans bieden
rijper te worden door te leren van de oude ervaringen. Toen dit niet lukte, uitte zich de leegte die daardoor
bij de jonge volken ontstond in een onbedwingbare veroveringsdrang. De Hettieten en de Assyriërs zijn de
duidelijkste voorbeelden van zulke jonge volken.
In Griekenland leefde ook zo'n jong volk. Het was een volk dat het leven hoog schatte en het oud worden
van mensen wel begreep, maar niet de dood. Een uitspraak van Achilles illustreert dit16: ‘Liever een
bedelaar op aarde, dan een koning in het rijk der schaduwen.’ Met de dood kon de Griek niets beginnen,
die begreep hij niet. Toch was hij zich ervan bewust dat hij de dood in zich droeg, Achilles laat dat zien! De
Grieken vertoonden daardoor een dadendrang die gebaseerd was op een angst voor de dood. Deze angst
voor de dood kenden de jonge Aziatische volken niet. Omdat zij deze beleving van de dood niet kenden,
ontstond in hen een innerlijke veroveringsdrang. De Grieken moesten het waardevolle geheim van het
leven, dat in de dood verborgen ligt ontdekken. Deze tegenstelling leidde tot de Trojaanse oorlog.
‘De Trojaanse oorlog is een zorgenoorlog, de Trojaanse oorlog is een angstoorlog’, zegt Rudolf Steiner in
een voordracht:17 ‘Wij zien tegenover elkaar staan in de Trojaanse oorlog de rezien, hoe in deze oorlog de
representanten van de Klein-Aziatische priestercultuur tegenover de Grieken staan, die de dood al in zich
voelden, maar er niets mee konden beginnen. De oriëntaalse bevolking, die op veroveringen uittrok, die
wilde de dood, die kende hem niet; de Grieken hadden de dood, maar wisten er niets mee te beginnen. Ze
hadden een andere innerlijke houding nodig om met de dood iets te kunnen. Achilles, Agamemnon, al die
mensen dragen de dood in zich, maar weten niet wat ze er mee moeten. Zij kijken naar Azië. En daar is een
bevolking die in de tegenovergestelde toestand is en daaronder lijdt. Daar aan de overkant zijn die mensen,
die de dood niet op die intensieve wijze beleven, als de Grieken, die de dood voelen als iets dat in de grond
toch door het leven wordt overwonnen.
Op wonderschone wijze heeft Homeros dit tot uitdrukking gebracht. Overal waar de Trojanen tegenover
de Grieken staan - kijkt u maar naar de karakteristieke figuren Hektor en Achilles - overal is die tegenstelling
aanwezig. In die tegenstelling drukt zich uit wat op de grens van Azië en Europa gebeurt. Azië had in die
oude tijden zogezegd een overschot aan leven over de dood, verlangde naar de dood. Europa op Griekse
bodem had een overschot aan doodskrachten in de mens, waarmee men niets kon beginnen. Zo stonden
Europa en Azië tegenover elkaar.’
Maar dat was niet de enige tegenstelling die in deze oorlog een rol speelde. Van de andere tegenstelling
is Odysseus een belangrijke representant aan Griekse zijde. Odysseus werd van goddelijke zijde geholpen
door Athene, de dochter van Zeus, die uit diens voorhoofd werd geboren. Athene was het zinnebeeld van
het zich ontwikkelende intellect. Odysseus is niet voor niets haar beschermeling, hij is de listenrijke, die door
de list met het holle paard de oorlog in het voordeel van de Grieken besliste. De heilige priesterstad Troje,
die in overeenstemming met de oude sterrenwijsheid geregeerd werd, viel door de werking van het denken.
De theocratische staat viel door de intellectuele kracht van het individu. Het was de strijd van deze
zelfstandige kracht tegen de omvattende priestercultuur, die in de strijd om Troje werd uitgevochten.
Het einde van de Myceense cultuur
16. Achilles deed deze uitspraak tegenover Odysseus toen deze hem bezocht in de Hades. Het komt voor in de Odyssee
van Homeros.
17. Uit een voordracht van 25 december 1923. Te vinden in Wereldgeschiedenis in het licht van de antroposofie.
16
De overwinning, na tien lange jaren, in de oorlog om Troje bleek voor de Myceense cultuur een
pyrrhosoverwinning, want in de loop van de twaalfde eeuw ging zij volledig ten onder. Hoe is het te verklaren
dat dit krachtige en ondernemende volk zo snel verdween?
Lange tijd dacht men dat de Doriërs, die vanaf het begin van de elfde eeuw hun langzame opmars in
Griekenland begonnen, hiervoor verantwoordelijk waren, maar dat is niet het geval. Ongeveer 1200 daalt er
een duisternis over Griekenland, die tot ongeveer 750 duurt. Het Hettietenrijk komt ten val, Egypte wordt
bedreigd en in Griekenland zet een periode in die we de duistere eeuwen noemen en die pas eindigt met
het begin van het Ionische tijdperk, met Homeros! Die tijd is niet te vergelijken met de donkere Middeleeuwen, die duister zijn omdat er nauwelijks bronnen zijn die ons over die periode iets vertellen.
Alleen in de historische teksten van de Egyptenaren ten tijde van Ramses III worden de roerige tijden van
na de Trojaanse oorlog belicht. Daarin is sprake van de zogenaamde zeevolken, die op hun onstuitbare
trektochten de grenzen van Egypte bereikten. Deze zeevolken kwamen uit het noorden. Ramses III wist hun
opmars te stuiten, maar van de golven binnenvallende troepen, die zich verspreidden over de landen van
het naburige oosten, is uit geen enkele bron iets bekend. Deze ingewikkelde volksverplaatsingen waren in
ieder geval debet aan de ondergang van het Hettietenrijk en vormden de oorzaak van het instorten van de
handel. De toenemende zeeroverij maakte aan de handelscontacten van de Myceners een einde. In korte
tijd werden ze afgesneden van hun oosterse handelspartners en waren ze aangewezen op wat ze zelf konden
produceren.
De karige bodem van thuisland Griekenland leverde niet voldoende producten om de talrijke bevolking,
die aan luxe gewend was, te voeden. Men neemt aan dat de Myceense steden met elkaar in conflict zijn
geraakt en een strijd hebben geleverd om de economische bronnen. Daarbij zijn veel steden grondig
verwoest en takelde de cultuur snel af. De Doriërs troffen bij hun komst in Griekenland geen grootse
beschaving aan, maar een kwijnende samenleving, wier armoede door hun komst alleen maar werd
vergroot. Die armoede vormde de aanleiding voor de emigratie naar Klein-Azië. Daarmee begon het tijdperk
van de kolonisaties, waarover later meer. Eerst richten we onze blik op de mysterie- en orakelplaatsen in
Griekenland, want zij speelden een grote rol bij deze kolonisaties. Elke stad die een kolonisatietocht wilde
opzetten vroeg vooraf raad aan een orakel. Het meest geraadpleegde was dat van Delphi maar er waren
meer orakelplaatsen en heilige mysterieplekken.
17
Intermezzo: de mysteriën
Het mysteriewezen van Griekenland
In het eerste deel constateerden we dat de oude mysterie-inwijding, zoals die in het oude India, Perzië en
Egypte nog mogelijk was, in de loop van het stiertijdperk verloren is gegaan. De mens leverde met het
toenemen van zijn bewustzijn het vermogen in om te schouwen achter de wereld der verschijnselen. Een
inwijding in de oude zin, zoals die tijdens de bloeiperiode van de Egyptische cultuur tot een hoogtepunt
kwam, was in het ramtijdperk niet meer mogelijk. Omdat het etherlichaam van de mens steeds kleiner was
geworden, verdween het vermogen tot schouwen in de geestelijke wereld. Het complex van levenskrachten
(etherlichaam) was in vroeger tijden groter dan het fysieke lichaam, waardoor het de mens mogelijk was
waarnemingen te doen op geestelijk niveau. Sinds het ramtijdperk is het etherlichaam zo ver geslonken dat
het vrijwel samenvalt met het fysieke lichaam. In de late Egyptische mysteriën werd het verloren gaan van
dit oude vermogen beleefd in de ontmoeting met Isis, die niet meer tot de inwijdeling sprak, maar een
treurende, zwijgende, gesluierde Isis was geworden.
De Grieken hadden drie belangrijke mysterieplaatsen, die een grote invloed hadden op de ontwikkeling
van de cultuur. Bij de beschrijving van deze drie mysterieplaatsen gaan we onder andere uit van het boek
Mensheidsperspectieven van Bernard Lievegoed.
De eerste mysterieplaats was Eleusis18 dat op 22 kilometer van Athene lag aan de baai van Salamis. De
Eleusinische mysteriën wezen de mens op de samenhang tussen macro- en microkosmos, voerden de mens
binnen in zijn eigen onbewuste zielenleven en leerden hem de krachten die daar werkten te beheersen. De
Eleusinische mysteriën waren Demeter- en Dionysosmysteriën. Demeter was de moedergodin van de
vruchtbaarheid en Dionysos vertegenwoordigde de onbewuste mens in ontwikkeling.
De Eleusinische mysteriefeesten vonden twee keer per jaar plaats: de kleine feesten in februari duurden
drie dagen en waren een soort openbaar carnavalsfeest . Daarin werd het huwelijk van Dionysos met Ariadne
gevierd. Wie de kleine feesten had meegemaakt en was ingewijd tot myste mocht de grote feesten in de
herfst in Eleusis ook meemaken. Daar werden Demeter en haar dochter Persephone geëerd en het hoogtepunt vormde de opvoering van het Persephone-drama. Wie de grote feesten had meegemaakt werd
ingewijd en bezat dan teletè (inwijdingskennis).
Het zal duidelijk zijn dat het openbare karakter van dit mysterie in tegenspraak was met het verborgen
karakter van de oude mysteriën. De Eleusinische mysteriën waren geen mysteriën in de oude zin, zij hadden
grotendeels symbolische waarde, maar hun invloed op met name de Atheense cultuur was groot. Zij waren
gericht op het ontwaken van het ik op verstandsziel-niveau, waarover later meer.
De tweede mysterieplaats was Ephese dat in een Griekse kolonie in Klein-Azië lag. Ephese was door zijn
contact met de oude Aziatische culturen de laatste plaats waar nog oude inwijdingen konden worden
verricht, toen dit vermogen overal elders al verdwenen was. In Ephese werd het geheim van het scheppende
wereldwoord behoed. Daar waren de geestelijke wereld en die van de materiële doorzichtig en vol van
scheppingskrachten. Deze werden afgelezen in de krachten van de maan, die de wijsheid van de kosmos
spiegelt. De kosmische taal van het scheppende woord werd in Ephese doorgegeven via de inwijding.
De betekenis van Ephese ligt in de centrale rol die het woord bij de inwijding speelde. Het denken en de
taal waren oorspronkelijk nog ongescheiden grootheden, waardoor het leren spreken en het leren luisteren
tevens leerwegen waren in het denken. De weg voerde van het zuivere luisteren en waarnemen van het
gesproken woord, via het horen daarin van de gedachtegang naar het bij het woord passende gevoel. Zo
kwam men in Ephese tot de hoogste gedachten en kennis.
In de volgorde van de drie vrije kunsten van het trivium: grammatica, retorica en dialectica, herkennen
wij nog iets van deze Ephesische inwijdingsweg.19
18. Het woord ‘eleusis’ betekent ‘verlossing’ in de zin van: verlost worden van knellende banden.
19. Zie over de zeven vrije kunsten ook het hoofdstuk over de Middeleeuwen.
18
In 356 ging bij de grote brand in Ephese de Artemistempel verloren. Herostratos, de brandstichter, maakte
met zijn daad een einde aan de inwijdingsschool van Ephese.
Historisch is over de mysteriën van Ephese weinig of niets bewaard gebleven. Alleen door de
mededelingen van Rudolf Steiner kunnen we een vermoeden krijgen van hun betekenis.
De oudste mysterieplaats van Griekenland, en de derde in onze rij, was die van Samothrake gelegen op een
eiland in het noordoosten van de Egeïsche Zee, dat door de heersende stormen en verraderlijke
zeestromingen maar enkele maanden per jaar bereikbaar was. Het is een woest eiland, veelal aan het oog
onttrokken door mist en nevel. Als een enorm granieten rotsblok verheft het zich met scherpe hoge
rotswanden uit een onvriendelijke zee, zodat het wel lijkt alsof Poseidon zelf het eiland tegen de mens
beschermt. Toch zijn er sporen gevonden van menselijke bewoning die dateren uit de steentijd.
Samothrake kreeg al vroeg een cultusfunctie en de aldaar aanbeden goden behoren tot de oudst bekende
in de Griekse wereld. Zij werden Kabiren genoemd en waren vier in getal. Hun werk betrof hoofdzakelijk het
bevorderen van de vruchtbaarheid van dieren en planten. Waarschijnlijk om die reden is er ook een verband
tussen de Kabiren en Demeter. Het waren scheppingsgoden, werkend in de etherwereld, die aan het begin
stonden van het ontstaan van de wereld. De Kabiren hadden oeroude namen: Axieros, de eerste schepper;
Axiokersos, de lichtbrenger; Axiokersa, de beleving en Kadmilos, hij die van verre toekijkt op het werk van
de anderen en de schepper is van de mens.
De inwijding in deze hoge kosmische mysteriën was oorspronkelijk zeer geheim en om de tweede graad
van epoptai te bereiken moest men minstens één jaar op Samothrake blijven. De eerste graad werd bereikt
door een inwijding die men de poort van de mens noemde. Het schouwen van de menswording stond centraal in de inwijding op Samothrake, de Kabiren waren de goden die het geheim van de menswording
bewaarden. Wie op Samothrake werd ingewijd, kreeg kennis van het geestelijke proces dat vooraf gaat aan
een incarnatie. Terwijl het menselijke lichaam groeit in de toekomstige moeder bereidt het geestelijke
wezen dat het groeiende lichaam zal gaan bewonen zich voor op de verbinding met het fysieke. Die
voorbereiding werd geschouwd door de ingewijde.
De drie hemellichamen die het nauwst betrokken zijn bij het proces van menswording zijn Zon, Mercurius
en Mars. In termen van goden spreken we dan over Apollo, Mercurius en Mars. Axieros was Apollo,
Axiokersos Mercurius en Axiokersa Mars.20 Opvallend is dat er maar vier Kabiren waren en niet zeven, zoals
het aantal planeten.
De tijd van de inwijdingen en grote feesten viel in de maand juli, waarschijnlijk van de twintigste tot de
tweeëntwintigste. Cicero schreef dat de cultusdiensten voor de Kabiren oorspronkelijk ’s nachts werden
gevierd in de woeste bossen van het eiland. Er was echter ook een centraal heiligdom, het Kabirion, gelegen
in het noorden van het eiland, diep in de dichte wouden. Het complex telde elf gebouwen en een theater,
waarvan een groot deel werd gebouwd in de hellenistische tijd. Uit die periode stamt ook het beroemde
beeld van de godin van de overwinning, Nikè, dat oorspronkelijk ten zuiden van het theater stond. Het staat
tegenwoordig in het Louvre in Parijs.
Aristoteles nam de jonge Alexander de Grote mee naar Samothrake en beiden zijn daar ingewijd in de
eerste graad. Wat dat voor Alexander beduidde is moeilijk te zeggen, maar voor Aristoteles had het grote
betekenis. Rudolf Steiner legt een verband tussen de tien categorieën van Aristoteles en de geheimen van
Samothrake. De tien categorieën zijn oergedachten die de ingewijde kon lezen in de wereldether, maar die
in onze tijd vaak verkeerd zijn begrepen. Dat zou met name zijn veroorzaakt door het feit dat veel van het
esoterische werk van Aristoteles verloren is geraakt. Ita Wegman, naaste medewerkster van Rudolf Steiner,
schreef daarover: ‘Aristoteles, die de geheimen van de oude mysteriën kende, heeft in zijn geschriften
weliswaar veel uit de mysterieleer meegedeeld, maar hij deed dat in een vorm die in gedachten samenvatte
wat vroeger geschouwd kon worden. Daardoor was hij de eerste denker van het avondland. Aristoteles is
tot die verandering gekomen, die maatgevend werd voor de cultuur van het avondland, door een ervaring
die hij opdeed op het eiland Samothrake.’
20. Rudolf Steiner verklaarde dat een omvorming van deze drie goden voor onze tijd zichtbaar is gemaakt in de
beeldengroep van de mensheidsrepresentant in het Goetheanum in Dornach. Axieros is de mensheidsrepresentant,
Axiokersos en Axiokersa zijn respectievelijk Ahriman en Lucifer.
19
Ephese, Eleusis en Samothrake vormden als het ware een occulte driehoek in het Egeïsche gebied. De
Logosmysteriën van Ephese, de Kabiren van Samothrake en de Demeter- Persephone-mysteriën van Eleusis
hoorden bij elkaar, hoewel zij door grote afstanden gescheiden waren. Op geestelijk niveau vulden zij elkaar
aan en vormden een geheel.
De functie van de orakelplaatsen in Griekenland
Naast de bovengenoemde inwijdingsplaatsen zijn uit de Griekse wereld vooral de orakels bekend als
plaatsen, waar men om raad naartoe ging. Er waren talrijke orakels in Griekenland, maar het oudste was dat
van Zeus in Dodona. De mythe zegt dat in de oudheid twee zwarte duiven uit het Egyptische Thebe zijn
weggevlogen: één naar het Libische Ammonheiligdom in Siwa en één naar Dodona. Beiden streken neer in
een eikenboom die zij tot orakel van Zeus verklaarden. In Dodona luisterden de priesteressen naar het gekoer van duiven of het ruisen van de eikenbladeren om voorspellingen te doen.
In Patrai was een orakel gewijd aan Demeter, dat speciaal voor zieken bestemd was. De priesteressen van
Demeter orakelden door een spiegel neer te laten in een bron. In Pharai was ook een ziekenorakel, gewijd
aan Hermes. In ruil voor een munt ontving men daar zijn orakel in de vorm van de eerste woorden die men
hoorde bij het verlaten van de markt. Zo waren er orakels gewijd aan Hera, Asklepios, Herakles en Gaia.
Deze orakelplaatsen waren geen inwijdingsplaatsen, want inwijdingen werden er niet uitgevoerd.
Orakelplaatsen waren iets typisch Grieks en kunnen voor ons een aanwijzing zijn voor de ontwikkeling van
de verstands-gemoedsziel. Het grote aantal orakels en het vertrouwen dat men er in stelde, kan ons
verwonderen, maar voor de Grieken waren zij een bron van vertrouwelijke informatie voor de toekomst.
Wanneer men voor een belangrijke beslissing stond, of dat nu op privégebied of van algemeen belang was,
dan raadpleegde men een orakel over de aard van de beslissing en het tijdstip waarop die moest worden
genomen. Het verschijnsel van de orakels is typerend omdat het laat zien dat de mens wel vragen kon
formuleren bij opduikende problemen, maar nog niet zelfstandig een oplossing kon vinden. Om zeker te zijn,
had men orakels nodig, die het denken op gang hielpen.
Aan de wijze waarop de orakels functioneerden in het oude Griekenland kan men aflezen hoe het
zelfstandige denkvermogen zich langzaam verspreidde over de gehele gecultiveerde wereld. Aanvankelijk
kon het orakel alleen worden geraadpleegd op de feestdag van de god van het orakel, dus maar één keer
per jaar. In Delphi was dat op de zevende dag van de maand Bysios, de geboortedag van Apollo (februari maart).
Daarna volgde een tijd dat het maandelijks mogelijk was, in Delphi op elke zevende dag van de maand.
Door het grote aantal raadzoekenden werd het later zelfs elke dag mogelijk het orakel te raadplegen. Er
waren echter ook verboden dagen, waarop geen orakel werd gegeven. We weten dat onder andere door
een opmerking van Plutarchus21, zelf priester in Delphi, in zijn beschrijving van het leven van Alexander de
Grote:
‘Aangezien hij (Alexander) de godheid wilde raadplegen over de veldtocht, begaf hij zich naar Delphi. Nu
was dit juist tijdens de verboden dagen, waarop geen orakels gegeven mogen worden. Eerst zond hij
iemand met een bevel naar de orakelpriesteres. En toen zij weigerde en zich op de wet beriep, ging hij zelf
naar het heiligdom en wilde haar met geweld naar de tempel sleuren, waarop zij, omdat zij door zijn
vasthoudendheid als het ware overmeesterd was, uitriep: “Jongen, je bent onoverwinnelijk!” Toen
Alexander dat hoorde, zei hij dat hij verder geen godspraak nodig had: zij had hem het orakel gegeven dat
hij wenste.’
In het begin kreeg het orakel vragen voorgelegd die een heel volk aangingen. De leiders van volken en
steden kwamen toen om raad. Zo kwamen in de tijd van de wetgevers zowel Solon als Lykoergos naar Delphi
om hun vragen voor te leggen. In later tijd werden de vragen steeds persoonlijker van aard.
21. Plutarchus (47-120) afkomstig uit Chaironeia. Grieks schrijver, ereburger van Athene en hoog ambtenaar in dienst
van de Romeinse keizers Hadrianus en Trajanus. Hij schreef een grote reeks geschriften waarvan de vergelijkende
levensbeschrijvingen van Griekse en Romeinse grootheden de bekendste zijn. Van hem stamt de vraag: ‘Wat was er
eerder: de kip of het ei?’
20
Delphi, de navel van de wereld
Het belangrijkste en meest geraadpleegde orakel was dat van Delphi, dat gewijd was aan de god Apollo.
Delphi was voor de Grieken het centrum van de wereld. Volgens de overleveringen liet Zeus twee adelaars
uitvliegen vanaf de uiteinden van de aarde. De plaats waar zij samenkwamen zou het midden van de wereld
vormen, het werd Delphi.
Op de plaats waar de verdovende dampen uit de aarde kwamen, werd de omphalos bewaard: de navel
van de wereld. De omphalos was een konische steen die in een netachtig omhulsel werd bewaard.22
Anaximandros van Milete tekende in de zesde eeuw als eerste een kaart van de Griekse wereld. In zijn ogen
was de aarde een platte schijf die draaide om een vast middelpunt. Dat middelpunt was volgens hem Delphi
en de omphalos het exacte draaipunt. Of die theorieën juist waren in objectieve zin deed niets af aan het
feit dat Delphi het belangrijkste heiligdom werd in de Griekse wereld. De gunstige geografische ligging kan
dat niet alleen verklaren. Delos, het geboorte-eiland van de god, lag ook gunstig maar kon de roem van
Delphi nooit evenaren. Delphi had in ieder geval één duidelijk voordeel: de schoonheid van haar landschap.
Schoonheid, in al haar vormen, werd door de Grieken altijd gezien als een uiting van het goddelijke. De
werkelijke oorzaak van Delphi’s roem lag echter in de bedwelmende dampen die er uit de aarde opstegen23
en de waarde van de orakels die die dampen opleverden. Delphi was een uniek orakel in de Griekse wereld
doordat er een aantal heilige voorwerpen werd bewaard. De meeste orakelplaatsen hadden één heilig
voorwerp: Dodona had een heilige boom, Helenos een heilige steen, anderen een heilige bron. Delphi had
een heilige steen, een heilige boom,24 een heilige bron, een heilige drievoet, het graf van Dionysos en
bedwelmende dampen. Het totaal van deze heilige voorwerpen verleende het orakel zijn onvergelijkbare
aanzien.
Het heiligdom van Delphi werd namens de omwonende stadstaten bestuurd door een raad: de
amphiktionie. Elk van de 12 stadstaten stuurde twee vertegenwoordigers, zodat de raad uit 24 leden
bestond. Dat het nu net 12 stadstaten waren en 24 raadsleden lijkt niet geheel toevallig. De priesters van
Delphi hielden zich intensief bezig met de studie van de omloop van zon en maan. Zij waren het ook die de
Griekse kalender opstelden. Deze vormde een combinatie van een zon- en maankalender. De Grieken
kenden een achtjarige periode, waarin vijf jaren twaalf en drie jaren dertien maanden hadden. Op die manier
bleef de telling met maanmaanden toch in evenwicht met het zonnejaar. De zevende dag van elke maand
was gewijd aan Apollo. In de tijd dat het orakel één keer per maand kon worden geraadpleegd, gebeurde
dat op die dag.
De ontwikkeling van het denken hangt ten nauwste samen met het orakel van Apollo. Delphi was het
centrum vanwaaruit het denken zich over de Griekse wereld verspreidde. Daarbij bediende het orakel zich
van spreuken die vaak een dubbelzinnig antwoord vormden op een gestelde vraag. Om die reden werd de
god ook wel Apollo Loxias, de donkere orakelspreuken gevende, genoemd. Een goed voorbeeld van zo’n
donkere orakelspreuk is die welke de inwoners van Delos kregen. Zij wilden hun interne conflicten
beëindigen en vroegen Apollo om raad. De pythia gaf hen de opdracht het volume van hun Apollo-altaar te
verdubbelen. De bewoners van Delos bemerkten echter dat dat niet zo eenvoudig was als het leek. Zij
wendden zich tot Plato om hulp bij dit schijnbaar mathematische probleem. Plato zei:
‘Het belangrijkste is niet de oplossing te vinden, maar er naar te zoeken. Want de mens beheerst zijn lage
drift van het egoïsme des te beter, naarmate hij zijn geest inspant om een hogere, het eigenbelang overstijgende, opgave uit te voeren.’25
22. In het museum van Delphi staat een stenen kopie van de omphalos.
23. Zelfs bij de meest nauwkeurige onderzoekingen van de bodem onder de tempel van Apollo is geen spoor gevonden
van een scheur of een onderaardse ruimte die door antieke auteurs vaak wordt genoemd. Het adyton, het heiligste, van
de tempel is ook volledig verdwenen en kan door archeologen niet worden gereconstrueerd.
24. De heilige laurierboom groeide in de tempel en ontving zijn licht door een gat in het dak van de tempel. De boom
groeide in het adyton, een verlaagd gedeelte achter in de tempel waar de pythia zat. Naast de boom was het graf van
Dionysos en daar stond ook het gouden beeld van Apollo.
25. Het Delosverhaal is te vinden in Delphi van G. Roux, Hermer Verlag, München
21
Apollo gaf geen antwoorden maar aanwijzingen, die op eigen denkkracht moesten worden ontcijferd.
Herakleitos, de man van de beroemde uitspraak: panta rei (alles stroomt), zei:
‘De heer van het orakel van Delphi, verheldert niet en verbergt niets, maar hij geeft een teken.’
Uit dit voorbeeld, maar ook uit vele anderen, blijkt, dat de Grieken de vooruitgang die zij boekten, op
moreel en intellectueel gebied steeds opnieuw toeschreven aan Apollo. Maar Apollo gaf niet alleen
antwoorden aan de Grieken. Het ontwakende denkleven was een mensheidsimpuls en niet enkel een
Griekse aangelegenheid. Daarom stond zijn orakel open voor iedereen: Grieken, Lydiërs, Phrygiërs en
Romeinen.
Apollo, de zoon van Zeus, was de grote inspirator van Delphi en daarmee van de Griekse
cultuurontwikkeling. Hij heeft een aantal kwaliteiten: zo is hij de hemelse boogschutter, wiens pijlen dood
en verderf zaaien in de vorm van ziekten als de pest. Zo wordt hij bijvoorbeeld beschreven in de Ilias:
‘Foebos Apollo daalde toen langs de Olympische toppen verbolgen van hart af, Rondom zijn schouders hing
boog en tweezijds gedekselde koker,
waar, naar des grimmigen tred de pijlen luid in rinkelden.
Zo als de nacht komt, kwam hij en zette zich ver van de schepen.
Toen verschoot hij zijn pijlen. Vanaf zijn zilveren boog klonk vreeslijke klank.
Het eerst treft hij muildieren, dan snelle honden,
daarna met scherpe spitspuntige pijl henzelve beschietend,
trof hij, en altijd brandden de talloze vuren der doden.’26
Apollo is echter ook de genezingbrengende, Apollo Paian. Van hem gingen de genezende werkingen der
natuur uit. Apollo leerde zijn genezende kunst aan zijn zoon Asklepios die de prinses Koronis hem had
geschonken, en zo werd deze de grote geneesheer, die zelfs doden weer tot leven kon wekken. De genezende staf van Asklepios is omwikkeld met een slang als teken van zijn onsterfelijkheid. Asklepios werd
vereerd in Epidauros, waar de zieken naar toe kwamen om te vragen om genezing. Apollo werd als arts en
tegelijk als profeet vereerd onder de naam Apollo Iatromantis.
Apollo is ook de lichtbrengende heiland, die de draak doodde welke het heiligdom van Gaia beschermde.
De mythe vertelt dat Leto, de moeder van Apollo en Artemis, zwanger was van deze tweeling en achtervolgd
werd door de draak Python. Zij vluchtte naar het eiland Delos, waar zij de tweeling ter wereld bracht. De
godin Themis, de jonkvrouw met de weegschaal, beschermde de kinderen en gaf hen beide pijl en boog om
zich te verweren tegen de draak. Python spoorde Leto en de kinderen op en achtervolgde hen tot de berg
Parnassos. Python was de bewaker van het orakel van moeder aarde (Gaia) in Delphi. Daar werd hij door
een pijl van Apollo geraakt. Python viel in een kloof en loste in giftige dampen op, die werden ingeademd
door Pythia, een jong meisje, dat daarmee de gave van de helderziendheid kreeg en sindsdien als sybille het
orakel in Delphi diende. Apollo nam het orakel van Gaia over.
De strijd van Apollo tegen de draak symboliseert de overwinning van het goede over het kwade. Apollo
vertoont na die overwinning zelf een verandering. Van de ruwe godheid die giftige pijlen afschiet en zo dood
en verderf zaait, wordt hij tot de god die met de kracht van de geest het blinde geweld van de aardekrachten
overwint. Hij is het die in de mens de vonk van het denken ontsteekt, die de Griekse cultuur nodig heeft om
tot bloei te komen.
Apollo inspireerde de schone kunsten en wetenschappen, waarin hij werd bijgestaan door negen
dochters van Zeus: de muzen. Elk van hen bezielde één van de kunsten. Het zijn:
Kleio, de roemende, de geschiedenis,
Euterpe, de verblijdende, de lyrische poëzie,
Thaleia, de bloeiende, het blijspel,
Melpomene, de zingende, het treurspel,
Terpsichore, de danslustige, de dans,
Erato, de lieflijke, het minnedichten,
Polyhymnia, de hymenrijke, de hymnen,
26. Fragment uit de vertaling van A W. Timmerman.
22
Oerania, de hemelse, de sterrenkunde,
Kalliope, de schoonstemmige, de epische poëzie.
Daarnaast hielp Mnemosyne, het geheugen, hem bij zijn werk.
De musische kunsten waren dus gewijd aan Apollo. In het bijzonder werden de zangers en lierspelers door
hem geïnspireerd. Voor Sokrates was de hoogste musische kunst echter de filosofie.
Apollo was de grote zonnegod, de hoogste beheerser van de zonnekracht. Daarom was zijn naam ook
Phoibos Apollo: de stralende, de reine, de heldere. Met phoibos werd ook het licht van de zon aangeduid.
De reinigende werking van Apollo kwam tot uiting in zijn functie als de god die steden reinigt na een epidemie of plaag. Hij was de beschermer van de geordende samenleving en zo functioneerde zijn heiligdom dan
ook in de tijd van de grote kolonisaties en de tijd van de wetgevers. Delphi werd altijd geraadpleegd door
steden die een kolonie wilden stichten. De priesters van Apollo gaven aan waar nieuwe steden gesticht
moesten worden en welke gebruiken en cultusdiensten men in moest richten. Zo verspreidde zich de
wijsheid van Apollo over een steeds groter gebied. Bij opgravingen in het dal van de Oxus (Afghanistan) werd
een stèle gevonden met de zeven spreuken van Delphi erop. Tot zover reikte het licht van Apollo!
De zonnegod Helios was een dienaar van Apollo en bestuurde namens hem de zonnewagen. Die beide
aspecten van Apollo, zonnegod en beschermer van de musische kunst komen tot uiting in het volgende
gedicht:
Apollo, lichtgod, luchtig slaand de luite,
Ben ik wiens gaaf het gouden zonlicht is;
Goudlokkig elke morgen treed ik buiten
Der zwarte nacht deinzende droefenis;
Op mijn komst ontwaakt alle geluid en
Alle kleur uit stille duisternis,
En alles, wat er spreekt en roept en fluit en
Stom leeft, ontwaakt in één verrijzenis.
En mijn luit is het héélal; al de tonen,
Die ik ’t ontwek, het leven dat ‘s nachts blijft
Stilliggend leven; van der goden schone
Gaven is geen, dan die door mij beklijft
Voor het uitvoeren van de priesterlijke taken in zijn heiligdom koos Apollo zelf mensen uit Kreta. Het verhaal
is dat hij hen waarnam terwijl ze op hun schip onderweg waren. Hij sprong als dolfijn27 aan boord van hun
schip en dwong hen naar de Peloponnesos te varen. Daar verscheen hij weer aan hen, nu als jongeman en
sprak hen toe:
‘Vreemdelingen die in de omgeving van het bosrijke Knossos woonden, hier zullen jullie de
bewakers zijn van mijn rijke tempel, die bewonderd wordt door talloze mensen. Ik ben een
zoon van Zeus, ik beroem me erop Apollo te zijn! Jullie zullen de plannen van de
onsterfelijke goden kennen en door de wil van de goden worden jullie geëerd, zolang er
dagen zijn.
Omdat ik in het begin in de nevelige zee als een dolfijn op jullie snelvarende schip
gesprongen ben, moeten jullie me ‘Delfinios’ noemen in jullie gebeden. Het altaar zelf, dat
jullie op zullen richten, zal ‘Delfisch’ heten en altijd bewonderd worden ’28
Zo werden de Kretenzers de priesters, hosioi, van Apollo te Delphi. Hun hoofdopgave bestond uit het
voorgaan bij de vele feesten en vieringen die jaarlijks werden gehouden. Zij hielden de liturgische diensten
27. De dolfijn was op Kreta de beschermgod van de scheepvaart.
28. Fragment van een hymne van Homeros.
23
en waakten over het heiligdom. Dagelijks verrichtten zij de rituelen behorend bij de cultusdienst en hielden
toezicht over de offerdienst. Dat laatste was cruciaal want zonder een correct gebracht offer kon het orakel
niet worden bevraagd. Er waren vijf hosioi, die voor het leven werden benoemd. Zij golden als de
nakomelingen van Deukalion, de Noach in de Griekse mythologie. Deukalion en zijn vrouw Pyrrha zouden
als enige mensen gered zijn van de zondvloed die Zeus over de wereld liet gaan. Deukalion, de zoon van
Prometheus, was vooraf gewaarschuwd en had een schip gebouwd waarmee hij en zijn vrouw zich het leven
redden. Het schip liep toen het water zakte op de rotsen van de Parnassos. Deukalion en Pyrrha waren de
stamvader en -moeder van een nieuw mensengeslacht. Zij stichtten eerst de stad Lykoreia en later
verhuisden zij naar Delphi.29 De nakomelingen van Deukalion behoorden in Delphi tot de oudste en
adellijkste families.
De priesters waren niet degenen die de orakels van Apollo doorgaven. De pythia was het eigenlijke
instrument waarvan Apollo zich bediende. Haar functie was ontstaan door de vondst van de aardscheur
waaruit giftige en bedwelmende dampen opstegen. Diodorus30 vertelt daarover een boeiende legende:
‘Geiten hebben de orakelplaats ooit ontdekt. Daarom genieten zij nu nog steeds de voorkeur als offerdier
in Delphi. De ontdekking ging zo in zijn werk: op de plaats waar tegenwoordig het adyton van het heiligdom
gelegen is, was vroeger een gat in de grond. Geiten weidden op het land aldaar, want Delphi was toen nog
onbewoond. Steeds als een dier het gat naderde en zich erover heen boog, begon het vreemd te springen
en rare geluiden uit te stoten. De herder verbaasde zich daarover en ging eens kijken. Hij voelde dezelfde
verandering als de geiten. Zij gedroegen zich alsof ze bezeten waren, de man echter begon de toekomst te
voorspellen. Toen de mensen daarvan hoorden kwamen ze nieuwsgierig kijken en wilden dezelfde ervaring
opdoen. En ieder die het gat naderde raakte in een toestand van bezetenheid. Om die reden werd het orakel
vereerd en als profetisch heiligdom van de aarde aangezien. Een tijdlang gaven de mensen elkaar orakels,
maar toen een aantal in bezeten toestand in het gat sprongen en wegzonken, benoemden de bewoners ter
vermijding van alle gevaar één enkele vrouw die voor allen moest orakelen.’
Zo ontstond de functie die in eerste instantie door een jonge maagd werd vervuld. Echekrates, een
Thessaliër, zou de jonge pythia echter hebben verkracht. Na die schanddaad benoemden de bewoners alleen
nog maar vrouwen van boven de vijftig in die functie. Maar als herinnering aan de eerste pythia kleedden
de vrouwen zich altijd als jonge maagden.
De pythia moest in een droomtoestand verkeren die teweeg werd gebracht door het kauwen op
laurierbladeren en door op een drievoet te zitten boven de spleet in de aarde waaruit de giftige
zwaveldampen opstegen. Wat de Pythia zei, was door de roes waarin ze verkeerde niet te verstaan, alleen
de priesters konden de woorden van het orakel uitleggen en vertalen. De pythia zelf, dat wordt ook duidelijk
uit het verhaal van Diodorus, was geen priesteres of ingewijde, het kon een willekeurige vrouw zijn. De
pythia was werkelijk het instrument waarvan de god zich bediende. Zij begreep zelf niet wat de antwoorden
betekenden die zij uitsprak. Het kenmerkende van die antwoorden was dat ze zelden eenduidig en glashelder waren. Het orakel sprak in raadsels en de opgave was de raadselachtige raadgeving zelf, door na te
denken, te verklaren. Daarmee zette Delphi het denken bij velen in beweging. Verderop in dit boek zal een
aantal voorbeelden de opbouw van deze orakelspreuken illustreren.
Apollo bracht orde en beschaving in de wereld en daartoe droegen twee spreuken uit Delphi in het
bijzonder bij: Ken u zelve en Niets in overdaad. Er waren in totaal zeven wijze uitspraken, die werden toegeschreven aan de zeven wijze mannen van Delphi. Hun wijsheden waren in platen gegraveerd, die bij de
tempel stonden. Opvallend is dat hier weer het getal zeven opduikt, het getal van Apollo. Waarschijnlijk
heeft dit te maken met het feit dat hij als zonnegod een relatie had met de zeven planeten.
Naaste deze zeven spreuken was er bij de ingang van de tempel een geheimzinnige wijgave op een plaat
gegraveerd: de E (epsilon) van Delphi. Het teken epsilon van Delphi. Wie het had gewijd en wat het
betekende was al in de oudheid een raadsel. Volgens Plutarchus, die twintig jaar in Delphi diende, betekende
het ‘jij bent’. Andere filosofen maakten er zelfs van: ‘Jij bent het ene’. Daarmee benaderde Apollo wel heel
dicht de oudtestamentische god Jehova, die van zichzelf zei: ‘Ik ben’.
29. Later kreeg Pyrrha een zoon die ze Hellen noemden. Hij werd de stamvader van de Hellenen.
30. Diodorus Siculus schreef ten tijde van Caesar en Augustus een wereldgeschiedenis in het Grieks.
24
Apollo was ook een godheid bij de Hyperboreeërs (de mannen van boven de noordenwind), waarmee
wellicht de Britten werden aangeduid. Apollo verbleef drie maanden per jaar gedurende de winter in
Hyperborea, zijn heiligdom in Delphi werd dan overgenomen door Dionysos.
Op Delos, het belangrijkste eiland van het Ionische Griekenland, werden de Delische spelen gehouden.
Delos had ook een Apollo-cultus, het was tenslotte zijn geboorteplaats. Bij de Delische cultus ter ere van
Apollo werden ezels geofferd, wat overeenkomt met de offers die werden gebracht ter ere van Horus in
Egypte. De Delische Apollo is daardoor een soort Griekse Horus.
Delphi was behalve een orakelplaats ook een plek waar, zoals in Olympia, spelen werden gehouden, de
zogenaamde pythische spelen, met dit verschil dat in Delphi ook dichters en musici tegen elkaar in het
strijdperk traden. De pythische spelen werden eveneens om de vier jaar gehouden en wel in het derde jaar
na de Olympische. De winnaars kregen een laurierkrans en het recht hun standbeeld op het terrein van het
heiligdom op te stellen.
Het was tevens een ontmoetingsplaats voor filosofen en wijzen, die er hun symposia hielden. Delphi was
daarmee in de ruimste zin een cultuurcentrum voor de Griekssprekende wereld. Uit Delphi is geen enkele
wijze, dichter of filosoof afkomstig, maar het was wel een machtige spiegel van de ontwikkelingen in
Griekenland. Delphi werd beroemd in de tijd dat steden, wetgevers en heersers om raad kwamen vragen.
Kroesos schonk het heiligdom enorme schatten en hij was niet de enige. Elke stad schonk iets aan het
heiligdom na het behalen van een overwinning. Zo werd Delphi een soort overzichtsplaats van historische
gebeurtenissen in de Griekse geschiedenis. De stad maakte zijn grootste bloei door toen de stadstaten hun
hoogtepunt beleefden. In de hellenistische tijd werd Delphi overstroomd door individuele vragenstellers
met hun persoonlijke dillema’s. Vanaf die tijd verloor het heiligdom zijn luister en rijkdom. Apollo, de
zonnegod en Asklepios, de genezer, werden opgevolgd door een god die beide was: Christus.
25
3. Het oude Griekenland
De tijd van de kolonisaties
De eerste fase van de klassieke tijd noemt men wel de geometrische fase, of de Homerische tijd.
‘Geometrisch’ naar het aardewerk uit die periode, met zijn geometrische versiering. Tussen 800 en 500
vonden de grote kolonisaties van het Middellandse Zeegebied door de Grieken plaats. Voor het eerst
kwamen weer geschreven overleveringen voor. Homeros, de gegijzelde, dichtte ergens in een KleinAziatische Griekse kolonie de Ilias en de Odyssee. Voor het eerst traden concrete personen uit de schaduwen
van de tijd tevoorschijn. De scheppende persoonlijkheid werd bij naam bekend! Bleef Homeros nog een
tamelijk onzichtbare figuur achter zijn werk, zijn jongere tijdgenoot Hesiodos, schreef een dichtwerk waarin
hij zijn eigen zielenleven voor de lezer blootlegde. Werken en dagen, gaat over de landbouw, maar ook over
Hesiodos, die landbouwer was. Hij schildert ons in dit leerdicht het harde leven van de kleine boer in het
oude Griekenland.
