DER - DIE - DAS MARNIX COLLEGE KLAS 2 Inhoudsopgave Pagina Inleiding 3 Hoofdstuk 1 - Natuurlijk geslacht 3 Hoofdstuk 2 - Dieren 7 Hoofdstuk 3 - Zaaknamen 8 Antwoorden 11 2 Inleiding - der, die, das Als je dit pakket hebt doorgewerkt weet je van de meest voorkomende zelfstandige naamwoorden of ze mannelijk (der), vrouwelijk (die) of onzijdig (das) zijn. Werk dit pakket zelfstandig door en sla geen opdracht over. Na het maken van iedere opdracht kun je je antwoorden zelfstandig controleren met behulp van de antwoorden die je achterin je boekje vindt. Bewaar dit boekje zorgvuldig. Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig = = = männlich weiblich sächlich = = = DER DIE DAS Hoofdstuk 1 - Natuurlijk geslacht A. Een man = DER Een mannelijk persoon = DER Bijvoorbeeld: der Mann der Bruder der Onkel = de man = de broer = de oom der Junge der Freund = de jongen = de vriend die Tante die Freundin = de tante = de vriendin B. Een vrouw = DIE Een vrouwelijk persoon = DIE Bijvoorbeeld: die Mutter die Schwester die Frau = de moeder = de zus = de vrouw C. Als een persoon een man of een vrouw kan zijn = DAS Als we niet weten of het een mannelijke of vrouwelijke persoon is = DAS Bijvoorbeeld: das Kind = het kind 3 Oefening 1 Vul in: der, die of das …… Bruder …… Frau …… Freund …… Onkel …… Mutter …… Kind …… Junge …… Mann …… Tante …… Freundin …… Schwester Een beroep uitgevoerd door een man = DER Bijvoorbeeld: der Lehrer der Verkäufer der Vertreter = de leraar = der verkoper = de vertegenwoordiger der Fahrer der Sänger = de chauffeur = de zanger Een beroep uitgevoerd door een vrouw = DIE Bijvoorbeeld: die Lehrerin die Verkäuferin die Bäuerin die Ärztin die Krankenschwester = de lerares = de verkoopster = de boerin = de vrouwelijke arts = de verpleegster Ezelsbruggetje: Vrouwelijke beroepen eindigen vaak op -in Oefening 2 Vul in: der, die of das …… Bruder …… Lehrerin …… Frau …… Mann …… Bäuerin …… Ärztin …… Freundin …… Schwester …… Lehrer …… Freund …… Verkäuferin …… Kind …… Fahrer …… Lehrer …… Vertreter …… Kind …… Tante …… Sänger …… Junge …… Mutter …… Onkel …… Verkäufer …… Krankenschwester Er zijn nog veel meer namen van personen en beroepen die mannelijk zijn: der Schwager der Bauer = de zwager = de boer der Tourist der Direktor = de toerist = de directeur Er zijn nog veel meer namen van personen en beroepen die vrouwelijk zijn: die Witwe die Prinzessin = de weduwe = de prinses die Nonne die Braut = de non = de bruid 4 Vergelijk de onderstaande personen en beroepen eens met elkaar: DER (mannelijk) Duits Nederlands der Kollege de collega (man) der Autofahrer de automobilist der Einwohner de inwoner (man) der Regisseur de regisseur der Reporter de reporter (man) der Besitzer de eigenaar (man) der Dieb de dief der Schüler de leerling der Friseur de kapper DIE (vrouwelijk) Duits Nederlands die Kollegin de collega (vrouw) die Autofahrerin de automobiliste die Einwohnerin de inwoner (vrouw) die Regisseurin de regisseuse die Reporterin de reporter (vrouw) die Besitzerin de eigenaresse die Diebin de dievegge die Schülerin de leerlinge die Friseuse de kapster Oefening 3 Schrijf het woord op dat niet in de zin hoort. In elke zin staan drie woorden, twee woorden hebben hetzelfde geslacht, het derde woord hoort er niet bij vanwege het afwijkende geslacht. 1. Frau - Kind - Witwe 2. Mann - Tourist - Tante 3. Regisseur - Braut - Nonne 4. Bäuerin - Onkel - Dame 5. Vertreter - Bruder - Friseuse 6. Schwester - Lehrer - Direktor 7. Verkäufer - Fahrer - Ärztin 8. Krankenschwester - Schwester - Dieb 9. Lehrerin - Schülerin - Junge 10. Mutter - Prinzessin - Kollege Je ziet dat vrouwelijke personen of beroepen vaak eindigen op - in, daarnaast komen echter ook andere vormen voor: der Friseur - die Friseuse der Witwer - die Witwe der Herr - die Dame Oefening 4 Schrijf de vrouwelijke vorm op van de onderstaande woorden. 1. der Lehrer 2. der Arzt 3. der Verkäufer 4. der Sänger 5. der Vater = …………… … = …………… … = …………… … = …………… … = …………… … 6. der Bauer 7. der Freund 8. der Fahrer 9. der Onkel 10. der Dieb = …………… … = …………… … = …………… … = …………… … = …………… … Er zijn ook beroepen die alleen het mannelijk geslacht kennen omdat zij (uit het verleden) typisch mannelijke beroepen aangeven. Vaak is er voor deze beroepen geen vrouwelijk woord. 5 Bijvoorbeeld: der Minister der Priester der Bischof der Kardinal der Papst der Mönch der Pfarrer der Soldat der Offizier der Leutnant der Kobold = de minister = de priester = de bisschop = de kardinaal = de paus = de monnik = de dominee = de soldaat = de officier = de luitenant = de kabouter der General der Fabrikant der Schmied der Fischer der Zimmermann der Metzger der Schuhmacher der Tapezierer der Müller der Riese der Clown = de generaal = de fabrikant = de smid = de visser = de timmerman = de slager = de schoenmaker = de behanger = de molenaar = de reus = de clown Oefening 5 Schrijf het woord op dat er niet bij hoort. Op elke regel staan telkens een aantal mannelijke woorden, in elke regel staat echter ook telkens één vrouwelijk woord. 1. Mann - Fahrer - Besitzer - Dieb - Soldat - Pfarrer - Braut - Kobold 2. General - Leutnant - Nonne - Müller - Tapezierer