Dat lot was weinig benijdenswaardig want de boer moest hard ploeteren op zijn lapje karige grond. Het
bezit van grond maakte hem echter wel tot burger, waarmee hij het recht verwierf wapens te dragen. Want
de boeren dienden in het stille seizoen als infanterist in het leger van de koning. Dit is dan ook de reden
waarom in de oogsttijd geen slag werd geleverd.
Als een boer een zekere maatschappelijke status wilde bereiken dan moest hij minimaal een bepaalde
oppervlakte land bezitten: een kleros. Een rijke boer bezat meerdere eenheden: een plykleros. Een kleros
was ongeveer 30 hectare groot. Het bezit van land en de daarbij behorende maatschappelijke status leidde
tot een concentratie van het grondbezit. Een grote bezitsloze klasse was het resultaat, met het ontstaan van
de daarbij behorende sociale crises. Dit leidde op grote schaal tot emigratie van de bezitlozen, op zoek naar
land en geluk. Griekse kolonisten zwermden uit over heel het Middellandse Zeegebied, van de Zwarte Zee
tot Spanje. Nu waren grondgebrek en overbevolking niet de enige redenen tot deze vorm van kolonisatie.
Ondernemingszin, rivaliteit tussen leiders, ballingschap en zucht naar avontuur, waren net zo goed
drijfveren.
Met veel succes stichtten de Griekse kolonisten steden in het hele kustgebied van de Middellandse Zee, Zuid-Italië werd zelfs Megas Hellas genoemd -, in Sicilië en langs de Zwarte Zee, waar het graan vandaan
kwam om de Griekse moedersteden te voeden. De kolonisten verrijkten de Griekse stadstaten, die met deze
nieuw verworven rijkdom hun positie verbeterden.
Bij de kolonisaties speelde het orakel van Delphi een belangrijke rol. Een voorbeeld daarvan was de
uittocht van Spartaanse parthenoi, de vaderloos geboren kinderen. Zij raadpleegden het orakel voordat zij
onder leiding van Taras vertrokken uit hun vaderstad. Het orakel gaf hen de raad een nieuwe stad te stichten
waar het uit heldere hemel zou regenen. Lange tijd voeren zij richtingloos rond tot zij, moedeloos geworden,
ergens aan land gingen. Taras’ vrouw, Aethra (hemel), huilde bittere tranen vanwege hun ongeluk. Daarop
begreep Taras het orakel: de tranen van Aethra waren de regendruppels bij heldere hemel! Op de plaats
waar ze aan land waren gegaan stichtte Taras een stad, het latere Tarente.
In de achtste en zevende eeuw ontstond voor het eerst de polis of stadstaat, zoals we die uit het klassieke
Griekenland kennen. Er zijn er enkele honderden geweest. Elke stadstaat beschikte over een klein
grondgebied. Kreta bijvoorbeeld bestond uit een honderdtal aparte staatjes. Athene en Sparta,
respectievelijk 2.500 en 8.400 km2 groot, waren de grootste stadstaten. Cyrene in Libië en Syracuse op Sicilië
waren weliswaar machtige steden maar ze bezaten nimmer zoveel land als Athene en Sparta. Het grote
aantal en de kleine omvang van de stadstaten leidde tot allerlei wisselende en bondgenootschappen Er was
sprake van een grote politieke verbrokkeling. De taal, de godsdienst, Homeros en een zeker eenheidsbesef
maakten de Grieken tot één volk. De verschillende spelen,, die sedert 776 werden gehouden zijn een uiting
van dit eenheidsgevoel. Toch waren oorlogen en twisten schering en inslag. Het plaatsgebonden
patriottisme verergerde deze conflicten en hield ze in stand.
Deze situatie deed de vraag naar soldaten en betere bewapening ontstaan, en bevorderde de
oorlogstactiek. Met name Sparta en Argos ontleenden hun macht aan hun militaire apparaat. De
oorlogshandelingen veranderden van aard: de zwaarbewapende krijgers op hun strijdwagens en de
26
aristocraten die de strijd tot dan toe beslisten, maakten plaats voor de gesloten formatie of falanx van de
zware infanterie. Met zijn grote ronde schild, helm, pantser en lange essenhouten lans, vormde de hopliet
met vele soldaten een gesloten en geduchte massa, waartegen de afzonderlijke strijders in hun wagens
weinig konden uitrichten. Elk leger had al snel zo'n hoofdmacht van infanteristen nodig voor de strijd tegen
de concurrentie.
De hoplieten werden gerekruteerd uit de groep van middelgrote en kleine landeigenaren: rijk genoeg om
een wapenuitrusting te betalen, te arm voor een strijdwagen. Ze werden onmisbaar in de oorlog en
veroverden op basis van die nieuwe machtspositie ook politieke zeggenschap. De macht van de aristocratie,
de grootgrondbezitters, werd daardoor kleiner. Vaak werd het conflict tussen deze bevolkingsgroepen
beslecht door het benoemen van een man met verreikende bevoegdheden. Meestal was dat een
vreemdeling met grote faam en wijsheid, van wie men onpartijdigheid kon verwachten. Deze
‘scheidsrechter’ stelde veelal wetten op om twisten te voorkomen of op te lossen. Het archaïsche
Griekenland van de zevende eeuw wordt daarom wel de eeuw van de wetgevers genoemd. Zo stelde Drakon
tussen 625 en 620 zijn wetten op voor Athene. Hij werd rond 594 opgevolgd door Solon.
De tijd van de wetgevers: Solon
De Atheense wetgever Solon was in de Griekse wereld bekend door zijn dichtwerken, die nu grotendeels
vergeten zijn. Op aanraden van het orakel van Delphi vroegen de Atheners hem om rechtvaardige wetten
op te stellen. Solon zelf kreeg de opdracht van Apollo om zich ‘in het midden van het schip te zetten en het
roer in handen te nemen’.
Solon had als handelaar uit een adellijk Atheens geslacht de wereld leren kennen en zich op basis van zijn
ervaringen eigen gedachten over een rechtvaardige samenleving gevormd die hij hoofdzakelijk in de vorm
van gedichten formuleerde. Een van zijn elegieën, Aan de Atheners, luidt:
Onze stad zal nooit door de wil van Zeus ondergaan,
noch door die van andere onsterfelijken.
Pallas Athene zelf, de dochter van machtige Zeus,
houdt haar wakende hand over haar.
Maar uit liefde voor geld zijn onverstandige mannen
bereidt de dood van deze machtige stad te bezegelen.
Onrecht is hun leidend motief. Toch zullen zij nu
pijnen en leed moeten dulden om hun boosaardig gedrag.
Want zij kennen geen grenzen in het jagen naar geld en bezit,
noch kunnen zij rustig hun maaltijd genieten.
Rijkdom streven zij na, achten op wet noch op recht.
Schuwen ook niet van de staat of de tempel
achteloos te roven en stelen, wat ze maar kunnen.
Dikes' heilige recht bekommert de roekelozen niet.
zwijgend echter weet zij van al wat gebeurd is.
Om te gegevener tijd wrekend ter plaatse te zijn.
Onontkoombaar komt het onheil over de steden,
dat hen in nood en in knechtschap brengt,
wanneer de interne twist en de slapende burgeroorlog ontwaakt.
En op het hoogtepunt talloze levens uitwist.
Spoedig zal de stad, die ons allen zo lief is,
door vijanden vernietigd worden,
door geheim verraad, dat verraders zo na staat,
Zulk onheil verheft zich onder het volk.
27
De bezitlozen komen als slaaf in vreemde gebieden,
snode om geld verkocht en in smadelijke ketens geslagen.
Zo dringt het ongeluk in de huizen van iedere burger.
De deuren van het hof hinderen niet,
want het springt over hekken overal binnen,
zelfs als men zich angstig in hoeken verbergt.
Dat waarschuwend te melden dringt mij het hart,
want groot onheil brengt slechte wetten de stad.
Zedelijke ordening echter maakt alles edel en rein,
legt de bozen tegelijk teugelende ketenen aan.
Het ruwe wordt glad, hebzucht en hoogmoed gedempt.
Voordat het onheil kan groeien, zal het
als kiem reeds worden gesmoord,
wat scheef is, zal recht worden gebogen,
twist en overmoed worden in banen geleid,
toorn en haat zullen worden beëindigd.
Heerst zij in het leven, is er niets wat niet gezond is en wijs.
Aristoteles schreef over hem in zijn geschrift over het staatswezen: ‘In Solon vond het volk voor het eerst
een vertegenwoordiger van hun belangen.’ Hij nam zijn werkzaamheden als wetgever op in 594 en was met
zijn idee dat iedere burger deel moest kunnen nemen aan het openbare leven en het staatsleven zijn
medeburgers ver vooruit. Hij maakte een einde aan de oligarchie en werd zo de bevrijder van de gewone
man. In zijn gedichten gaf hij zich rekenschap van deze daad:
Getuige moge zijn, voor de rechterstoel der tijd,
de grote donkere moeder aarde, die ik eens
van menige grenssteen, die zij steunend droeg, bevrijdde.
In ketenen lag je eens, doch vrij ben je voortaan.
Hoevelen heb ik teruggebracht naar Athene,
het goddelijke vaderland?
Dezen, die door recht, de anderen, die door zuivere willekeur,
men eens in vreemde landen had verkocht, en velen,
die door nood en schuld vrijwillig waren weggevlucht.
zij spraken al hun eigen taal niet meer, zo lang al
dwaalden zij verloren rond.
Ja, zelfs in eigen land gingen Atheners gebukt
onder het knechtschap van zo harde heren.
Hen allen heb ik vrij gemaakt, ik voerde uit
door volmacht mij gegeven, wat recht was met geweld.
En heb zo voleindigd door die daad, wat eens ikzelf beloofde.
Wetten schreef ik toen voor goeden en voor kwaden,
gerechte wetten voor een ieder gevend.
De meest revolutionaire daad van Solon was het kwijtschelden van de schulden waardoor zovelen in slavernij
terecht waren gekomen. Schuldslavernij, het meest acute probleem, bleef in veel andere steden nog lang
bestaan, toen het in Athene niet meer voorkwam. De sociale revolutie van Solon bleef echter niet beperkt
tot de schuldenwetgeving. Door een reeks andere maatregelen werd deze uitgebouwd, zoals door de
wetgeving op landbezit. Deze moest voorkomen dat kleine en middelgrote landeigenaren het slachtoffer
werden van grootgrondbezitters. Het bezit van grond werd aan een zeker maximum gebonden.
Waterwetgeving, grensrechten en belastingmaatregelen completeerden dit grote werk.
Ook op het gebied van de religieuze wetten werden hervormingen doorgevoerd. De aristocratie had zich
meester gemaakt van alle religieuze ambten en privileges. Zo was het volk ook op dit gebied afhankelijk van
28
de machthebbers. Zelfs aan de cultusdiensten mocht het gewone volk niet deelnemen. Solon stelde alle
diensten en functies open voor alle lagen van de bevolking en maakte zo een einde aan de almacht van de
aristocratie.
Op economisch gebied werden er ook maatregelen genomen, zoals het verbod op de uitvoer van graan,
dat honger veroorzaakte bij de armsten. Daarentegen werd de uitvoer van olie juist vrijgegeven. Met deze
maatregel werd tevens de Attische keramiekindustrie gestimuleerd, want olie werd vervoerd in keramische
kruiken. Hoewel de bevolking van Attica niet groter was dan ca. 200.000 inwoners, begreep Solon dat zij van
de productie van het eigen land niet kon leven. Hij stimuleerde daarom de handel en de handwerkindustrie,
hoewel industrie in dit verband een groot woord is.
De tijd van de tirannie
De meeste wetten, die werden uitgevaardigd hadden betrekking op eigendomsrechten van grond,
voorschriften met betrekking tot weelde, begrafenissen en rechtvaardiger rechtsnormen, die met name het
stoppen van de vendetta beoogden! De beroemde wetten van Drakon, waren zo hard en strikt dat wij
daaraan de term draconische maatregelen hebben overgehouden.
Waar het niet lukte de crisis in de maatschappelijke verhoudingen tussen de aristocratie en de verarmde
boeren op te lossen door het aanstellen van een wetgever, werd naar een radicaler middel gegrepen. De
grote groepen bezitlozen kozen dan een leidersfiguur, die veelal uit de adellijke klasse afkomstig was omdat
daar de politieke en bestuurlijke ervaring te vinden was, en steunden deze in een greep naar de macht. Zo
kwamen dictators, tiran genoemd, aan de macht. Zij moesten dan de stad uit de problemen helpen. De
belangrijkste tirannen kwamen aan de macht in Korinthe van 640 tot 560 (Kypselos), Megara rond 650 (Theagenus), Milete rond 600 (Thrasybulos), Athene van 560 tot 510 (Peisistrates) en Samos rond 522 (Polykrates).
De tiran had een persoonlijke lijfwacht van lansdragers: de doryphoroi, die voor zijn veiligheid instonden.
Zij fungeerden als strijdmacht tegen de aristocratie en bezorgden de tiran aanzien. De tirannen onteigenden
het land van de grootgrond- bezitters, herverdeelden het en willigden eisen in van de lagere burgerij. Het
grote schuldenprobleem, leidend tot een vorm van slavernij, werd opgelost, en een aantal tirannen liet grote
openbare werken aanleggen. Zo werd onder Polykrates op Samos een onderaards aquaduct aangelegd en
werd er begonnen met de bouw van een grote Zeustempel.
Tegenover vreemde staten hadden de tirannen geen duidelijk beleid, hun buitenlandse politiek was
beperkt. Ze waren gericht op binnenlandse problemen en versterkten daar vooral hun militaire macht, met
de bedoeling een dynastie te stichten. Die pogingen om het erfelijk koningschap te realiseren, liepen echter
allemaal stuk op de niet afnemende vijandschap van de van haar bezit beroofde aristocratie. De tirannie was
tussen de zevende en de vijfde eeuw een wijd verbreid verschijnsel in de Griekse wereld, maar heeft behalve
in Syracuse en in een aantal Ionische steden, nergens lang stand gehouden. Toch was er na de val van de
tirannen geen sprake van een terugkeer naar de oude status quo. De aristocratie werd in haar positie
hersteld, maar moest voortaan een voorzichtige en gematigde politiek voeren.
Het begin van de filosofie
De zesde eeuw markeert de overgang van de mythische naar de filosofische cultuur in Griekenland, ofwel
de overgang van de tijd van de gewaarwordingsziel naar die van de verstands-gemoedsziel. In de
verstandsziel worden de voorstellingen innerlijk verwerkt, komen daardoor los van de directe waarneming
zodat de mens zich bewust wordt van zijn eigen denkproces. Naarmate het denken zich emancipeert van de
waarneming en als eigen activiteit wordt beleefd, neemt het zelfbewustzijn toe.31 De ontdekking door Plato
van de idee als basis voor de ontwikkeling van een wereldbeeld en het systematische gebruik hiervan bij
Aristoteles kunnen we beschouwen als de hoogste vlucht die de Griekse filosofie heeft genomen De
31. Zie hiervoor ook de paragraaf ‘Het Michaëlstijdperk van 601 tot 247 v.Chr.’
29
oorsprong van dit vermogen tot denken lag echter niet in Athene, maar in Ionië, bij de zogenaamde Ionische
natuurfilosofen.
In dit verband kunnen we Thales van Milete noemen, die de oorsprong van alles in het waterelement zag.
Anaximenes, die alle aanvang zocht in het element lucht, Xenophanes die in het aarde-element het begin
van al het bestaande vond en Herakleitos, die het element vuur als het begin van de schepping zag.
De filosofie laat men volgens de klassieke opvatting van Aristoteles beginnen bij Thales van Milete, die in
Ionië aan de westkust van het huidige Turkije rond 640 werd geboren. Hij was een bereisd en welvarend
koopman, die in zijn vrije tijd nadacht over de diepste gronden van deze wereld. Hij was de eerste die een
mythische verklaring, namelijk dat de hele schepping van de goden stamde, niet meer als vanzelfsprekend
aannam. Hij ging op zoek naar logische verklaringen via zijn denkvermogen. Thales dacht echter niet alleen
na, hij baseerde zijn gedachtegangen ook op waarnemingen, o.a. van de sterren (hij leerde in Egypte de
basisbegrippen van de astronomie) en van de natuur. Van Thales is niet veel bekend buiten wat anecdotes
die zijn overgeleverd door Plato, maar die bieden wel een blik op zijn persoonlijkheid.
Zijn moeder vroeg hem op een dag of het geen tijd werd om een geschikte vrouw te zoeken. Thales
antwoordde dat het daar nog te vroeg voor was. Toen zijn moeder een aantal jaren later zich in wanhoop
afvroeg of hij nog voor een nieuwe generatie zou zorgen, kreeg zij als antwoord: ‘Nu is het te laat, moeder.’
Thales was ook de man die turend naar de sterren vergat op de weg te letten en in een put viel, maar ook
degene die de zonsverduistering van 28 mei 585 exact voorspelde. Hij berekende de hoogte van de piramide
in Gizeh, bedreef praktische wiskunde en hield zich bezig met magnetisme en meetkunde.
Volgens hem lag het uitgangspunt van de dingen in het water (hydoor), omdat vocht de voeding van alle
dingen is. Thales, die in het weinige wat we van hem weten, tevoorschijn komt als een tamelijk flegmatisch
mens, vond het antwoord op zijn levensvragen in het element dat het beste bij hem lijkt te passen: water.
Anaximenes zag in de lucht (aèr) de oorsprong der dingen, want alles lost daar in op. Ook onze ziel, als
levende adem, is lucht en zoals de ziel ons bijeenhoudt zo houdt lucht de kosmos bijeen. Alle materie is een
verdichtte vorm van lucht, volgens Anaximenes. De lucht is onbegrensd, alles bewegend, onzichtbaar en
onlichamelijk. Zij manifesteert zich door verdunning tot vuur (zo ontstaan de hemellichamen) en door
verdichting tot wolken, water en tenslotte aarde.
Xenophanes, die aarde als het oerelement zag, verklaarde dit door te stellen dat de aarde (gè) zich onder
onze voeten oneindig diep voortzet. Op aarde ontstaat het leven aan de bovengrens, waar lucht en water
zich mengen met het oerelement. Xenophanes was de eerste die een van de natuur afgezonderd
geestprincipe aannam: ‘een enkele god die onder goden en mensen de grootste is, noch naar lichaam noch
inzicht gelijk aan mensen. Als geheel ziet en hoort hij. Op dezelfde plaatse verblijvend bestiert hij alles met
zijn geest.’
Xenophanes deed nogal spottend over zijn tijdgenoot Pythagoras en diens opvattingen over reïncarnatie.
Hij was over het algemeen niet erg positief over zijn medemensen en klaagde veelvuldig over het feit dat
zijn kunst (filosofie en zang) niet zo hoog in aanzien stond als die van atleten.
Herakleitos tenslotte, geboren in 540, die het vuur (pyr) als oorsprong zag wordt in het filosofische
standaardwerk van Störig van de filosofie32 als volgt omschreven: ‘Eenzelvig, verachter van de grote massa
("De besten kiezen eeuwige roem boven sterfelijke dingen; de massa is verzadigd als het vee"), vijand van
de democratie, ging Herakleitos zowel in zijn leven als in zijn denken zijn eigen, tot dusver onbetreden weg.’
Hij was op zoek naar het ene ding dat alles kon verklaren en vond dat in de oorlog, die hij beschouwde als
de vader, of koning van de dingen. Uit strijd ontstaat pas harmonie tussen tegengestelde delen.
De stadstaten. Sparta, Athene en Ionië
32. H.J. Störig: De geschiedenis van de filosofie.
30
Sparta of Lakedaimon, gelegen in het centrum van de Peloponnesos, werd door Dorische stammen gesticht.
De Doriërs betraden de Peloponnesos rond 1100, de vroegste resten van Sparta stammen uit 900. De stad
was in eerste instantie niet meer dan een verzameling dorpen op de laatste uitlopers van een heuvelrij, aan
de rechterzijde van de rivier de Euratos. Aanvankelijk telden de dorpen in totaal niet meer dan 2.000
inwoners. Pas rond 800 werd Sparta een stad met een eigen wetgeving en orde. Daarin speelde de wetgever
Lykoergos, die Sparta een grote naam bezorgde, een beslissende rol. Herodotos vermeldt dat Lykoergos bij
een bezoek aan Delphi van de Pythia te horen kreeg:
O Lykoergos, gekomen in mijn welvarende tempel
Zijt gij als gunsteling van Zeus en de andere Olympische goden.
Twijfelen doe ik of ik u een god moet noemen of sterveling,
Maar ik geloof, dat gij eerder een god zijt, o Lykoergos.
Tegenwoordig beschouwen veel historici Lykoergos als een mythische figuur die als een soort zonnegod
werd vereerd in Sparta. Toch is zijn werkelijke bestaan niet onomstotelijk weerlegd. Plutarchus beschreef in
ieder geval zijn levensverhaal alsof het een historische figuur betrof. Lykoergos zou als jonge man Kreta
hebben bezocht en van daar een aantal wetten hebben overgenomen. Weliswaar was de tijd van de
Minoïsche cultuur, waarin wetgeving was ontwikkeld al lang ten einde toen Lykoergos het eiland bezocht,
maar de Doriërs en andere stammen die er woonden, hadden veel uit de vroegere periode opgenomen. Zo
zou de instelling van de ephoren, vijf ambtenaren die toezicht uitoefenden over alle anderen inclusief de
koning, van de Kretenzers afkomstig zijn.
Daarnaast beriep Lykoergos zich op Delphi als het om zijn wetgeving ging. Uit Delphi zou de instelling van
de geroesia stammen. Deze raad der ouden, bestond uit 28 of 30 leden en bewaarde het midden tussen
tirannie en democratie, door de ene keer de koningen, Sparta had er twee, en de andere keer het volk te
steunen. Bij de apella of volksvergadering vormde de geroesia het belangrijkste adviesorgaan van de
koningen en het volk. In een fragment van de dichter Tyrtaios33 wordt deze regeringsvorm toegeschreven
aan het orakel van Delphi:
Want zo met zilveren boog de vorst vertreffer Apollo
goudengelokt vanuit ’t hart van de tempel beval:
‘Heersen in de raad moeten koningen, godenbeminden,
aan wie ter harte gaat Sparta de lieflijke stad,
voorts de aanzienlijke Ouden en dan de mannen van ’t volk die
aan rechtvaardige wet gaarne geven hun stem;
en dan zeggen wat juist is en alles doen naar het recht wil
en nimmer geven een raad tegen het belang van de stad
maar aan het verzameld volk moet blijven de hoogste beslissing.’
Phoibos, de god, immers heeft ’t zo geopenbaard aan de stad.
De koningen waren als gelijken opgenomen in de geroesia, zonder enig bijzonder voorrecht. De rol van de
koningen lag vooral op militair en godsdienstig terrein en minder op het politieke vlak. Zij waren tevens
opperpriesters
Lykoergos nam nog een gedurfde maatregel op in zijn wetgeving: een algemene herverdeling van het
land. Hij haalde de Spartanen over al hun land ter beschikking van de gemeenschap te stellen, het opnieuw
te verdelen en als gelijken te leven met gelijke middelen van bestaan. Het land werd verdeeld in 6.000 gelijke
stukken waarvan elke inwoner er één van kreeg. Zo weten we dus dat rond 800 de stad 6.000 inwoners
telde. Elke kavel was zo groot dat de oogst toereikend was voor één jaar.
Aan ophoping van kapitaal en uiterlijke welstand in Sparta deed Lykoergos het volgende. Hij verklaarde
zilver- en goudgeld ongeldig en verordineerde het gebruik van ijzergeld, dat alleen in Sparta geldigheid bezat.
33. Tyrtaios leefde in de zevende eeuw. Hij werd naar Sparta gehaald om met zijn strijdliederen de oorlogsmoede
bevolking weer energie te geven. Hij slaagde glansrijk want Sparta haalde daarna een overwinning in de oorlog tegen
Messenia.
31
Deze ijzeren staafjes werden bij het smeden met azijn afgekoeld zodat ze zelfs als ijzer hun waarde verloren.
Zo verdwenen rijkdom en hebzucht uit Sparta, maar ook de handel kwijnde weg omdat niemand buiten
Sparta de ijzeren munten accepteerde. Handeldrijven werd zo een minderwaardige levenswandel waaraan
geen Spartaan zich met ere kon wijden. Om de luxe nog meer te bestrijden voerde Lykoergos het gebruik
van gemeenschappelijke maaltijden voor alle Spartaanse mannen in. Zij mochten niet thuis eten maar
moesten allemaal iets meebrengen voor de gezamenlijke maaltijd. Deze regel was zo streng dat het koning
Agis (427-399) na zijn terugkeer van een veldtocht tegen Athene niet werd toegestaan thuis te eten. Ook hij
moest buigen voor de regel en werd zelfs gestraft voor zijn hoogmoed.
Plutarchus zegt het volgende over de Spartaanse samenleving:
‘Lykoergos voedde zijn burgers zo op, dat zij niet zelfstandig wilden noch konden leven. Zij hadden zich te
vereenzelvigen met het algemeen belang. Als een klomp aan elkaar klittend rondom een bevelvoerder,
moesten zij door ijver en toewijding schier buiten zichzelf gebracht worden en helemaal opgaan in de dienst
aan hun land.’
Vanaf de achtste eeuw verspreidden de Spartanen zich over de Lakedaemonische vlakte en versloegen de
bewoners. Deze perioikoi ofwel omwonenden werden net als de heloten gedwongen voor de Spartanen het
landwerk te doen. De Spartanen hadden daardoor de vrijheid zich te wijden aan hun hoofdbezigheid:
oorlogvoeren. De vrije burgers van Sparta leefden voortdurend met de zorg om een dreigende opstand want
zij vormden een minderheid in vergelijking met de heloten en de perioikoi: de bevolking bestond voor 75%
uit 75% heloten, voor 20% uit perioikoi en slechts voor 5% uit burgers. Het aantal burgers bedroeg tijdens
de bloeitijd van de stad ca. 32.000.
Sparta wilde haar macht vestigen op de hele Peloponnesos en kwam daardoor in aanvaring met Argos en
Messenia, wat tot langdurige oorlogen leidde. Sparta kreeg echter de overhand en de bewoners van die
streken kregen de status van heloten, weinig verschillend van die van slaven. De voortdurende
opstandigheid der Messianen leidde tot een opstand der heloten rond 650 die pas na dertig jaar kon worden
neergeslagen. Messenia bleef een last voor Sparta en zeker een factor bij de vorming van de typisch
Spartaanse levenshouding en opvoeding. De Spartaanse mentaliteit spreekt duidelijk uit onderstaand vers:
Mijn rijk bezit zijn lans en zwaard
en 't huidenschild, ruig behaard:
zo ploeg ik en maai ik,
zo wordt de druif in mijn kuipen geperst,
zo ben ik heer, die het landvolk perst.
Wie niet dragen durven lans en zwaard
en 't huidenschild, ruig behaard:
zij allen buigen de knie,
zij neigen ter aard en kussen mijn voet,
zij roepen ‘Heer en koning, gegroet’.'
Om in staat te zijn elk moment te reageren op gevaren legden de Spartanen zichzelf strenge leefregels op.
Deze waren op militaire eisen gestoeld: gehoorzaamheid, leven in gemeenschap, ondergeschiktheid van het
individu aan de gemeenschappelijke belangen, voortdurende oefening in militaire technieken, een centraal
geleid bestuur en een opvoeding in handen van de staat. ‘Hij is de beste, die met de strengste discipline is
opgevoed', luidt een uitspraak van een van Sparta's koningen, Archidamos II. De opvoeding was dan ook
Spartaans in letterlijke zin. Bij de geboorte werd door de vader bepaald of een kind mocht blijven leven, had
het gebreken of was het zwak, dan werd het in de Apothetes, een diepe rotskloof in het Taygetusgebergte,
achtergelaten.
Aangezien heel Sparta was georganiseerd als een kazerne, moeten we bedenken dat iedereen soldaat
was, opgevoed met een kazernementaliteit. Dat betekende dat twee belangrijke invloeden op de vorming
van het kind werkten: de krijgshaftige traditie van de stad en het voortdurende gevaar van een aframmeling.
Een pak slaag was het vanzelfsprekende antwoord op zelfs de minste overtreding van de vele strenge regels.
Er bestond feitelijk nauwelijks een andere manier van vermaning, naast de hoon van ouders en meisjes. Als
32
een jongen zich beklaagde bij zijn vader over het pak slaag dat hij van een volwassene had gekregen was het
een schande als de vader hem niet trakteerde op nog een pak slaag.
Het voornaamste doel van de opvoeding was het vormen van goede onderdanen, die pijn konden
verdragen en een overwinning voor Sparta konden behalen op het slagveld. Jongetjes werden met zeven
jaar in een kazerne in een ‘oefenkudde’ ondergebracht om het krijgsvak te leren. Dat was het begin van de
agogè, de tijd van training, die dertien jaar duurde. Van hun zevende tot hun elfde woonden de jongens nog
thuis, daarna vielen ze rechtstreeks onder de staat.
Een oefenkudde stond onder toezicht van een paidonomos: een knapenopzichter. Hij wees in elke groep
een leider aan, de eiren, aan wie de anderen blindelings moesten gehoorzamen. De oudere mannen maakten
er een sport van groepen jongens tegen elkaar op te zetten en zo een gevecht uit te lokken waarin ieder zijn
dapperheid moest bewijzen. Behalve dat de jongens blindelings de bevelen van de eiren, dienden op te
volgen, waren zij ook verplicht elke volwassen man die zij tegenkwamen te gehoorzamen. Gehoorzaamheid
was een eerste en laatste plicht in Sparta.
Eén keer per jaar werd een aantal jongens uitgekozen die voor het altaar van Artemis Orthia werden
gegeseld tot hun bloed de stenen rood kleurde. Op hun twaalfde jaar mochten jongens het hele jaar door,
dus ook in de winter, slechts één kleed dragen. Baden deden ze heel weinig, want water maakte de huid
week, zo vond men. Koude lucht en aarde waren goed genoeg voor de hygiëne. Winter en zomer leefden de
jongens buiten en sliepen ze op biezen matten.
De eiren was tevens provisiemeester van zijn kudde en hij zorgde voor karige rantsoenen. Hij zette de
jongens aan tot diefstal, waarbij het een sport was zoveel mogelijk buit te verschalken. Zelfs het altaar van
Artemis Orthia, een van de hoogste goden in Sparta, werd niet ontzien bij deze sport. Het was een erezaak
zoveel mogelijk kazen te stelen van haar altaar. Degenen die betrapt werden bij het stelen, wat een schande
was, werden door hun lotgenoten gegeseld: een gelegenheid om te tonen hoeveel pijn je kon verdragen.
Een voorbeeld van dit pijn verbijten vinden we bij Plutarchus:
‘De jongens stelen zo zorgvuldig, dat één van hen, die, vertelt men, een vossenjong had gestolen en onder
zijn mantel verborgen hield, het beest zijn buik met nagels en tanden liet openrijten en, om de diefstal
geheim te houden de pijn uithield tot hij er dood bij neerviel. Inderdaad is dit niet ongelofelijk, zelfs te
oordelen naar de jongens van tegenwoordig, van wie ik er velen voor het altaar van Orthia heb zien sterven
onder de slagen.’
Lezen en schrijven leerden ze wel, maar niet veel. Boeken waren in Sparta niet populair en volgens
Lykoergos was het beter de kinderen zijn wetten te leren door mondelinge overdracht. Hij was de mening
toegedaan dat het beter was de mens door onbewuste gewoontevorming tot het goede te brengen dan
door theorieën. Ook in hun taalgebruik waren de Spartanen sober. Jongens leerden al in de oefenkudde om
korte, bondige antwoorden te geven op vragen. Plutarchus beschreef dit aldus:
‘Zij brachten de jongens ook een manier van spreken bij, waarin scherpte gemengd was met bevalligheid,
en veel reden tot nadenken werd gegeven door de kortheid van de formulering. Lykoergos had er immers
voor gezorgd, dat het ijzeren geld weinig waarde had bij veel gewicht. Het geld van de rede echter gaf hij bij
een eenvoudige en korte formulering veel en diepe betekenis: door hen veel te laten zwijgen bereikte hij
dat de jongens puntige uitspraken deden en geoefend werden in het geven van rake antwoorden.’34
Tussen hun achttiende en twintigste jaar werden de jonge mannen verenigd in een soort geheime dienst
die elke heloot die zij verdacht vonden, bespioneerden. Zo nodig werd een verdachte uit de weg geruimd.
Op hun twintigste werden ze hoplieten en leefden ze in de kazerne met de overige soldaten. Dat was dan
het begin van een diensttijd die tot het zestigste jaar zou duren. Ze leefden van een karig rantsoen: de
beruchte Spartaanse zwarte soep. Het verhaal gaat dat eens twee vreemdelingen Sparta bezochten die
werden uitgenodigd voor de maaltijd in een kazerne. Een van hen nam een hap van de zwarte soep, legde
zijn lepel neer en fluisterde tegen zijn kameraad: ‘Nu weet ik waarom de Spartanen de dood niet vrezen.’
Een ander verhaal vertelt over een koning van Pontus, gelegen aan de Zwarte Zee, die speciaal om die zwarte
soep te proeven een Spartaanse kok kocht. Hij had gehoord dat Spartaanse mannen zelfs hun vlees lieten
staan om die soep te eten, dus wilde hij dat wondergerecht wel eens proberen. Toen hij ervan proefde, vond
34. Van dit vermogen tot het geven van korte rake antwoorden stamt de uitdrukking ‘laconieke antwoorden’, afgeleid
van Lakedaimonia.
33
hij het afschuwelijk, waarop de kok hem toebeet: ‘O koning, deze soep moet men nuttigen na een bad in de
Eurotas.’
De Spartanen waren volgens de wet verplicht van hun dertigste tot hun zestigste hun maaltijd te
gebruiken in de kazerne. Zo wenden zij al in vredestijd aan de ontberingen van de oorlog. Dikke mensen
waren dan ook een zeldzaamheid in Sparta. Wie te dik was kon zelfs worden verbannen.
Meisjes werden thuis opgevoed, maar waren ook aan staatsregels gebonden. Ook zij werden getraind in
zware sporten, als: hardlopen, worstelen, speer- en discuswerpen, om krachtige en sterke vrouwen te
worden die gezonde kinderen zouden krijgen.
Men kende in Sparta, zoals gezegd, geen muntgeld, maar alleen ijzeren staafjes die dienst deden als
wisselmunt. Opeenhoping van kapitaal was vrijwel onmogelijk, omdat men een gigantische hoeveelheid ijzer
moest opstapelen om enig kapitaal te bezitten. Om een bedrag van, omgerekend naar huidige maatstaven,
honderd gulden te vervoeren was een compleet span ossen nodig. Verschillen tussen rijk en arm bleven
verborgen omdat iedereen hetzelfde eenvoudige wollen tuniek, de peplos, moest dragen. Toen eens een
afgezant van Samos zijn gouden voorwerpen ten toon stelde, werd hij teruggestuurd, omdat hij het volk
bedierf. De Spartaanse staat was bang voor zulke aanstekende voorbeelden en was daarom niet blij met
vreemde bezoekers. Men was ronduit ongastvrij. Vreemdelingen mochten slechts kort blijven. Bleven ze te
lang naar de zin van de Spartanen, dan werden ze zonder pardon over de landsgrenzen gezet. Spartanen
mochten ook niet zonder toestemming naar het buitenland reizen. Zo werden ze exclusief en geïsoleerd
opgevoed, wat tot hoogmoed voerde. Zelfs in hun dromen kwam het niet bij hen op dat zij iets zouden
kunnen leren van andere volken. Misschien speelde daarbij wel een rol dat je vanuit Sparta de zee niet kon
zien.
Dit alles leidde uiteindelijk tot grote starheid en verlies van realiteitszin. Na 550 begon de schitterende
beschaving van Sparta al de symptomen daarvan te vertonen. Het culturele peil liep terug. Er was weinig
begrip voor kunstenaars. Militair bleef Sparta een geduchte macht. De Peloponnesische bond, een militair
bondgenootschap, stond uiteraard onder leiding van Sparta. De innerlijke verstarring legde echter een
ontbreken van idealen en grote ideeën bloot, die sturing zouden hebben kunnen geven aan doelstellingen
op lange termijn. Sparta leefde op zichzelf, in strenge deugd en streefde niet naar nieuwe veroveringen.
Athene had, in tegenstelling tot Sparta, wel een tiran. Athene leed onder dezelfde problemen als de meeste
andere steden: een enorme machtsconcentratie bij enkele families, boeren die bijna als slaven werden
behandeld en een gebrekkige rechtspraak. Rond 640 probeerde een jongeman, Kylon, de tirannie te
vestigen, maar dat mislukte. Na deze poging gaf men Drakon de opdracht om de rechtspraak te hervormen.
Maar pas onder zijn opvolger Solon, die rond 594 archont (wetgever) werd, brak een periode van
maatschappelijke rust aan. De burgers van Athene waren verdeeld in vier traditionele Ionische stammen en
daarnaast in vier vermogensklassen. Solon stelde de openbare ambten open voor iedereen met een bepaald
minimumvermogen, zodat ieder individu met een zekere welstand politieke ambten kon vervullen. Hij stelde
een raad in met 400 leden, 100 uit elke stam, die het werk van de volksvergadering voorbereidde. Daarmee
legde hij de grondslag voor de latere democratische vorm in Athene.
Toch waren adel en volk nog niet tevreden en deze ontevredenheid leidde in 560 tot de tirannie van
Peisistratos. De tirannie zou tot 510 duren. Toen werd op aanraden van het orakel van Delphi een grote
hervorming doorgevoerd, die leidde tot het ontstaan van de democratie. Van dat moment af zou Athene
een beslissende rol spelen in de gebeurtenissen in de Griekse wereld.
Tussen de Griekse steden op de westkust van Klein-Azië en enkele Aziatische staten bestonden
handelsbetrekkingen die voor beiden zeer winstgevend waren. Met Lydië bestond een vredesverdrag en
met de Lydische vorst Kroisos werden vriendschappelijke banden onderhouden. De steden bloeiden. Een
bewijs daarvan vormde de bouw van de grote Artemistempel in Ephese. Deze antieke stad lag ongeveer 55
kilometer ten zuiden van het huidige Izmir (Smyrna). Ephese ontwikkelde zich door haar gunstige ligging aan
het eindpunt van een belangrijke handelsroute en aan de mond van de rivier de Karystos (Kucuk Menderes)
tot een bloeiende havenstad Ze behoorde tot een van de belangrijkste en grootste steden van Klein-Azië.
De heuvel waarop Ephese werd gebouwd was al in het midden van het tweede millennium bewoond. Aan
de voet ervan lag een heiligdom van de vruchtbaarheids- en moedergodin Kybele. In de late elfde eeuw
vestigden Ionische Grieken zich aan de voet van de Pionheuvel
34
De Artemistempel werd in de zesde eeuw op de plaats van het oeroude Kybele-heiligdom gebouwd. De
bouwmeesters waren Chersiphron en Metagenes van Kreta en Theodoros van Samos. De tempel was van
het dipteros-type, wat wil zeggen dat de cella omgeven werd door een dubbele rij zuilen. Op een oppervlakte
van ca. 115 bij 55 meter bevonden zich 127 zuilen, die het reusachtige dak droegen. In 356 stak de Ephesiër
Herostratos de tempel in brand. De godin was niet in staat haar tempel te beschermen, omdat zij op dat
moment in Macedonië was om de geboorte van Alexander de Grote te aanschouwen, zo zeiden de burgers
van Ephese. Later wilde de 22-jarige Alexander zich voor de hulp van de godin revancheren door de
wederopbouw van het Artemision royaal te ondersteunen. Maar de Ephesiërs waren bang hun
onafhankelijkheid weer te verliezen en wezen zijn hulp van de hand met het excuus: ‘Het is voor een god
niet passend een tempel te bouwen voor een andere god’. Alexander reageerde gevleid en gaf de stad
belastingvrijheid, waardoor de tempel kon worden herbouwd. De jongere Artemistempel overtrof de oude
in pracht. Cheirokrates zag toe op de bouwwerkzaamheden, terwijl Praxiteles en Skopas de sculpturen en
reliëfs maakten. Voor de Grieken was deze nieuwe tempel een van de zeven wereldwonderen.
De oosterse invloed was zichtbaar in de kunst, met name in het aardewerk van de Ionische steden. We
noemen de stijl die daaruit ontstond de oriëntaliserende stijl. Die oosterse invloed drong ook door in de
Griekse religie en mythologie.
Rond het midden van de zesde eeuw lijfde Kroisos de stad bij zijn rijk in en dwong iedereen rond de tempel
te gaan wonen. Maar in 546 kwamen de Ionische steden na de val van het Lydische rijk van Kroisos onder
Perzische heerschappij. Perzië breidde zijn invloedssfeer uit richting westen. Een confrontatie met het
Griekse thuisland kon niet uitblijven. Voordat we aan de beschrijving daarvan beginnen bekijken we eerste
de ontwikkelingen in Perzië.
35
4. Het Perzische rijk
Voorspel: Babylon
De Perzische Aryiërs35 waren vanuit hun stamgebied sinds 1400 steeds westelijker getrokken en hadden op
hun tocht de Perzische Golf ten zuidoosten van Babylonië bereikt. Ten noorden daarvan hadden Medische
stammen zich gevestigd. Omstreeks 670 hadden de Meden zich onder een koning verenigd om zich de
Assyriërs van het lijf te kunnen houden. Hun hoofdstad Ecbatana was naar Assyrisch voorbeeld strak
georganiseerd, met een goed functionerend overheidsapparaat. In 614 was het de Medische vorst Kyaxares
die Assur innam en twee jaar later viel Nineveh voor de gezamenlijke troepen van Babylon en Medië. Zo
kwam een status quo tot stand die het 30 jaar zou duren: in het noordwesten, voorbij de rivier de Halys,
heersten de Lydiërs, in het oosten de Meden en in het westen de Babyloniërs.
In 689 was Babylon met de grond gelijk gemaakt en de Babyloniërs stonden voor de immense taak de stad
weer op te bouwen. Ze hadden echter een leider die hen wist te inspireren tot grote daden: Neboekadnezar
(605-562). Vier decennia regeerde hij over Babylon. Hij is de geschiedenis ingegaan als de schepper van één
van de antieke wereldwonderen: de hangende tuinen van Babylon.
Neboekadnezar had een grote passie: bouwen! Hij veranderde de ruïnes van de oude stad in een tuin met
onweerstaanbare charmes. De vele bewaard gebleven inscripties berichten niet over strijd en oorlog, maar
over de bouw van tempels, paleizen en de grote stadsmuur. Ook wegen en kanalen werden hersteld. Dwars
door het nieuwe Babylon stroomde de Eufraat. Ten westen van de rivier werd binnen de muren een hele
nieuwe wijk gebouwd die verbonden werd met de oude stad door een brug. In het noorden lag het befaamde
paleis met de hangende tuinen en daar bevond zich ook de poort van Ishtar, die nu nog te zien is in het
Pergamonmuseum in Berlijn. De hangende tuinen waren door Neboekadnezar geconstrueerd als een
geschenk aan zijn vrouw Amitja, de dochter van de Medische vorst Cyaxeres. Zij moesten Amitja herinneren
aan haar bergachtige en groene vaderland, opdat ze geen last zou hebben van heimwee in het vlakke land
rond Babylon. Hoe de tuinen er precies uit hebben gezien, weten we niet, maar aan de hand van
ooggetuigenverklaringen kunnen we ons toch een aardig beeld vormen. Het was een terrasvormig bouwsel,
dat veel weg had van een Ziggurat, een soort piramide, en bood een groene aanblik. Een ingenieus
buizenstelsel voerde het water zelfs tot aan de bovenste verdieping.
Een dubbele, muur rond de stad was acht kilometer lang en telde acht poorten, die alle namen van goden
droegen. In het centrum stond het grote heiligdom genaamd Esangila. Babylon werd de heilige stad én het
handelscentrum van Mesopotamië.
Het waren handelsactiviteiten die de nieuwe bloei van Babylon mogelijk maakten. Er was een
gestandaardiseerd systeem van maten en gewichten in gebruik dat zeer betrouwbaar was en navolging vond
in het gehele rijk. De Babyloniërs werden bovendien de bankiers van de oudheid, omdat zij wél krediet
verschaften tegen rente, iets dat in het oosten in die tijd als zondig werd beschouwd.
Babylon was niet meer alleen ‘de drempel naar de geesteswereld’, maar ook, in de ogen van de
Babyloniërs, ‘de navel van de wereld’. Ongehoorde rijkdommen stapelden zich op in dit nieuwe Babylon. De
kooplieden speelden dan ook een beslissende rol in deze nieuwe stad, en niet de priesters.
Neboekadnezar ondernam in 587 een veldtocht tegen Jeruzalem en verwoestte de stad. In het Oude
Testament, in het Boek der Koningen, staat daarover het volgende:
‘Daar Sedekias tegen de koning van Babel in opstand was gekomen, trok Nebukodnosor, de koning van
Babel, in het negende jaar zijner regering, op de tiende dag van de tiende maand met heel zijn strijdmacht
tegen Jeruzalem op. Hij belegerde het en wierp er een wal omheen. Zo bleef de stad ingesloten tot aan het
elfde regeringsjaar van koning Sedekias. Op de negende dag van de vierde maand, toen de hongersnood in
de stad al zo nijpend was geworden dat het gewone volk geen brood meer had, werd er een bres in de stad
geslagen. Nu namen al de strijders de vlucht. Ofschoon de Chaldeeën rond de stad waren gelegerd, verlieten
ze des nachts de stad door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin en sloegen de weg naar
Araba in. Maar het leger der Chaldeeën zette de koning achterna, en haalden hem op de vlakte van Jericho
35. Zie het eerste deel van Vier wereldmaanden.
36
in, nadat al zijn troepen hem hadden verlaten. Ze namen de koning gevangen, en brachten hem voor de
koning van Babel te Ribla. Daar sprak deze het vonnis over hem uit. Hij liet de zonen van Sedekias voor zijn
ogen vermoorden; hemzelf in boeien slaan, en naar Babel brengen.
Op de zevende dag van de vijfde maand, in het negentiende regeringsjaar van koning Nebukodnosor, de
koning van Babel, trok Neboe-Zaradan, het hoofd van de lijfwacht, dienaar van de koning van Babel,
Jeruzalem binnen. Hij stak de tempel van Jahweh, het koninklijk paleis en alle huizen van Jeruzalem, al de
grotere althans, in brand. Al de troepen der Chaldeeën, die het hoofd van de lijfwacht ten dienste stonden,
haalden de muren van Jeruzalem overal neer. Al wat er van de bevolking der stad was overgebleven, met de
overlopers, die zich aan de koning van Babel hadden overgegeven, en de verdere rest van het volk voerde
Neboe-Zaradan in ballingschap weg. Alleen het armste landvolk liet het hoofd van de lijfwacht als
wijngaardeniers en landbouwers achter.’ (Ook de ark van het verbond moet toen verdwenen zijn).
Neboekadnezar liet een wereldwonder na bij zijn dood in 562, maar Babylon zou geen wereldmacht
worden. Zijn zoon en opvolger, Amelmarduk, was niet in staat zijn vader te evenaren. Hij werd al snel door
zijn zwager afgezet, de oostelijke grenzen van het rijk werden toen al ernstig bedreigd door een nieuwe
concurrent: Perzië. In 539 kwam een einde aan de bloei van Babel door de intocht van Kyros de Grote.
De Perzen onder Kyros
Het volk dat we aanduiden met Perzen moeten we niet verwarren met de oer-Perzen waarvan sprake was
in het hoofdstuk over de tweeling-wereldmaand in het eerste deel van Vier Wereldmaanden. De Perzen van
de latere tijd behoorden tot de Arische stammen die het Iraanse hoogland bewoonden en niet tot die welke
in Oost-Iran, in Afghanistan, woonden. Zij waren wel rechtstreekse afstammelingen van deze oer-Perzen. De
provincie aan de Perzische golf waar de Perzen woonden heette Fars of Persis en hun hoofdstad was Parsis
of Persepolis, zoals de Grieken het noemden. In het westen lag de provincie Susiana, waarvan Susa de
hoofdstad was. Uit dit volk kwam een koningshuis voort dat een Michaëlische opgave te vervullen had onder
hun grootste koning Kyros. Hij was de stichter van de dynastie der Archameniden en tegenstander van de
decadente rijken van Lydië en Medië. Hoewel de Meden zich bekeerd hadden tot de leer van Zarathustra,
schijnt in hen het magisch-duistere element van de Turaniërs36 sterk na te werken.
Het einde van het Medische rijk is duister. Hun koning Astyages huwelijkte zijn dochter Mandane uit aan
de Perzische vazalvorst Kambyses. Hij gebood de vrucht van dit huwelijk te doden omdat hem was voorspeld
dat deze zijn koningschap zou bedreigen. Mandane kreeg een zoon, Kyros, die echter werd gered van de
dood. Kores betekent zon en zijn Perzische naam was Agradates of Ahuradata, wat zoveel betekent als de
door Ahura geschapene. Hij leidde zijn volk naar de wereldheerschappij op basis van hogere geestelijke principes en niet op grond van louter grof geweld.
Toen Kyros Babylon veroverde leerde daar de wijze Zoroaster of Zaratas de vernieuwde leer van
Zarathustra. Waarschijnlijk werd Kyros door Zaratas ingewijd in de leer van Zarathustra en werd hij zo de
eerste Perzische vorst die zich tot deze religieuze stroming verklaarde. In de leer van Zarathustra vormde de
profetie van de komende heiland een belangrijk onderdeel. Dat leek veel op wat daarover in het Oude Testament te vinden is. Kyros werd ook de bevrijder van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenschap. In
het Oude Testament staat:
‘In het eerste jaar van Kyros, koning van Perzië, bewoog Jahweh de geest van Kyros om het woord in
vervulling te doen gaan, dat Jahweh door de mond van Jeremias gesproken had. Daarom liet deze door heel
zijn rijk mondeling en schriftelijk afkondigen: "Zo spreekt Kyros, de koning van Perzië! Jahweh, de god des
hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven. Hij is het die mij bevolen heeft, hem een tempel te
bouwen in Jeruzalem van Juda. Laat dus ieder van u, die tot zijn volk behoort, onder de schutse van god naar
Jeruzalem in Juda trekken en het huis van Jahweh bouwen, Israëls god; want hij is de god, die in Jeruzalem
woont.’
36. Zie het eerste deel van Vier wereldmaanden, hoofdstuk 4.
37
Het zoroastrisme
Met het optreden van de historische Zoroaster, in de tijd dat Kyros het grote Perzische rijk grondvestte,
staan we aan het begin van de tijd dat de leer van Zarathustra zich als staatsgodsdienst gaat ontwikkelen.
Volgens de historie moet deze Zoroaster of Zaratas rond het jaar 628 zijn geboren. Hij was geen grondlegger
maar een vernieuwer van de leer. Hij hervormde de oude religie en werd als de leider van de volgelingen
van Zarathustra zoals gebruikelijk ook Zarathustra werd genoemd.
In de vernieuwde theologie van Zaratas nam het vuur een belangrijke plaats in. Het vuur was het
allerheiligste geschenk van Ahura Mazda aan de mens. Het was het symbool van de waarheid, die de
duisternis van de leugen verdrijft. Daarom was er ook in elke tempel een centrale vuurplaats waarin altijd
vuur brandde. Het oude stieroffer bleef echter ook onder Zaratas gehandhaafd.
In het oude Perzische geloof was de rituele drank haoma een veel gebruikt roesmiddel om een extase te
bewerkstelligen. Haoma werd gemaakt van een fijngestampte plant vermengd met melk. Het gegiste
product daarvan werd met vlees gemengd en dan gegeten. Het veroorzaakte een aangename roes. Zaratas
legde het gebruik ervan aan banden, hoewel het toch onderdeel bleef van de rituelen.
Welke invloed Zaratas had op Kyros is vrijwel onbekend, maar wel weten we met zekerheid dat zij beiden
rond 539 in Babylon vertoefden, zodat het zeer wel mogelijk is dat de koning een leerling van Zaratas was.
We vinden bij Dareios I duidelijke aanwijzingen dat hij zich tot dit geloof had bekeerd. Om zijn
machtsovername te herdenken liet Dareios in Behustun een 12 meter lang reliëf uit de rots hakken. Midden
boven dit reliëf is de gevleugelde zonneschijf van Ahura Mazda afgebeeld.
Xerxes, de zoon en opvolger van Dareios, maakte het Zoroastrisme tot staatsgodsdienst. Onder hem kreeg
het geloof zijn grootste verspreiding. Met het koningschap van Artaxerxes II trad naast Ahura Mazda een
andere godheid op de voorgrond die al een heel oude cultus kende: Mithras
De Mithrascultus
Voor de koning der Perzen was het een heilige plicht de wereldse vertegenwoordiger te zijn van de wijze
wereldheer Ahura Mazda; hij moest het ware en rechtvaardige dienen in gedachte, woord en daad. Als de
koning daarin slaagde, verleende Mithras hem, zo was het volksgeloof, de zonnekroon van het koningschap.
Mithras was van oudsher de god die toezag op de naleving van overeenkomsten. Onder Artaxerxes kreeg
zijn cultus een grote verspreiding. Mithras was de god van de dageraad, beschermer van alle Iranen en
tevens krijgsgod. In die rol vertoonde hij overeenkomsten met de oude Indische god Indra.
De Mithrascultus werd later door de Romeinen naar het westen gebracht en kreeg daar een grote
verspreiding. Om de cultus van Mithras beter te begrijpen moeten we ons realiseren dat er in deze oude
tijden mysteriescholen waren, waar men een scholings- en inwijdingsweg kon gaan. Die inwijdingsweg werd
door Aristoteles beschreven als:
‘Diegenen die ingewijd zijn, moeten niets met het verstand leren, maar zij moeten innerlijke ervaringen
hebben om daardoor in een bijzondere toestand van de ziel gebracht te worden, onder voorwaarde dat zij
van de aanvang in staat zijn, die zielentoestand te ervaren.’
In de oude Perzische inwijding werd de ingewijde via de weg van de extase tot schouwen in de
macrokosmos gebracht. Hij schouwde dan Ahura Mazda in het licht van de dag. Toen de zielengesteldheid
van de mens omstreeks 3000 veranderde, kon die oude inwijdingsweg niet meer voldoen. Nu schouwde
men ook in het eigen innerlijk, in de microkosmos! Daar ontmoette de ingewijde niet alleen Ahura Mazda,
maar ook Ahriman. De Mithrasmysteriën ontstonden om het innerlijk op deze nieuwe inwijdingsweg voor
te bereiden.
Het lagere, driftmatige, wezen van de mens dat hij in zijn eigen innerlijk waarnam kreeg in de rituelen de
gestalte van een stier. De lichtkant van de mens, het Ahura Mazdaprincipe, werd door Mithras
vertegenwoordigd. Mithras was de bode van Ahura Mazda in het menselijk innerlijk. Door de overwinning
op de stier kon Mithras de natuur weer tot leven brengen en reinheid in de mens laten ontstaan.
Afbeeldingen van Mithras tonen hem rijdend op de stier terwijl hij een dolk aan diens keel houdt om hem
te offeren.
38
Kyros de Grote
Het verhaal hoe Kyros de Grote leider van de Perzen werd, wordt door Herodotos prachtig verteld.
‘Nog geen jaar nadat Mandane met Kambyses getrouwd was, had Astyages (de zoon van Kyaxares en koning
der Meden) een droomgezicht: hij droomde dat uit de schoot van zijn dochter een wijnstok groeide, die heel
Azië overschaduwde. Naar aanleiding daarvan raadpleegde hij de droomuitleggers en liet op hun raad zijn
dochter Mandane, die in verwachting was, uit het Perzenland komen en na haar aankomst stelde hij haar
onder bewaking, want hij wilde het kind doden. De droomuitleggers gaven hem namelijk te verstaan, op
grond van dat droomgezicht, dat Mandane het leven zou schenken aan een kind, dat voorbestemd was
eenmaal in zijn plaats te regeren. Toen het kind geboren werd kreeg het de naam Kyros, wat Heer of Meester
betekent. Astyages wilde voorkomen dat het kind hem van de macht zou beroven en daarom liet hij
Harpagos roepen, een man uit zijn eigen familiekring, in wie hij het grootste vertrouwen had en die het
beheer had over alle koninklijke domeinen; tot hem sprak hij als volgt:
“Harpagos, ik ga u iets opdragen, dat ge met de grootste zorg zelf moet verrichten. Neem mijn woorden
wel in acht en betrek geen anderen erbij, want dat zou voor u kwade gevolgen hebben. Neem het kind van
Mandane mee naar uw eigen huis, dood het daar en begraaf het dan op de wijze die u het beste voor komt.”
Harpagos antwoordde: “Koning, nog nooit heeft uw dienaar u aanleiding gegeven tot ontevredenheid en
ook in de toekomst zullen we er zorg voor dragen u feilloos te dienen. Als het uw wil is, dat dit geschiedt,
dan brengt mijn plicht mee mij geheel in uw dienst te stellen.”
Na dit antwoord werd aan Harpagos het kind ter hand gesteld, dat reeds gekleed was alsof het begraven
zou worden, en wenend ging hij naar huis. Nauwelijks was hij binnen of hij bracht zijn vrouw uitvoerig verslag
uit van alles wat Astyages had gezegd. Zij zei tegen hem: “En wat zijt ge nu van plan te doen?” Hij
antwoordde: “Niet wat Astyages me heeft opgedragen. Al wordt hij nog veel waanzinniger en doller dan hij
nu al is, dan zal ik toch niet aan zijn plannen meewerken en ik zal mij niet lenen voor deze moord. Ik heb
daarvoor verschillende redenen: in de eerste plaats is dit kind aan mij verwant, verder is Astyages een oude
man en heeft hij geen zonen. Als het koningschap na zijn dood overgaat op die dochter van hem, wier zoon
hij nu door mijn hand wil laten doden, dan staat het immers als een paal boven water, dat ik in een uiterst
hachelijke toestand zou komen. Nee, veiligheidshalve moet ik er voor zorgen, dat dit kind sterft, maar dat
moet geschieden door een van Astyages' eigen mensen en niet door een dienaar van mij.”
Na deze woorden stuurde hij terstond een boodschapper uit naar een herder van Astyages, van wie hij
wist, dat hij het toezicht had over de kudden in een streek, die hem bijzonder geschikt leek; bergland waar
het wemelde van wilde dieren. De man heette Mithradates en was getrouwd met een slavin; deze heette in
het Grieks Kynoo, in het Medisch Spakoo; de Meden noemen een teef 'spaka'. De bergstreek, waar die
herder zijn kudden had, lag noordelijk van Agbatana in de richting van de Pontos Euxeinos. In de buurt van
de Saspeiren is het Medische land namelijk sterk bergachtig en hoog en met wouden bedekt, terwijl het
overigens helemaal vlak is.
De herder werd in alle haast ontboden en toen hij gekomen was, zei Harpagos tot hem: “Astyages beveelt
je dit kind mee te nemen en neer te leggen op de eenzaamste plek in het gebergte, zodat het zo spoedig
mogelijk sterft.”
De herder nam na dit gehoord te hebben het kind op, aanvaardde de terugreis en bereikte zijn hoeve. Ook
zijn eigen vrouw was in verwachting en door een goddelijke beschikking werd het kind juist die dag geboren,
toen hij naar de stad was. De beide echtelieden waren in grote zorg om elkaar, hij wegens de bevalling van
zijn vrouw en zij omdat het iets heel ongewoons was, dat Harpagos haar man had laten komen. Toen hij zo
plotseling weer voor haar stond, vroeg ze hem waarom Harpagos hem zo dringend had laten komen. Hij
haalde het kind tevoorschijn en liet het haar zien, en vertelde wat zijn opdracht was. Toen zij zag wat een
flink en mooi kind het was, barstte zij in tranen uit en smeekte haar man dringend het toch niet buiten neer
te leggen, maar hij zei, dat hij niet anders kon. Toen zij haar man niet kon overhalen, zei de vrouw: “Als ik je
dan niet kan overhalen het niet weg te doen, handel dan als volgt, indien het erg noodzakelijk is dat men
daarbuiten een kind ziet liggen. Ik heb ook een kind gebaard, maar het is dood geboren. Leg dat kind dan
39
buiten neer en laten we dit kind van Astyages' dochter opvoeden alsof het ons eigen kind is. Dan zal men er
jou niet op kunnen betrappen, dat je te kort geschoten bent tegenover je meesters en voor ons is het ook
geen slechte oplossing, want ons eigen dode kindje zal een koninklijke begrafenis krijgen en het andere kind
zal in leven blijven.”
De herder vond, dat zijn vrouw in de gegeven omstandigheden volkomen gelijk had en deed terstond wat
zij zei.
Toen het kind tien jaar was gebeurde er iets met hem, waardoor zijn identiteit aan het licht kwam. Hij
placht te spelen in het dorp, waar de kudden thuishoorden, en daar speelde hij met vriendjes van zijn leeftijd
op straat. Bij het spel kozen de kinderen een koning, die de leiding over hen zou hebben, en wel de jongen,
die ze de zoon van de herder noemden. Deze gaf sommigen opdracht huizen te bouwen, anderen stelde hij
aan als lijfwacht, een benoemde hij tot grootvizier en een ander kreeg de taak de berichten aan de koning
over te brengen en zo gaf hij iedereen iets te doen.
Een van de kinderen, de zoon van een aanzienlijke ambtenaar, Artembares, wilde niet doen wat Kyros
hem opdroeg en dus liet deze hem voor straf geselen. Daarop rende de jongen naar huis om zijn vader te
vertellen wat Kyros had gedaan. De vader ging daarop naar Astyages en eiste genoegdoening, want Kyros
was de zoon van een slaaf van Astyages.
Toen Astyages dat gehoord had, wilde hij om Artembares genoegdoening te verschaffen de jongen
bestraffen en hij liet de herder en zijn zoon halen. Toen beiden voor hem stonden, keek hij Kyros aan en zei:
“Heb jij de zoon van een hoogstaand iemand mishandeld?” Kyros antwoordde: “Heer, daartoe had ik het
volste recht. De kinderen in mijn dorp hebben mij tot hun koning gekozen, want zij vonden mij daartoe het
meest geschikt. De anderen deden wat hun was opgedragen, maar hij alleen was ongehoorzaam en
onhandelbaar en toen heeft hij zijn verdiende loon gekregen. Als ik daarvoor straf verdiend heb, welnu, hier
ben ik.” Astyages was verbaasd door het vrijmoedige antwoord van de jongen en was bovendien getroffen
door de gelaatstrekken van Kyros, die een familiegelijkenis verraadden. Hij komt er uiteindelijk achter dat
Kyros zijn kleinzoon is. Harpagos werd bestraft en met betrekking tot Kyros ging Astyages bij dezelfde
magiërs te rade als die hem indertijd het droomgezicht hadden verklaard. Toen ze bij hem gekomen waren,
vroeg hij hen op welke wijze ze zijn droom hadden uitgelegd en zij gaven weer hetzelfde antwoord, namelijk
dat de knaap koning had moeten worden, als hij nog in leven was gebleven. Daarop zei Astyages: “De knaap
leeft. Hij leeft ergens op het land en daar hebben dorpskinderen hem tot koning uitgeroepen. Hij heeft als
een echte koning alle koninklijke taken vervuld: hij heeft een lijfwacht en deurwachters en koeriers
aangesteld en ook verder door alle mogelijke verordeningen een complete regering uitgeoefend. Wat voor
betekenis meent gij dat dit heeft?” De magiërs antwoordden: “Als de jongen nog leeft en zonder
vooropgezette bedoelingen koning is geworden, dan kunt gij gerust zijn en uw zorgen opzij zetten, want hij
zal niet een tweede keer heerschappij verwerven. Ge kunt met een gerust hart de jongen laten terugzenden
naar zijn ouders in Perzië.” Zo mocht Kyros terugkeren naar zijn vader Kambysus.
Kyros groeide op en gold onder zijn makkers als de flinkste en was algemeen bemind. Ondertussen hield
Harpargos contact met hem door hem geschenken te zenden, want hij wilde wraak nemen op Astyages. Hij
begreep wel, dat hij, omdat hij maar een gewoon mens was, zelf nooit in staat zou zijn zich op Astyages te
wreken, maar naarmate Kyros opgroeide, probeerde hij zich van zijn steun te verzekeren. Reeds lang volgde
hij daarbij de volgende tactiek: als Astyages een van de aanzienlijke Meden had gegriefd, zocht hij een
onderhoud onder vier ogen met hem en betoogde de wenselijkheid om onder leiding van Kyros een eind te
maken aan de heerschappij van Astyages. Toen zijn voorbereidingen ver genoeg gevorderd waren, liet
Harpagos, middels een verborgen brief, aan Kyros weten dat alles voor de opstand gereed was.
Nadat Kyros kennis had genomen van de plannen, maakte hij een plan om de Perzen tot een opstand
tegen de Meden te bewegen. Daartoe riep hij een bijeenkomst bijeen van de Perzische leiders. Ieder moest
een sikkel meenemen. Toen allen volgens bevel met hun sikkel bij hem waren verschenen, gelastte Kyros
hun een stuk land van 20 stadiën (3,5 km) in het vierkant in een dag van onkruid te zuiveren. Toen de Perzen
de hun opgelegde taak volbracht hadden, gelastte Kyros vervolgens om de volgende dag in feestkleding te
verschijnen. Intussen verzamelde hij alle geiten, schapen en koeien van zijn vader, slachtte die op datzelfde
terrein en ontving de Perzen de volgende dag op een geweldige feestmaaltijd. Aan het eind van de
feestmaaltijd vroeg Kyros de Perzen waaraan zij de voorkeur gaven: de bezigheden van de vorige dag of van
deze dag. Zij zeiden, dat het verschil geweldig was, en kozen natuurlijk voor de bezigheden van deze dag.
Kyros zei daarop: “Perzen, het is met u zo gesteld: wilt ge mij gehoor geven, dan liggen deze en nog ontelbaar
40
veel andere heerlijkheden op u te wachten, zonder dat ge daar enige slavenarbeid voor hoeft te verrichten.
Maar als ge niet wilt luisteren, dan wacht u onafzienbare arbeid zoals gisteren. Gehoorzaamt mij dus en
verwerft u de vrijheid.”37
Nu de Perzen eenmaal een leider gevonden hadden, gingen ze vol geestdrift aan het werk om zich te
bevrijden, want hun afhankelijkheid van de Meden was hun allang teveel.
In 559 besteeg Kyros de troon om koning te worden van alle Perzen. Kyros bezat de bijzondere combinatie
van eigenschappen die van een koning een groot leider kunnen maken. Xenophon, zei in zijn biografie van
Kyros dat mannen geboeid werden door de wijsheid, de veerkrachtige geest, de argeloosheid en de
schoonheid van de jonge Kyros. De Perzen hadden een groot koning, die ze graag wilden volgen bij zijn
ondernemingen.
Toen de Medische vorst Astyages eindelijk door had dat Kyros een gevaar vormde voor zijn macht,
reageerde hij te laat. Op het moment dat zijn troepen optrokken tegen de Perzen, met hun vorst aan het
hoofd, werd hij door zijn eigen manschappen aan Kyros uitgeleverd! Ecbatana, de hoofdstad van het
Medische rijk, werd aan Kyros zonder strijd aangeboden. Kyros spaarde het leven van Astyages en Ecbatana
werd door de Perzen niet geplunderd. Alleen de koninklijke schat werd in beslag genomen. Voor de
buitenwereld kwam het Medische rijk niet ten val, het ging slechts op in een groter geheel. Een simpele
bestuurswisseling! Medische ambtenaren bleven op hun post en kregen Perzische collega's. Vanwege deze
samenwerking spreken wij nu nog van ‘wetten van Meden en Perzen’!
De Perzen namen onder Kyros de Medische organisatie van het leger over, naast hun ideeën over koninklijk ritueel en protocol. Maar zij erfden ook de vete tussen Medië en Lydië. De Lydische vorst Kroisos,
wiens zuster getrouwd was met Astyages, verklaarde Kyros de oorlog, nadat hij zich had verzekerd van de
steun van Egypte, Babylonië en Sparta. In 547 stak hij de Halys over en bezette het fort Pteria in Cappadocië.
Daar wachtte hij de komst van Kyros af, die de tocht van 1.800 kilometer van de Perzische hoofdstad Susa
naar Pteria in enkele maanden aflegde. Vroeg in de zomer kwamen de beide legers tegenover elkaar te
staan. Tijdens de veldslag trok Kroisos onverwacht zijn troepen terug, hoewel hij niet aan de verliezende
hand was. Hij trok naar zijn eigen hoofdstad, Sardis. Bij aankomst ontbond hij het leger, in de overtuiging
dat Kyros gezien de tijd van het jaar niet meer tot een belegering zou overgaan,. Op zichzelf was dat geen
onlogische gedachte, aangezien het in die tijd gebruikelijk was, oorlogen niet door een oogsttijd te slepen,
maar uit te stellen tot het volgende voorjaar. Kyros deed echter het onverwachte en dook plotseling op voor
Sardis en belegerde de stad. Al na drie weken slaagden zijn troepen erin de stad in te nemen. Kyros trok
verder naar de kust van de Middellandse Zee en veroverde ook de daar gelegen Ionische Griekse steden,
uitgezonderd Milete, waarmee hij een verbond sloot.
Kroisos en de orakels
Het verhaal van Kroisos, die de strijd tegen Perzië op durfde te nemen, is door Herodotos uitgebreid
beschreven in zijn Historiën. Vanwege de rol die Solon en het orakel van Delphi speelden bij zijn besluit om
de strijd aan te gaan, citeren we een deel van dit verhaal.
‘Solon, de Atheense wetgever, werd op een van zijn vele reizen gastvrij ontvangen door Kroisos. Hij werd
door de koning, die gold als de rijkste man op aarde rondgeleid langs de koninklijke schatten. Hij
aanschouwde de pracht en praal van het koninklijk paleis en de hoofdstad. De koning, zelfvoldaan over zijn
onmetelijke rijkdom, vroeg: “Wel mijn vriend, ik heb veel gehoord van uw wijsheid en uw verre reizen om
kennis te vergaren. Ik kan niet nalaten u een vraag te stellen: wie is de gelukkigste man die ge ooit
aanschouwd hebt?”
“Een Athener, Tellus genaamd,” antwoordde Solon.
Kroisos was door dat antwoord uit het veld geslagen en vroeg scherp: “En wat is de reden voor uw keuze?”
“Hij had knappe zoons en kleinzoons, hij vocht voor zijn land, joeg de vijand op de vlucht en stierf als een
soldaat.”
37. Uit Herodotos’ Historiën. Vertaling van Dr. Onno Damsté.
41
Kroisos raakte ietwat geprikkeld en hoopte dat Solon hem dan tenminste de tweede plaats zou gunnen.
Maar nee: de volgende twee gelukkigen waren, in de ogen van Solon de gebroeders Kleobis en Biton, die na
hun groots bewijs van eerbied voor hun ouders voorgoed insliepen in de tempel van Hera.
“Dat is nu allemaal wel mooi,” zei Kroisos, “maar mijn geluk dan? Is dat zo volkomen verachtelijk dat ge mij
niet op één lijn wilt stellen met deze gewone mensen?”
“Heer, ik weet dat de goden naijverig zijn op menselijke voorspoed. Neem zeventig jaar als gemiddelde
levensduur, dan zijn dat voor uw zeventig jaren in totaal 26.250 dagen en daarvan is er geen gelijk aan de
volgende in wat hij brengt. Daaruit kunt ge zien, Kroisos, wat een hachelijk ding het leven van een mens is.
Ge zijt heel rijk en regeert over een talrijk volk, maar de vraag die ge mij stelde, wil ik pas beantwoorden
wanneer ik weet dat ge gelukkig zijt gestorven. Houd tot iemands dood toe het woord 'gelukkig' in petto;
tot op dat moment moet men hem niet gelukkig noemen, maar slechts fortuinlijk. Zie naar het einde, bij al
wat ge beoordeelt. Heel vaak geven de goden een mens een glimp van geluk, en storten hem daarna diep in
het verderf.”
Kroisos, niet overtuigd van Solons wijsheid, liet hem koel en onverschillig gaan, maar enkele dagen later
zonden de goden, vertoornd over zijn geloof dat hij de gelukkigste mens op aarde was, hem een straf: zijn
zoon werd gedood door een gevluchte smekeling die Kroisos zelf had geholpen en beschermd.
Twee jaar lang bleef Kroisos werkeloos, in zware rouw om het verlies van zijn zoon. Toen evenwel bracht
het feit dat Astyages van zijn leidende positie was beroofd door Kyros, de zoon van Kambyses, en dat de
macht der Perzen steeds toenam, Kroisos ertoe zijn rouw te beëindigen en zich ernstig bezig te gaan houden
met het probleem, of hij in staat zou zijn, voordat de Perzen werkelijk beducht konden worden, hun
groeiende macht te vernietigen. Toen eenmaal zijn gedachten in deze richting gingen, nam hij terstond een
proef met de bestaande orakels, zowel die in de Griekse wereld als in Libya. In verschillende richtingen zond
hij mensen uit: sommigen moesten naar Delphi gaan, anderen naar Abai in Phokis, weer anderen naar
Dodona; ook werden er gezonden naar Amphiares en naar Trophonios en naar de Branchidai in Milete. Dat
waren de Griekse orakels, waarheen Kroisos mensen stuurde om ze te raadplegen, maar weer anderen zond
hij naar Ammon in Libya om het orakel een vraag te stellen. Hij zond de mensen uit, omdat hij een proef
wilde nemen wat het inzicht der orakels waard was, om vervolgens, als hij bevond dat zij de waarheid
kenden, door een tweede zending hun de vraag voor te leggen, of hij een veldtocht tegen de Perzen moest
ondernemen.
Hij stuurde zijn Lydiërs uit ter beproeving van de orakels met de volgende opdracht: van de dag van hun
vertrek uit Sardis af moesten zij nauwkeurig de dagen tellen en dan op de honderdste dag de orakels
raadplegen door hun te vragen: “Wat doet op dit ogenblik de koning der Lydiërs, Kroisos, de zoon van
Alyattes?” De antwoorden der verschillende orakels moesten zij dan op schrift bij hem inleveren.
Hoe nu de antwoorden der andere orakels luidden, dat weet niemand te vertellen, maar zodra in Delphi
de Lydiërs de tempel waren binnengekomen en de hun opgedragen vraag stelden, sprak de Pythia in
hexameters als volgt:
Kennen doe ik 't getal der zandkorrels en van de zee ook
de afmeting, en ook versta ik de stomme en hoor hem al zwijgt hij.
Mij bereikte de geur van een hoorngepantserde schildpad
die gekookt wordt in brons met schapenbouten tezamen;
brons is eronder gespreid en brons bekleedt het van boven.
Toen de Pythia deze orakeltaal gesproken had, schreven de Lydiërs het op en gingen ermee terug naar Sardis.
Toen ook de andere uitgezonden gezanten met hun antwoorden terug waren, maakte Kroisos ze stuk voor
stuk open, en nam kennis van de inhoud. Geen ervan kon zijn goedkeuring verwerven, maar toen hij het
antwoord van Delphi vernomen had, betuigde hij terstond zijn eerbied aan de god en erkende het als juist
en vond dat het orakel in Delphi het enige ware was, omdat het precies had uitgevonden, wat hij eigenhandig
had gedaan. Na de gezanten naar de orakels te hebben uitgezonden, had hij namelijk ook zelf de dagen
geteld en op de afgesproken dag bedacht hij het volgende: hij dacht iets uit, dat onmogelijk uit te vinden of
te raden was, slachtte namelijk een schildpad en een schaap en kookte ze met elkaar eigenhandig in een
bronzen pot na er een bronzen deksel opgezet te hebben.
42
Hierna trachtte hij door grote offers de god in Delphi gunstig voor zich te stemmen. Hij offerde in totaal
3.000 stuks kleinvee, vergulde en verzilverde rustbedden en gouden drinkschalen, purperen gewaden en
onderkleren; van dat alles liet hij een grote stapel maken en die in brand steken, in de mening zo de god
voor zich te kunnen winnen. Ook beval hij de Lydiërs, dat zij allen iets uit hun eigen bezit moesten offeren.
Toen hij hiermee klaar was, liet hij een ontzaglijke hoeveelheid goud smelten en daaruit rechthoekige tegels
gieten, zes handbreedten lang, drie breed en één hoog, 117 stuks; vier daarvan waren van zuiver goud en
wogen elk tweeënhalf talent (gewichtseenheid variërend tussen 26 en 39 kilo), de anderen waren van wit
(met zilver vermengd) goud en wogen twee talenten. Ook liet hij van zuiver goud het beeld van een leeuw
vervaardigen, dat tien talenten woog. Dat alles zond hij naar Delphi. Ook aan Amphiores zond hij
geschenken, nadat hij zich over diens voortreffelijkheid en lotgevallen op de hoogte had gesteld, en wel een
geheel gouden schild en een eveneens massief gouden lans, zowel de schacht als de beide punten van goud.
Nog in mijn tijd waren deze allebei in Thebe en wel in de tempel van de Ismenische Apollo.
Aan de Lydiërs, die al deze geschenken naar de tempel moesten brengen, droeg Kroisos op de vraag te
stellen of Kroisos tegen de Perzen te velde moest trekken en zo ja, of hij zich daarbij van de steun van een
bevriend leger moest verzekeren. Zodra de Lydiërs hun bestemming hadden bereikt en de wijgeschenken
hadden overgedragen, raadpleegden zij de orakels in de volgende bewoordingen: “Kroisos, koning van de
Lydiërs en andere volken, is van mening, dat deze orakels de enige ter wereld zijn en biedt u deze geschenken
als passende beloning voor wat gij hebt uitgevonden. Hij vraagt u thans of hij tegen de Perzen moet te velde
trekken en of hij zich daarbij van de steun van een bevriend leger moet verzekeren?”
Zo luidde hun vraag en van beide orakels kwamen de antwoorden op hetzelfde neer: zij voorspelden
Kroisos, dat hij, als hij tegen de Perzen te velde trok, een groot rijk zou vernietigen. Zij gaven hem de raad
uit te zoeken wie de machtigste der Grieken waren en met hun vriendschap te sluiten.
Kroisos was, toen hij het verslag der orakelgezanten vernam, in de wolken over deze orakels, omdat hij er
vast op rekende het rijk van Kyros te zullen vernietigen. Daarom stuurde hij weer een gezant en na zich op
de hoogte gesteld te hebben, hoe talrijk de bevolking van Delphi was, zond hij als geschenk een som geld
ten bedrage van twee gouden stateren (ca. f 20,=) per man. Als tegenprestatie verleenden de Delphiërs aan
Kroisos en de Lydiërs het recht van voorrang bij het orakel, vrijstelling van belasting, ereplaatsen bij de spelen
en tevens aan ieder, die dat wilde, het recht om burger van Delphi te worden tot in lengte van dagen.
Na de Delphiërs aldus begiftigd te hebben raadpleegde Kroisos ten derde male het orakel, want toen hij
eenmaal de betrouwbaarheid ervan ondervonden had, kon hij er niet genoeg van krijgen. Hij stelde nu de
vraag of zijn regering langdurig zou zijn. Daarop antwoordde de Pythia het volgende orakel:
Maar wordt eenmaal een muilezel koning over de Meden dan,
verweeklijkte Lydiër, vlucht langs de kiezelrijke Hermos
en houd geen stand: schaam u niet dan een lafaard te wezen.
Over deze woorden was Kroisos wel het allermeest verheugd, want hij vertrouwde, dat nooit een muilezel
in plaats van een mens koning over de Meden zou worden en dat dus hijzelf noch zijn nakomelingen ooit de
heerschappij zouden verliezen.’
Het orakel van Delphi had echter een dubbele bodem, want het rijk dat Kroisos vernietigde bij zijn oorlog
tegen de Perzen, was het grote rijk der Lydiërs, en de muilezel was Kyros, want zijn beide ouders kwamen
uit een verschillende stam en om die reden werd hij een muilezel genoemd. Kyros veroverde Sardis en nam
Kroisos gevangen. Hij werd veroordeeld tot de brandstapel.
‘Toen Kroisos op de brandstapel stond, schoot hem opeens dat woord van Solon te binnen, namelijk dat
niemand der levenden gelukkig mag heten. Toen dat weer in zijn herinnering opkwam slaakte hij een diepe
zucht en er welde een kreet uit zijn borst op en tot driemaal toe riep hij luidkeels de naam 'Solon'. Kyros
hoorde dat en hij beval de tolken Kroisos te vragen wie hij daar aanriep, hij zei: “Dat is iemand, met wie alle
vorsten eens zouden moeten praten; dat zou mij grote schatten waard zijn.” Zij begrepen niets van dat
antwoord en toen zij bleven aandringen vertelde hij hun eindelijk, dat lang geleden een Athener, een zekere
Solon, bij hem was gekomen en dat deze al zijn schatten had bezichtigd, maar zich daarover minachtend had
uitgelaten en dat het hem, Kroisos, nu juist vergaan was zoals Solon had aangeduid.
43
Terwijl Kroisos vertelde, was de brandstapel al aangestoken en de buitenkant stond al in vlammen. Toen
Kyros van zijn tolken hoorde, wat Kroisos had gezegd, kwam hij tot een ander inzicht en bedacht, dat hij, zelf
ook maar een sterfelijk mens, een medemens, die in aanzien en welstand zijn gelijke was, levend aan de
vuurdood prijsgaf; ook kreeg hij angst voor een mogelijke vergelding en zei tegen zichzelf, dat er op aarde
geen enkele zekerheid bestaat. Kortom, hij gaf bevel de brandstapel zo snel mogelijk te doven en Kroisos
eraf te halen. Maar zijn dienaren konden, hoezeer zij ook hun best deden, het vuur niet meer meester
worden.
De Lydiërs vertellen, dat Kroisos, toen hij bemerkte dat Kyros van gedachten veranderd was en toen hij
zag, dat ze met man en macht aan het blussen waren, maar het vuur niet konden bedwingen, met luider
stemme Apollo aanriep en de god smeekte om, als hij ooit in enig geschenk van Kroisos behagen had gehad,
hem nu bij te staan en hem te redden uit het dreigende doodsgevaar. Wenend riep hij de god te hulp en
plotseling trokken zich bij heldere hemel en bij windstil weer wolken samen en een storm barstte los en de
regen kwam in stromen neer en de brandstapel werd geblust.’38
Kyros had met deze veroveringen een wereldrijk gesticht dat zijn weerga niet kende. In de jaren na 540
organiseerde hij zijn rijk en bouwde in Pasargadae zijn residentie. Het rijk van Kyros had een enorme omvang
en vroeg een totaal nieuwe bestuurlijke organisatie. Hij verdeelde het rijk in satrapieën, een soort provincies,
onder een gouverneur (satraap). In zijn satrapie had een gouverneur een grote mate van zelfstandigheid. Hij
moest echter een vast bedrag aan belasting afdragen aan de centrale regering en troepen leveren voor het
leger. Bovendien waren de meeste satrapen door familiebanden gelieerd aan het hof. In de tijd dat hij zijn
rijk organiseerde, plande Kyros een veldtocht tegen Egypte, maar voordat hij ten strijde kon trekken, kwam
er slecht nieuws. In het oosten van het rijk vielen nomadische stammen de grenssteden aan. Onder leiding
van hun leider Tomyrus vormden zij een regelrechte bedreiging en Kyros ging dan ook tot actie over. Hijzelf
voerde het leger aan dat de strafexpeditie zou uitvoeren. Kyros achtervolgde de nomaden tot ver in hun
eigen gebied, waar hij in 530 slag leverde tegen hun verzamelde legers. Vrijwel alle Perzen, inclusief de
koning lieten het leven bij deze veldslag. Kyros had 29 jaar geregeerd en een groot rijk opgebouwd.
Het was onvermijdelijk dat er chaos volgde na de dood van Kyros, maar zijn zoon Kambyses II slaagde er
in de rust te herstellen. Hij wist zelfs een van zijn vaders voornemens uit te voeren: hij veroverde Egypte en
werd in mei van het jaar 525 tot farao gekroond, waarmee het Egyptisch rijk een satrapie werd van Perzië.
Kambyses II bleef drie jaar in Egypte. In 522 kreeg hij bericht dat er oproer was in Pasargadae: iemand had
de troon ingenomen tijdens zijn lange afwezigheid. Hij vertrok uit Egypte, met de bedoeling zijn rechtmatige
plaats weer op te eisen, maar overleed onderweg. De verre neef kon gerust zijn, hij was op dat moment de
enige troonpretendent en werd als wettige koning van alle landen ingehuldigd.
Koning Dareios
Dareios, de nieuwe koning van het Perzische rijk, moest meteen zijn spierballen tonen want overal in het
land braken opstanden uit, die hij met harde hand neer moest slaan. In 521 was de rust hersteld en kon
Dareios zich wijden aan het besturen van een wereldrijk.
Dareios begon met het versterken van de positie van de koning, hij maakte zijn ambt tot het symbool van
eenheid. Door het uitgebreide ceremonieel waarmee het koningschap omringd werd en door het hanteren
van een streng protocol, zelfs bij dagelijkse bezigheden, kreeg het koningschap een aureool van
onaantastbaarheid en goddelijkheid. Zo vereiste het protocol dat een bezoeker zich plat op de grond diende
te werpen voor de troon (proskynese) en pas op mocht staan als de koning dit kenbaar maakte. De koning
werd ook verondersteld over goddelijke wijsheid te beschikken, want hij kreeg zijn macht rechtstreeks van
Ahura Mazda.
Bovendien had de koning het alleenrecht om wetten te maken en recht te spreken. Dareios vervulde die
taak met verve, want zowel Perzen als buitenlanders noemden hem ‘de wetgever’. Toch baseerde hij zich
daarbij niet op zelfgegeven wetten, maar volgde de wetteksten van Hammurabi vaak woordelijk na. In een
van de inscripties van Dareios staat:
38. Dit en het vorige verhaal zijn vrij geciteerd naar de Historiën van Herodotos.
44
‘Mijn aard is als volgt: wat recht is daar houd ik van en wat onrecht is haat ik. De man die de leugen kiest
haat ik en degene die kwaad doet, die straf ik overeenkomstig het kwaad dat hij heeft gedaan.’
Waarheid en leugen zijn ook hier weer herkenbaar als exponenten van goed en kwaad in de wereld.
Behalve als wetgever stond Dareios vooral bekend als koopman. De Perzen gebruikten dit woord niet
denigrerend maar met bewondering voor de wijze waarop Dareios de handel stimuleerde. Hij
systematiseerde de belastingheffing, standaardiseerde maten en gewichten, voerde nieuwe, betrouwbare
munteenheden in en verbeterde het wegennet. Hij liet een grote koninklijke handelsvloot bouwen en
bevorderde daarmee de internationale handel.
Met name de hervorming van het belastingstelsel bracht veel geld op. De hoogte van belastingen op
landbouwproducten bedroeg ongeveer 20% van de oogst. In elke satrapie inde de satraap die belasting,
behield een deel om zelf zijn hof te kunnen voeren en droeg de rest af aan de kroon. Belasting werd veelal
betaald in edele metalen, waarvoor het talent de gewichtseenheid vormde. De Perzische talent woog
ongeveer 30 kilo en werd in de vorm van een schijf gegoten. Betalen met talenten was uitzonderlijk want de
waarde van een talent zilver bedroeg omgerekend naar onze normen ongeveer 70.000 gulden, en die van
een gouden talent al gauw 13 keer zoveel. De talent vormde dan ook alleen een betaalmiddel bij grote
transacties, in het dagelijkse betalingsverkeer werd er betaald met kleinere munteenheden. Het talent werd
verdeeld in 60 mina's, de mina in 60 sikkels of 100 drachmen. Een drachme woog ongeveer vier gram.
Dareios voerde ook een nieuwe munteenheid in: de dareik. Deze munt woog ca. 10 gram en was voor
98% van goud en vertegenwoordigde de waarde van een volwassen os, een gebruikelijke maatstaf in een
herderscultuur. De dareik werd weer verdeeld in twintig sigloi, die van zilver waren.
Om een idee te krijgen van de belastingopbrengsten ten tijde van Dareios geven we enkele voorbeelden:
de grootste satrapie, India, betaalde jaarlijks 300 talenten goud. Babylonië betaalde jaarlijks 1000 talenten
zilver, Egypte 700, de Meden 450. Alles bij elkaar inde Dareios jaarlijks 15.000 talenten zilver, hierbij zijn de
belastingen in natura niet meegerekend!
Het grootste project dat Dareios uitvoerde vormde zeker de aanleg en verbetering, van een groot
wegennet. Tot de dagen der Achaemeniden, de dynastie die met Kyros was begonnen, waren wegen niet
meer geweest dan ruwe karavaanpaden. Dareios liet deze ombouwen tot een recht en economisch
wegennetwerk dat het hele rijk doortrok. De voornaamste weg werd de koninklijke weg genoemd en liep
van Susa naar Sardis: 3.900 kilometer lang! Langs deze weg lagen 111 herbergen, zó verspreid dat aan het
einde van elke dagreis een pleisterplaats bereikt kon worden, wat betekende dat er na elke 30 kilometer
een herberg lag. Andere belangrijke verkeersaders waren de oostelijke routes naar Bactrië en India en de
westelijke weg naar Palestina en Egypte. Niet alleen voor de handel betekenden de wegen een enorme
impuls, maar ook voor het leger.
45
5. De Perzische oorlogen
De Perzische strategie en bewapening
Het Perzische leger was een indrukwekkende strijdmacht, die qua omvang en tactische flexibiliteit
vergeleken kan worden met de legers van Napoleon. Het centrale deel van het leger bestond waarschijnlijk
uit dienstplichtigen uit alle delen van het omvangrijke rijk. Zij vormden samen met de legers uit de satrapie
van Egypte een leger ter grootte van 300.000 man. De indeling van dat leger was gebaseerd op decimale
systematiek: de grootste eenheid; een myriade bestond uit 10.000 man, die was onderverdeeld in eenheden
van 1.000 man, 100 man en 10 man. De rang der officieren kwam overeen met de eenheid die ze
aanvoerden.
De zogenoemde 10.000 onsterfelijken waren keurtroepen afkomstig uit het Perzische kerngebied en die
ten allen tijde op volledige sterkte werden gehouden, iets dat vrij uitzonderlijk was in die tijd.
De Perzische infanterist had als belangrijkste wapen de boog, maar hij droeg ook een korte speer en een
dolk. Het lichte schild was gemaakt van riet en hij droeg geen helm, wel een geschubd pantser. De nietPerzische troepen waren net zo gevarieerd bewapend als de landstreken verschilden waar ze vandaan
kwamen. De Babyloniërs streden met lansen en houten knuppels, de Bactriërs droegen behalve een boog
ook een strijdbijl, de Paphlagoniërs droegen speren en werpspiesen, de Sagartiërs waren ruiters en hun
wapen was de lasso.
Het Perzische leger had twee grote tekortkomingen. Ten eerste beschikte het niet of nauwelijks over
zware infanterie, omdat de gevolgde tactiek meestal bestond uit een regen van pijlen en speren afkomstig
van de infanterie, gevolgd door een aanval van de cavalerie. Ten tweede was het leger op geen enkele wijze
een eenheid. Tactisch gezien bestond het uit afdelingen die een nationale, regionale status hadden en hun
eigen strategie volgden. Gecoördineerde acties waren daarom altijd moeilijk uit te voeren. Meestal vormde
dat geen bezwaar, omdat het numerieke overwicht veelal voor de overwinning zorgde. Het waren
uiteindelijk de Grieken en dan met name Philippus en Alexander de Grote, die de zwakke plekken vonden in
het Perzische leger en daar hun strategie aan aanpasten.
Perzen en Grieken
Waar veel licht is, is ook veel schaduw. Deze uitdrukking is zeker van toepassing op het Perzische rijk. De
lichtreligie van Zarathustra is ondenkbaar zonder de donkere tegenspeler van Ahura Mazda: Ahriman. De
heerschappij van de grote koning Kyros had veel lichtkarakter; zijn wijsheid en toewijding aan het welzijn
van zijn volk waren al in de oudheid beroemd. Kyros verenigde Voor-Azië onder de impuls van de
zonnemachten, die in die tijd de mensheid inspireerden. Onder zijn opvolger bleken de donkere machten
van de tirannie al werkzaam te zijn, iets dat in sterke mate gold voor Xerxes. Deze donkere machten uitten
zich vooral in de grote oorlogen die het Perzisch rijk onder de Achaemeniden voerde, met als grootste vijand
de opkomende Griekse stadstaten. De rivaliteit tussen deze beide machten had een oude geschiedenis, die
door Herodotos uitgebreid is beschreven in zijn Historiën.
Een van de oorzaken van deze rivaliteit schuilt zeker in het feit dat de Archaïsche Grieken tijdens hun
koloniale uitwaaiering over de Klein-Aziatische kust contact maakten met een veel oudere cultuur. Een van
deze contacten liep uiteindelijk uit op de verwoesting: van het oude Troje. De veelvuldige schermutselingen
tussen de archaïsche Grieken en de bewoners van Klein-Azië legden de kiem voor de latere, grote Perzische
oorlogen.
De verovering van Lydië door Kyros bracht de Griekse steden op de Ionische kust rechtstreeks onder
Perzische invloed, evenals een aantal eilanden in de Egeïsche zee. Dit gebeurde precies in de tijd dat de
Griekse steden het economisch profijt van de handel met de steden op de Ionische kust ten volle gingen
benutten. Voor de Grieken betekende het verlies van de contacten in Klein-Azië een behoorlijke klap.
Bovendien ging van een zo grote buur, met wellicht nog grotere ambities, een constante dreiging uit.
Vooreerst leek het gevaar van zo'n dreiging in een andere richting te gaan, want Kambyses, de opvolger van
46
Kyros richtte eerst zijn aandacht op Egypte. Dareios echter zocht gebiedsuitbreiding in westelijke richting.
Bij verschillende gelegenheden hadden de Griekse steden in het verleden al tegenover de Perzen gestaan.
We herinneren ons dat Kroisos, op aanraden van het orakel van Delphi, steun zocht bij de sterkste Griekse
stadstaat, Sparta, en die inderdaad kreeg. Sparta bleef vanaf die tijd een vijandige houding aannemen tegen
de Perzen. In 499 trachtte een Perzische expeditie tevergeefs het eiland Naxos te veroveren. Dit zette de
Ionische steden aan tot een algemene opstand tegen de Perzische overheersing. Athene steunde de Ionische
steden in deze opstand met schepen en troepen. Dareios sloeg deze opstand neer, maar de confrontatie
met de Atheners liet hem niet meer los. Vanaf die dag stond er altijd een dienaar achter Dareios bij de
maaltijd. Bij elke hap die Dareios nam, sprak de dienaar met stemverheffing: ‘Sire, denk aan de Atheners!’
In 490 zond Dareios een leger van 20.000 man per schip over de Egeïsche Zee met de opdracht Athene en
Eretria te onderwerpen. Een jaar eerder had hij afgezanten gestuurd om in Athene deze onderwerping aan
het Perzisch oppergezag af te dwingen, maar zijn boodschappers waren toen geëxecuteerd. Op 600 schepen
werd het Perzisch leger overgezet en dat nam Eretria op Euboea na zeven dagen belegering in. Daarna
landden de schepen bij Marathon in Attica. Toen de paarden werden uitgeladen raakten hun benen verward
in de hoge en harde venkelstengels, die op die plek welig groeiden. Marathon heette niet zonder reden zo,
want het woord betekent ‘venkel’. De Perzen hadden precies die plek gekozen om aan land te gaan waar de
plant groeide die door Prometheus was gebruikt om het vuur uit de hemel te halen en die diende als fakkel
bij de ingewijden van Eleusis.
De Atheense veldheer Miltiades overtuigde de Atheners ervan dat het beter was bij Marathon slag te
leveren dan zich achter de muren te verschansen. Maar aangezien het Atheense leger maar 10.000 man
telde, stuurde men een renbode naar Sparta om daar om hulp te vragen. Pheidippides, de Atheense loper
legde de bijna 300 kilometer naar Sparta in drie dagen af, maar kreeg niet de gevraagde hulp, het was nog
geen volle maan en de Spartanen vierden net hun grootste religieuze feest. De Atheners stonden er alleen
voor en kozen positie op een heuvel vanwaar ze het Perzische kamp konden overzien. Miltiades besloot niet
af te wachten maar tot de aanval over te gaan. Hij stelde zijn leger zo op dat het centrum niet de gebruikelijke
acht rijen diep was maar minder, zodat het front van zijn leger even breed was als dat van de Perzen, hoewel
die twee keer zoveel manschappen hadden. De afstand van één kilometer tot de vijand, liet hij de zwaargewapende hoplieten in looppas afleggen. Dat was door hun zware uitrusting een hele opgave, maar bood
wel het voordeel van de verrassing. De Grieken beschikten niet over boogschutters en ruiters, in
tegenstelling tot de Perzen. De Atheense troepen legden die ene kilometer in looppas in acht tot tien
minuten af, wat de Perzen weinig tijd gaf zich voor te bereiden. Toen de slag begon, slaagden de Perzen er
meteen in het ondiepe centrum van de Griekse frontlinie te doorbreken, maar hun flanken waren zwakker
dan die van de Grieken. Met een zwenkbeweging slaagden de Atheners erin het Perzische centrum in de
tang te nemen, waarna de Perzische cavalerie op de vlucht sloeg. 6.400 Perzen vonden in de slag de dood
tegen 192 Atheners. De Griekse falanx triomfeerde over de Perzische oorlogsmachine, die echter zijn
militaire kracht niet had kunnen uitbuiten. De Atheners stuurden na de veldslag meteen een boodschapper
met het goede nieuws naar hun stad. De loper legde de 42 km en 195 meter naar de Agora in hoog tempo
af en meldde dat de Perzen waren verslagen: ‘Nenikekamen’. Daarna viel hij dood neer. Volgens Plutarchus
en Lucianus was zijn naam Diomedon. De haast die Diomedon had om Athene te bereiken kwam voort uit
het feit dat iedereen verwachtte dat de Perzen zouden winnen. Ook de Perzen zelf waren daarvan overtuigd.
Ze hadden zelfs al een groot blok marmer meegenomen om een monument voor de overwinning van te
maken.
Dareios moest door deze nederlaag toegeven dat een leger bestaande uit landingstroepen niet voldoende
was om de Atheners klein te krijgen. Hij maakte meteen plannen voor een grootscheepse invasie, maar een
opstand in Egypte vroeg eerst om militair ingrijpen. Daarna kwam Dareios er niet meer toe. Hij stierf in 486.
Xerxes
Megala gar pregmata megaloisi kindunoisi ethelei kataireesthai
Grote winst behaalt men immers alleen met grote risico's
Ook Xerxes had eerst nog de handen vol aan Egypte voor hij de plannen van zijn vader Dareios kon realiseren.
47
Voor de Grieken betekende de slag bij Marathon meer dan het winnen van een veldslag, de Atheners
hadden getoond de Perzische grootmacht te kunnen weerstaan. Die was dus niet onoverwinnelijk. Athene's
roem steeg door deze overwinning. Alle Grieken voelden zich vereend tegenover het Perzische gevaar. Maar
de Grieken begrepen ook dat deze gewonnen slag niet het einde betekende van de oorlog met Perzië. Het
was bij iedereen bekend dat Xerxes sinds 483 een enorm leger verzamelde om tegen de Grieken in te zetten.
Een grote invasie stond voor de deur en de Griekse steden moesten samenwerken om deze tweede aanval
te kunnen weerstaan. Enkele steden, bang voor de vijandige overmacht, sloten een overeenkomst met
Xerxes, maar de meesten sloten zich aan bij de nieuwe Helleense bond, die traditiegetrouw onder leiding
stond van Sparta. Onderlinge twisten werden bijgelegd nu het er om ging deze vreemde invasie te
weerstaan. Spartaanse generaals kregen het opperbevel over het verenigde Griekse leger. De Atheners
waren natuurlijk beducht voor een nieuwe Perzische aanval, omdat ze wel begrepen dat Xerxes het vooral
op hun stad had voorzien. Athene had een veldheer met vooruitziende blik, Themistokles, die begreep dat
een grote vloot onmisbaar was in de komende oorlog. Bovendien had hij het orakel van Delphi geraadpleegd
en dat had gezegd:
Ongerept blijven de muren van hout
en zij zullen tot redding zijn
voor u en uw kinderen.
Wacht niet rustig de ruiters dan af
of het talrijke voetvolk als het
te land op u af komt, maar vlucht
en wendt het de rug toe!
Themistokles wist de Atheners te overtuigen dat ‘de muren van hout’ scheepswanden waren. De strategie
werd bepaald: bij een Perzische aanval zou Athene worden geëvacueerd, uitgezonderd een klein contingent
ter verdediging van de akropolis. De te bouwen schepen zouden de bevolking naar veilige eilanden brengen.
Er moest dus een grote vloot worden gebouwd, het scheepsprogramma omvatte 150 triremen. Themistokles
werd in de politieke arena bestreden door Aristeides, zijn grootste politieke opponent. Aristeides stond in
Athene bekend om zijn rechtvaardigheid en onbesproken gedrag. Hij geloofde niet in het scheepsbouwprogramma en verzette zich tegen de plannen van Themistokles. De onderlinge strijd mondde uit in een
schervengerecht waarbij Aristeides werd verbannen. Een anekdote daarover vertelt dat Aristeides een
eenvoudige boer hielp met het inkrassen van zijn eigen naam op een scherf. Toen hij de eenvoudige man
vroeg waarom hij wilde dat Aristeides werd verbannen, zei deze: ‘Ik ben het beu alsmaar te horen hoe
rechtvaardig en rechtschapen die man is.’
Xerxes had intussen de problemen in andere delen van het groot Perzisch rijk opgelost en kondigde aan:
‘Ik zal Europa van begin tot eind doortrekken en er één land van maken.’
Begin juni 481 begon het Perzische leger, zo'n 200.000 man, aan de oversteek over de Hellespont.
Genietroepen hadden twee bruggen over de Hellespont geslagen door schepen aan elkaar te verankeren.
Voordat de troepen de overtocht konden wagen, stak er een storm op. De beide scheepsbruggen werden
losgeslagen en volledig vernield. Xerxes ontstak daarover in woede; hoe durfde de natuur zich te verzetten
tegen de wil van de machtigste koning op aarde! Hij liet de Hellespont als strafmaatregel geselen, de zeeengte ontving 300 zweepslagen, werd gebrandmerkt en symbolisch in de boeien geslagen.
Pas in de lente van het volgende jaar waren de nieuwe bruggen klaar. Toen trok Xerxes met zijn enorme
leger naar de overkant, naar Europa! Het moet een bijzonder kleurrijk gezicht zijn geweest om het Perzische
leger te zien passeren; een mengelmoes van nationaliteiten en een enorme legertros. We luisteren weer
even naar Herodotos, die een schitterende beschrijving geeft van dit schouwspel:
‘Voorop gingen de lastdragers en de lastdieren en achter hen het uit allerlei volken bestaande leger, door
elkaar, niet gescheiden; als de grootste helft voorbij was kwam er een tussenruimte en zij hadden geen
contact met de koning. Dan gingen vooraan 1.000 ruiters, uitgelezen uit alle Perzen, daarachter .1000
lansdragers, eveneens een keurtroep, met de lanspunten naar beneden gericht, daarachter tien heilige,
zogenaamde Nisaiische paarden, prachtig opgetuigd. Die naam Nisaiisch dragen de paarden naar een grote
vlakte in Medië, die Nisaion heet. In die vlakte komen die grote paarden voor. Achter die tien paarden was
48
de plaats van de door tien schimmels getrokken heilige wagen van Zeus (=Ahura Mazda) en achter de
paarden liep te voet de wagenmenner, die de teugels vasthield, want die zetel mag door geen sterfelijk mens
bestegen worden. Hierachter kwam dan Xerxes zelf op een met Nisaiische paarden bespannen wagen; naast
hem stond op de wagen de paardenmenner Patiramphes, een zoon van de Pers Otanes. Zo trok Xerxes uit
Sardis, maar telkens als hij daar zin in had, stapte hij van zijn strijdwagen over in een reiswagen. Achter hem
kwamen de 1.000 aanzienlijkste en edelste Perzische lansdragers, die hun lansen op de normale wijze
droegen, en daarachter nog eens 1.000 uitgelezen Perzische ruiters, en achter die ruiters 10.000 uit de
overige Perzen uitgekozen manschappen, maar die waren te voet en 1.000 van hen hadden aan de onderkant van hun lansen gouden granaatappels en omsloten de anderen van alle kanten, maar de 9.000 die zich
binnen die kring bevonden, hadden zilveren granaatappels. Ook de lansdragers, die de lanspunt naar de
grond droegen, hadden gouden granaatappels, en zij, die het dichtst achter Xerxes liepen, hadden gouden
appels.
Achter de 10.000 stonden opgesteld 10.000 Perzische ruiters en achter de ruiterij kwam weer een
tussenruimte van wel twee stadiën (ca. 185 meter) en dan kwam de hele rest van het leger zonder vaste
volgorde.’
De Grieken hadden in de tussentijd niet stilgezeten. Hun strijdmacht was opgesplitst in twee delen; het
landleger onder leiding van de Spartaan Leonidas, en de vloot onder Eurybiades.
Een deel van het landleger koos positie bij Thermopylae, waar zich tussen de bergen en de zee een smalle
pas bevond, waar de vijand door moest om het zuiden te bereiken. Als ze de Perzen daar konden ophouden
dan zou Xerxes heel wat logistieke problemen krijgen met zo'n enorm landleger.
De gezamenlijke Griekse vloot hield intussen de veel grotere Perzische vloot (ca. 1.200 schepen) van
afstand in het oog. Xerxes kwam begin augustus aan bij de pas in Thermopylae. De pas was nauw en in het
smalste deel was bovendien een muur gebouwd met slechts twee poorten erin, de pylea.
Het Griekse verdedigingscontingent telde maar 7.000 man. Xerxes wist dit en wachtte vier dagen af. Hij
verwachtte dat de Grieken voor zijn enorme overmacht op de vlucht zouden slaan. Toen de vijfde dag
aanbrak, bleek dat de Grieken niet aan zijn verwachting voldeden. Erger nog, ze provoceerden de Perzen
door elke ochtend naakt te verschijnen voor de poorten en daar hun lange haren te kammen.
Xerxes' geduld raakte op en hij stuurde de Medische troepen vooruit om de Griekse verdediging op te
ruimen. De Grieken trokken van de poorten naar een breder deel van de pas, tot bij de warme bronnen,
waar zij de aanstormende vijand afwachtten. In de maar 15 meter brede pas gaven aantallen niet de doorslag
en de Spartanen, die de voorhoede der Griekse verdediging vormden, hielden lang stand. Vervolgens
simuleerden zij een vlucht terug naar de poorten, maar in feite lokten zij de Meden verder de pas in om hen
in het smalste gedeelte opnieuw te weerstaan. Na uren van strijd moesten de zwaargehavende Meden
terugtrekken, tot grote woede van Xerxes. Nu deed hij een beroep op zijn 10.000 onsterfelijken, zijn
persoonlijke garde. Toen de avond viel, bleken ook zij niet in staat de Grieken te verslaan. De volgende
ochtend vielen de onsterfelijken weer aan, maar weer zonder het gewenste resultaat. Xerxes was niet alleen
witheet, maar hij begon ook te twijfelen aan het welslagen van deze hele onderneming! Toen kwam zijn
redding in de persoon van een Griekse verrader. Hij toonde de Perzen een geheim pad door de bergen om
de pas heen.
Toen Leonidas merkte dat de Perzen achter hem opdoken, stuurde hij alle troepen terug, behalve zijn 300
Spartanen. Deze heldhaftigen hielden de Perzen nog de hele verdere dag op. Ze verdedigden zich chersi kai
stomasi aldus Herodotos en dit met hand en tand is nog steeds een uitdrukking. Uiteindelijk sneuvelden ze
allemaal. Nu nog is de inscriptie te lezen ter ere van deze dapperen.
Vreemdeling, komt gij in Sparta, meld dan
dat wij hier liggen, omdat wij trouw
bleven tot aan het laatste bevel.
De slag bij Thermopylae droeg bij aan de legendarische Spartaanse reputatie. Vrijwel nooit gebeurde het dat
soldaten die volledig in het nauw en in een volstrekt hopeloze gevechtssituatie zaten, hun zelfbeheersing
konden bewaren. Paniek zou een normale reactie zijn! Overgave was dan vaak het gevolg. Zo niet bij de
Spartanen, die met doodsverachting hun vijanden tegemoet gingen en de gelederen gesloten hielden. Dit
49
offer was de vrucht die harde fysieke en mentale training kan afwerpen. Het bezorgde Leonidas en zijn
mannen een plaats in de geschiedenis. De moderne Griekse dichter Kafavis schreef over de slag bij
Thermopylae:
Ere zij hen, die in hun leven
gedoemd zijn tot de wake van Thermopylae.
Nimmer versagend in die opdracht,
rechtschapen en oprecht in alles wat zij doen,
maar altijd ook lankmoedig en vol mededogen
milddadig als zij rijk zijn, doch ook weer
in armoede milddadig in het klein
altijd opnieuw bereid te helpen naar vermogen,
altijd de waarheid sprekend,
maar daarbij zonder wrok voor hen, die liegen.
En des te meerder eer verdienen zij,
als zij voorzien (en dit voorzien er velen),
dat aan het einde Ephialtes39 zal verschijnen
en dan de doorbraak van de Perzen niet te weren is.
De Griekse hoplieten
Al vóór de Perzische oorlogen waren er in de uitrusting en in de strijdmethoden van de Griekse militairen
fundamentele wijzigingen aangebracht. Een van de belangrijkste was de rol van de zware infanterie: de
hoplieten. De hoplieten waren van beslissende betekenis geworden in het verloop van een veldslag. Vóór
de vijfde eeuw betaalden de hoplieten zelf hun uitrusting en kregen ze geen soldij, behalve in Sparta. De
hopliet was aangewezen op zijn beschermende wapen- uitrusting. Hij droeg een rond schild (hoplon) met
een middellijn van ongeveer één meter. Het schild was gemaakt van hout, versterkt met brons. Aan de
achterzijde was het schild voorzien van twee handvatten, waarvan de ene diende om er de onderarm door
te steken, terwijl de andere als handgreep fungeerde. De onderste helft van het hoofd van de hopliet werd
door de bovenrand van het schild afdoende beschermd, aan de onderzijde, maar voor de bovenzijde had de
hopliet een zogenoemde Korinthische helm. Bij dit model werd het gelaat beschermd door een vizier met
spleten voor ogen, neus en mond. Als de hopliet niet in gevecht was kon de helm naar achter worden
verschoven, zodat het gelaat vrij kwam. Op afbeeldingen en bustes van Perikles is deze Korinthische helm te
zien. De helm was vaak voorzien van pluimen of kam van paardenhaar. Omdat het schild de hopliet niet
helemaal beschermde aan de onderzijde, droeg hij scheenbeschermers van brons.
Het voornaamste aanvalswapen van de hopliet was een ongeveer drie meter lange speer. Deze speer was
geen werpspeer maar een steeklans, dit in tegenstelling tot de Homerische werpspiesen. Daarnaast droeg
de hopliet een kort zwaard voor het gevecht van man tegen man.
Door deze veranderde bewapening kreeg ook de gevechtstactiek een ander aanzien. De hoplieten streden
in een dichte formatie die we kennen onder de naam falanx. De opstelling van de falanx was in de vijfde
eeuw vier rijen diep. Bij deze opstelling konden de speren van de tweede rij over de schilden van de eerste
rij worden heengestoken. Bij deze gesloten formatie beschermde ieder schild niet alleen de linkerzijde van
de drager, maar ook de rechterzijde van de buurman. Als een man uit de voorste rij kwam te vallen dan werd
zijn plaats ingenomen door een van de mannen uit de tweede linie. Zo'n gesloten formatie was een onstuitbare vijand, vergelijkbaar met de kracht van een tank. Het voordeel van de grote bescherming ging
echter verloren als de formatie werd doorbroken. Als een legerafdeling er in slaagde de falanx van de vijand
te doorbreken, met behoud van de eigen formatie, dan was de slag in feite gewonnen. Als de formatie werd
doorbroken restte de hoplieten niets anders dan de vlucht of het man tegen man gevecht. Als de vijandelijke
formatie echter intact was, konden ze maar één ding doen: hun schild weggooien en er vandoor gaan. Dit
39. Ephialtes was de Griekse verrader die de Perzen het geheime pad toonde over de bergen.
50
resulteerde veelal in een slachtpartij onder de vluchtenden. Dit verklaart het feit dat de aantallen doden en
gewonden zo konden oplopen aan de verliezende kant, terwijl de overwinnaars slechts een fractie van hun
manschappen verloren. De eigenlijke slachting vond pas plaats als de slag al gewonnen was en de
vluchtenden werden achtervolgd. De Spartanen sloten de vlucht als redmiddel dan ook uit en vochten altijd
door tot het bittere einde.
De beste troepen stonden doorgaans op de rechtervleugel. Dat was ook de reden dat de rechtervleugels
van beide partijen altijd gelijktijdig aanvielen. Een slag was al half gewonnen als de eigen linkervleugel langer
stand hield dan die van de tegenstander.
De hoplietenoorlog was een uniek verschijnsel omdat deze volledig gebaseerd was op het handgemeen
en bovendien een frontale strijdwijze kende. Angst vormde dan ook een essentieel onderdeel van deze
strijdwijze. De hopliet vreesde dit handgemeen, oog in oog met de tegenstander wilde hij eigenlijk vluchten.
Maar deze bedreigende tactiek was wel de enige waarin hij getraind was. Iemand voert geen oorlog om het
gevecht zelf, maar om te overwinnen. De tactiek is dus om zo min mogelijk te vechten en toch te overwinnen.
Voor een hopliet gold dit principe nou net niet. De Griekse hoplieten slaagden er vaak als beste in hun
vluchtinstinct in toom te houden tijdens de veldslag en dat bracht hun vaak de overwinning.
Het verdere verloop van de Perzische invasie
Tijdens het oponthoud dat Xerxes bij Thermopylae ondervond, was de Perzische vloot bij kaap Sepias voor
anker gegaan. Tijdens een plots opstekende storm, die drie dagen aanhield, ging een derde van de Perzische
vloot verloren. Toen de storm ging liggen, trok de vloot verder en werd bij Aphetae aangevallen door de
Griekse. Vijftien Perzische schepen werden tot zinken gebracht voordat de Grieken terugtrokken. Maar de
Perzische vlootcommandant stuurde een aantal snelle oorlogsbodems naar de kust van Euboea om de
Grieken te omsingelen. Bij Artemisium leverden de vloten slag. De strijd bracht aan beide zijden zware
verliezen maar leverde geen winnaar op. De Grieken bliezen de aftocht en daarmee lag de weg over land en
over zee open voor de Perzen. Xerxes rukte in een keer op naar het vrijwel verlaten Athene.
De bevolking was volgens plan door de vloot in veiligheid gebracht op de eilanden Salamis en Aegina.
Athene viel in handen van Xerxes, die de stad plunderde en vervolgens alle gebouwen op de Akropolis in
brand liet steken. De Perzische vloot zeilde omzichtig naar de wateren bij Salamis, waar de Griekse vloot zich
had teruggetrokken om de Atheense bevolking te verdedigen. Xerxes belegde een krijgsraad met zijn
vlootcommandanten om zijn strategie te bepalen. Zijn bevelvoerders drongen er bij hem op aan onmiddellijk
tot de aanval over te gaan om te voorkomen dat de Griekse vloot zich terugtrok tot aan de Isthmus. Verspieders meldden bovendien dat er onenigheid heerste onder de Griekse bevelhebbers. Themistokles, de
Athener, wilde slag leveren bij Salamis terwijl de Spartaanse commandanten wilden terugtrekken tot aan de
Isthmus om de verdediging aldaar te kunnen steunen. Wat Xerxes echter niet wist, was dat dit nieuws
opzettelijk in de wereld was gebracht door Themistokles. Hij wilde op die manier de Perzen uitlokken tot
een zeeslag in de baai van Salamis. Die baai is daar nauwelijks een kilometer breed, zodat de grotere
Perzische schepen er minder goed konden manoeuvreren. Xerxes besloot snel te handelen en stuurde een
eskader naar de westelijke doorgang van de baai van Eleusis, waardoor de doorgang naar de Isthmus werd
versperd. Hierdoor bleef de Grieken maar één optie over: slag leveren bij Salamis.
Aan de vooravond van de zeeslag hielden de Grieken krijgsraad. Een discussie over het feit dat vluchten
uitgesloten was, waar Themistokles als enige vanuit ging, leidde tot een heftige woordenwisseling. Op dat
moment meldde zich Aristeides bij de tent waar de krijgsraad plaats vond. Hij vroeg om een beraad met
Themistokles. Hoewel ze elkaars grootste vijanden waren in Athene, kwam deze toch naar buiten om
Aristeides te woord te staan. Aristeides sprak:
‘Wij moeten op elk moment en vooral nu met elkaar wedijveren, wie van ons beiden zijn vaderland de
grootste diensten zal bewijzen. Ik zeg u evenwel, dat het er voor de Peloponnesiërs niet op aan komt of zij
nu veel of weinig praten over het van hier wegvaren. Want ik kan op grond van eigen aanschouwing
meedelen, dat de Korinthiërs en Eurybiades zelf, al willen zij nog zo graag, niet in staat zullen zijn weg te
varen. We zijn namelijk van alle kanten door de vijand ingesloten. Ga naar binnen en deel hun dat mee.’
51
Themistokles nodigde Aristeides uit het bericht zelf te brengen. Deze meldde het toen zelf aan de
krijgsraad. Uiteindelijk werden de leiders overtuigd door de komst van Panaitios uit Tenos, die de situatie
zelf gezien had toen hij met zijn trireem overstak. Op dat moment waren de Grieken overtuigd en werd er
begonnen met de voorbereidingen voor de slag.
Xerxes liet op de helling van de Aigaleos, op het vasteland bij de baai, een troon neerzetten zodat hij de
zeeslag van bovenaf goed kon overzien. Bij een zonsopgang ergens in september 480, ziet Xerxes vanaf zijn
troon hoe zijn vloot, zo'n 400 schepen, de smalle baai binnenvaart, die zich geheel vult met schepen! Hij ziet
de Griekse vloot naar het noorden varen, gedeeltelijk onder zeil, iets wat men alleen deed bij een vlucht! De
Perzische vloot schiet in formatie de smalle straat in, in de achtervolging. Dan komt een flottielje
Aeginetische en Megarische schepen uit een schuilhoek bij Salamis tevoorschijn die de achterhoede van de
Perzen, bestaande uit Ionische schepen, aanvalt. De andere Griekse schepen houden in en lokken de Perzen
in het smalste deel van het kanaal. Daar was manoeuvreren vrijwel onmogelijk. De linies raken verward,
doordat schepen op elkaar botsen en achterop raken. De Grieken strijken de riemen en wachten de snelste
Perzische schepen op. Als die naderbij komen, roeien de Grieken in hoog tempo recht op ze af en boren ze
in de grond. De Griekse schepen handhaven daarbij hun formatie terwijl de Perzen aan wanorde ten prooi
vallen. Een van de eerste slachtoffers aan Perzische zijde is de Phoenicische admiraal die het voorste
vlootdeel aanvoert. De gemakkelijk wendbare Griekse schepen rammen de dicht opeengehoopte formatie
en enteren de schepen. De hoplieten maken korte metten met de vijand aan boord. In die wanorde wenden
alle Phoenicische schepen, zo'n honderd in getal, de steven en slaan op de vlucht, maar de terugweg is
afgesloten door de Aegeniten en Megariërs. De Perzische vloot wordt in de tang genomen en verliest in de
slag die dan volgt tweehonderd triremen, terwijl de Grieken er zelf 40 van de 300 verliezen. De hele straat
bij Salamis wordt versperd door wrakken, drijfhout en lichamen van gedode zeelieden. Xerxes zit verbijsterd
op zijn troon, zijn trotse vloot wordt voor zijn ogen in de pan gehakt. Snel verdwijnt hij van het slagveld met
zijn gedemoraliseerde troepen. De gedecimeerde maar toch nog geduchte vloot, vaart op bevel van Xerxes
terug naar de Hellespont, om de terugtocht van het landleger te dekken.
De slag bij Plataea
Hoewel het landleger ongeschonden was, had Xerxes genoeg van zijn Europese avontuur. Bovendien was
het najaar begonnen en wilde hij zijn campagne niet door een lange winter slepen, met zoveel te vullen
monden In 45 dagen marcheerde bijna het voltallige leger terug naar de Hellespont. Mardonios bleef in
Thessalië achter met een leger van 50.000 man. Dat leger kon het zonder bevoorrading stellen en had
opdracht het de Grieken lastig te blijven maken. Begin juli 479, toen de oogst net binnen was, trok Mardonios
met zijn leger Attica binnen, nadat hij tevergeefs had geprobeerd Athene over te halen de Perzische zijde te
kiezen. Het Griekse leger trok vanaf de Peloponnesos tegen hem op, waarop Mardonios terugtrok naar
Boeotië. Hij wachtte daar bij het riviertje de Asopos de Grieken op. Hij had alle vertrouwen in zijn leger. Dat
was talrijker dan het Griekse en bovendien goed uitgerust en in prima conditie. Het Griekse leger onder
Pausanias, een neef van Leonidas, telde 40.000 hoplieten en nog wat lichte troepen, géén ruiters. De Perzen
hadden zo'n 10.000 ruiters!
Pausanias sloeg op een berghelling tegenover de Asoposhet kamp op, recht tegenover het vijandelijke
Mardonios had daardoor het slagveld gekozen. De positie van de Grieken was niet bepaald gunstig.
Gedurende twee weken beloerden de vijanden elkaar, voerde de Perzische cavalerie bliksemaanvallen uit
en scheen iedereen te wachten op het juiste moment om aan te vallen. Pausanius vond blijkbaar zijn stelling
te ongunstig en op een nacht liet hij het leger een nieuwe stelling betrekken bij Plataea. De
troepenverplaatsing verliep chaotisch en werd daardoor opgemerkt door Mardonios, die dacht dat de
Grieken vluchtten. Hij gaf bevel tot de aanval voordat de Grieken zich konden formeren. Zijn bevel werd te
haastig opgevolgd, zodat de Perzen zelf in een niet goedgesloten formatie oprukten. Pausanias wist net op
tijd de Spartanen in slagorde op te stellen, zodat zij de eerste aanval konden opvangen. Mardonios, die aan
het hoofd van de cavalerie reed, werd door een steen gedood. Daarop ontstond paniek in de Perzische
gelederen en dat was het teken voor een gezamenlijke aanval aan Griekse zijde. De Perzen verloren 10.000
man en al hun voorraden, zodat er niets anders opzat dan zich terug te trekken naar Azië. Op dezelfde dag
52
dat de slag bij Plataea plaatsvond, voerde de Griekse vloot bij het eiland Samos een aanval uit op de Perzische
vloot die daar net aan wal was gegaan. Wat begon als een zeeslag in de baai tussen Samos en de Ionische
kust, ontaardde uiteindelijk in een veldslag die door de Grieken werd gewonnen. Daardoor verkregen de
Grieken en met name de Atheners, de suprematie ter zee. De Griekse vloot voer de Hellespont in en nam
vandaar de ketting mee terug die de scheepsbrug van Xerxes bij elkaar had gehouden. Deze werd als trofee
opgehangen in een tempel in Athene. Xantippus, de vader van Perikles, was de bevelvoerder over deze vloot.
Griekenland had nu voorlopig van Perzië niets meer te vrezen!
Het einde van Perzië
Xerxes kon zich troosten met de gedachte dat hij de Grieken een behoorlijke knauw had gegeven en dat hij
nog steeds koning was over het grootste rijk op aarde. Bovendien maakten de schatten van de Atheense
Akropolis veel goed. Hij had nauwelijks gebied verloren (alleen de Griekse steden langs de Klein-Aziatische
kust) en kon zelfvoldaan overgaan tot de orde van de dag. Na zijn Griekse avontuur toonde Xerxes geen
belangstelling meer voor grootscheepse militaire campagnes. Hij trok zich terug in de eenzaamheid van
zijn paleizen. Het bouwproject te Parsa was daarna eigenlijk zijn grootste daad.
Xerxes kwam aan zijn einde op een wijze die traditie zou worden onder de Achaemeniden: hij werd door
intriges aan zijn eigen hof slachtoffer van een moordaanslag. In 465 werd hij door de bevelhebber van zijn
paleiswacht in bed vermoord. Zijn opvolgers zouden erin slagen in 135 jaar het einde van het Perzisch rijk te
bewerkstelligen door gebrek aan leiderscapaciteiten, uit de hand gelopen boosaardigheid, of politieke en
militaire onbenulligheid.
Artaxerxes I volgde Xerxes op en slaagde erin 40 jaar aan de macht te blijven door meedogenloos op te
treden op elk gebied. Dat begon al met de moord op zijn broer, die de eigenlijke troonopvolger was.
Zijn opvolger Dareios II overtrof Artaxerxes verre in wreedheid, maar nog meer in decadentie. Bij zijn
troonsbestijging liet hij verscheidene verwanten stenigen of in een oven braden. Een van zijn slachtoffers
kreeg eerst een overvloedig maal voorgezet, werd vervolgens dronken gevoerd en moest tenslotte over een
smalle plank lopen boven een gloeiend koolvuur, waar hij uiteraard inviel en verbrandde.
Artaxerxes II volgde Dareios II op. Hij kreeg te maken met opstanden in verschillende satrapieën. Voor het
eerst slaagden de opstandige leiders erin zich te verenigen in een opstand. Bijna brachten zij Artaxerxes II
ten val, maar uiteindelijk waren ze te verdeeld om gezamenlijk de opstand tot een goed einde te brengen.
In 358 kwam een derde Artaxerxes op de troon, die de neergaande lijn poogde te keren. Door het in dienst
nemen van vele Griekse huurlingen slaagde hij erin de opstanden in Phoenicië, Syrië en Egypte neer te slaan
en het centrale gezag te herstellen. Het leek erop dat de hegemonie der Achaemeniden door deze Artaxerxes hersteld kon worden, maar hij kreeg de kans niet dit te bewijzen. In 338 vergiftigde een heerszuchtige
eunuch de koning. Deze Bagoas werd twee jaar later zelf weer vergiftigd door de laatste der Achaemeniden,
Dareios III.
Toen deze aan de macht kwam was het rijk door corruptie en machtsmisbruik al danig verzwakt. Hele
steden werden verlaten vanwege de niet meer te dragen belastingdruk. De westelijke satrapieën konden
alleen door militair machtsvertoon behouden blijven en de economie kraakte door de interne verdeeldheid.
Perzië was rijp voor de sloop en die sloper kwam uit Macedonië: Alexander de Grote maakte in 330 definitief
een einde aan het Perzische wereldrijk.
Met de overwinning op Perzië begon met name voor Athene een nieuw en welvarend tijdperk.
Themistokles liet al spoedig na de zeeslag bij Salamis beginnen met de bouw van de 7 kilometer lange muur
tussen Athene en de havenstad Piraeus. Dit vormde een van de eerste aanleidingen voor het ontstaan van
de vijandschap tussen Athene en Sparta.
Themistokles kreeg in Athene concurrentie van Kimon, een generaal die een aantal overwinningen had
behaald op de Perzen in de naweeën van de Perzische oorlogen. Tien jaar na Salamis werd Themistokles
zelfs via het schervengerecht verbannen, een lot dat hij deelde met vele grote Atheners. Hij ging naar Perzië
en trad in dienst van Artaxerxes. Hij kreeg het vorstendom van Magnesia tot leen en toonde daarbij zijn
grote bestuurskwaliteiten.
53
Kimon bracht het er uiteindelijk niet beter vanaf, want ook hij werd verbannen middels het
schervengerecht. In Athene had hij twee belangrijke tegenstanders, beide lid van de democratische partij:
Ephialtes en Perikles. Na de verbanning van Kimon en de moord op Ephialtes nam Perikles de leiding over
de stad in handen. Sparta had in die tijd zwaar te lijden onder aardbevingen en opstanden van de heloten.
Athene ging zijn grootste bloeiperiode tegemoet. De periode tussen 480 en 430 wordt wel ‘de eeuw van
Perikles’ genoemd. In die tijd veranderde er iets wezenlijks in de zielestemming van de mens.
54
Intermezzo: een Michaëlisch tijdperk
Een nieuwe zielestemming
In de vijftig jaren tussen 480 en 430 verloor de aristocratische klasse zijn macht. Het individuele initiatief in
kunst, cultuur en politiek kreeg de overhand. De ziel van de mens was niet langer schouwend en voelend
met de natuur verbonden. De onafhankelijke individualiteit, met een eigen binnenwereld en een eigen
geweten, kwam tot ontwikkeling. De oude mysteriewijsheid werd openbaar: wat eeuwenlang verborgen
was geweest werd in korte tijd door een aantal grote geesten aan het daglicht gebracht.
In de politiek is deze ontwikkeling zichtbaar in de tegenstelling tussen Aristeides en Themistokles. Beiden
speelden een grote rol in de Atheense politiek als elkaars opponenten. Plutarchus beschrijft beiden en over
Aristeides zegt hij: ‘Aristeides vereerde en bewonderde de Lakedaimoniër Lykoergos en bedreef om die
reden een aristocratische politiek, en zijn democratische tegenstander was Themistokles.’
Aristeides was een rustige, standvastige politicus. Hij werd bewonderd vanwege zijn rechtvaardigheid en
bescheidenheid. Roem en eer konden hem niet verleiden tot oneerlijke daden. Toen in het theater van
Athene een spel van Aischylos werd opgevoerd waarin de volgende zinnen voorkwamen:
‘Niet lijken wil hij rechtvaardig, maar zijn, oogstend de vruchten van het veld van zijn hart, waaruit zijn wijze
raad ontspruit,’ keken alle toeschouwers naar Aristeides, want hij bezat de deugd van de rechtvaardigheid.
Hij sprong altijd in de bres voor de rechtvaardigheid. Zo vertelt Plutarchus dat hij eens als aanklager voor
het gerecht optrad tegen een vijand. Nadat Aristeides zijn aanklacht had uitgesproken wilden de rechters de
beschuldigde meteen veroordelen, zonder de kans op een weerwoord. Aristeides nam het toen voor hem
op omdat hij dit onrechtvaardig vond.
Themistokles beschuldigde Aristeides ervan een alleenheerschappij na te streven en klaagde hem aan bij
het schervengerecht. Aristeides, ‘de rechtvaardige’, had om deze bijnaam ook afgunst gewekt. Dat feit
gebruikte Themistokles heel gewiekst tegen hem. Bij het schervengerecht schreef elke burger een naam op
een scherf (ostrakon) en bracht die naar de marktplaats, waar een schervenplaats was. Als er meer dan 6.000
scherven lagen was het oordeel geldig en werden de namen geteld. Degene die de meeste keren voorkwam
op een scherf werd vervolgens voor tien jaar verbannen uit Athene. Aristeides werd in 482 voor tien jaar uit
Athene verbannen.
Themistokles wordt door Plutarchus omschreven als een man die al vroeg in zijn jeugd werd gegrepen door
de politiek, zoals ook de begeerte naar roem hem in de ban hield. Hij was eerzuchtig en wilde in alles de
eerste zijn. Hij was het die Athene, zoals Plutarchus het uitdrukt, de weg naar de zee wees en tot een geduchte zeemacht maakte. Hij slaagde er ook in de Grieken ervan te overtuigen dat zij hun onderlinge strijd
moesten staken om tegen hun gemeenschappelijke vijand, Perzië, op te kunnen treden.
In Aristeides en Themistokles komt het ontwakend individualisme in Athene tot uiting als voorbeeld van
die nieuwe zielestemming.
In de architectuur en de beeldende kunst kwam die nieuwe stemming tot uitdrukking door mensen als
Phidias en Iktinos. Zij gaven naam aan hun werk, zij traden als individuele kunstenaars tevoorschijn en hun
scheppingen stonden vol in het licht, voor iedereen te aanschouwen. Niet langer was de wijsheid van de
mysteriën de basis voor de kunsten, maar de eigen waarneming van de natuur en de mens zelf. Het
schoonheidsideaal werd de aardse fysieke verschijning, gehuld in ideale proporties. Het tijdperk van ‘de
strenge stijl’ vormde tussen 490 en 460 de eerste fase van deze klassieke kunst.
Bij de theaterkunst kunnen we het ontstaan van het nieuwe bewustzijn het best aflezen aan de
ontwikkeling van het drama (handeling). Het drama, in de vorm van de Griekse tragedie, ontstond bij
Thespis, die als eerste een mens uit het koor losmaakt en een individu voor de toeschouwer neerzet. Door
drie meesters werd het drama verder ontwikkeld: Aischylos, Sophocles en Euripides. Aischylos paard speler
aan tegenspeler, waardoor de dialoog op het podium ontstond. Sophocles voegde er een derde aan toe, en
daarmee was de weg geopend naar meer rollen met specifieke karakters. Met de vermeerdering van het
aantal spelers nam de rol van het koor evenredig af.
De nieuwe stemming komt ook sterk tot uiting in de ontwikkeling van de filosofie. Socrates, Plato en
Aristoteles zijn er de representanten van. De voorsocratische filosofen waren allen nog ingewijden of
55
leerlingen van ingewijden. Pythagoras bezocht bijvoorbeeld het heiligdom van Heliopolis (On) en werd daar
ingewijd in de geheime leer van de Egyptenaren. Socrates stond nog met één been in de tradities van de
mysteriescholen: hij schreef zijn leer niet op maar nam zijn leerlingen stap voor stap mee op een weg om in
het eigen innerlijk antwoorden te vinden op grote vragen. Deze methodiek was nog duidelijk ontleend aan
de mysteriën. Zijn veertig jaar jongere leerling Plato maakte de geheime leringen openbaar. Hij was een
ingewijde en eveneens een leerling van de priesters van Heliopolis. Zo is zijn werk doortrokken van wijsheid,
maar ook van het heldere aardse denken zoals we bij Socrates aantreffen.
Dit alles gebeurde midden in het tijdperk dat onder beheer stond van Michaël, de aartsengel van de zon.
Over dat tijdperk zullen we wat uitvoeriger zijn.
Karakterisering van het Michaëlstijdperk van 601 tot 247
In 601 begon een Michaëltijdperk: een periode van grote ontwikkelingen op alle gebieden brak aan met de
heerschappij van Michaël als tijdsgeest. De geest was in beroering en vooral de tijd rond het jaar 500 werd
gekenmerkt door het optreden van een aantal belangrijke cultuurvernieuwers.
Het was de tijd van de werkzaamheid van Zoroaster, die grote invloed had op het Joodse volk, dat rond
597 in Babylonische gevangenschap werd weggesleept. Daniël en Hesekiël behoorden vrijwel zeker tot zijn
leerlingen. De Zendavesta, het belangrijkste Zoroastrische geschrift, werd in die tijd geschreven. Onder
koning Kyros, niet voor niets de grote genoemd, kwam de Perzische cultuur tot een hoogtepunt. In dezelfde
periode werd ook Boeddha geboren en werden de belangrijkste delen van de oeroude wijsheidsoverleveringen vastgelegd in de Veda's. Kapila ontwikkelde in die tijd de Sankhya-filosofie, die in de
Bhagavad Gita zijn mooiste uitdrukking vond. Vardhamana schiep de religie van het Jaïnisme. In China
kennen we in die tijd het optreden van Confucius en Lao-tse.
In Griekenland waren het de zogenaamde voorsocratische filosofen die baanbrekend werk verrichtten:
Pythagoras, Thales, Xenophanes, Heraklites, Anaxagoras, Empedokles. Ook Socrates leefde in dit tijdperk.
De mensheid werd in de tijd van drie eeuwen verrijkt met een grote schare van wijsheidsleraren, genieën
en profeten. Hun werkzaamheid heeft veel bijgedragen aan veelvuldige ontmoetingen, wederzijdse
bevruchtingen en vermengingen van culturen, die tot dan toe van elkaar gescheiden hadden geleefd. Het
optreden van zoveel grote persoonlijkheden in zo'n kort tijdsbestek en het feit dat hele culturen worden
meegenomen op de stroom van universalisme en kosmopolitisme, stelt historici voor eenzelfde vraagstuk
als dat van de stedenimpuls rond 3000. Waar komt die impuls vandaan?
Een antwoord zou kunnen zijn: de werking van Michaël als inspirerende geest van die tijd. Een sterk ikgevoel en een kosmopolitische houding zijn typische Michaëlische kwaliteiten. De werking van Michaël op
de mens heeft altijd te maken met een versterking van de geestelijke ik-vonk in die mens. Die doorbreekt
daardoor de nauwe banden van bloed en volk en streeft naar een mensheidscultuur.
Dit tijdperk kan men karakteriseren als de tijd waarin de mens de belevenissen van zijn ziel voor aardse
activiteiten begon aan te weden. De mens komt zelfstandiger tegenover de kosmos te staan en grijpt zijn
aardse opgave met beide handen aan. Het bewustzijn concentreert zich op het eigen wezen. Het ikbewustzijn ontstaat en de mysteriën verliezen hun laatste glans. De drang ontstaat om in de zintuiglijke
wereld een gebied te scheppen dat in het fysieke element het geestelijke in volmaakte vorm uitdrukt. De
mens beleeft intensief zijn eigen lijfelijkheid en de werking van de natuurwetten.
Het hoofd van de mens is in zijn sferische gestalte een aards beeld van de kosmos. Maar dit is bij de mens
in een bottenpantser ingesloten, waardoor het bewustzijn geïsoleerd dreigt te raken van de omgeving. Het
intellectuele aardse verstand, het op de mens zelf gerichte denken, vindt daar zijn oorsprong. Het menselijk
hoofd heeft van oudsher een relatie met het dierenriembeeld van de ram. We vinden deze ram bijvoorbeeld
terug in het beeld van Mozes van Michelangelo en op verschillende afbeeldingen van Alexander de Grote.
Het is het symbool voor de rechtopstaande, ik-bewuste mens, die in zijn denken kosmos en aarde betrekt.
De mens was in de tijd van de ram in zeker opzicht geheel zelfstandig geworden. Rudolf Steiner .zegt
hierover:
‘De leidinggevende bovenmenselijke wezens grepen wel in de loop van de mensheidsontwikkeling in, maar
hun leiding geven was van dien aard, dat de teugels zo min mogelijk werden aangehaald, zodat de geestelijke
56
leiders evenveel leerden van de daden der mensen, als deze van hun leiders. Vandaar die eigenaardige,
volkomen “menselijke” beschaving in de Grieks-Romeinse tijd, waarin de mens op zichzelf was aangewezen,’
Het vierde na-Atlantische tijdperk vormde de omlijsting voor het geboortemoment van de Christus. Het
is het tijdperk van verdergaande veraardsing van de mens, ver van de geestelijke wereld, maar het is ook de
tijd van het keerpunt in deze beweging. Vanaf de vijfde na-Atlantische periode zal de mens, op basis van het
vrije ik, de weg terug moeten vinden naar de geest. Daardoor is dit vierde tijdperk echt een draaipunt in de
geschiedenis van de geest, en fungeert het als een spiegel die de vijfde met de derde, de zesde met de
tweede en de zevende met de eerste cultuurperiode verbindt. In die zin is de Grieks-Romeinse tijd uniek,
dat hij geen spiegeling heeft in een latere periode. Het vormt de as waaromheen de na-Atlantische tijd
draait.40
In schema:
1. Oer-Indische cultuurperiode
2. Oer-Perzische cultuurperiode
3. Babylonisch-Egyptische cultuurperiode
4. Grieks-Romeinse cultuurperiode
5. Angelsaksische cultuurperiode
6. Slavische cultuurperiode
7. Amerikaanse cultuurperiode
Drie grote motieven lichten in deze periode voor ons op: de verdere verovering van de fysiek-materiële
wereld; de geboorte van het individu en het ontstaan van de zelfstandige denkkracht.
Het vierde tijdperk is in de meest omvattende zin het tijdperk van de incarnatie van de mens. In die tijd
gingen geest en materie samenvallen. Het horizontale gebied, het sociale, werd actief betreden, evenals het
verticale, dat tot de geest behoorde. Het huwelijk tussen geest en materie komt nergens zo mooi tot uiting
als in de Griekse kunst. Het fysieke is veroverd, zonder de geest daarbij te ontkennen! De mens kon zich aan
de materie overgeven omdat de geest daar nog in werd beleefd. Natuurlijk, de oude openbaringswijsheid
werd steeds zwakker, de hemel verwijderde zich, maar in het eigen innerlijk werd een nieuwe rijkdom
ontdekt.
‘Het zuiver menselijk-persoonlijke, het geheel in zich gesloten menselijk persoonlijke komt in de antieke
levenswijze van de Grieken en hun scheppingen tot uiting. Bekijken we eens hoe in de godengestalten der
Griekse beeldhouwkunst het menselijke, persoonlijke is opgenomen. We kunnen stellen: zoals ons een
Grieks beeldhouwwerk tegemoet treedt, in zoverre het door fysieke middelen zichtbaar wordt, zo staat de
mens geheel en al als persoonlijkheid voor ons.’41
De dichter Edward B. Koster, bracht dit vermogen van de Griekse beeldhouwers prachtig onder woorden
in zijn gedicht; ‘Hermes van Praxiteles.’
Hier klopt het marmer met een levenslag,
Pulseert de scheppingsdaad in pracht en bloei,
Waar overweldigend rijst in hoge groei
Het heerlijk godenlijf met mild gezag.
Wat toch het dwepend oog bepeinzen mag ?
Waarhenen stroomt het rustige gevloei
Van de ernstig-zachte godenblik? Wat boei
Omsluit zijn zinnen in die kalme lach ?
En aldoor strekt het kind de handjes uit,
Met open mondje, gretig en belust,
40. Zie ook het hoofdstuk ‘De ontwikkeling van kosmos en mensheid in heden en toekomst’, in: De wetenschap van de
geheimen der ziel van Rudolf Steiner.
41 Rudolf Steiner, Okkulte Geschichte, derde voordracht.
57
Te grijpen trachtend wat de god het biedt.
Maar immer vruchteloos streeft het naar zijn buit,
En wekt de god niet uit zijn mijmer-rust,
Wiens heilige droom in vage verten ziet...
Het donker worden van de hemelse wereld der goden was sterker zichtbaar in de Romeinse tijd. De Romein
woonde in zijn Imperium Romanum, in een waarlijk geseculariseerde wereld. Voor hem gold nog meer de
tegenstelling tussen de uiterlijke en de innerlijke wereld. De mens werd zich van zijn persoonlijkheid bewust.
Het ego van de mens ontwaakte en dat vond zijn neerslag in de Romeinse recht- spraak.
De persona was oorspronkelijk het masker dat Griekse toneelspelers opzetten bij hun voorstellingen. Van
achter dit masker sprak de mens, wij spreken van de persoon en bedoelen daarmee degene die spreekt.
Voor ons valt dat samen, de Grieken hadden nog een heel fijn gevoel voor wat achter de persona schuil ging.
De Romeinen waren dat gevoel al kwijtgeraakt. In de denkontwikkeling uit zich dit aardser worden in de
filosofie, die de mythologie aflost. Aristoteles ontwikkelde zijn logica, de Romeinen de jurisprudentie.
Anders gezegd: een nieuw element in de menselijke ziel, de verstandsgemoedsziel, kwam tot
ontwikkeling.
Bij het bovenstaande is het goed ons te realiseren dat vooral de Romeinse cultuur, waarin het
verstandselement werd ontwikkeld, veel beter te bevatten is voor ons moderne bewustzijn, dan de Griekse.
Tussen de Griekse en de Romeinse cultuurtijd ligt een onzichtbare, voor ons voorstellingsvermogen vrijwel
onoverschrijdbare grens. Wij kunnen ons nog wel inleven in het bewustzijn van de Romeinse staatsburger,
maar de belevingswereld van de oude Grieken, waarin de goden nog verbonden waren met de mensa, is
veel moeilijker voor ons bewustzijn toegankelijk.
Na de tijd waarin de gewaarwordingsziel werd ontwikkeld kwam de vonk van het zelfstandig denken tot
ontvlamming en begon de mens na te denken over de zintuigindrukken die hij nu niet alleen meer onderging.
Hij vormde zich gedachten en verzamelde ervaringen om die met zijn denken te combineren om zo bruikbare
wetmatigheden op het spoor te komen. Hij ontdekte de grotere samenhang der dingen door zijn eigen
denken en niet door goddelijke inspiratie. De mens was in staat om zelf de belangrijkste vraag over de dingen
te stellen: waarom?
Voor het eerst stelde de mens dus de vraag naar de oorzaak van de verschijnselen in de wereld. Hoe die
vraagstelling er in de praktijk uitzag, wordt mooi geïllustreerd in de Historiën van Herodotos, als hij in Egypte
de vraag stelt naar de oorzaak van de overstromingen van de Nijl.
‘De Nijl overstroomt in zijn hoogste stand niet alleen de delta, maar ook een deel van het tot Libya en Arabia
gerekende gebied, op sommige punten over een afstand van aan weerszijden twee dagreizen, ja zelfs nog
meer, maar ook wel minder. Omtrent de aard van de rivier kon ik noch van de priesters noch van iemand
anders iets te weten komen. Ik wilde namelijk graag van hen vernemen hoe het komt dat de Nijl, te beginnen
met de zomerzonnewende, gaat wassen gedurende 100 dagen en na het bereiken van dat aantal dagen
weer zakt, doordat de waterstroom minder wordt, zodat hij de gehele winter een lage stand heeft tot aan
de volgende zomerzonnewende. Hierover nu heb ik van de Egyptenaren niets te weten kunnen komen...’
Stel je de verwondering der Egyptenaren voor, die van Herodotos een vraag kregen voorgelegd die ze zelf
niet konden stellen omdat ze nog met twee benen in de tradities van de gewaarwordingsziel stonden. Zij
constateerden de Nijloverstromingen en daarmee basta. Deze vreemdeling vroeg naar het waarom ervan
en die vraag had men zich in drieduizend jaar Egyptische geschiedenis nog nooit gesteld. Herodotos was een
representant van een nieuw bewustzijn, dat aan de Egyptische mens nog vreemd was.
Verderop in de tekst staat nog iets dat ook kenmerkend is voor de wijze waarop de Griekse mens leerde
denken en gevolgtrekkingen maken. Herodotos:
‘Onder de Grieken evenwel zijn er enkele, die zich een wetenschappelijke bekendheid willen verwerven en
daarom over dat water drieërlei theorieën hebben verkondigd, van welke ik er twee eigenlijk geen
vermelding waard acht; ik wil volstaan met ze alleen te noemen. De eerste (van Thales van Milete) ervan
luidt, dat het de etesische winden zijn, die de was van de rivier veroorzaken, doordat zij de lozing van het
Nijlwater in zee belemmeren. Maar dikwijls waaien er helemaal geen etesische winden en dan doet de Nijl
toch hetzelfde. Bovendien, als de etesische winden de oorzaak waren, zouden ook andere rivieren, die tegen
58
de etesische winden stromen, hetzelfde verschijnsel vertonen als de Nijl en zelfs in des te sterkere mate,
omdat zij kleiner zijn en over een minder krachtige stroom beschikken. Zo zijn er vele rivieren in Syria en
ook vele in Libya, die geenszins zulke verschijnselen vertonen als de Nijl.
De tweede theorie is onwetenschappelijker dan de genoemde, maar nog wonderlijker om te vermelden,
en verkondigt, dat de rivier dit doet doordat hij van de Okeanos uit stroomt en dat de Okeanos om de gehele
aarde heen stroomt.
De derde theorie (van Anaxagoras) lijkt verreweg het aannemelijkst, maar is toch volkomen bezijden de
waarheid. Deze is namelijk evenzeer onzinnig en houdt in dat de Nijl gevoed wordt door smeltende sneeuw,
terwijl hij van Libya uit dwars door Aithiopia stroomt en in Egypte uitkomt. Hoe zou nu een rivier, die uit de
warmste streken naar koelere stroomt, door sneeuw gevoed kunnen worden? Voor een man, die tot
oordelen over dergelijke zaken in staat is, bestaan er vele overtuigende bewijzen, dat het volkomen
noodzakelijk is, dat dat land altijd zonder regen en ijs is en dat het volkomen noodzakelijk is, dat er op
sneeuwval binnen vijf dagen regen volgt, zodat er, als het in die streken sneeuwde, ook regen zou vallen.
Ten derde zijn de mensen er tengevolge van de hitte zwart; wouwen en zwaluwen blijven er onafgebroken
het hele jaar door, maar kraanvogels komen, als zij de winter in het Skytische land ontvluchten, juist in die
streken de winter doorbrengen. Welnu, als het ook maar een klein beetje sneeuwde in dat gebied, waardoor
de Nijl stroomt en waar hij ontspringt, zou er van niets van dat alles sprake zijn, zoals de noodzakelijkheid
aantoont.
De man, die de Okeanos-theorie verkondigt, heeft hiervoor geen enkel argument, want hij brengt de zaak
in een sprookjessfeer en buiten de werkelijkheid. Ik weet tenminste niets van het bestaan van een
Okeanosstroom en denk dat Homeros of een andere oude dichter die naam heeft bedacht en een plaats
gegeven in zijn dichtwerk.
Als ik nu na de bestaande theorieën te hebben verworpen zelf mijn mening over dit raadsel te kennen
moet geven, dan zal ik nu verklaren hoe het naar mijn mening komt, dat de Nijl in de zomer zijn hoogste
stand bereikt. Gedurende het winterse jaargetijde wordt de zon door de winterstormen uit zijn gewone
omloopbaan verdreven en gaat naar boven-Libya. Wil men het op zijn kortst verklaren, dan is hiermee alles
gezegd. Het gebied namelijk, waar die god het dichtst bij en waarboven hij zich bevindt, zal natuurlijk het
meest gebrek aan water krijgen en de beddingen der rivieren zullen in dat land opdrogen.’
Herodotos is hier waarlijk een mens van zijn tijd, zoals hij er vrolijk op los vergelijkt en dingen combineert
die hij kent of denkt te kennen. Hij is snel in zijn conclusie dat de anderen verkeerde argumenten aanvoeren
en weerlegt die met eigen argumenten, die ook weer net zo gemakkelijk weerlegt kunnen worden door
andere. Hij ervaart zichzelf als een wetenschappelijk onderlegd iemand, want de sprookjes van een
kinderlijke geest neemt hij niet meer serieus. Onbevangen denkt hij zijn eigen gedachten en neemt die voor
waar aan. Hij toont nog geen bewustzijn voor zijn eigen denkproces, maar denken doet hij wel!
De Griekse cultuur is dan wel een onderdeel van de vierde na-Atlantische cultuur, maar zij wortelt toch
duidelijk in de derde na-Atlantische fase. Het vroege Griekendom putte nog uit de krachten van de
sterrenwijsheid van de derde na-Atlantische fase. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de, juiste,
opmerkingen van Herodotos dat veel Griekse mythen en kennis afkomstig waren uit de veel oudere
Egyptische cultuur. Waar Zeus in de mythen verschijnt, is de mythologie waarlijk Grieks van oorsprong. Ook
zijn dochter Athene behoort daardoor tot de nieuwe tijd. Athene is de verpersoonlijking van het menselijk
intellect, zij is geboren uit het voorhoofd van haar vader en het wakkere denken is haar scherpste wapen.
Odysseus, een van haar beschermelingen is wel het beste voorbeeld van een mens die de werkzaamheid
van Athene illustreert. Hij was het die met een list de oude priesterwijsheid van Troje overwon. Een van de
mooiste symbolische gebeurtenissen aan het einde van de derde na-Atlantische cultuur vormt wel deze
ondergang van het oude Troje. De aflossing van de oude mysteriewijsheid door de vermogens van het
intellect wordt in de Ilias verbeeld, in de steeds terugkerende verpersoonlijking van dit gebeuren, Odysseus,
de listenrijke, die om zijn slimheid en sluwheid bekend stond. Zo is de Griekse cultuur voortgekomen uit de
derde cultuurperiode, heeft haar overwonnen en dus een nieuwe fase ingeluid. We herkennen dit in de drie
fasen waarin de Griekse tijd kan worden onderverdeeld.
1.
De archaïsche tijd, van ca. 1300 tot 500.
59
In deze tijd werd Griekenland door respectievelijk Dorische en Ionische stammen bevolkt. Het Griekse volk
vormde zich. In deze tijd, gerepresenteerd door de figuur van Homeros, geven mythologie, halfgoden en
helden nog leiding aan mensen.
2.
De klassieke tijd, van ca. 500 tot 336.
In deze tijd kwam de Griekse beschaving tot een hoogtepunt. De persoon die deze tijd representeerde was
Perikles. Het was de tijd van de grote persoonlijkheden: filosofen, wetenschappers en kunstenaars.
3.
De hellenistische tijd van ca. 336 tot 50.
In deze tijd werd de Griekse beschaving over de wereld verspreid. Dat was de tijd van Alexander de Grote
en Aristoteles.
Als voorbeeld van de werking van het Michaëltijdperk tussen 601 en 247 zullen we kort stilstaan bij leven en
werk van nog twee grote persoonlijkheden., Boeddha en Socrates, werden beiden geïnspireerd door
Michaël, maar de wijze waarop dit in hun leven vorm kreeg is wezenlijk verschillend. Boeddha stond in een
oeroude traditie, terwijl Socrates werkzaam was binnen een jonge cultuur.
Het leven van Boeddha
Prins Siddhartha werd in 560 geboren in Kapilawastoe, de hoofdstad van het Nepalese rijkje waar zijn vader,
Soeddhodana, koning was. Zijn familie behoorde tot de kaste der krijgslieden en de stam der Sakya's. Kort
na zijn geboorte stierf zijn moeder Maya. Hij werd opgevoed door haar zuster Mahapadsjapati. Hij groeide
op in weelde, bezat drie paleizen en werd verre gehouden van de dagelijkse realiteit. Ziekte, dood,
ouderdom en armoe kende en zag hij niet. Hij trouwde met een prinses en zij kregen een zoon, Rahoela. Op
29-jarige leeftijd verliet Siddhartha huis en haard om het leven van een asceet te leiden, op zoek naar
bevrijding. Eerst wendde hij zich tot bekende leraren, Alâra Kalâma en Oeddaka, die volgelingen waren van
Rama. Maar hun inzichten bevredigden hem niet. Hij toog verder en wijdde zich samen met vijf asceten aan
de zelftucht. Uitgeput door vasten en ontberingen, kreeg hij het inzicht dat dit niet de weg was die hij moest
gaan. Zeven jaar had hij het leven van een asceet geleid en schijnbaar niets bereikt. Hij trok zich terug onder
de Boddhiboom, de vijgenboom, en mediteerde tot hij in steeds diepere en helderder bewustzijnstoestanden geraakte. Zo vond hij de lang gezochte en door niemand gevonden bevrijding. In onbeperkte
gelukzaligheid viel hem de kennis ten deel van al zijn vroegere bestaanstoestanden. Hij doorschouwde het
komen en gaan van talloze wezens en het machtige bruisen van de levensstroom zelf. Hij overdacht de wet
der noodzakelijkheid en kwam zo tot de keten der twaalf Nidâna's: onwetendheid, onderscheiding,
bewustzijn, naam-en-vorm, aanraking, aandoening, dorst om te leven, hechten, worden, geboorte, dood en
lijden.
Na zijn verlichting onder de Boddhiboom, stond hij op en ging naar Benares waar hij zijn eerste prediking
voor de vijf asceten gaf, die hem eerst hadden verlaten. Na die prediking in Benares volgden de vijf asceten
hem waarna het aantal bekeerlingen snel toenam. Zij werden onderscheiden in vereerders en eigenlijke
monniken. De monniken hadden evenals Boeddha hun huis en bezit vaarwel gezegd om te streven naar
opperste vervolmaking. Zij trokken rond van plaats tot plaats, gekleed in oranjegele gewaden. Hun enige
bezit was een bedelnap, een waterzeef, een mes en een naald. Alleen in de regentijd, die in juni begon en
drie maanden duurde, hield het zwerven op. Dan verzamelden zij zich in rusthuizen, die door welgestelde
leken aan de orde waren geschonken. Zij bleven altijd dicht bij dorpen en steden want zij waren voor hun
onderhoud volledig aangewezen op de liefdadigheid van de bevolking.
De schare die Boeddha vergezelde, verbleef vaak in het grote park, dat door de koning van Magadha aan
de orde was geschonken, het zogenaamde Weloe-wana. Daar spelen zich de meeste dialogen en
gebeurtenissen af, die in de boeken worden beschreven.
De dagindeling van de monniken zag er altijd eender uit. Bij het eerste ochtendgloren stonden zij op,
wasten en kleedden zich en wijdden zich aan geestelijke oefeningen. Daarna begaven zij zich naar een dorp
of stad en gingen van huis tot huis met hun bedelnap. Vóór de middag werd het verzamelde voedsel
60
genuttigd en dat was dan tevens de laatste maaltijd van de dag. Het heetste deel van de dag brachten zij
door onder de schaduw van hoge bomen, verdiept in religieuze overpeinzing. 's Avonds verzamelden de
monniken zich om ernstig te spreken over de leer. Dat was ook het uur waarop Boeddha zijn leerreden hield
voor het toegestroomde volk.
Geld mochten de monniken niet aanraken, de orde mocht ook geen land bezitten of bebouwen, zo bleef
zij gevrijwaard van belangen in wereldse zaken. Alleen het hoognodige: voedsel, kleding, onderdak en
geneesmiddelen mochten door de vereerders worden verstrekt. Dit leerde de monniken nederigheid en gaf
de vereerders gelegenheid tot het doen van goede werken. Arbeid verrichtte een monnik niet en dat werd
ook niet verwacht. Bij toetreding tot de orde verviel elk onderscheid in kaste of rang. Het toetreden
geschiedde in twee trappen: eerst was er de opname, wat men het uitgaan noemde. Dat deed men door
het drie maal uitspreken van de formule: ‘Ik neem mijn toevlucht tot Boeddha, ik neem mijn toevlucht tot
de leer, ik neem mijn toevlucht tot de orde.’ Daarna volgde de eigenlijke toetreding tot de orde en de wijding,
die plaats vond door het beantwoorden van een aantal vragen. Naarmate de monniken verder schreden op
het pad der verlichting konden er vier trappen worden onderscheiden:
1. De Sotapanna, wat in de stroom getredene betekent.
2. De Sakadagami, ofwel de eenmaal terugkerende.
3. De Anagami, de niet terugkerende.
4. De Ahara ofwel heilige.
De lekenvolgelingen behielden hun maatschappelijke staat, maar zij probeerden een rein leven te voeren
door het volgen van een aantal leefregels. Die waren opgesteld in de vorm van een aantal geboden, zoals:
gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet liegen,. gij zult geen bedwelmende drank gebruiken en gij
zult niet echtbreken
Gedurende vele jaren zwierf de machtige wijze met een grote schaar volgelingen door het land. Op een
van die tochten stierf hij, tachtig jaar oud, in Koesinâra in het noorden.
Boeddha's boodschap
Hoewel Boeddha de strakke kastenstructuur van de Indische samenleving niet actief bestreed, heerste er
onder de monniken volkomen gelijkheid. Boeddha zei:
‘Niemand is door geboorte een paria, noch is iemand door geboorte een brahmaan. Het is door zijn daden
dat men een brahmaan wordt.’
De daden van de mens kunnen juist en goed zijn en zodoende tot de verheffing van die mens tot brahmaan
leiden als hij daarbij de juiste weg volgt. Deze weg is die van het achtvoudige pad.
In zijn predikingen verkondigde Boeddha de vier edele waarheden en het achtvoudige pad:
De eerste edele waarheid is dat het leven dukkha is: lijden of ondeugdelijkheid.
De tweede edele waarheid is dat de reden voor het lijden de tanha is: verlangen naar de individuele
voleinding. Zo lang de mens zijn eigen belangen blijft nastreven, zal hij volledig buiten de kosmos blijven en
dus moeten lijden.
De derde edele waarheid is dat de hunkering naar individualiteit moet worden overwonnen.
De vierde edele waarheid is dat de weg naar verlossing het achtvoudige pad is.42
Het achtvoudige pad is, evenals de tien geboden, een leidraad voor het leven. Het verschil is, dat de tien
geboden alle gelijkwaardig, waar en bindend zijn, terwijl het achtvoudige pad bestaat uit een opklimmende
reeks van regels die nageleefd moeten worden. De volgende stap op dit pad kan pas gezet worden, als de
vorige succesvol is gezet. Rudolf Steiner merkte hierover op:
‘Daarin wilde hij de krachten aangeven, die de mens ontwikkelen moet om in dit leven tot een weten te
komen dat buiten de invloed van steeds nieuwe incarnaties blijft. Boeddha heeft zelf door de kracht die hij
ontwikkeld had zijn ziel verheven tot die hoogte, die men door inspanning van alle krachten van het
astraallichaam bereiken kan; in het achtvoudige pad wilde hij de mensen duidelijk maken, hoe ze tot een
42. Zie voor een vergelijking van het achtvoudige pad met de scholingsweg der zeven vrije kunsten ook het hoofdstuk
over de Middeleeuwen, en wel de paragraaf over de zeven vrije kunsten als ontwikkelingsweg in Chartres.
61
weten konden komen dat niet beïnvloed kon worden door Samskara.’ (De begeerte om te leven, die we bij
de geboorte mee krijgen en die stamt uit vorige incarnaties, F.S.).
De eerste stap op het achtvoudige pad is het juiste begrip. Als de mens de verlossing wil bereiken, moet
hij de vier edele waarheden kennen. Steiner daarover:
‘De mens komt tot dit nieuwe weten, wat de wereld aangaat, als hij zich een juiste mening over de dingen
vormt, een mening, die volkomen vrij van sympathie of antipathie en vrij van alle vooroordeel is; hij moet
trachten - uitsluitend naar wat hem van buitenaf bereikt - naar zijn vermogen zich een juiste mening over
ieder ding te vormen. Dat is het eerste: de juiste mening over een zaak.’
De tweede stap is de juiste doelstelling: het streven naar verlossing. Steiner: ‘Het tweede is dat men
volkomen vrij van wat uit vorige levens aan oude invloeden gebleven is, aan de hand van de juiste mening
ook een juist oordeel velt dus niet onder invloed van andere stromingen, maar uitsluitend aan de hand van
onze juiste mening over een zaak’
De derde is het juiste woord: liegen en lasteren zijn individuele ondeugden die de mens moet overwinnen.
Steiner weer:
‘Het derde waar we ons best voor moeten doen is, ons duidelijk uit te drukken als we onze mening en ons
oordeel in de wereld kenbaar willen maken; we mogen dus in onze woorden niets anders mee laten klinken
dan wat onze juiste mening is - en dit niet alleen in onze woorden, maar ook in ons hele optreden.- Dat is
het juiste woord, zoals Boeddha het bedoelt.’
De vierde is het juiste gedrag. Daarvoor geeft Boeddha vijf richtlijnen: Gij zult niet doden, niet stelen, niet
liegen, niet onkuis zijn en geen bedwelmende drank nemen. Steiner:
‘Als vierde punt geldt dat we ons best doen onze daden zo te volvoeren, dat ze vrij blijven van sympathie
en antipathie en alles, wat er nog meer als Samskara in ons woelt; we doen dus alleen die dingen, waarover
we na een juiste mening en een juist oordeel ook het juiste woord gesproken hebben. Dat is dus de juiste
daad, de juiste wijze van handelen’
De vijfde stap is het juiste middel tot levensonderhoud. Leven in een klooster is de beste wijze van
levensonderhoud. Steiner:
‘Het vijfde wat een mens nodig heeft om vrij te komen van wat in hem zit, is de juiste plaats in de wereld
voor zich te vinden Wat Boeddha daarmee bedoelde, kunnen we het beste zo formuleren: Er zijn zoveel
mensen, die met hun taak in de wereld ontevreden zijn, die menen dat ze veel beter elders op hun plaats
zouden zijn. Het zou echter veel beter zijn, als de mens kans zag, het beste te maken van de omstandigheden,
waaronder hij geboren is of waarin het lot hem heeft geplaatst en eruit te halen, wat er in zit, dus een juiste
houding ten opzichte daarvan in te nemen. Wie zich onbevredigd voelt op de plaats waar hij staat, zal er ook
niet zoveel kracht uit kunnen putten, dat hij op de juiste wijze in de wereld werken kan.’
De zesde is de juiste inspanning. Training van de wil! Steiner: ‘Het zesde is dat we er steeds meer ons best
voor doen, dat de juiste mening, het juiste oordeel enzovoort tot een gewoonte in ons worden. Als we
geboren worden, hebben we bepaalde gewoonten of neigingen; men ziet het aan een kind. De mens zou
ernaar moeten streven, zich te ontdoen van de gewoonten uit Samskara en zich de juiste mening, het juiste
oordeel, enzovoort volkomen eigen maken.’
De zevende stap is het juiste bewustzijn. Steiner:
‘Het zevende is dat we daardoor orde in ons leven brengen, niet altijd vergeten, wat er gisteren gebeurd
is, als we vandaag wat zullen verrichten. Als we telkens weer onze vaardigheden ons opnieuw eigen moesten
maken, zouden we nooit iets tot stand brengen. De mens moet trachten zich de dingen, die in zijn leven
gebeuren, te herinneren en het vroeger geleerde in het tegenwoordige toe te passen. Hij moet steeds wat
hij al geleerd heeft toepassen, dus het tegenwoordige verbinden met het voorbije.’
De laatste is de juiste meditatie. Steiner:
‘Het achtste is wat de mens bereikt, als hij zonder voorliefde voor deze of die mening, zonder mee te laten
spreken, wat hij van vroeger heeft meegebracht, de dingen tot zich laat spreken, zich in hen verdiept, zich
aan hen overgeeft. Daarmee bereikt hij de juiste beschouwelijkheid. Dit is het achtvoudige pad, waarvan
Boeddha tot zijn leerlingen zei, dat de navolging ervan langzamerhand die kommervolle dorst naar het leven
doet ophouden en de ziel bevrijdt van alles, wat haar uit voorbijgegane levens bindt en tot slaaf maakt.’43
43. Alle citaten over het achtvoudige pad van Rudolf Steiner zijn afkomstig uit: Het Markusevangelie.
62
Het leven van Socrates
Ha mè oida, oede oiomai eidenai
Wat ik niet weet, meen ik ook niet te weten
Het leven van Socrates valt voor een deel samen met de grootste bloeiperiode van Athene, met ‘de eeuw
van Perikles’. Socrates werd geboren in 469 Zijn vader, Sophroniscus, was beeldhouwer of steenhouwer van
beroep en zijn moeder was vroedvrouw. Socrates was ook korte tijd beeldhouwer. Hij diende als soldaat in
het Atheense leger en onderscheidde zich door zijn dapperheid en plichtsbetrachting. Hoewel hij
antipolitieke overtuigingen had, was hij toch één maal in zijn leven politiek actief, toen zijn stam het
voorzitterschap had van de volksvergadering en hij door het lot werd aangewezen de functie van voorzitter
te vervullen. Toen al toonde hij tegen de algemene opinie in onbevreesd een andere mening te kunnen
handhaven. Hij was als voorzitter tegen de veroordeling van tien generaals die hadden verzuimd
drenkelingen op te pikken bij Aginusen, omdat die veroordeling in zijn ogen wederrechtelijk was.
Socrates was getrouwd met Xanthippe, die algemeen wordt beschreven als een feeks. Zij kregen drie zonen,
die pas laat in het huwelijk werden geboren. Toen Socrates op zeventigjarige leeftijd stierf, waren de
kinderen nog maar in de kleuterleeftijd. Socrates ruïneerde zijn gezin door zijn voortdurend discussiëren,
waarvoor hij nooit een vergoeding vroeg of kreeg.
Omstreeks 423 moet hij in Athene al berucht zijn geweest, want liefst drie blijspeldichters, Aristophanes,
Cratinus en Amipsias, voeren hem dan op in één van hun stukken. Hij werd beschreven als een schreeuwlelijk
met een stompe neus, uitpuilende ogen, dikke buik en onverzorgde kleding.
Hoewel hij zijn leven wijdde aan de filosofie heeft hij geen systeem of een leer ontwikkeld en heeft hij
nooit iets geschreven. We kennen Socrates alleen via zijn leerlingen, Plato en Xenophon. Vooral de stukken
die Plato heeft geschreven hebben Socrates beroemd gemaakt. Het is zeer de vraag of Socrates een leer
verkondigde. Het lijkt wel zo goed als zeker dat de man die voortdurend beweerde dat hij onwetend was,
geen systematische doctrine bezat of verkondigde. Wel zijn er een paar punten vast te stellen, die in zekere
zin de ruggengraat van zijn denken vormden.
De centrale vraag die volgens hem elke mens in de eerste plaats moet bezighouden luidt: hoe word ik een
deugdzaam mens? Het antwoord op die vraag is: door zo volmaakt mogelijk te worden in mijn ziel. Om dat
te kunnen is de Delphische boodschap: ‘Ken Uzelve’, als opdracht te beschouwen. Voor Socrates stond vast:
wie het goede kent, doet het, want geen mens doet willens en wetens het kwade. Het goede en ware kent
de mens, zij het onbewust, omdat hij de waarheid heeft aanschouwd in een vorig bestaan toen hij nog geen
lichaam had. In de mens sluimeren allerlei waarheden waarvan hij zich bewust moet worden door zichzelf
de juiste vragen te stellen en door anderen te ondervragen. Het doel van het socratisch vragenstellen was
dat de gesprekspartner in zichzelf het antwoord op de vragen zou vinden en zo de sluimerende waarheden
wakker zou roepen in zijn ziel. Socrates noemde dit maieutiek oftewel verloskunde. Socrates beweerde dan
ook niet een leermeester te zijn van wie men iets kon leren, want leren deed men zichzelf.
Socrates trok gedurende zijn leven door Athene en omliggende steden en ondervroeg ieder die hij
tegenkwam op socratische wijze. Velen volgden hem, vooral jeugdige Atheners van gegoede ouders. Zij
luisterden naar Socrates en volgden hem na in hun ondervragingen en discussies. Men noemt hen de
sofisten. Volgens een aantal Atheners was Socrates een gevaar voor de jeugd. Hij werd dan ook in 399
aangeklaagd door de Atheense volksvergadering. De aanklacht luidde: Socrates bederft de jeugd met zijn
ideeën, hij gelooft niet in de goden van de stad, maar in andere demonen. De jury, door het lot aangewezen,
bestond waarschijnlijk uit 500 man. De rechtspleging wilde dat de beklaagde, onmiddellijk nadat de
beschuldigende partij haar aanklachten had uiteengezet, zelf zijn verdediging voerde. De tijd waarover hij
beschikte, werd aangegeven door een waterklok. Meteen daarna werd overgegaan tot stemming door de
jury. Behaalde de aanklager minder dan één vijfde van de stemmen, dan werd de beklaagde veroordeeld tot
een vrij zware boete. Als de uitspraak ‘schuldig’ was en de wet geen straf voorschreef, dan stelden aanklager
en beklaagde een straf of boete voor. In het proces van Socrates was de voornaamste aanklager Anutus, een
van de leiders van de democratische partij.
63
In zijn drie verdedigingsredes verwoordde Socrates zijn werk en opgave zoals hij die zag. Hij had van Apollo
zelf de opdracht gekregen te handelen zoals hij deed. Zijn onderzoek naar de wijsheid der mensen ondernam
hij omdat zijn vriend Chairefon bij een bezoek aan Delphi van het orakel als antwoord op de vraag of er
iemand wijzer was dan Socrates als antwoord had gekregen dat niemand wijzer was dan hij. Socrates
beschouwde zichzelf echter niet als wijs.
‘Toen ik dat namelijk had gehoord, dacht ik bij mijzelf: wat bedoelt de god eigenlijk en waarop zinspeelt hij
toch? Want ik ben me bewust dat ik helemaal nergens verstand van heb. Wat bedoelt hij dan eigenlijk
wanneer hij zegt dat niemand zoveel inzicht heeft als ik? Liegen doet hij toch niet. Dat mag hij niet.
Lange tijd verkeerde ik in onzekerheid over wat hij eigenlijk bedoelde, maar toen zette ik me met veel
tegenzin aan een soort onderzoek daarvan, op de volgende manier. Ik ging naar iemand toe die de reputatie
had een verstandig mens te zijn. Zo ergens, dan zou ik daar de uitspraak van de god kunnen weerleggen,
dacht ik, en het orakel kunnen aantonen: die man daar heeft meer inzicht dan ik, terwijl u dat van mij zei. Ik
onderwierp die man aan een onderzoek - zijn naam hoef ik niet te noemen, maar het was een politicus bij
wie ik zo'n ervaring had, Atheners - en terwijl ik met hem sprak, kreeg ik de indruk dat die man wel door
allerlei mensen verstandig werd gevonden en vooral door zichzelf, maar dat hij het niet was. En vervolgens
probeerde ik hem duidelijk te maken dat hij wel dacht verstandig te zijn, maar het niet was. Daardoor kreeg
hij dus een hekel aan mij, net als veel van de mensen die erbij waren’
Na de politici zoekt Socrates kunstenaars en handwerkslieden op met hetzelfde doel. Hij vindt echter
niemand die verstandiger is dan hij.
‘Daarom zet ik dus ook nu nog mijn speurtocht volgens de aanwijzingen van de god voort, op zoek naar
landgenoten of buitenlanders van wie ik denk dat ze inzicht hebben. En wanneer ik vind dat het niet zo is,
kom ik de god te hulp en toon ik aan dat het hun aan inzicht ontbreekt. Door deze bezigheid heb ik geen tijd
gehad in de politiek iets noemenswaardigs te presteren, en in het maatschappelijk leven evenmin. Ik verkeer
in de grootste armoede omdat ik in dienst sta van de god.’
Hij was ook niet van plan zijn opgave op te geven, als men hem daartoe zou veroordelen. Zelfs voor de
doodstraf, die hij uiteindelijk ook kreeg, was hij onbevreesd, want:
‘Mannen van Athene, het is absoluut niet zo dat ik me ten bate van mezelf verdedig, zoals je zou kunnen
denken, maar eerder ten bate van u om te voorkomen dat u zich, door mij te veroordelen, vergrijpt aan een
geschenk dat de godheid u heeft gegeven. Want als u mij ter dood brengt, zult u niet gemakkelijk nog zo
iemand vinden die, hoe belachelijk het ook klinkt, door de godheid op de samenleving is neergezet als op
een paard dat wel groot en van edel ras is maar door zijn omvang aan de trage kant zodat het wakker gehouden moet worden door een soort horzel. Zo heeft de godheid mij dus naar mijn idee op de samenleving
neergezet als iemand om u wakker te houden en op u in te praten en ieder apart verwijten te maken en de
hele dag onophoudelijk overal neer te strijken. Zo iemand krijgt u niet gemakkelijk een tweede keer,
mannen. Ik adviseer u dan ook mij te sparen. Maar u kunt me natuurlijk ook, uit ergernis, net als iemand die
in zijn dutje wordt gestoord, met één klap, zoals Anutos adviseert, gemakkelijk doden en dan de rest van uw
leven blijven slapen, als de god niet uit bezorgdheid iemand anders naar u toestuurt’
‘Maar hoe komt het dan toch dat sommige mensen zo graag zo veel tijd met mij doorbrengen? Dat hebt
u gehoord, mannen van Athene. Ik heb u zelf de volle waarheid gezegd. Ze horen graag dat mensen aan een
onderzoek worden onderworpen die wel denken verstandig te zijn maar het niet zijn. Dat is ook niet
onaardig, maar mij is die taak, zoals ik zeg, door de godheid opgedragen in orakels en in dromen en op alle
andere manieren waarop verder ooit goddelijke beschikkingen mensen hebben opgedragen iets te doen,
wat het ook was.’
Ondanks deze verdediging werd Socrates schuldig bevonden en tot de doodstraf veroordeeld. In zijn
laatste repliek zegt hij onder andere:
‘Maar, mannen, ik vrees dat de moeilijkheid niet is hoe je aan de dood, maar veel eerder hoe je aan de
minderwaardigheid ontkomt, want die rent rapper dan de dood. Zo word ik nu, traag en oud als ik ben, door
de traagste van de twee ingehaald, maar mijn aanklagers met al hun knapheid en felheid door de snelste,
de slechtheid.’
Hij is zelfs van plan met zijn werk door te gaan als hij in de Hades zal zijn aanbeland. Wat is er mooier dan
alle grote helden en overleden grootheden te ondervragen stelt hij.
‘En dan nog het belangrijkste, dat ik mijn tijd zou doorbrengen met de mensen daar net als hier te
ondervragen en te onderzoeken wie van hen eigenlijk inzicht heeft, en wie dat wel denkt maar niet heeft.’
64
Hij neemt uiteindelijk afscheid van zijn rechters met de historische woorden: ‘Maar nu is het tijd dat wij
weggaan, ik om te sterven, gij om te leven. Wie van ons een beter lot wacht, is niemand duidelijk behalve
de goden.’44
Normaal moest een doodvonnis dadelijk worden uitgevoerd, maar de omstandigheden waren daartegen.
Daags vóór het proces was het witte staatsschip met een godsdienstig gezantschap aan boord naar Delos
uitgevaren, om er Apollo het jaarlijkse dankoffer te brengen. Volgens de Atheners was dit hetzelfde schip
waarmee Theseus naar Kreta voer met de Atheense maagden en jongelingen. Zolang het schip onderweg
was mocht er geen doodsvonnis worden voltrokken. Het duurde dat jaar uitzonderlijk lang voor het schip
terugkeerde, wel een maand. Het schip ondervond namelijk veel tegenwind. In die maand hebben zijn
vrienden geprobeerd Socrates over te halen uit de gevangenis te ontvluchten. Zij hadden zelfs zijn bewakers
omgekocht zodat hij de gelegenheid had te vluchten. Socrates weigerde echter die kans te grijpen. De dag
nadat het witte schip was teruggekeerd werd vlak na zonsondergang het vonnis voltrokken.
Socrates baadde zich en nam afscheid van zijn vrouw en kinderen. Daarna bracht de beul hem de gifbeker,
gevuld met het sap van de dollekervel. Socrates vroeg de beul wat hij moest doen. ‘Opdrinken en rondlopen
tot je benen zwaar worden en dan gaan liggen’, kreeg hij ten antwoord. Toen wilde Socrates nog weten of
hij wat van de drank mocht plengen aan de goden, maar er was maar net voldoende gemaakt om hem te
doden. ‘Ik begrijp het’, zei hij. ‘Maar tot de goden bidden dat de verhuizing van hier naar ginds voorspoedig
mag gebeuren, dat mag toch wel, veronderstel ik. Dat is zelfs nodig. Dat is dan ook mijn bede. Het zij zo!’ En
zodra hij dit gezegd had, bracht hij de beker aan zijn lippen en dronk hem leeg, zonder de minste tegenzin,
zeer opgeruimd.
Plato beschrijft de laatste ogenblikken van Socrates ontroerend realistisch. ‘De meesten onder ons
hadden tot dan toe tamelijk goed hun tranen kunnen bedwingen, maar toen we hem de beker zagen leeg
drinken, ging het niet meer. Bij mij althans barstte ondanks mijzelf de tranenvloed zo hevig los, dat ik mijn
hoofd omhulde en over mijzelf weende. Niet over zijn lot weende ik, maar over het mijne, daar ik nu van
zulk een vriend beroofd was. Reeds tevoren was Kritoon, die niet meer bij machte was zijn tranen te
bedwingen, heengegaan, maar Apollodoros, die eerder al zonder ophouden had zitten huilen, barstte nu in
gejammer uit en door zijn huilen en weeklagen ontroerde hij de aanwezigen tot de laatste toe, behalve
Socrates zelf, die sprak: “Wat doet gij dan toch, gij rare lieden? Daarom vooral immers heb ik de vrouwen
weggestuurd, opdat ze zich niet aan dergelijks zouden te buiten gaan: want ik heb gehoord dat men in eerbiedige stilte sterven moet. Houdt u dus rustig en bedwingt u!” Toen we die woorden hoorden, schaamden
we ons en hielden op met huilen.
Socrates wandelde nu rond, en toen hij zei dat zijn benen zwaar begonnen te wegen, ging hij achterover
liggen. Hierin volgde hij de raad van de man die hem de beker had gereikt. Toen betastte hem die man en
onderzocht van tijd tot tijd zijn voeten en benen. Daarbij kneep hij snel in de ene voet en vroeg of hij dat
voelde. Socrates zei van niet. Vervolgens kneep hij in de scheenbenen, en zo opgaande toonde hij ons dat
Socrates koud en stijf werd. Ook hijzelf betastte zich en zei dat, wanneer het zijn hart zou hebben bereikt,
hij zou sterven.
Hij was al tot aan zijn onderlijf koud geworden, toen hij zijn gelaat onthulde, dat hij al had gehuld in een
doek, en voor het laatst liet hij zijn stem horen: “Kritoon, we zijn Asklepios nog een haan verschuldigd,
verzuim vooral niet hem die te geven.”45 “Zo zal het geschieden,” sprak Kritoon, “Maar bedenk of je niets
anders meer te zeggen hebt.” Op die vraag antwoordde Socrates niet meer, maar na een korte poos gaf hij
een zenuwschok, en de slaaf onthulde zijn gelaat. Kritoon sloot hem de ogen en de mond.’
Boeddha en Socrates vergeleken
44. De citaten van Socrates’ verdedigingsrede zijn afkomstig uit Plato’s Socrates’ leven en dood.
45. Socrates duidt hiermee aan dat hij zijn dood als de ultieme genezing beschouwde en als dank daarvoor wil hij een
haan offeren aan de god van de genezing Asklepios.
65
Hoewel beide grote geesten tijdgenoten waren en werkten onder het inspirerende teken van de ram én in
een Michaëltijdperk, zijn er naast overeenkomsten in hun optreden en uitspraken ook een aantal grote
verschillen te constateren.
‘Socrates verzamelt zijn leerlingen om zich heen. Hoe voelt hij zich tegenover die leerlingen? Men heeft zijn
wijze van zich te verhouden tot zijn leerlingen een geestelijke vroedvrouwen-kunst genoemd, omdat hij
datgene, wat de leerlingen moesten weten en leren, uit hen zelf naar buiten wilde halen. Hij stelde zijn
vragen zo, dat het innerlijk van de leerlingen in beweging kwam, dat hij nooit iets van zichzelf uit op zijn
leerlingen overdroeg, maar alles uit hen zelf haalde. Dat droge, nuchtere van de socratische
wereldbeschouwing komt doordat hij appelleerde aan de zelfstandigheid, het eigen verstand van de leerling,
als hij zo met zijn groepje door de straten van Athene liep, zoals Boeddha weliswaar enigszins anders met
zijn leerlingen langs de wegen trok. Maar terwijl Boeddha verkondigde, wat hij bij zijn verlichting onder de
Boddhiboom ontvangen had, - hetgeen door eeuwen heen werkte - en dat dus overbracht op zijn leerlingen,
zodat het bij hen voortleefde, maakte Socrates er niet de minste aanspraak op om als Socrates in de harten
van zijn leerlingen voort te leven. Hij wilde niet eens, als hij bij zijn leerlingen was, iets van zichzelf op hen
overdragen, maar hij liet het aan hen over, om uit zichzelf omhoog te halen wat in hen leefde. Er mocht van
Socrates niets overgaan in de zielen van zijn leerlingen, helemaal niets.
Men kan zich geen groter onderscheid denken dan tussen Boeddha en Socrates. In de ziel van de leerling
van Boeddha moest deze in zijn geheel opgenomen zijn. In de ziel van een leerling van Socrates moest net
zo weinig leven van Socrates als in een kind, dat geboren wordt, van de vroedvrouw, die het in de wereld
heeft geholpen.’46
Daarmee is het verschil tussen beide afdoende gekarakteriseerd. Beide brachten een vernieuwing in het
geestesleven van hun cultuur, maar Boeddha deed dit in een cultuur die wortelde in een zeer oude traditie,
die terugging op een eerste oer-Indische cultuur, die we beschreven hebben in het eerste deel van Vier
wereldmaanden. Boeddha staat in die traditie en dat maakt het hele verschil uit Daarom moet hij ook in de
zielen van zijn leerlingen voortleven, want zij ontberen het vermogen dat de leerlingen van Socrates wel
hebben, namelijk het vermogen in zichzelf het denken te doen ontwaken.
Plato
Plato was een van de vele jonge edelen die Socrates volgden. Hij stamde uit een aanzienlijk geslacht met
een rijke historie en heette eigenlijk Aristocles, naar zijn grootvader. Hij kreeg de bijnaam Plato, wat
breedgeschouderde betekent, vanwege zijn atletische gestalte.
Hij werd geboren in 427 en hij was ongeveer 20 jaar oud toen hij Socrates ontmoette. Die ontmoeting
maakte een einde aan alle politieke, literaire en militaire ambities van de jonge Aristocles. In een van zijn
brieven beschrijft hij zelf hoe het hem verging:
‘Toen ik nog jong was, ging het mij als veel anderen: ik was van plan, zodra ik mijn eigen meester was, mij
terstond aan de politiek te wijden. Aan dit besluit stonden echter de volgende ervaringen in het openbare
leven in de weg. Onze toenmalige staatsregeling gold in brede kringen voor minderwaardig, en het kwam
weldra tot een omwenteling. Aan het hoofd van de nieuwe staatsregeling stonden 51 mannen, 30 evenwel
voerden het gehele bewind met onbeperkte macht. Onder hen had ik enige verwanten (zijn oom Charmides
en zijn neef Critias) en bekenden, en deze deden pogingen mij tot zich te trekken. De ervaringen die ik daarbij
ten gevolge van mijn jeugd maakte, zijn begrijpelijk. Ik had gemeend dat zij het staatsbeheer uit het
onrechtvaardig leven weer in de banen van rechtvaardigheid zouden brengen, en zo lette ik scherp op wat
zij zouden doen. En toen zag ik dat deze mannen maakten dat men in korte tijd naar de vroegere
staatsregeling terugverlangde, als naar zuiver goud. Om van andere dingen nog niet te spreken, zij gaven
opdracht aan een met mij bevriende grijsaard, Socrates, die ik niet schroom de meest rechtschapen man
van die tijd te noemen, met iemand anders, een burger met geweld naar Athene te halen om hem terecht
te stellen; dit deden zij om Socrates mede schuldig aan hun politieke bedrijf te maken. Deze gehoorzaamde
echter niet, maar riskeerde liever alles dan aan hun misdadige praktijken mee te doen. Toen ik dit alles zag
en wel nog veel andere zaken van dat slag, en nog wel geen kleinigheden, greep weerzin mij aan en ik trok
46. Citaat uit de vierde voordracht van Het Markusevangelie van Rudolf Steiner.
66
mij van deze schennige kliek terug. Spoedig daarop werden de dertig en met hen de hele staatsregeling ten
val gebracht.
Daar begon mij weer, al was het trager, de lust te bekruipen mij met de politiek bezig te houden. Het geval
wilde echter, dat enige van de machthebbers onze vriend Socrates voor het gerecht brachten, onder de
meest ongehoorde beschuldiging. Zij klaagden hem van goddeloosheid aan, veroordeelden hem en lieten
hem terechtstellen, hem, die eens niet had willen deelnemen aan dat snood bedrijf tegen een partijgenoot
van hun indertijd verbannen vrienden. Toen ik dat zag en de lieden die de staat bestuurden, de wetten en
de zeden, en hoe meer ik bij het groeien der jaren dit hele gedoe doorzag, des te meer kwam ik tot het
inzicht, hoe moeilijk het is, politiek te bedrijven. Want zonder vrienden en betrouwbare partijgenoten kon
men volstrekt niets uitrichten. Bovendien nam het bederf in de wetgeving en het zedelijk verval op
verbazingwekkende wijze toe. En zo beving mij, die in het begin vol enthousiasme voor de politieke loopbaan
was geweest, bij het zien van deze handelwijze en de beschouwing van dit gehele zinloze en zielloze doen
en laten tenslotte een duizeling. Weliswaar hield ik niet op mijn gedachten daarover te laten gaan, hoe het
beter kon worden met het staatsbestuur, en wachtte ik steeds weer op een gelegenheid tot handelen, maar
uiteindelijk zag ik duidelijk in, dat de bestaande staatsvormen alle zonder uitzondering er slecht aan toe
waren. Want hun wettelijke toestand is bijna ongeneeslijk, indien niet een wonderbaarlijke hernieuwing
onder gunstige omstandigheden daaraan tegemoet komt. Daarom zag ik mij genoodzaakt uit naam van de
ware filosofie het uit te spreken dat zij alleen de blik doet opengaan voor de gerechtigheid in het gehele,
zowel particuliere als openbare leven, en dat het ongeluk van het mensdom niet eerder zal ophouden,
voordat of het geslacht van de ware filosofen in de staten aan de regering komt, of de machthebbers in de
staten, tengevolge van een goddelijke beschikking, werkelijke filosofen worden.’47
Na de dood van Socrates week Plato uit naar Megara, waar hij bij een oud-medeleerling verbleef. In de
jaren tussen 399 en 87 maakte hij reizen naar Egypte, Sicilië en Zuid-Italië. Op verzoek van Dionysius II48
werd hij in 367 en in 361 naar Sicilië geroepen om de tiran van Syracuse raad te geven bij politieke hervormingen. Zijn werk in Syracuse liep uit op een grote teleurstelling.
Bij zijn terugkeer in Athene in 387 stichtte hij de Academie, de school die hij tot het eind van zijn leven,
hij werd 80 jaar, zou leiden. De naam was afgeleid van Academos een legendarische heros aan wie de tuin
was gewijd waar de academie werd gesticht. Deze academie zou 900 jaar lang open blijven en pas op bevel
van keizer Julianus in 529 worden gesloten. Aan de academie werden naast filosofie, sterrenkunde, wiskunde
en natuurlijk geometrie gedoceerd.
In Plato’s geschrift De staat komen we nog de getallenleer zoals die door de Pythagoras was ontwikkeld
terug. Plato gaat echter verder dan de Pythagoreërs, want zijn doel is niet kennis over de geheimen van de
getallenwereld, maar het denken wekken door middel van de getallen. Wie naar de waarheid streeft, moet
met het bestuderen van de arithmetica beginnen, daarna volgt de geometrie. Wie geen geometrie had
gestudeerd kon geen leerling van Plato worden, want geometrie maakte iemand pas geschikt om te leren.
Dan volgde astronomie en muziek, die Plato als zusters beschouwde. Dit viertal: het quadrivium, reinigde
een orgaan in de ziel dat het mogelijk maakte de waarheid te schouwen, aldus Plato.
In De staat vinden we ook de gelijkenis van de grot. Voor Plato is het menselijk denken de gevangene van
de zintuigelijke waarneming. Deze zintuigelijke wereld is niet meer dan een schaduw van de werkelijke
wereld, die van de ideeën. Het Griekse eidos of idea betekende oorspronkelijk gestalte, beeld. Ideeën zijn
dus meer dan algemene begrippen, het zijn algemene vormen van zijn, van bestaan. Ideeën bezitten een
werkelijkheidswaarde, die onvergankelijk is. In de gelijkenis van de grot staat het, enigszins verkort, zo.
‘Stel u voor: mensen in een onderaards, grotachtig verblijf, dat een lange naar het licht gekeerde toegang
heeft. Hierin zijn zij van kindsbeen af geboeid, zó dat zij op dezelfde plaats moeten blijven en het hoofd niet
kunnen wenden. Licht hebben zij van een vuur dat boven, ver achter hen brandt. Tussen het vuur en de
gevangenen loopt, boven langs, een weg, waarvóór ge u een muurtje moet voorstellen. Achter die muur
47. Plato Brieven VII
48. Een gunsteling van Dionysius prees eens zijn heer om zijn grote geluk. Daarop toonde Dionysius hem hoe dat
geluk in elkaar stak. Hij liet Damokles omringen door rijkdom en heerlijke gerechten. Boven zijn hoofd hing echter een
zwaard aan een paardenhaar, als zinnebeeld van het gevaar dat de tiran altijd bedreigde.
67
dragen mensen allerlei voorwerpen, welke boven de muur uitsteken. Sommigen spreken, terwijl ze de
voorwerpen langs de muur dragen, anderen zwijgen.’
‘Een wonderlijk beeld noemt ge daar’, zei hij, ‘en wonderlijke gevangenen.’
‘Die echter op ons gelijken’, antwoordde ik. ‘Want, in de eerste plaats, geloof je dat dergelijke mensen van
zichzelf en van elkaar iets anders te zien krijgen dan de schaduw die het vuur werpt op de tegenoverliggende
wand van de grot? En hoe staat het met de voorbijgedragen voorwerpen? Niet net zo?
Indien deze mensen nu met elkaar konden spreken, meent gij niet dat zij zouden geloven dat, wat zij zien
en met woorden aanduiden, hetzelfde is als datgene wat voorbijgedragen wordt? En indien hun kerker ook
een weergalm had, zouden zij dan niet denken, wanneer een van de voorbijgaande mensen spreekt, dat het
de voorbijgaande schaduw is die spreekt? – Maar stel u nu voor dat een van deze gevangenen wordt bevrijd
en genoopt plotseling op te staan, het hoofd om te wenden, te lopen en in de richting van het licht te kijken,
en dat dit alles hem pijn deed en hij vanwege de flikkeringen niet in staat was de voorwerpen te zien waarvan
hij de schaduwen te voren had gezien. Wat meent ge dat hij zou zeggen, indien men hem verzekerde dat hij
eertijds louter nietigheden had gezien, maar nu dichter bij de werkelijkheid was; dat hij stond voor de dingen
die in hogere mate werkelijk waren en dat hij nu juister zag? En indien men hem dwong naar het licht zelf
te kijken, zouden hem dan niet de ogen pijn doen en zou hij niet wegvluchten en terugkeren tot de dingen
die hij wel kan zien, in de vaste overtuiging dat deze inderdaad veel werkelijker zijn dan wat men hem nu
toont?’
In deze beeldspraak staat de gevangenis waarin de mensen zich bevinden, voor ons denken op aarde. De
schaduwen op de muur zijn onze zintuigindrukken van de wereld. Het zich bevrijden van de ketenen en
omzien naar de voorwerpen zelf die de schaduwen op de muur werpen, is als opstijgen tot de ware wereld
van de ideeën. Ideeën bezitten volstrekte werkelijkheidswaarde, zij staan voor de enige ware werkelijkheid,
die metafysisch is.
Ondanks het schaduwkarakter van de verschijnselen betrok Plato in zijn wijsgerige denken toch de
zichtbare natuur, dit in tegenstelling tot Socrates. Aangezien echter voor Plato alleen werkelijke ideeën voor
het denken belangrijk waren, was de studie van de natuur bij hem slechts van secundair belang. Bij
Aristoteles zou dit heel anders zijn.
Plato schreef bijna al zijn werken in de vorm van dialogen, waarin Socrates de belangrijkste gestalte is.
Zeker in de dialogen over Socrates zelf is moeilijk te onderscheiden welke gedachten van Socrates en welke
van Plato afkomstig zijn. Later gebruikte Plato de figuur van Socrates alleen om zijn eigen opvattingen onder
woorden te brengen. De belangrijkste platonische dialogen zijn: Apologie, Kriton, Protagoras, Gorgias,
Symposion, Phaidon, Politeia, Phaidros, Timaios, Kritias, Politicas en De wetten, het laatste werk dat hij
schreef. Het werd na zijn dood voltooid door een van zijn leerlingen.
Aristoteles
Aristoteles, 46 jaar jonger dan Plato, verzamelde een bijna encyclopedische hoeveelheid wetenschappelijke
kennis. Socrates had nog een schare leerlingen om zich heen gehad, Plato's academie kende nog de intimiteit
van een mysterieschool, het lyceum van Aristoteles echter leek nog het meest op een wetenschappelijk
onderzoeksinstituut. Systematisch werd kennis bijeengebracht en verwerkt in theorieën. Voordat Aristoteles
zijn staatsleer schreef, werd eerst van 158 steden de wetgeving verzameld voordat.
Aristoteles werd geboren in 384 in Stageira in Thracië, in een geslacht van artsen. Zijn vader was hofarts van
de Macedonische koning Amyntas en vrijwel zeker heeft Aristoteles in zijn jeugd aan het hof gewoond. Hij
ging als jongeling naar Athene en werd daar leerling van Plato. De twee grote geesten botsten regelmatig,
maar Aristoteles bleef toch 20 jaar leerling van de meester. Hij hoopte na diens dood zijn plaats te kunnen
innemen als leider van de academie, maar Plato’s neef kreeg die positie. Verbitterd verliet Aristoteles daarop
Athene en begaf zich naar Mytilene in Klein-Azië, waar een vroegere medescholier hof hield en het tot
dictator had gebracht. Hij trouwde met diens adoptiefdochter. Vandaar werd hij door Philippus naar Pella,
de hoofdstad van Macedonië geroepen, om diens zoon, Alexander, te onderwijzen. Na de aanvaarding van
de troon door Alexander, keerde hij terug naar Athene en opende daar zijn eigen school: het lykeion,
68
waarschijnlijk met steun van Alexander. De school werd gevestigd in een gymnasion gewijd aan Lykeios, de
god van de herders.
Hij kreeg van Alexander uit Azië hele verzamelingen planten en dieren opgestuurd en hij maakte daar
studie van. Hij legde een grote bibliotheek aan, en stichtte een dierentuin en een natuurhistorisch museum.
Het lykeion werd een geduchte concurrent van de platonische academie en de school van Isokrates.
Isokrates legde echter meer de nadruk op de retorica. Het lykeion ontwikkelde zich tot een centrum voor de
natuurwetenschappen.
Gedurende 12 jaar leidde Aristoteles het Lykeion, totdat hij maar in zijn bestaan werd bedreigd. De
onverwachte dood van Alexander leidde in Athene tot een uitbarsting van haat tegen de Macedonische
partij. Aristoteles werd beschouwd als lid van die groepering en veroordeeld wegens goddeloosheid. Hij
vluchtte weg zeggende dat hij de Atheners niet de kans wilde geven een tweede maal tegen de wijsbegeerte
te zondigen. In het daaropvolgende jaar, in 322, stierf hij in den vreemde.
Aristoteles is de vader van de logica, hoewel hij dat zelf analytika noemde. De logica is de leer van de
juiste wijze van denken, in methode en vorm. Belangrijkste onderdeel was de begrippenleer, waarin
algemene begrippen werden geformuleerd. Zijn zogenaamde categorieënleer bestaat uit tien categorieën,
begrippen waarmee hij alle verschijnselen en hun onderlinge betrekkingen kon benoemen. Het zijn:
substantie, hoeveelheid, hoedanigheid, betrekking, waar, wanneer, toestand, hebben, doen, lijden. Zijn
methoden zouden vele honderden jaren de basis vormen voor de ontwikkelingen in de
natuurwetenschappen.
69
6. Het klassieke Griekenland
Ontwikkelingen van 480 tot 450
Na de overwinning bij Salamis en Artemision, waarbij de waarde van een vloot onomstotelijk werd bewezen,
verkreeg Athene het leiderschap over het bondgenootschap van de Griekse steden. In 468 werd de Attische
zeebond opgericht, onder het leiderschap van Athene, waarvan de bondskas te Delos werd bewaard. Het
was vooral te danken aan Themistokles dat de haven van Piraeus werd uitgebreid en Athene ommuurd werd.
De Atheense vloot had de alleenheerschappij over de Egeïsche Zee en dat maakte de positie tegenover
Sparta sterker. De oude rivaliteit tussen de beide steden stak al snel de kop weer op. Er was echter een derde
grootmacht bijgekomen: Thebe, dat ten noordwesten van Athene lag. De tegenstelling tussen Athene en
Sparta werd steeds scherper uitgespeeld. Sparta was altijd de onbetwiste leider geweest van elk
bondgenootschap en zag nu met lede ogen toe hoe Athene zijn macht uitbreidde. Athene nam ook de
leidende rol op politiek over van Sparta. Bovendien kreeg Sparta in 464 een aantal zware aardbevingen te
verwerken, waardoor alle energie voor de wederopbouw nodig was. Athene bloeide door zijn
handelsrelaties over zee als nooit tevoren. Het was de tijd van de grote scheppingen van de klassieke Griekse
kunst: de gouden eeuw van Athene. Dat tijdperk, dat duurde van 480 tot 430, is ook bekend onder de naam
van de man die de onbetwiste inspirator van deze bloei was: Perikles!
Perikles
Filokaloemen gar met' uiteleias kai filosofoemen anui malakias
We zoeken het schone zonder overdaad en we beoefenen de wijsbegeerte zonder weekheid
Perikles werd in 495 geboren in een aanzienlijke familie. We zagen zijn vader, Xanthippus, al als aanvoerder
van de Griekse vloot in de slag om de Hellespont. Plutarchus, die een biografie van Perikles schreef, verhaalt
dat zijn moeder, Agariste, enkele dagen voor zijn geboorte droomde dat zij een leeuw zou baren. Perikles
was schoon van gestalte, maar hij had een tamelijk langwerpig hoofd en zijn schedel was onregelmatig
gevormd. Om die reden, aldus Plutarchus, werd hij altijd met een helm op afgebeeld. Perikles kreeg les van
Damo, Zeno uit Elea en Anaxagoras, welke laatste hem het meest beïnvloedde, met zijn verheven denkwijze
en hooggestemde redeneertrant. Perikles beschikte over een rustige ernst die hem goed van pas kwam in
het soms hoogoplopende debat in Athene. Plutarchus liet ons anekdote na, die deze rustige aard illustreert:
‘Toen Perikles eens door een onbeschofte en schaamteloze vlegel de hele dag lang op de markt werd
beledigd en gesmaad, verdroeg hij dit in stilte, ondertussen nog doende met enige dringende zaken af te
handelen. Tegen de avond keerde hij rustig huiswaarts, terwijl de kerel met hem meeliep en alle mogelijke
lastertaal tegen hem uitsloeg. Toen hij evenwel op het punt stond om naar binnen te gaan, het was al
donker geworden, gaf hij een van zijn dienaren opdracht de man met een fakkel te begeleiden en naar huis
te brengen.’
Perikles was naast knap van uiterlijk, innemend, zeer ontwikkeld, een voortreffelijk redenaar en een
bekwaam krijgsman. In 467 werd hij voor het eerst strategos autokrator de belangrijkste militaire post. Deze
positie werd elk jaar opnieuw vergeven, maar was een van de weinige functies waarvoor men herkozen kon
worden. Perikles zou dertig achtereenvolgende jaren deze functie bekleden. Militaire ambten waren in
Athene van groter waarde dan andere functies omdat het de enige waren die iemand langer dan een jaar
kon uitoefenen. De belangrijkste functionarissen waren de tien strategoi ofwel bevelhebbers.
Opperbevelhebber was niet enkel uit militair oogpunt maar zeker ook politiek de belangrijkste functie.
Thucydides drukte het zo uit dat Athene in naam een democratie was, maar in feite onder de heerschappij
stond van de grootste burger: Perikles. Om die uitspraak te begrijpen zullen we het begrip democratie, zoals
dat in Athene werd vormgegeven, nader belichten.
70
De Atheense democratie
In de Atheense democratie had iedere vrijgeboren Atheense man van 21 jaar en ouder stemrecht.
Vrijgeboren was je als je ouders Atheners waren. Ten tijde van Perikles waren er ca. 43.000 vrijgeboren
burgers. Vrouwen en kinderen, de ca. 115.000 slaven en de ca. 29.000 vreemdelingen49 die in Athene
woonden, waren van die democratie uitgesloten.
Alle burgers behoorden tot een genos (familie) en elk genos was onderdeel van een phyle (stam). Er waren
tien traditionele stammen waartoe Atheners konden behoren. Alle burgers uit die tien stammen konden
deelnemen aan de ecclesia of volksvergadering. De Atheense volksvergadering werd ook wel demos
genoemd. Demos betekent in meer algemene zin volk.
Omdat de Ecclesia vier keer per maand (een periode van 35 of 36 dagen) bijeen kwam, kon niet elke
burger eraan deelnemen. De meeste plattelanders konden niet elke negen dagen naar Athene reizen,
zodat vooral stadsbewoners deelnamen aan de vergaderingen.
De vergaderingen begonnen in de ochtend en werden gehouden in de open lucht op een heuvel die Pnyx
werd genoemd. Op de eerste bijeenkomst van de maand kon elke burger wetsvoorstellen doen, maar elke
indiener van een wet was ook verantwoordelijk voor de gevolgen ervan. Wie een slechte wet indiende,
moest later voor de kosten opdraaien!
Iedere burger kon in de ecclesia zijn zegje doen, maar de tijd werd streng bijgehouden met een waterklok,
klepsydra. Omdat de deelnemers gewend waren door geklap, geroep, gefluit en zelfs door voorwerpen te
gooien, te laten merken wat ze van een spreker vonden, was het spreken vanaf de sprekerstribune iets voor
de werkelijk begaafden onder hen. Perikles was zo iemand.
Uit de ecclesia werd een raad gevormd die het dagelijks bestuur over de stad voerde: de bule. In de bule
werd je gekozen door het lot. Elke stam leverde 50 leden, zodat de bule uit 500 leden bestond. Het
lidmaatschap gold voor één jaar. Op die manier zat elke burger in zijn leven minstens één keer in de bule.
De bule was tevens het wetgevende en rechterlijke orgaan in Athene. Men vergaderde in het buleteurion,
het raadshuis. De bule was onderverdeeld in tien commissies die elk één maand leiding gaven aan de
raadsvergaderingen. In elke commissie zaten dus vijftig leden, prytanen, die om beurten het hoogste gezag
vormden in de stad, vergelijkbaar met een gemeenteraad. Deze raad vergaderde in het prytaneion, het
stadhuis. Elke dag moesten de raadsleden hun werk doen in het stadhuis waar zij ook gezamenlijk de maaltijd
gebruikten. Hoge gasten, gezanten en ereburgers werden daarbij uitgenodigd. Een bijzondere eer was het
als een burger vanwege zijn verdiensten voor de stad zijn leven lang gratis mocht eten in het prytaneion.50
In het prytaneion brandde ook de staatshaard, die eeuwig moest branden. Deze stond onder bescherming
van de godin Hestia, symbool voor familie en staat. Als een groep kolonisten uittrok om een nieuwe stad te
stichten, namen zij altijd vuur mee uit de staatshaard om in hun nieuwe haard het eerste vuur te kunnen
ontsteken.
Archonten waren verantwoordelijk voor de godsdienstige rituelen, het leger en de wetgeving. Zij werden
gekozen door de ecclesia uit de vijfhonderd leden van de bule. In 683 werd het aantal archonten tot negen
uitgebreid, daarvoor waren het er twee. Hun ambtstermijn bedroeg één jaar.
Ieder lid van de ecclesia kon ook gekozen worden voor het gerechtshof, de heliaia, waarin 6.000 mannen
zitting hadden. De ecclesia kon ook zelf voor rechter spelen in het schervengerecht, dat door Clisthenes in
508 was ingevoerd. De vraag die bij een schervengerecht altijd werd gesteld luidde: ‘Is er iemand die, naar
jullie overtuiging, de staat ernstig in gevaar brengt, en zo ja, wie?’
In totaal waren er volgens Aristoteles’ telling 25 verschillende raden, die onder leiding van de ecclesia
uitvoerende macht hadden. In geen enkele kon je langer dan één jaar zitting hebben, behalve zoals gezegd,
als strateeg.
Over de Atheense democratie kom je ook meer te weten als je de godsdienstige gebruiken van de stad
nader beschouwd. Bij de Grieken bestond er een gemeenschappelijke eredienst voor de Olympische
goden, maar elke stad kende zijn speciale benamingen en vormen waaronder deze goden verschenen. Zo
ontstond er een specifieke staatscultus, die in elke stad weer anders was. Athene kende naast de cultus
49. Gegevens ontleend aan W. Durant Das Goldene Zeitalter.
50. Bij zijn proces stelde Socrates voor dat hij bij wijze van straf uitgenodigd zou worden zijn verdere leven te dineren
in het prytaneion. Daarmee provoceerde hij de jury, die hem uiteindelijk tot de doodstraf veroordeelde.
71
van Athene, de godin van de wijsheid, een cultus rond Hephaistos, de god van het vuur. Hij was de god van
de smeden en ambachtslieden, want Hephaistos was de goddelijke smid. Zijn cultus beperkte zich tot de
plaatsen waar metaalbewerking en industrie voorkwamen. Athene was zo’n stad. Daar stond op de agora
een tempel gewijd aan Hephaistos. Ook de ambachtslieden en handelaars speelden een actieve rol in de
democratie. Deze beperkte zich dus niet tot landeigenaren en aristocraten.
Zeus werd in Athene aanbeden als Zeus Agoraios, de Zeus van de volksvergadering. In die hoedanigheid
was hij de beschermgod van het vrije debat. In dat vrije debat speelde de overredingskracht van een
spreker een grote rol. In Athene was de overredingskracht zo belangrijk in het democratisch proces dat die
vergoddelijkt werd. Zij werd onder de naam Peitho vereerd.
Zeus werd ook vereerd als Zeus Boulaios oftewel de Zeus van de raad. Het standbeeld van Zeus Boulaios
werd geflankeerd door dat van Apollo en Demos.
De bouw van de Akropolis
Perikles bevorderde kunsten en wetenschappen. Hij liet de Akropolis herbouwen na de vernielingen die
Xerxes had aangericht.51 Door deze initiatieven begunstigde hij de Atheense bevolking en dat maakte hem
bijzonder populair. Bovendien kreeg hij het gedaan dat de bondskas van de Attische bond, waarbij de
Ionische steden en de eilanden waren aangesloten, werd overgebracht van het heiligdom van Apollo op
Delos naar Athene. Daarmee was de overheersing van dit bondgenootschap door Athene volledig bevestigd.
Een deel van de bijdragen aan die bondskas werd besteed aan de bouw van monumenten en beelden voor
de Akropolis.
Deze grootse bouwonderneming werd door Plutarchus vol bewondering beschreven.
‘Terwijl de bouwwerken in de hoogte stegen trots in hun gevaarte en onnavolgbaar door schoonheid en
gratie daar de kunstenaars zich beijverden hun meesterschap door de pracht hunner scheppingen nog te
overtreffen was wel de snelle gang van het werk het meest bewonderenswaardig van alles. De gebouwen
immers die naar ieders mening elk afzonderlijk ternauwernood in vele opeenvolgende generaties voltooid
zouden kunnen worden, dezen bereikten allen tezamen hun voltooiing in de bloeitijd van slechts een enkele
bestuursperiode.
Vandaar dan ook dat de bouwwerken van Perikles nog te meer onze bewondering verdienen, daar zij in
korte tijd geschapen, voor lange duur bestemd waren. Want door hun schoonheid vertoonden zij zich
terstond reeds toen, stuk voor stuk, als door ouderdom eerbiedwaardig, maar door hun frisheid maken zij
tot op heden toe de indruk van jeugdig en pas opgetrokken: zozeer ontbloeit daaraan steeds nieuwe luister,
welke hun aanblik, door de tijd ongeschonden, vereeuwigt, als gaat door deze werken de immer frisse adem
van een geest die niet veroudert.’
De grootste kunstenaars van die tijd werkten mee aan de bouw van de Akropolis: Phidias had het
oppertoezicht, Kallikrates bouwde de Nikè tempel en werkte samen met Ictinus aan het Parthenon,
Coroebus aan het Telesterium, over het Odeum werd door Perikles zelf toezicht gehouden. De Propyleeën
werden in 5 jaar onder Mnesicles gebouwd. Phidias vervaardigde het grote beeld van Athene dat in het
Parthenon kwam te staan. Het gezicht, de handen en voeten van het beeld waren van ivoor, de kleding was
gemaakt van de 1154 pond zware gouden platen uit de schat van de Attische bond.52 Er stonden buiten ook
nog twee beelden van Phidias: Athene Promachos (de vooraan-vechtende) was negen meter hoog en
volgens de beschrijving van Demosthenes van brons. Het andere was levensgroot en ook van brons: Athene
Lemnia.
De bouw kostte uiteraard handenvol geld,53 en Perikles' tegenstanders beschuldigden hem ervan het
inkomen van de staat te verkwisten en zo Athene te gronde te richten. Perikles vroeg daarop aan het volk of
ze meenden dat er te veel uitgaven waren gedaan. Het volk antwoordde: ‘Zeer vele.’ Waarop Perikles zei:
51. De resten van beeldhouwwerken, die door Xerxes waren vernield, werden gebruikt om het terrein te egaliseren.
Deze werden in de vorige eeuw opgegra- ven door o.a. Dörpfeld die het ‘der Perser-Schutt’ noemde.
52. Phidias werd beschuldigd van verduistering toen bij een controle de platen minder zwaar bleken. Hij werd om die
reden uit Athene verbannen.
53. Aan de bouw werden in totaal 2012 talenten uitgegeven.
72
‘Welnu, laten die kosten dan niet op uw, maar op mijn rekening komen te staan, dan zal ik in de wij-inscriptie
der gebouwen mijn naam zetten.’ Hij was nog nauwelijks uitgesproken of het volk riep dat hij het benodigde
geld toch maar uit de staatskas moest halen. Zo ontnam Perikles zijn tegenstanders hun wapens.
Het grootste en het enige bouwwerk op de Akropolis waarvan de bouw niet werd onderbroken door de
Peloponnesische oorlog (van 431 tot 404), is het Parthenon.54 Dit is gewijd aan de maagdelijke Athene,
schutsgodin van de stad. Het is gebouwd van glanzend wit marmer, op het meest vooruitspringende deel
van de Akropolis. Het Parthenon was in later tijd nog in functie als Byzantijnse kerk, katholieke kathedraal
en als moskee. Het werd pas tot de ruïne die wij nu kennen in 1687, toen een kruitvoorraad van het Turkse
leger er ontplofte.
Na de voltooiing van het Parthenon gaf Perikles opdracht tot de bouw van de monumentale
toegangspoort aan het westeinde van de Akropolis: de Propyleeën. In 437 werd ermee begonnen. De
grootste bekoring van de Propyleeën ligt in het feit dat elementen van de Dorische tempel hier voor een
ander doel zijn gebruikt. Van de twee galerijen is enkel de oostelijke tegenwoordig nog in redelijke staat.55
Deze lijkt op het klassieke Dorische tempelfront met uitzondering van de wijdere openingen tussen de derde
en de vierde zuil. In de noordelijke galerij bevond zich oorspronkelijke de pinacotheek, een schilderijenzaal,
het eerste bekende voorbeeld van een ruimte speciaal voor tentoonstellingen van schilderkunst.
Doordat Athene erg open stond voor invloeden uit Ionië zijn op de Akropolis ook gebouwen te vinden in
de zogenaamde Ionische stijl. Op Samos en in Ephese stonden de grootste Ionische tempels, waarvan we nu
enkel nog het grondplan kennen. In Griekenland zelf werd deze bouwstijl eerst alleen gebruikt voor kleine
schatkamers. Op de Akropolis is de tempel van Athene Nike, op de zuidelijke flank van de Propyleeën,
gebouwd in Ionische stijl. Hij werd rond 425 gebouwd, wellicht naar een ontwerp van Kallikrates.
Het Erechteion, aan de noordelijke rand, is eigenlijk een samenbundeling van vijf tempels. Het was gewijd
aan Pallas Athena, Poseidon, en de Boutes, het was het huis van Erechtheus en het bevatte de cenotaaf
van koning Kekrops. Het werd tussen 421 en 405 gebouwd, waarschijnlijk naar een ontwerp van Mnesides.
Het werd genoemd naar Erechtheus, een legendarische koning van Athene. Aan de oostzijde was de cella
van Athene Polias (Athene als schutsgodin van de stad). Behalve een ondergronds vertrek waren er nog
vier ruimtes, waarvan de functie niet bekend is. Het Erechteion heeft twee galerijen aan de zijkant,
waarvan de kleine zuidelijke de beroemde Kariatiden bezit, die de functie van zuil vervullen.56 Karyatizein
is sacraal dansen en Alkamenes, de beeldhouwer die de beelden maakte, heeft waarschijnlijk een sacrale
dans van de Peloponnesos gebruikt als voorbeeld.
De klassieke Griekse bouwstijlen
De namen van de Dorische en de Ionische stijl zijn hierboven al genoemd. Zij vormen de twee klassieke
bouwstijlen in Griekenland. De Griekse bouwmeesters streefden in hun materiaalgebruik naar een zo glad
mogelijk oppervlak. Kalksteen werd daarom voorzien van een pleisterlaag en marmer werd heel glad
afgewerkt. Tempels waren geheel in felle rode, blauwe en gele (gouden) kleuren beschilderd, zodat ons
beeld van de statig witte Griekse tempel, enigszins vertekend is. We onderscheiden in deze bouwkunst drie
stijlen.
De Dorische stijl
54. De naam parthenon werd pas gebruikt in 355 door Demosthenes. Voor die tijd heet -te het gewoon Naos oftewel
godshuis. Parthenon was de naam voor de ruimte achter de cella, waar de priesteressen verbleven. Het betekent zoveel
als maagdenhuis.
55. Er vinden voortdurend restauratiewerkzaamheden plaats op de Akropolis, met name aan de Propyleeën. Daardoor
kan deze opmerking snel gedateerd zijn.
56. Geen enkele van de tegenwoordig zichtbare Kariatiden aan het Erechteion is orgineel. Vier orginele beelden staan
in het Akropolismuseum. In Londen staat één orgineel, in het begin van de negentiende eeuw meegenomen door Lord
Elgin. Het zesde is verloren gegaan.
73
Deze ontstond in de zevende eeuw op de Peloponnesos. Behalve in Griekenland zijn tempels in deze stijl te
vinden in de Griekse koloniën langs de Middellandse Zeekust. Na de vierde eeuw werd deze bouwstijl
niet meer toegepast. De tempel van Hera in Olympia is een van de oudste, de Heratempel in Paestum (ZuidItalië) een van de best bewaarde.
De opbouw van de gevel van de Dorische tempel is in zijn onderdelen terug te herleiden naar de
oorspronkelijke houten constructie, die in steen werd gereproduceerd. De houtconstructie werd
oorspronkelijk als volgt opgebouwd:
Eerst werd een aantal houten kolommen opgesteld (zuilen), daarover kwam een verdeelbalk te liggen, de
architraaf. Op die balk steunden de plafondbalken, waarvan de kopse kanten in steen werden vertaald als
trigliefen (drie uithollingen). De ruimte tussen de kopse kanten van de plafondbalken werd opgevuld met
houten schotten, de metopen. Om de kopse kanten tegen regen te beschermen werd er een iets
overstekende balk gelegd: de kroonlijst. Deze kroonlijst werd ook langs de dakranden gemaakt zodat een
driehoek ontstond, die werd dichtgezet; het timpaan. Op de kolommen werd een afdekking gelegd voordat
de verdeelbalk erop kwam: het kapiteel. Bij de Dorische stijl bestaat het kapiteel uit een vlakke, vierkante
plaat: de abacus, met daaronder een ronde plaat; de echinus. De kolommen werden van een profilering
voorzien, meestal 24 groeven: de cannelures. De verhouding tussen de breedte en de hoogte van de
Dorische zuil is ongeveer 1 op 5.
De Ionische stijl
Deze had zijn oorsprong in Klein-Azië en vertoont duidelijk Aziatische invloeden. Van de oudste voorbeelden
is weinig meer bekend, omdat ze alle vernield zijn. Het sprekendste kenmerk van de Ionische bouwstijl is de
zuil. De zuilen zijn slanker dan de Dorische zuilen. Hun verhouding breedte - hoogte bedraagt 1 op 8. Ze
rusten op een samengesteld rijk geprofileerd basement en lopen naar boven minder toe dan hun Dorische
tegenhangers. Het Ionische kapiteel bestaat uit een kussenvormig element met ter weerszijden twee
spiraalvormige delen: de voluten. Bovenop het kapiteel kwam nog een dunne abacus. Typisch voor de
Ionische orde is ook het ontbreken van het trigliefenfries, maar in plaats daarvan kwam een doorlopend
reliëffries of een volkomen glad fries.
De Korintische stijl
Hiervan zijn maar weinig gebouwen bekend uit de Griekse tijd, omdat deze stijl met name bij de Romeinen
tot ontwikkeling kwam.
Deze stijl is het best te herkennen aan het kapiteel. Aan het ontstaan van dit kapiteel zit een verhaal vast:
een Korintische jonkvrouw werd voor haar huwelijk ziek en stierf. Na de begrafenis verzamelde haar min al
haar speelgoed bijeen, deed dat in een korf en bracht die naar haar graf. Op een tegel zette zij de mand op
het graf. Onder de tegel zat echter een acanthuswortel en toen het voorjaar werd, begon die te groeien.
Door het gewicht van de tegel groeiden de jonge acanthusscheuten schuin langs de tegel op. Kallimachus
(310-240) kwam toen toevallig voorbij en bemerkte de schoonheid van de acanthusbladeren langs de mand.
Naar voorbeeld van de dubbele acanthusbladeren schiep hij vervolgens het Korintische kapiteel. De Grieken
gebruikten dit kapiteel alleen aan de binnenzijde van de tempel. Pas in de hellenistische tijd werd het ook
gebruikt aan de buitenste zuilenrij.
De Griekse tempel en de mens
Aan de architectuur van de Griekse tempel is de houding af te lezen die de Grieken hadden tegenover hun
goden. Zoals een Gotische kathedraal ons veel meedeelt over de verhouding tot God van de middeleeuwse
mens, zo doet elke religieuze architectuur dat. Een Griekse tempel deelt ook iets mee over de innerlijke
wereld van de Griek en zijn houding ten opzichte van de mens en zijn omgeving. De onderlinge samenhang
en het een totaal van de bouwvormen geven een intiem beeld van het zieleleven van de mensen die ze
oprichtten. De Egyptenaren beleefden de mens als drager van goddelijke inspiraties en naar dat beleven
74
bouwden zij hun tempels. De Grieken hadden een andere beleving van de verhouding mens - godenwereld,
zodat hun tempelbouw dan ook wezenlijk anders werd. Om van die houding een indruk te krijgen, is het
goed de tempel nader te beschouwen.
De tempel in het landschap
Wie in Griekenland een tempelruïne heeft bezocht, zal in zijn herinnering altijd de plaats van die tempel in
het landschap bewaren. Veelal gebouwd op een hoge plek, biedt de tempel een uitzicht naar alle zijden op
het omringende land. Ook nu nog is de tempel vaak direct omgeven door natuur. Natuur en gebouw staan
in een hechte relatie. Als we een Griekse tempel naderen dan houdt die onze aandacht gevangen. Zijn
wisselende vormen vangen onze blik en richten onze schreden. Maar op het moment dat we de drie treden
van het stilobaat, het grondvlak, hebben beklommen, en tussen twee zuilen staan, is het alsof een
onzichtbare hand ons 180 graden draait en we de aandacht richten op de wereld rond de tempel. Deze
samenklank van heiligdom en landschap is uitdrukking van het godsbeleven van de Grieken.
Zo kunnen we ontdekken dat de verschillende goden, waaraan de tempels gewijd waren, een relatie
hadden met een bepaald type landschap. Het landschap was van een godheid vervuld en diens heiligdom
werd dan ook op een bepaalde plek in dat landschap gebouwd. Een god koos zelf de plaats waar zijn
heiligdom moest komen en gaf zo ook zijn naam aan die plaats. Zo wordt in mythen verhaald hoe Apollo
zelf de plek koos voor zijn heiligdom in Delphi. Een god is dus niet overal aanwezig, maar alleen op die
plaatsen in het land waarmee hij zich verwant voelt. Apollo is verwant met hoge, steile, rotsachtige
plaatsen. Daar waar in de harde kale rots een bron ontspringt, in een verder onvruchtbaar gebied, daar
richt Apollo zijn heiligdom in. Nooit hoog op een bergtop, maar verborgen langs de steile wand, zodat van
verre zijn tempel niet kunt zien. Onverwacht sta je er voor en hoor je het klateren van een bron. Eenzaam
in het landschap, ver van de menselijke bewoning, daar vind je de woning van Apollo.
Een tegenstelling tot Apollo vormen de heiligdommen gewijd aan Athene. Zij schenkt de mens zijn
praktische verstand, vindingrijkheid, slimheid en het talent voor het handwerk. Een tempel gewijd aan
Athene staat dan ook in of bij een stad, in de nabijheid van de mensen, hoog op een heuvel met een uitzicht
over de stad, maar niet op de hoogste top, want die was voorbehouden aan de oppergod Zeus.
Een Heratempel staat in vlakke, vruchtbare landbouwgrond in de buurt van de zee. Hera, de echtgenote
van Zeus, was een moedergodin, verbonden met vruchtbaarheid. Een Heratempel zal nooit hoog op een
heuvel of in een onvruchtbare rotskloof te vinden zijn. Een mooi voorbeeld van een dergelijke Hera-locatie
is te vinden op Samos, waar de resten van een van haar grootste tempels liggen.
De Grieken waren in hun zieleleven naar buiten, op de wereld, gericht en namen de verschijnselen scherp
waar. De samenhang van al het levende, van alles met alles, dát beleefde de Griekse mens in het landschap.
De plaats waar de godheid zich het meest duidelijk uitsprak in het landschap, was de plaats waar zijn
heiligdom werd opgericht.
Bij het begin van de bouw werd allereerst een lage ommuring gebouwd met daarin, onder de vrije hemel,
een altaar. Deze heilige plaats heette temenos. Aan de temenos kan een tempel worden toegevoegd, maar
het altaar staat daar niet, alleen het beeld van de godheid. Het offer werd gebracht aan het altaar, met de
rug naar de tempel gekeerd! De tempel vormt enkel het brandpunt waar de aanwezigheid van de godheid
in het landschap zich openbaart. De godheid leeft in het landschap en ‘woont’ in de tempel. Zo is ook het
beeld van de godheid in de tempel niet de god zelf, maar het kristallisatiepunt van zijn aanwezigheid.57
De Cella
De afgesloten, donkere binnenruimte van de tempel, waar het beeld van de god stond, wordt cella genoemd.
De deuren naar deze cella waren meestal gesloten. Als het offer werd gebracht, werden de deuren geopend
en keek het godsbeeld mee. Een tempel was altijd gericht op het oosten, op de opkomende zon, zodat tijdens
het offer bij zonsopgang de stralen van de zon het beeld in de cella verlichtten. Zo keek de god als het ware
57. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de Griekse tempelbouw ook Der Mensch und sein Tempel, Griechenland
van Frank Teichmann.
75
goedkeurend mee over de schouders van de priester, die het offer bracht. De cella werd adyton genoemd,
wat het ontoegankelijke betekent. Deze benaming benadrukt nog eens het gesloten karakter van de cella.
Toch was deze ruimte niet geheim, zoals dat het geval was bij de Egyptische cella. Tijdens de
offerplechtigheid stonden de deuren open en was de blik naar binnen vrij. De cella was omgeven door een
zuilenkrans, de peristasis. De peristasis maakt een bouwwerk pas tot een tempel en alleen religieuze
gebouwen mochten oorspronkelijk zo'n zuilenhal hebben.
De cella zelf werd door twee zuilenrijen in drie schepen verdeeld. In het middenschip, tegen de
achterwand, was een verhoging, de basis, waarop het beeld stond. De deuren van de cella zaten in de
oostwand, zodat het beeld alleen van voren kon worden benaderd.
De opbouw van de tempel
De Dorische tempel kende een drieledige opbouw. Op de fundering, de krepis, rust het grondvlak dat drie
treden hoog is: het stylobaat.
Op het stylobaat staan de zuilen van de ringhal die de architraaf dragen, die uit trigliefen en metopen en
ook uit het rijkversierde dak bestaat. In het midden, boven de driehoek van de architraaf stond een akrotere:
een versiering van plantmotieven en kleine godenbeeldjes. Op de hoeken stonden kleinere exemplaren. De
akrotares zijn nergens meer aanwezig, zij vormden de dynamische en kleurrijke overgang van tempel naar
hemel.
Deze driegeleding van de tempelbouw, in stylobaat, zuilenhal en architraaf, kreeg zijn betekenis door de
plastische versieringen. De geveldriehoek was rijk versierd met beelden van goden. Welke goden daarin
werden afgebeeld hing af van de plaats van de tempel en god aan wie hij gewijd was. De reliëfs op de
metopen waren gewijd aan de sagen rond halfgoden en helden. De zuilen hielden verband met de menselijke
gestalte.
Zo vormt de tempelopbouw een beeld van de kosmos. De mensen op aarde vormen de onderste geleding
en dragen de andere delen. De dienende functie van de mens ten opzichte van de godenwereld is hierdoor
architectonisch verbeeld. Bovenaan is de godenwereld geplaatst:, in de heilige driehoek geplaatst en in vrij
staande beelden los van het gebouw. Het verbindende element tussen goden en mensen vormen de
halfgoden en helden, die in de reliëfs zijn uitgebeeld.
De zuilen
De vormgeving van de tempel berust op symmetrie, harmonie, ritme en proportie. Deze moeten evenwichtig
zijn in alle delen, zoals bij de mens. De harmonie van de zuilen van een Griekse tempel heeft een muzikaal
karakter. Goethe zegt in Faust:
Der Saulenschaft, auch die Triglyphe klingt
Ich glaube gar, der ganze Tempel singt
De Dorische zuil loopt naar boven toe in een gebogen lijn smaller toe. Men noemt dit entasis en het lijkt in
zijn spanning op het trillingsbeeld van een aangeslagen snaar. De zuil is door cannelures geleed, bij de
Dorische zuil zijn dat ondiepe concave rillen, waardoor scherp gelijnde graten ontstaan die de zuil reliëf
geven. De Dorische zuil telt naar gelang de omvang 16, 20 of 24 van die graten.
Door de eenvoud in de vormgeving van het kapiteel en het ontbreken van een basement, zodat de zuil
meteen op het stylobaat rust, maakt de Dorische zuil een robuuste, gedrongen en krachtige indruk. Zijn
proporties zijn mannelijk.
De Ionische zuil heeft een minder sterke spanningsboog, entasis, heeft een gevormd kapiteel en een
geleed basement. Zijn indruk is eleganter, slanker, sierlijker en vrouwelijk van proporties.
De Ionische zuil is ook anders gecanneleerd dan de Dorische De rillen zijn dieper, groter in aantal en de
graten zijn vlak, zodat een klein stukje van de oorspronkelijke buitenlaag zichtbaar blijft.
Dat de zuilen een relatie hebben met de menselijke gestalte blijkt niet alleen uit de proporties, maar ook
uit de benamingen van de onderdelen. Zuil is in het Grieks stylos wat zich oprichten betekent, of kion wat
76
lopen of gaan betekent. De losse trommels waaruit de zuil werd opgericht heten wervels, het kapiteel heet
zuilhoofd. De overgang tussen zuil en kapiteel heet hals.
Nog enige bijzonderheden
Het harmonieuze beeld van de Griekse tempel werd tot stand gebracht door een aantal architectonische
technieken, waarvan we er nog enkele willen noemen.
Allereerst is er het hoekprobleem waarmee de architect te maken kreeg. Door de ritmische herhaling in
het metopen-trigliefen reliëf kwam de bouwer op elke hoek voor het probleem te staan hoe dit ritme op
een natuurlijke wijze te stoppen. Hoe kon dit met een triglief eindigen en niet met een halve metope, zoals
eigenlijk zou moeten? Om dit op te lossen werden de buitenste zuil iets meer naar de tweede zuil
verschoven, zodat het triglief op de goede plaats op de hoek kwam te liggen. Soms werden alle zuilen naar
buiten toe iets verschoven, om het harmonieuze beeld niet te verstoren.
Het meest subtiele middel had meteen de grootste consequenties voor de hele bouw. Om de tempel in
de ogen van de beschouwer recht en symmetrisch te laten lijken, moest de vertekening door de afstand
tussen de onderdelen en het oog van de kijker worden gecompenseerd. Dit deed men door de tempel licht
te krommen. Het stylobaat werd licht gebold gemaakt, de zuilen werden licht naar binnen gebogen.58 Door
het stylobaat zowel in de lengte als in de breedte te buigen komt de tempel op een dubbel gebogen
grondvlak te staan. Het vormt als het ware een deel van een bol vlak. De tempel staat daarmee op een
denkbeeldige kogel met een doorsnee van 4 tot 10 km, afhankelijk van de grootte van het gebouw.
De consequentie hiervan is dat elke steen van de tempel die kromming moet volgen. Al is het verschil
maar enkele millimeters, toch moest elke steen apart worden gemaakt om te passen in het totaalbeeld.
Geen steen van een Griekse tempel is gelijk aan een andere! Zo staat elke steen in relatie tot het totaal en
is niet verwisselbaar.
De ontwikkelingen in de beeldhouwkunst
Het vrijstaande beeld geeft een kijk op de ontwikkeling van de Griekse geest die zelfstandig en vrij werd. Aan
de zogenaamde kouros (jongeling) en kore (meisje) figuren is dit proces het beste af te lezen.
In de Egyptische beeldhouwkunst bleef in de vrijstaande figuur nog altijd het blok herkenbaar waaruit het
was gehouwen. Het is duidelijk dat de beeldhouwer het beeld maakte door de voor- en zijaanzichten op de
zijden van het blok te tekenen en vervolgens naar binnen te werken, tot deze aanzichten elkaar ontmoetten.
Het resultaat was een gestalte die door kracht en onbeweeglijkheid overweldigde. Bovendien was het
materiaal van de Egyptische beeldhouwers graniet, hard en koud. Het marmer dat de Grieken gebruikten
had een heel andere relatie met het licht dan graniet. De vorm van het gelaat werd in Egypte sterk door
traditie bepaald en de trekken ervan waren onpersoonlijk. De blik was ondoorgrondelijk en oneindig. De
armen waren altijd langs of tegen het lichaam geplaatst en de voeten veelal naast elkaar, of met een voet
vooruit. Toch geeft die ene voet vooruit geen dynamisch effect, de figuur lijkt daardoor niet echt te lopen
maar blijft onbeweeglijk en star.
De Griekse archaïsche kunst heeft dezelfde kenmerken als de Egyptische: onpersoonlijk, starre blik,
statisch, blokkig. De armen zijn strak langs het lichaam gehouden, de vuisten gebald, de houding is recht en
stram, ook als er een voet vooruit is gezet. Het enige waarin deze beelden van hun Egyptische tegenhangers
afwijken is het feit dat ze echt vrij staan, dus ook een achterkant hebben. Bovendien hebben de Griekse
beelden open ruimtes tussen de armen en het lichaam, wat we bij Egyptische beelden niet aantreffen.
Daarmee komen de Griekse beelden los van de materie. De archaïsche beelden kenmerken zich door de
spanning in de houding, vol verborgen leven en grote ogen die strak vooruitkijken, met een flauwe glimlach
om de lippen. De haren zijn zeer gestileerd en de anatomie van het lichaam fijn gemoduleerd. De archaïsche
58. Het Parthenon vertoont ook deze eigenschappen. Alle zuilen hellen iets naar binnen. Als we een denkbeeldige lijn
omhoog trekken langs alle zuilen dan komen deze lijnen op een hoogte van 4.000 meter samen.
77
glimlach is typerend voor de vroege Griekse beeldhouwkunst en zou pas rond 500 verdwijnen. De kleding
bij de kore-beelden is sterk gestileerd, vol plooien, maar weinig natuurlijk.
Als rond 500 de glimlach verdwijnt, gebeurt er ook in de houding van de beelden iets revolutionairs: ze
gaan echt staan! Het beeld van de jongeling van Kritios uit ca. 480 is het oudste voorbeeld van een kourosbeeld dat deze nieuwe houding vertoont. Het effect van het op natuurlijke wijze staan wordt bereikt door
het zogenaamde contraposto. Het lichaamsgewicht rust daarbij niet meer op beide benen, maar is
overgebracht op één been, dat dan het standbeen wordt. Het andere been komt daarbij vrij om te bewegen
en heet speelbeen. Bij die beweging zakt de heup aan de kant van het speelbeen iets omlaag en de
lichaamsas vormt een S-bocht. Bovendien zakt een schouder, waardoor de symmetrie uit het beeld
verdwijnt en een natuurlijker uitstraling ontstaat. Het beeld lijkt te leven, een indruk die nog wordt versterkt
door de ingelegde ogen en de beschildering. De archaïsche glimlach wordt vervangen door de ernstige, peinzende uitdrukking die karakteristiek is voor de vroeg-klassieke kunst. Het contraposto zal in de klassieke tijd
steeds vrijer worden, de armen komen los van het lichaam en gaan de ruimte in, het hoofd gaat bewegen
en de dynamiek grijpt de beelden aan.
Tussen 480 en 450 is nog sprake van een strenge stijl. Het mooiste voorbeeld van hiervan is het beeld van
de wagenmenner uit Delphi. Het moet een tiental jaren na de jongeling van Kritios zijn gemaakt en als
wijgeschenk na een wagenwedren hebben gediend. De wagenmenner stond oorspronkelijk op een wagen,
met een vierspan paarden ervoor, maar die zijn verloren gegaan. Het beeld staat in licht contraposto, de
voeten zijn zorgvuldig gedifferentieerd om het stand- en speelbeen te kunnen onderscheiden, terwijl het
hoofd en de schouders licht naar rechts zijn gewend. De kleding is van een strenge eenvoud, maar de plooival
is heel natuurlijk vergeleken met de archaïsche drapering. Iedere plooi krijgt haar vorm door de
lichaamsvorm en de zwaartekracht. Het gelaat heeft dezelfde peinzende afwezige blik als de jongeling van
Kritios, maar de lippen zijn nu iets geopend.
Grote vrijstaande beelden in beweging vormen het voornaamste product van de periode tussen 480 en
450. Een hoogtepunt vormt de bronzen Poseidon of Zeus, uit het Nationaal museum in Athene. De harmonie
die de Griekse beeldhouwkunst nastreefde wat betreft de ideale proporties van de mens wordt hier door
een fenomenale houding, vol kracht, bereikt.
Rond 450 spreken we van de klassieke stijl. De beweging werd nu in alle facetten begrepen en de anatomie
perfect beheerst. De emotie ging een rol spelen, de houding werd dramatischer en de gelaatsuitdrukking
levendig en vol gevoel. Phidias, die werkte aan de beelden van het Parthenon, gaf zijn naam aan een nieuwe
stijl. De beelden hebben een eigen ruimte om zich heen die bij het beeld lijkt te horen. De uitvoerige draperie
van de kleding maakt de stijl heel dynamisch. Bovendien is het lichaam zichtbaar onder de stof alsof die nat
is: we noemen dat dan ook natte draperie.
Leven en opvoeding in Athene
Het leven van de burgers van het Athene ten tijde van Perikles had zich losgemaakt van de gebondenheid
aan stam en clan. Grofweg was er een tweedeling in de Atheense bevolking, afgezien van de groeperingen
van slaven en vreemdelingen. Aan de ene kant stonden de grondbezitters, die grotere of kleinere stukken
grond bezaten in Attica. Zij behoorden over het algemeen tot een conservatieve stroming. De andere groep
bezat geen grond en was helemaal aangewezen op de stad. Zij leefden van de handel of het ambacht, dat
als onwaardige bezigheden werden beschouwd. Een echte burger werkte niet, maar liet het werk doen door
slaven, zodat hij zijn handen vrij had voor bestuurstaken.
Het huis van een Atheense burger was niet bijzonder rijk ingericht. Aan de buitenkant was het witgekalkt,
zonder ramen en slechts met een smalle deuropening. Men kondigde zich aan door middel van een klopper
die aan de deur hing.59 Achter de deur was een klein halletje en vandaar kwam je op een binnenplaats waar
alle vertrekken op uitkwamen. Huizen werden veelal gebouwd van zongedroogde tichelsteen. Vaak waren
er twee verdiepingen, en woonden er meerdere families. De wanden waren veelal kaal en het meubilair
bestond uit wat stoelen, ligbanken, enkele tafels en kisten. De vloer bestond bij de armen uit aangestampte
aarde, de rijken lieten tegels leggen of een mozaïek. De keuken was ingericht met een grote hoeveelheid
59. Van Socrates werd beweerd dat hij zo arm was dat hij zich zelfs geen deurklopper kon veroorloven.
78
potten en pannen van aardewerk, brons en ijzer. Glazen voorwerpen waren een luxe en kwamen uit het
buitenland. Er werd gekookt op een open vuur, ovens kwamen er pas in de Hellenistische tijd. De gangbare
brandstof was hout, soms houtskool. Dat het gebruik hiervan leidde tot ontbossing rond de stad behoeft
geen toelichting.
Terwijl de vrouw in het Athene van de zesde eeuw nog een prominente plaats had ingenomen, was het
in de vijfde en vierde eeuw geen pretje om vrouw te zijn. Athene had een mannencultuur. Meisjes werden
door hun vader uitgehuwelijkt, veelal op jonge leeftijd, zo tussen het vijftiende en achttiende jaar. Aangezien
het uithuwelijken gepaard moest gaan met een forse bruidsschat, waren veel meisjes in een gezin een last
voor de toekomst. Een vrouw had geen rechten, zij mocht geen overeenkomsten sluiten, kon niet
deelnemen aan het openbare leven en kon alleen voor kleine bedragen inkopen. Zelfs bij Solon komt een
wet voor die elke overeenkomst gesloten door een vrouw ongeldig verklaart.
Haar leven speelde zich grotendeels binnenshuis af, waar zij het huishouden bestierde. Thycidides zegt
hierover:
‘De naam van een fatsoenlijke vrouw moet net als zij zelf in huis zijn opgesloten.’
Dat was niet overdreven. Als een vrouw al buiten kwam, om familie te bezoeken of om naar een openbaar
feest te gaan, was zij gesluierd. Verder was zij in huis in het vrouwengedeelte, waar geen vreemde man
toegang had. Als haar echtgenoot gasten ontving, dat waren alleen mannen, dan trok de vrouw zich terug
in haar deel van het huis. Deelnemen aan het seipnon, maaltijd, of het symposion, het gezamenlijke
wijndrinken na de maaltijd, was voor haar onmogelijk.
Een vrouw was nuttig in huis en als moeder, maar niet als gelijkwaardige levenspartner. Zij had ook weinig
of niets geleerd buiten huishoudelijke vaardigheden en kon dus ook niet meepraten over politiek, filosofie
of andere zaken waar mannen over spraken tijdens een symposium.
Het leven van de Atheense man speelde zich grotendeels buitenshuis af. Thuis kwam hij om te slapen, leven
deed hij op de agora, de markt. Daar ontmoette hij andere burgers en discussieerde hij over de stadspolitiek.
Aan Perikles was een maatregel te danken die tegenover deelname aan het politieke leven ook een
vergoeding plaatste. Wie zitting nam in de jury bij rechtzaken kreeg 2 obolen per dag.
Om een idee te krijgen wat de waarde daarvan was moeten we het Atheense geldstelsel onder de loep
leggen. De meest gangbare munteenheid was de drachme, een zilveren munt met een gewicht van 4.36
gram. De drachme was verdeeld in 6 obolen. Oboloi betekent een handvol. Het woord is afgeleid van obolos,
dat braadspit betekent. De ijzeren staven van een braadspit waren in vroeger tijden als betaalmiddel in
gebruik (denk aan de ijzeren staafjes in Sparta) en zes van zulke staven vormden inderdaad een handvol.
Omdat het onmogelijk is de waarde van een drachme terug te rekenen naar onze huidige maatstaven,
moeten enkele praktische voorbeelden de waarde bij benadering aangeven.
Een schaap kostte ten tijde van Perikles ca. 10 drachmen, een os 50 tot 100. Kleren waren in het oude
Athene tamelijk duur: een himation, een overkleed, kostte 20 drachmen, schoenen tussen de 2 en de 8.
Papyrus om te schrijven kostte al gauw 2 tot 3 drachmen voor twee vellen. Plato wijst erop dat boeken heel
goedkoop waren, hij noemt de prijs voor een boek van Anaxagoras: één drachme! Voor een slaaf betaalde
je tussen de 100 en 150 drachmen
Een arbeider verdiende 3 obolen per dag en daar kon een gezin net van leven. De inkomstenverschillen
waren ten tijde van Perikles aardig genivelleerd, want de architect van het Erechteion verdiende per dag
maar één drachme en dat was evenveel als een steensnijder en een beroepssoldaat verdienden.
Kinderen leefden tot hun zevende levensjaar een onbezorgd leven. Atheners namen Spartaanse huismeisjes
in dienst die voor de kinderen zorgden. Zij vormden de garantie dat de kinderen niet al te verwekelijkt
werden. Met zeven jaar werd de taak van het kindermeisje overgenomen door de pedaigogos, een slaaf die
de jongetjes begeleidde. Hij bracht de jongens naar school, droeg hun spullen, bewaakte hen op straat en
leerde hen hoe ze zich in het openbaar te gedragen hadden. De pedagoog was veelal een slaaf die niet meer
geschikt was om ander werk te doen. Van Perikles wordt verteld dat hij toen hij een slaaf uit een boom zag
vallen, waarbij deze een been brak, gezegd zou hebben: ‘Kijk nou is hij pedagoog'.
Er waren in Athene geen openbare scholen, zelfstandige leraren richtten hun eigen school in. Het
leraarschap stond niet in hoog aanzien, het werd als een erg laag ambacht beschouwd. Kinderen leerden op
79
school lezen en schrijven, rekenen en muziek. Er stonden alleen zitbanken in een lokaal, schrijven en lezen
deed je met de rol op je knieën. Gymnastiek werd beoefend in het gymnasium of de palaistra en dat waren
openbare gelegenheden. Meisjes werden thuis verder opgevoed door hun moeder. Zij leerden naast lezen,
schrijven en rekenen, weven, spinnen en andere huishoudelijke taken. Het was ondenkbaar dat Atheense
meisjes, zoals hun Spartaanse tegenhangsters, deelnamen aan gymnastische oefeningen.
Vanaf het zestiende levensjaar kreeg de lichamelijke training extra aandacht, want met achttien trad de
jongen zijn tweede levensfase in: die van jongeling. Dan kon hij ingezet worden als soldaat. De Atheners
onderscheidden vier levensfasen: pais, ephebos, aner, geron, kind, jongeling, man en grijsaard. Plato
beschrijft het doel van de opvoeding:
‘Van kindsbeen af en het hele leven door is het één onderrichten en vermanen. Niet eerder is het kind
bekwaam om te begrijpen wat er gezegd wordt of voedster, moeder, onderwijzer, ja vader in hoogsteigen
persoon gaan zich er om strijd op toeleggen hun kind zo volmaakt mogelijk te doen worden: in verband met
alles wat het doet of zegt, zijn ze daar met hun lessen en hun vingerwijzingen: “Dit is rechtvaardig, dat is
onrechtvaardig; dit is schoon, dat is lelijk; dit is vroom, dat zondig; doe dit, doe dat niet”. En als een kind
gehoorzaamt, dan is alles goed en wel, maar anders zullen ze het wel recht krijgen, zoals men een verdraaid
en gebogen stuk hout rechtbuigt, doch met dreigementen en slagen. En als dan later het ogenblik daar is om
hem op school te doen, dringen ze er bij de meester veel meer op aan dat hij op het goed gedrag zou letten,
dan op lezen en schrijven en citerspel. En de meester let daar dan ook op….Dan komen de citerleraars aan
de beurt. Een ander vak, maar met hetzelfde doel: ook zij besteden zorg aan de zelfbeheersing, en dat de
jonge knapen toch maar geen slechte praktijken gebruiken. En bij dat al, zodra ze het citerspel kennen, laten
ze hen kennis maken met de werken van een nieuwe soort goede dichters, de lyrici ditmaal, die ze transponeren in bewerking voor citer: ze verplichten de zielen der kinderen zich vertrouwd te maken met ritme en
harmonie, om hen zachter te maken en meer gevoelig voor ritme en harmonie, en aldus ook beter geschikt
voor woord en daad. Heel het leven van de mens heeft immers mooi ritme en harmonie nodig.
En dat is nog niet alles: daarna sturen ze de knapen naar de gymnastiekleraar. Wat ze daarmee bedoelen
is dit: dat de jonge man een flinker lichaam ten dienste zou stellen van een flinke geest.’60
In De Staat legt Plato het nog eens anders uit: gymnastiek vormt het lichaam, muziek vormt de geest!
Daarbij viel muziek uiteen in poëzie en muziek: poëzie vormt de ziel, muziek de geest.
De Peloponnesische oorlogen
De groeiende macht van Athene, zijn enorme overwicht op zee en zijn toenemende invloed op het vasteland
waren Sparta al langer een doorn in het oog. Op zee handelde Athene zuiver uit eigenbelang. De stad was
door het groeiend aantal inwoners volledig afhankelijk van graaninvoer. Dat graan kwam voor een deel uit
Egypte, maar voor het grootste deel van de Zwarte Zeekust. Elke Griekse stadstaat was onderdanig aan de
Atheense regels voor de handel over zee. Athene had daarnaast het bevel over de Attische bond en dat was
steeds meer een Atheens lichaam geworden. Tegenstribbelen tegen de Atheense oppermacht betekende
een oorlog uitlokken. Perikles onderdrukte zo opstanden van bondgenoten in 457 (Aigina), 446 (Euboia) en
in 440 (Samos). Andere steden wendden zich tot Sparta om bijstand omdat zij vreesden voor een Atheense
aanval. Sparta nam eerst een afwachtende houding aan, maar verzamelde wel steeds meer medestanders
voor een strijd tegen het democratische Athene.
Athene hield daarom voortdurend een vloot van zestig triremen paraat, zodat haar overwicht op zee
gegarandeerd was. Bovendien werden er lange muren van Piraeus naar Athene gebouwd, onder leiding van
Kallikrates, om Attica te beschermen op het land. Conflicten met andere stadstaten waren er te over gedurende deze hele periode. Maar Athene bloeide als nooit tevoren. Dat was zeker ook te danken aan het wijze
financiële beleid dat Perikles voerde, want ondanks grote uitgaven toonde de schatkist een overschot. In het
jaar 440 bedroeg dat overschot 9.700 talenten! Daarmee was Athene een uitzondering in Griekenland.
Perikles had in geval van een aanval het volgende oorlogsplan ontworpen: aangezien de
landstrijdkrachten van Athene ver in de minderheid waren, kon een strijd ter land niet worden gewonnen.
60. Uit de Protagoras (325 – 326). Vertaling van drs. Xaveer de Win.
80
Het platteland van Attica zou worden opgegeven, terwijl de hele bevolking zich zou terugtrekken achter de
lange muren tussen Athene en Piraeus. Een belegering van die vesting zou de vloot in de gelegenheid stellen
de Peloponnesos aan te vallen. Het was een krijgsplan gericht op behoud, niet op verovering of grote
overwinningen en het vroeg van ieder individu volledige opoffering van eigen belangen aan die van het volk.
In het voorjaar van 431 zou blijken of Perikles' plan kans van slagen had, want toen vielen Sparta en Thebe
Athene aan. Het werkte: al na een maand trokken Sparta en Thebe zich terug. De Atheense vloot viel
ondertussen de Peloponnesos aan, met succes. De eerste slag was voor Athene en voor Perikles. Bij de
begrafenis van de gevallen verdedigers van de stad, sprak Perikles een grafrede uit, waarvan we hier een
deel laten volgen, omdat Perikles' opvattingen en ideeën er in worden geformuleerd.
‘Wij hebben een staatsvorm, die geen navolging is van andere instellingen en tradities; veeleer zijn wij zelf
een voorbeeld voor menig ander, dan dat anderen ons tot voorbeeld strekken. Zijn naam is democratie,
omdat invloed op staatszaken bij ons niet een voorrecht is van weinigen, maar een recht van velen. In
particuliere geschillen geldt voor allen gelijkheid voor de wetten en met de maatschappelijke beoordeling
staat het zo: heeft iemand aanzien, dan dankt hij die hogere onderscheiding in het publieke leven minder
aan zijn klasse dan aan zijn persoonlijke verdienste.
Armoede is geen schande; voor ieder, hoe arm ook, staat de mogelijkheid open, de gemeenschap te
dienen...als hij dat kan. Vrij leven wij als burgers in onze gemeenschap en in het dagelijks leven remmen we
niet elkaars gedragingen door spiedende argwaan, want wij zijn niet gemelijk over onze naaste die zich eens
buiten de conventies stelt. Zelfs onze blik, die wel niet straffen, maar pijnlijk steken kan, verraadt daarover
geen wrevel. Terwijl wij dus als particulieren niet in een sfeer van geprikkeldheid verkeren, houden wij ons
in het openbare leven strikt aan de plichten, ons door de staat opgelegd, vooral uit vroom ontzag, in
gehoorzaamheid aan de opeenvolgende overheden en aan de wetten, in het bijzonder aan die, welke gesteld
zijn tot steun voor de onrechtlijdende en aan de, zij het ook ongeschreven, gebruiken wier overtreding door
de publieke opinie met schande wordt gebrandmerkt.
Bovendien hebben wij ook, meer dan anderen, gezorgd voor verpozing van de geest na de dagelijkse
beslommeringen door het instellen van wedstrijden en godsdienstige feesten zonder onderbreking, het hele
jaar door en ook door onze eigen prachtige bouwwerken, wier dagelijkse genotvolle aanblik alle kwellende
gedachten verdrijft. Door de grootte van onze staat vloeit ons uit de hele aarde alles toe en wij hebben het
voorrecht, dat wij de producten van alle andere mensen niet minder dan inheemse genieten.
Wij onderscheiden ons ook van onze tegenstanders in militaire methode en discipline door de volgende
kenmerken. Wij maken immers onze staat tot een gemeenzaam verblijf voor ieder en nooit zetten wij
vreemdelingen uit om te verhinderen, dat een van onze vijanden door leren of waarnemen zijn voordeel zou
kunnen doen met iets, dat wij niet verheimelijken, omdat wij minder ons verlaten op lange voorbereiding
en krijgslisten dan op persoonlijke moed op het slagveld. Daarom jagen zij dan ook door moeizame training
van hun prilste jeugd af de dapperheid onverpoosd na, terwijl wij, met onze 'losse levenswijze', even moedig
de gevaren, met onze krachten evenredig trotseren. Het bewijs: de Spartanen trekken niet enkel met hun
eigen strijdmacht over onze grenzen maar met al hun bondgenoten; wanneer wij daarentegen alleen een
inval hebben gedaan in andermans land, zijn wij zonder moeite op vreemd gebied tegenover bewoners, die
het hunne verdedigen, in de regel overwinnaars.
Zoals wij dan verkiezen meer in zorgeloze lichtzinnigheid dan na trainende ontberingen, liever met
aangeboren dan met voorgeschreven moed de gevaren te bestaan, welaan, dan hebben wij het voordeel,
dat wij niet onder de last van plagen die nog moeten komen, tevoren al in druk en zorgen leven en dat wij
toch niet minder moed en volharding tonen in het aangezicht van die gevaren dan zij, die steeds moeizaam
zich voorbereiden.
Wij minnen schoonheid in soberheid, wij minnen geestesontwikkeling zonder verslapping in daadkracht.
Welstand gebruiken wij meer als mogelijkheid tot activiteit, dan als reden tot protserig roemen. Zijn pover
bestaan te erkennen is geen schande, eerder is het een schande, er zich niet uit op te werken. Onze burgers
behartigen hun eigen aangelegenheden, maar ook die van de gemeenschap, hun werkzaamheid op andere
terreinen doet aan hun kennis van staatszaken niets te kort.
Wij beslissen ook over de zaken zelf of geven er ons op de juiste manier rekenschap van, omdat wij
besprekingen niet een rem vinden van actie, maar veeleer het derven van inlichtende voorbereiding tot de
daden, die worden geëist. Want - en dat is ons bij uitstek eigen - wij paren koenheid aan klare bezinning over
81
wat wij gaan ondernemen; daartegenover voert onkunde anderen tot onbesuisdheid, overwegingen tot
weifelen En ook in grootmoedigheid onderscheiden wij ons van de meesten. Want wij verzekeren ons van
onze vrienden niet door het aannemen, maar door het aanbieden van diensten.
Wij zijn ook de enigen die durven helpen zonder berekening van eigen voordeel, door het vertrouwen
edelmoedigheid eigen. Samenvattend noem ik onze stad een leerschool voor Hellas en naar mijn mening
past iedere burger als mens en goed lid van onze volksgemeenschap zich vlot aan bij de meest uiteenlopende
omstandigheden en situaties...De macht van onze staat, die wij door deze eigenschappen verworven
hebben, is daarvan het bewijs.
Niet zonder treffende bewijzen, laat staan zonder getuigen, schiepen wij de macht, waarom wij
bewondering zullen oogsten bij de mensen nu en later. Daarnaast behoeven wij niet de lof van een Homeros
noch van een ander, die met zijn verzen voor het ogenblik wel zal strelen, wiens gedichten over de daden
de waarheid zal wegvagen. Want wij hebben overal door dwang zee en land geopend voor onze durf en
overal lieten wij naast onze vestigingen nog eeuwige gedenktekens na van tuchtiging of zegening. Zo is dan
de burgergemeenschap, waarvoor zij hier op het slagveld zijn gevallen, in de edelste overtuiging, dat zij hen
niet mocht worden ontroofd; en voor haar zal ieder van ons zich zeker willen offeren.’61
Uit bovenstaand citaat spreekt behalve de gedrevenheid en vaderlandsliefde van Perikles ook de tamelijk
hoogmoedige houding die Athene aannam tegenover Sparta en andere steden. Een sterk staaltje
propaganda voor de Atheense levenswijze!
In 430 werd Athene opnieuw belegerd en zwaar belaagd. Het Spartaanse leger drong Attica binnen en
eigende zich de oogst toe. Bovendien staken zij de kostbare olijfbomen in brand en dat was een ramp voor
de Atheense boeren. Olijven en druiven waren de belangrijkste producten van Attica en olijfolie kende vele
toepassingen. Een olijfboom brengt pas na 17 jaar een goede oogst op, dus de verwoesting van de
olijfgaarden had grote gevolgen. Het volk verweet Perikles dat hij dat had toegelaten.
Daarbij brak in het overbevolkte gebied in en rond Athene de pest uit, die eenderde van de bevolking zou
uitroeien. Perikles verloor zijn beide zonen en zijn zuster. Thucydides schreef over deze epidemie een relaas,
waaruit we citeren.
‘De epidemie brak plotseling uit en tastte in de eerste plaats de mensen in Piraeus aan, zodat wel werd
beweerd, dat de Peloponnesiërs de waterputten vergiftigd hadden. Later bereikte zij de stad zelf. Ik zal het
verloop ervan uiteenzetten, want ik heb de ziekte zelf gehad en er velen aan zien lijden. Mensen die gezond
waren, kregen plotseling zonder aanwijsbare oorzaak, gloeiend hete hoofden en rode ontstoken ogen.
Inwendig werden keel en tong terstond bloedig, de adem was onnatuurlijk en stonk. Dan begonnen ze te
niezen, werden hees en in korte tijd sloeg de kwaal op hun borst en hoestten ze zwaar. En wanneer hij zich
op de maag vastzette, keerde hij deze om en er volgden alle soorten galuitstortingen, die de artsen kennen,
gepaard gaande met hevige pijnen. De meesten kregen braakneigingen, die heftige kramp veroorzaakten,
die bij sommigen weldra, bij anderen later afnam. En het lichaam voelde bij aanraking niet erg warm aan en
ook niet fris, maar enigszins rood en vaal, overdekt met kleine blaasjes en zweertjes. Inwendig gloeide het
zo, dat ze zelfs geen ragfijn linnen gewaden konden verdragen en alleen maar naakt konden zijn en zich het
liefst in koud water wierpen. Vele mensen, op wie niet werd gelet, sprongen dan ook in de waterputten, ten
prooi aan een onlesbare dorst. Doch het maakte niets uit, of men veel of weinig dronk. En voortdurend
kwelde hen de ellende niet te kunnen rusten en de slapeloosheid. De meesten stierven de zevende of de
negende dag door de inwendige vuurgloed, nog niet geheel krachteloos, of, als ze daaraan ontsnapten,
overleed de meerderheid later door uitputting, omdat de kwaal in de buik doordrong en deze ging
veretteren onder heftige diarree. Want de ziekte, die in het hoofd begon, tastte het gehele lichaam aan, en
wie het ergste overleefde, droeg toch het merk aan zijn extremiteiten, omdat de kwaal schaamdelen, vingers
en tenen aantastte; velen kwamen ervan af met verlies hiervan, sommigen ook van hun ogen, anderen leden
terstond bij hun herstel aan een totaal verlies van hun geheugen en kenden noch zichzelf noch hun naasten.
Er was geen kruid tegen gewassen. Wat de een baatte, schaadde de ander. Het ergst van alles was de
moedeloosheid: wie zich ziek voelde worden, verloor de hoop en bood geen weerstand. Ze stierven als
schapen, omdat ze elkaar besmetten. Dat veroorzaakte de grootste sterfte.
61. Citaat uit Rede van Perikles vertaald door D. Loeven.
82
De concentratie van mensen van het platteland in de stad maakte de nood nog erger, vooral voor de
vluchtelingen. Zij hadden geen woningen en brachten de zomer door in de verstikkende hutten, waar zij
soms over elkaar stierven en bleven liggen. Of ze wentelden zich halfdood over de wegen en rond de bronnen, begerig naar water. De heiligdommen, waarbinnen ze bivakkeerden, waren vol lijken. Overweldigd door
de ramp bekommerden ze zich niet om god of gebod. De oude begrafenisceremoniën werden verwaarloosd,
men begroef zijn doden zoals het uitkwam. Omdat het hun aan alles ontbrak - er waren er al zoveel gestorven
- traden velen daarbij schaamteloos op: sommigen legden hun dode op andermans brandstapel en staken
hem aan voordat degenen, die hem opgestapeld hadden, eraan toekwamen; anderen wierpen de dode, die
zij ten grave droegen, op een reeds brandende lijkstapel en verdwenen.’
De Atheners vertwijfelden en gaven Perikles de schuld van zowel de oorlog als de pest. Hij werd voor het
gerecht gedaagd door de volksvergadering. Daar sprak hij in de beklaagdenbank de volgende woorden tot
zijn aanklagers:
‘De staat vermag de stormen in het bestaan van de enkeling te overleven, maar de enkeling niet die van de
staat. Moeten daarom niet allen gezamenlijk voor hem opkomen, in plaats van te doen, wat gij doet:
terneergeslagen door de huiselijke ellende het heil van de gemeenschap in de steek laten en mij, omdat ik
tot de oorlog ben opgeroepen gelijk gij zelf, omdat gij mij gehoor hebt gegeven, te beschimpen?
Inderdaad, als men naar believen oorlog of vrede kan kiezen en verder alles heeft, wat men nodig heeft,
zou het de grootste dwaasheid zijn om oorlog te voeren. Maar wanneer het heet: of toegeven en zich
onmiddellijk onderwerpen aan de anderen, of hun de baas worden, dan is toch de angst voor gevaar en strijd
afkeurenswaardiger dan het moedige doorzetten.
De grote, plotselinge ommekeer heeft u kleinmoedig gemaakt en gij wilt alles, wat gij voor juist hebt
bevonden, opgeven, zoals alles, wat plotseling over ons komt, het onverwachte en onzinnig lijkende ons
zelfvertrouwen verlamt. Dit is nu in het bijzonder bij de pest het geval. Maar toch: mannen, die tot een grote
staat behoren, die een opvoeding hebben genoten die daarbij past, moeten ook het zwaarste lot manmoedig
het hoofd bieden en mogen het aanzien, dat die staat geniet, niet prijsgeven; want de mensen hebben
evenveel verwijten voor zwakkelingen klaar, die zich niet in hun aanzien weten te handhaven, als haat voor
de hoogmoedigen, die naar onbereikbare eer streven.
Dat men ons haat en bestrijdt, is een ervaring, die iedereen al heeft gemaakt, die de heerschappij over
gelijken ambieert; maar wie zich ter wille van de hoogste goederen de nijd van anderen op de hals haalt, die
is op de goede weg! De haat heeft zijn tijd, maar de macht en grootheid in dit leven, de roem na de dood
zijn van eeuwige duur.
Knoop geen onderhandelingen aan met de Lacedaemoniërs, laat niet merken, dat de nood van het
ogenblik u ontmoedigt. Want degenen, hetzij een staat of een enkeling, is de sterkste, die zich niet door
tegenslagen laat beïnvloeden, maar die ze het meest door daden tracht op te heffen.’62
Perikles werd ondanks die verdedigingsrede veroordeeld, omdat hij staatsgelden zou hebben misbruikt. Hij
werd uit zijn functie gezet en kreeg een boete van vijftig talenten. Daarna ging men op zoek naar een
geschikte vervanger, maar die vond men niet. In 329 werd Perikles gevraagd opnieuw leiding te geven aan
de verdediging van de stad. Om hem over te halen veranderde men zelfs een wet die hij zelf had ingevoerd
maar die sinds de dood van zijn eerste zonen in zijn nadeel werkte. Hij was namelijk gescheiden van zijn
eerste vrouw en woonde samen met Aspasia, een heitare. Heitaren waren vrouwen, vaak uit de burgerlijke
klasse, die zich hadden ontworsteld aan het straffe vrouwenregime en actief deelnamen aan het openbare
leven.
Aspasia was in 450 naar Athene gekomen en had een school voor retorica en filosofie geopend. Zij zette
zich in voor de bevrijding van de vrouw uit haar huiselijke kluisters en veel meisjes uit de hogere standen
bezochten haar school. Maar ook mannen bezochten haar lessen, zoals Socrates, Anaxagoras, Phidias en
Perikles. De laatste nam haar als minnares en zij schonk hem een zoon.63 Omdat het volgens zijn eigen wet
62. Uit Perikles van J. Gregor, vertaald door K. Frits.
63. Deze zoon, ook Perikles genoemd, werd in 406 ter dood veroordeeld bij het Arginoesai proces, waarbij Socrates de
enige der prytanen was die zich verzette tegen de veroordeling.
83
verboden was om met een niet-Atheense te trouwen, Aspasia kwam uit Milete, kwam zijn zoon niet in
aanmerking als zijn erfgenaam.
De Atheners veranderden de wet zodat Perikles zijn zoon toch als erfgenaam kon beschouwen.
Hij nam de leiding van de staat weer op zich, maar hij was toen zelf al ziek. In augustus 429 stierf hij. Zijn
laatste woorden waren dat geen Athener rouw moest dragen om zijnentwille.
Het heengaan van Perikles beroofde Athene van de enige staatsman die in staat was de oorlog tot een
goed einde te brengen. Pas in 421 kwam, mede door oorlogsmoeheid gedreven, een vrede tot stand. Bij
deze Nikias-vrede, genoemd naar de staatsman die haar realiseerde, kwamen Athene en Sparta overeen
gedurende vijftig jaar de vrede te handhaven. De strijd werd echter met diplomatieke middelen voortgezet
en de vijftigjarige vrede was geen lang leven beschoren.
Een Athener wiens persoonlijke, tragische levenslot eng verbonden is aan het verloop van de oorlog en de
ondergang van Athene is Alkibiades. Hij was via diens moeder een volle neef van Perikles en werd in diens
huis opgevoed. Bovendien was hij een leerling van Socrates en het schijnt dat de oude filosoof de jonge
Alkibiades erg graag mocht. Hij werd geboren in 450 en zijn moeder was het die na de dood van haar man
de jongen onder Perikles’ hoede plaatste.
De jonge Alkibiades viel op door zijn intelligentie, schoonheid, innemendheid en humoristische
levensinstelling. Hij was lange tijd verbonden met Socrates en deze bracht hem voldoende bij om in zijn
latere leven niet geheel en al te ontsporen. Alkibiades was namelijk op de eerste plaats een losbol zonder
grenzen. De streken die hij uithaalde, vormden het gesprek van de dag in heel Athene. Hij kon zich veel
permitteren omdat iedereen hem alles kon vergeven. Hij had de sympathie van iedereen, maar hij trok ook
de verkeerde vrienden aan. Op een dag sloeg hij op instigatie van zulke vrienden een van de rijkste Atheners,
Hipponikos, zonder aanleiding recht in het gezicht. De volgende ochtend ging Alkibiades naar diens huis,
trad voor de verschrikte magnaat en trok zijn kleren uit. Hij smeekte de man hem te laten geselen als straf
voor zijn daad. Hipponikos was zo overweldigd door die actie dat hij Alkibiades zijn dochter, Hipparete, tot
vrouw gaf met een bruidsschat van twintig talenten. Nu was hij rijk en dat liet hij iedereen onbeschaamd
zien. Hij liet zijn huis vergroten en voorzien van rijk meubilair en wandschilderingen. Daarnaast hield hij er
een grote renstal op na. Bij één van de Olympische spelen eindigden zijn paarden in één race op zowel de
eerste, de tweede en de vierde plaats. Om de overwinning te vieren, nodigde hij het volledige publiek uit op
een feest.
Hij rustte voor de stad triremen uit, financierde koren en droeg altijd het meeste bij aan de oorlogskas.
Maar hij bleef de losbol die altijd weer onconventionele streken uithaalde. Heel Athene gunde hem zijn geluk
en viel voor zijn charme. Hij bepaalde de mode in de stad en zelfs zijn lispelen werd door jonge mannen
nageaapt. Toen hij heel bijzondere schoenen liet maken voor zichzelf werd dat model meteen door iedereen
overgenomen en men noemde die schoenen dan ook al gauw Alkibiadesschoenen. Hij beledigde honderden
mannen, brak evenzoveel wetten, maar niemand daagde hem voor het gerecht.
Hij was zijn vrouw evident ontrouw en bij de heitaren was hij mateloos populair. Het kwam zover dat zijn
vrouw scheiding aanvroeg en hij alsnog voor het gerecht moest verschijnen. Hij kwam, nam zijn vrouw op
en droeg haar naar huis zonder een woord te zeggen. Zij vergaf hem en nam genoegen met haar positie.
Na de dood van Perikles ging hij in de politiek en vond een tegenstander in Nikias, een vrome,
vredelievende aristocraat van onbesproken gedrag. Alkibiades richtte zich tot de handeldrijvende klasse en
preekte het imperialisme. In 420 werd hij gekozen tot strateeg en begon hij eerzuchtig aan plannen te
werken om de oorlog opnieuw te doen ontvlammen.
Athene had zich in die periode hersteld van de dood van Perikles en de epidemie. De handel bloeide weer
op en de inkomsten stegen. De trots der Atheners steeg mee met die ontwikkeling. Alkibiades maakte slim
gebruik van die trots en droomde ervan Athene’s rijk uit te breiden in Italië en Sicilië. Syracuse was de stad
die kon wedijveren met Athene en was dus de aangewezen vijand.
In 416 zag Alkibiades zijn kans schoon. De Siciliaanse steden waren hopeloos verdeeld, in Syracuse
bestreden allerlei fracties elkaar. Alkibiades wist de Atheners te overtuigen dat een gedurfde aanval succes
kon hebben. Nikias was tegen de plannen. Beide rivalen werden tot bevelhebbers over de invasievloot
benoemd en de vloot werd gereed gemaakt. Kort voor vertrek gebeurde er iets onheilspellends. Alle
84
Hermeszuilen64 in de stad waren in één nacht beschadigd, dat was een slecht voorteken. Iemand
beschuldigde Alkibiades en zijn vrienden van de daad. Hij eiste dat hij vóór vertrek met de vloot voor het
gerecht zou worden gedaagd, maar zijn vijanden voorzagen een vrijspraak. Zij kregen het voor elkaar dat de
rechtszaak werd verdaagd tot na de invasie op Sicilië. En zo vertrok de vloot met twee bevelhebbers,
waarvan de ene een angstige pacifist was en de andere onder slechte voortekens stond.
De vloot was nog maar enige dagen onderweg toen Alkibiades in Athene werd beschuldigd van
godslasterlijke daden. Hij zou met zijn dronken vrienden de Eleusinische mysteriespelen hebben nagespeeld.
Hij werd veroordeeld en een schip werd uitgestuurd om hem op te halen. Het schip haalde de vloot in en
Alkibiades ging mee terug naar Athene. Onderweg moest het schip ergens aan land en Alkibiades maakte
van die gelegenheid gebruik om te ontsnappen. Hij was heftig teleurgesteld in de Atheense burgers en zocht
zijn heil in Sparta waar hij de volksvergadering opriep Syracuse te hulp te schieten en Dekeleia te veroveren,
een Attisch stadje dat strategisch gelegen was. Sparta volgde zijn raad en deed goede zaken.
Alkibiades werd een echte Spartaan, droeg de ruwe kleding, slurpte de zwarte soep en leefde in
bescheidenheid zoals alle Spartanen. Maar hij bleef een knappe man die een onweerstaanbare
aantrekkingskracht op vrouwen uitoefende. De koningin werd verliefd op hem en raakte zwanger. De koning,
Agis, onterfde het kind en Alkibiades moest zijn biezen pakken. Hij sloot zich aan bij de Perzische
vlootcommandant Tissaphernes in Sardis.
Ondertussen had Nikias een zware nederlaag geleden op Sicilië, mede door de te hulp geschoten
Spartanen. Hij kwam om bij een zeeslag en de overlevenden van de vloot werden als slaaf te werk gesteld in
de steengroeven van Syracuse. Voor Athene betekende dat een ramp, want vrijwel de hele vloot was
bemand geweest met burgers. De Atheense burgerij was door deze gebeurtenis gehalveerd! De schatkist,
ooit zo overvloedig gevuld onder Perikles, was vrijwel leeg. De bondgenoten lieten Athene vallen en
betaalden geen bijdrage meer aan de bondskas. De slaven uit de mijnen van Laureion vluchtten en sloten
zich aan bij de Spartanen: 20.000 nieuwe tegenstanders! De Perzische koning rook zijn kans en ondersteunde
Sparta met goud. Athene zat in een hopeloze positie.
Athene reorganiseerde zich en stelde zich in op spaarzaamheid. Iedereen droeg bij om een nieuwe vloot
te kunnen bouwen. Tot 411 hield Athene stand, maar toen kreeg de democratie een slag te verwerken. De
oligarchische partij, die tegen de oorlog was, greep de macht en vestigde een tirannie onder een raad van
400 man. Zij wilden de stad open stellen voor de Spartanen. Na vier maanden werd de raad omvergeworpen
en vervangen door een raad van 5.000 man. Een opstand van de matrozen, die hun vloot verwaarloosd
zagen, dwong ook deze groep tot aftreden en nog in hetzelfde jaar werd de democratie hersteld. De
democraten verleenden Alkibiades amnestie en die nam vanuit Samos het vlootcommando op zich. Hij
handelde snel, versloeg de Spartaanse vloot en nam Byzantium in. De toevoer van graan was daarmee weer
voor Athene veilig gesteld. In 407 keerde hij triomfantelijk terug naar Athene en werd daar als een held
ontvangen. Maar opnieuw maakte hij een strategische fout. Hij had het grootste deel van zijn vloot in de
buurt van Ephese achtergelaten met het bevel niet de haven uit te varen. De bevelhebber negeerde dat
bevel waarna de vloot door de Spartanen werd verslagen. De Atheners verweten Alkibiades dat hij zijn vloot
in de steek had gelaten, hij werd ontheven van zijn ambt en vluchtte.
Al het goud van de Akropolis werd omgesmolten naast alle offergaven in de tempels. Daarmee werden
150 nieuwe triremen gebouwd. Alle slaven die op de vloot wilden vechten, werd de vrijheid beloofd en alle
vreemdelingen het Atheense burgerrecht. In 406 versloeg de nieuwe vloot de Spartanen ten zuiden van
Lesbos, Athene leefde even in een overwinningsroes. Wel werden de strategen van de vloot voor het gerecht
gedaagd omdat ze de bemanning van 25 gezonken schepen niet hadden opgepikt, waardoor de matrozen
waren verdronken. Socrates was bij die gelegenheid lid van de raad die de strategen moest veroordelen, hij
weigerde dat te doen. De raad veroordeelde de strategen toch die haastig om het leven werden gebracht.
De Atheense vloot voer weer uit om in de Zee van Marmara de Spartaanse vloot onder commando van
Lysander te ontmoeten voor een zeeslag. De Atheense vloot ging op een ongunstige plek voor anker en weer
64. Hermes was de bode der goden, maar ook de schutspatroon van de herders, dieven, reizigers en handelaren
(Hermaion = buitenkansje). Hij was de god van de slimme overreding en de schenker van rijkdom. In Athene werd hij
vereerd in de vorm van zuiltjes die op vele plaatsen in de stad te vinden waren.
In de eerste eeuwen na Christus werd hij in verband gebracht met de Egyptische god Toth en werd hij Hermes
Trismegistos genoemd. Hij was de uitvinder van een luchtdichte buis, waarvan ons woord hermetisch is afgeleid.
85
was Alkibiades ter plekke. Hij zag de vloot liggen en haastte zich erheen om de vlootcommandant te wijzen
op zijn ongunstige positie. Deze wilde niet naar hem luisteren en stuurde hem onverrichterzake heen. Toen
de volgende dag de slag plaatsvond werden 200 Atheense schepen tot zinken gebracht. Alkibiades vluchtte
naar de Perzische satraap Pharnabazos en vond bij hem een toevluchtsoord.
Pharnabazos kreeg echter bevel van zijn koning om Alkibiades terecht te stellen. Hij werd door twee
moordenaars met pijlen doorboord, nadat ze de burcht waar hij verbleef, hadden aangestoken. Zo eindigde
het leven van een van de meest spraakmakende figuren van Athene.
Lysander, de Spartaanse bevelhebber, voer met zijn vloot naar Athene en nam de haven van Piraeus zonder
moeite in. Na een beleg van drie maanden moest Athene zich overgeven. De lange muren van Athene naar
Piraeus werden afgebroken. Athene kreeg een regering onder Spartaans bevel: de raad van dertig. Deze
vestigden een bloedige tirannie in Athene die pas in 403 omver werd geworpen. De democratie werd
hersteld en men behandelde de aanhangers van de 30 mild: alleen de leiders werden ter dood veroordeeld.
Merkwaardig genoeg werd juist Socrates het slachtoffer van de herstelde democratie, want kort daarop
werd hij beschuldigd van godslastering en het bederven van de jeugd.
Sparta was nu weer de onbetwiste leider, maar bleek onbekwaam om daarmee iets goeds te doen voor
Griekenland. Sparta was conservatief en bovendien gelieerd aan Perzië, waarvan het geld aannam om zijn
vloot in stand te houden. Daarbij telde Athene te weinig Spartaanse inwoners om zijn gezag aan anderen op
te leggen. Al snel trok Sparta zich dan ook terug op de Peloponnesos en kon Athene beginnen aan het intern
herstel. In 400 brak Sparta zijn banden met Perzië en in 395 kwam er een coalitie tot stand tussen Athene,
Argos en Korinthe.
De strijd om de Ionische steden werd door Artaxerxes hervat en leidde in 386 tot een akkoord, waarbij de
Griekse steden in Azië onder Perzische invloedssfeer kwamen. Perzië had zijn invloed op Klein-Azië terug,
wat een genoegdoening betekende na de rampzalig verlopen expeditie van Xerxes. In Griekenland brak een
tijd aan van anarchie en steeds wisselende bondgenootschappen waarbij Athene, Sparta en Thebe
voortdurend met anderen tegen elkaar streden. Een nieuwe orde zou pas tot stand komen door een
vreemde interventie, van een koninkrijk dat tot dan toe buiten de Griekse aangelegenheden was gebleven:
Macedonië.
Macedonië
Het is een open vraag of de Macedoniërs in etnologische zin Grieken waren. Zeker is in elk geval dat dit volk
van onontwikkelde boeren en bergbewoners, woonachtig rondom de Thermaïsche Golf en in de naburige
bergen tussen de bergketen van de Pindos en het dal van de Beneden Strymon, lange tijd op de rand van de
Griekse wereld geleefd had. De vorsten uit de dynastie der Argeaden namen sinds het begin van de vijfde
eeuw actief deel aan het Griekse leven. Macedonië speelde een rol in de internationale gebeurtenissen en
sloot meer dan eens een bondgenootschap met Griekse staten. Het had de beschikking over gewaardeerde
hulpbronnen, vooral bossen voor scheepstimmerhout.
De koning, gesteund door de aanzienlijken, die de trotse titel van gezellen des konings of hetairoi droegen,
kon ook rekenen op de trouwe steun van de boerenstand, die voortreffelijke soldaten leverde: de pzetairoi.
Deze militaire monarchie, gegrondvest op sterke gevoelens van persoonlijke gebondenheid ten opzichte van
de koning, kon een belangrijk politiek instrument worden in de handen van een krachtig, heerszuchtig man.
Zo'n man was Philippus, zoon van koning Amyntas.
Philippus was nog heel jong toen zijn vader overleed. Bovendien was hij de jongste zoon van de koning,
dus niet de directe troonopvolger. Hij verbleef in Thebe als gijzelaar, terwijl in Macedonië allerlei dynastieke
twisten speelden. Afwisselend probeerden Athene en Thebe hier hun invloed te doen gelden. In 365 wist
Perdikkas, de oudste zoon van Amyntas, de troon te veroveren met steun van de Macedonische adel.
Perdikkas kreeg ook de steun van Athene zodat zijn positie veilig leek. Tijdens een veldslag in 359 met de
westelijke buren de Illyriërs, kwam de koning om het leven. Slecht nieuws voor Macedonië en Athene!
Macedonië moest vrezen ten onder te gaan aan interne verwarring en agressie van de buurvolken: de
Illyriërs en de Thraciërs. Dat was het ogenblik waarop de 22-jarige Philippus terugkeerde en tot regent werd
86
benoemd voor zijn nog onmondige neefje Amyntas II. Philippus nam als regent de macht in handen, maar
gezien de behoefte aan een krachtig leiderschap werd hij al snel daarna tot koning gekozen. Philippus nam
de Macedonische zaken krachtig ter hand. Door herhaalde vurige oproepen aan zijn troepen wist hij het
moreel van de soldaten te verhogen. Hij reorganiseerde het leger, bewapende de soldaten goed en trainde
ze in nieuwe technieken, die hij tijdens zijn verblijf in Thebe had gezien. Vooral de falanx was nieuw voor de
Macedonische soldaten.
Hij stelde het voetvolk op in een falanx van zestien man diep en voorzag de strijders van een nieuw wapen,
de lange tweehandige piek, of sarissa, die vier tot vijf meter lang was. Deze lange lans woog vijf-en-eenhalve kilo. De voorste linie van de falanx droeg scheenplaten, helm en kuras en een rond schild van een halve
meter doorsnede. De achterste gelederen waren lichter bewapend. Wanneer de falanx haar lansen liet
zakken, reikten dezen van de vijfde rij tot voorbij de voorste strijders. Het was hun taak om als een
ondoordringbaar zware formatie op de vijand af te gaan en deze in het nauw te drijven, terwijl de cavalerie
en de lichte infanterie zich een weg baanden door de gaten in de vijandelijke linies. Zo vormde de
Macedonische falanx het aambeeld waartegen de vijand werd stukgeslagen door de hamer van de cavalerie.
Philippus noemde deze troepen pezhetairoi (kameraden te voet), om zo hun aanzien te verhogen. Ze
stonden opgesteld in een carré van zestien man diep en zestien man breed. Deze 256 man noemde men een
syntagma. Een bataljon van zes syntagmata, samen iets meer dan 1500 man noemde men een taxis. Het
leger van Philippus telde rond de twaalf bataljons.
Philippus voerde harde trainingsmethoden in om zijn leger slagvaardig en snel te maken. Deze drilling
leerde de falanx met een boogvormige zwenking elke gewenste richting heen te gaan, zonder dat de
formatie uiteenviel. Er was ook een keurkorps van zware infanteristen, de hypaspisten, drieduizend man
sterk, dat de rechtervleugel vormde tussen de falanx en de cavalerie. Zij waren lichter bewapend en dus veel
beweeglijker dan de falanx.
De echt lichtbewapende gewone infanterie, de peltasten, waren hoofdzakelijk boogschutter of
steenwerper die niet de opdracht hadden hun linies te handhaven, maar om aan het begin van een slag van
afstand de vijand te belagen met een spervuur. Ook waren er bereden peltasten, wiens eerste wapen de
werpspeer was.
De lichte infanterie trok vaak achter de cavalerie aan als die een charge uitvoerde. Door hun grote
beweeglijkheid konden zij snel oprukken en in de bressen springen die de cavalerie forceerde. Verder
werden zij ingezet bij de achtervolging van een vluchtende vijand.
Door een dergelijke samenstelling bereikte Philippus een slagkracht, die zowel voor de Griekse als de
Perzische legers onhaalbaar was. Hij combineerde het beste van beide tot een nieuwe eenheid. De
belangrijkste vernieuwingen en veranderingen bracht Philippus aan op het gebied van de logistiek. Het
resultaat van die veranderingen was spectaculair te noemen. Het werd daardoor mogelijk een compleet
leger over grote afstanden snel te laten reizen. Philippus, en ook zijn zoon Alexander, bleef wel gebruik
maken van wagens met trekdieren voor het vervoer van voorraden, zieken, gewonden en zwaar materieel.
De veranderingen van Philippus hadden tot gevolg dat een leger van ca. 50.000 man tot 25 kilometer per
dag kon afleggen. Dit zou tot de opkomst van de spoorwegen niet overtroffen worden.
De omvang van een leger is van grote invloed op de afstand die het per dag kan afleggen. Een leger van
ca. 6.500 man in rijen van tien en 6.000 paarden, in rijen van vijf, vormden een rij van maar liefst 26,5
kilometer. De achterhoede kwam dus pas in beweging als de voorhoede al ter plekke was.
De essentie van Philippus' hervormingen komt er op neer dat hij het aantal dienaren ten behoeve van zijn
manschappen drastisch terugbracht, door hen zelf het grootste deel van hun uitrusting te laten dragen. Het
was in een hoplietenleger niet ongebruikelijk dat elke hopliet een dienaar meenam, die zijn wapens en
proviand droeg. De Spartanen namen zelfs zeven dienaren per hopliet mee, zodat een leger van 20.000
strijders, in totaliteit uit 160.000 man bestond.
Philippus verhoogde de actieradius door deze maatregelen met zo’n 30%. Bovendien liet hij de hoplieten
hen dagmarsen afleggen van 60 kilometer, waarbij ze zelf hun wapens en proviand moesten dragen en
waarbij de legertros ver achterop raakte.
87
Philippus aan de macht
Philippus ontdeed zich van zijn tegenstanders in Macedonië en nam de strijd op tegen directe belagers van
buiten. De Illyriërs, onder hun vorst Bardylis, werden in een harde veldslag verslagen. Liefst 7.500 Illyriërs
vonden daarbij de dood. Philippus paste bij die slag een geheel nieuwe tactiek toe: hij liet de hetairoi, de
gezellen die de ruiterij vormden, van rechts de aanval inzetten en kon zo de tegenstander in de tang nemen.
In 358 woonde Philippus de feesten bij ter ere van de mysteriën van Samothrake. Daar ontmoette hij
tijdens de plechtigheden de jonge prinses Olympias, die vol vuur de mysteriefeesten meevierde. Philippus
was meteen verliefd. Olympias was de dochter van de gestorven koning van Epirus, een streek in het huidige
Albanië. Dat was in die tijd een nog primitiever land dan Macedonië, maar Philippus zag de mogelijkheden
van een verbinding met Epirus. In de twee dagen die volgden op hun eerste ontmoeting leerde hij Olympias
beter kennen. Beide hadden een droom op het eiland. Philippus droomde dat hij Olympias' buik verzegelde
met het teken van de leeuw en Olympias droomde dat een bliksemflits via haar lichaam de wereld tot het
einde in brand zette, waarna het plotseling duister werd. Rudolf Steiner zegt hierover dat Alexander op dat
moment besloot dat Philippus en Olympias zijn ouders zouden worden. In 356 werd hij geboren65, wellicht
onder het teken van de leeuw.
Amphipolis, een Griekse stad met Atheense contacten, was het volgende doel van Philippus. In 357 werd
deze rijke handelsstad aan het Macedonische rijk toegevoegd. Als eerste in de westerse geschiedenis stichtte
Philippus in de nabijheid van Amphipolis een nieuwe stad die hij naar zichzelf noemde: Philippoi.
De landstreek van Potidaos werd vervolgens ingelijfd. Daarmee had hij behalve veel bosgrond met goed
scheepshout, ook vruchtbare landbouwgrond en, nog veel belangrijker, rijke goudmijnen aan Macedonië
toegevoegd. Met de overvloedige goudopbrengsten bracht Philippus munten in omloop, de philippeioi,
waarmee hij zijn huursoldaten rijkelijk kon belonen. Bovendien gebruikte hij deze nieuwe inkomstenbron,
om zijn invloed op de Griekse politiek te vergroten: hij kocht invloed en medestanders.
Nu was er in Midden-Griekenland in 356 een ernstige crisis ontstaan, die precies het excuus opleverde
dat Philippus nodig had om te interveniëren: het heiligdom van Delphi was aanleiding tot een oorlog.
Het ging, zoals al eerder het geval was geweest,, tussen de bewoners van Phokis en name Thebe. Phokis
werd gesteund door Athene en Sparta. Die maakten zich meester van de heilige schat. Thessalische steden
vroegen vervolgens Philippus om steun. In 352 verpletterde hij de troepen van Onomarchus, de Phokische
bevelhebber en bewees zo een bondgenoot te zijn van de Thessaliërs. Vervolgens dwong hij de Thracische
vorsten tot een bondgenootschap. Hij nam verscheidene steden in Chalkidike in, waaronder Olynthos. In
Athene hield Demosthenes vurige pleidooien tegen Philippus. Er werd een vrede getekend, waarin de
Phokiërs niet voorkwamen. In 346 bezette Philippus Phokis. Hij kreeg hun twee stemmen in de
Amphyktionenraad en was daarmee toegelaten tot de kring van Griekse leiders. Velen in Griekenland
verheugden zich over de toenemende invloed van Philippus, omdat ze in hem de leider zagen die het land
ontbeerde en die een einde kon maken aan de interne verdeeldheid. Isokrates en Aischines waren de
Atheense redenaars die Philippus steunden, terwijl Demosthenes een verklaard tegenstander van de
Macedonische koning bleef!
Demosthenes was een Atheens redenaar, die met zijn anti-Macedonische redes en pamfletten in Athene
voortdurend stemming maakte tegen Philippus. Hij kreeg grote sommen geld van Dareios van Perzië om
mensen om te kopen of informatie te verkrijgen voor zijn propagandastrijd.
Athene besloot dat het verstandiger was te onderhandelen en stuurde een gezantschap naar Pella, onder
leiding van Philokrates, die begeleid werd door Demosthenes en Aischines. Demosthenes was al eens in Pella
geweest als leider van een gezantschap uit Athene. Alexander was op dat moment acht jaar oud.
Demosthenes had onderweg naar Pella de anderen voorgespiegeld hoe hij die Philippus, die toch niet
meer was dan een simpele barbaar, eens goed de les zou lezen. Na afloop van de tirade die Demosthenes
65. Als geboortemaand wordt ook wel juli genoemd. Michael Wood houdt het in zijn boek In de voetsporen van
Alexander de Grote op 20 juli. Het afbranden van de Artemistempel in Ephese zou samenvallen met de geboortedag
van Alexander. De datum van die brand zou 6 februari geweest zijn. Andere auteurs houden het op augustus, terwijl
velen geen maand noemen, enkel het jaar. Plutarchus noemt de zesde dag van de maand Hekatombaioon en dat was de
eerste maand van het Atheense jaar, dat omstreeks de zomerzonnewende begon, dus juni-juli.
88
had voorbereid. zou Philippus met de mond vol tanden zitten en niets meer weten te zeggen, Demosthenes
wachtte tijdens de ontvangst door Philippus tot het laatste moment. Hij liet de anderen van het gezantschap
voor gaan zodat hij, als de ster, op het hoogtepunt zijn rede kon houden. Demosthenes was een intellectueel,
die al zijn redes letter voor letter voorbereidde. Hij schreef ze eerst op en leerde ze dan uit zijn hoofd. Toen
hij oog in oog kwam met de man die hij zo vaak verguisd had, kreeg hij een black-out. Hij struikelde over zijn
eerste woorden en was daarna de draad volledig kwijt. Philippus, die bekend stond om zijn ruimhartigheid
en humor, vroeg hem vriendelijk of hij misschien opnieuw wilde beginnen. Demosthenes waagde nog een
poging, maar was volkomen van slag en kon zich zijn eigen rede niet herinneren. Hij droop af en die blamage
heeft hij Philippus noch Alexander ooit vergeven.
Philippus begreep dat alleen een optreden in Griekenland zelf een beslissing kon forceren tegen Athene.
De Delphische zaken zouden hem die gelegenheid geven. De Atheense vertegenwoordiger in de
Amphiktionenraad, Aischines, beschuldigde de Lokriërs van Amphissa van ongeoorloofd ingebruikneming
van heilige grond als landbouwgrond. Er kwam een heilige oorlog tegen de Lokriërs en de leiding over het
leger kreeg Philippus. Deze bracht zijn leger razendsnel naar Phokis en beloofde de Phokiërs kwijtschelding
van hun schuld als ze hem hielpen. Philippus had nu zijn leger zonder slag of stoot in midden Griekenland,
Athene schrok zo dat men sprak van de verrassing van Elateia, naar de plaats in Midden-Griekenland waar
Philippus zijn leger heenvoerde. Athene verbond zich met Thebe om het Macedonische gevaar te keren. Ze
brachten een gezamenlijk leger op de been in Boeotië. In de zomer van 338 leverde het Macedonische leger
slag met de verzamelde troepen van Athene en Thebe. De Macedonische linkervleugel, de cavalerie, stond
onder leiding van de nog erg jonge zoon van Philippus, Alexander was pas 17 jaar!
In de veldslag bij Chaironeia opende Alexander de aanval op de machtigste vijand aan Thebaanse kant:
het heilige bataljon. Dit befaamde bataljon bestond uit 300 strijders, die in paren vochten. Elk paar bestond
uit een oudere ervaren strijder en een jongere. Zij waren door een homo-erotische band verbonden en
vochten met bijzondere bezieling. Het bataljon dat bekend stond als onoverwinnelijk sneuvelde die dag tot
de laatste man. Alexanders’ aanval bezorgde de Macedoniërs de overwinning in de veldslag.
Elke tegenstand tegen Philippus hield op. Athene en Thebe legden zich neer bij de overmacht. Thebe kreeg
een Macedonisch garnizoen, Athene moest toetreden tot de door Philippus opgerichte alliantie.
De triomf van Philippus betekende een keerpunt in de Griekse geschiedenis: het tijdperk der stadstaten
was aan zijn einde gekomen! De toekomst was aan de grote koninkrijken en niet aan kleine republieken. Het
klassieke idee van de polis had afgedaan.
In 337 kwamen in Korinthe alle steden, behalve Sparta, bijeen en vormden de Korinthische bond, een
soort panhelleense federatie onder leiding van Philippus. Er kwam een algemene vrede tussen de steden en
de straf voor het verstoren daarvan, was een militair ingrijpen door de anderen. Een bondsraad, met
afgezanten uit alle staten, zou elk jaar bijeenkomen in een van de grote heiligdommen. De besluiten die bij
meerderheid van stemmen werden genomen, waren bindend voor alle leden van de bond. Macedonië werd
geen lid van de bond maar sloot er een verdrag mee, Philippus werd bevelhebber van het leger van de bond.
In 337 stelde hij voor het Korinthische bondsleger in te zetten voor een oorlog tegen Perzië. Voor het zover
kon komen werd Philippus echter, in 336, vermoord. Zijn zoon zou het werk van hem overnemen en tegen
Perzië optrekken. Met Alexander begon een nieuw tijdperk in de Griekse geschiedenis dat we het
hellenistische noemen.
89
Download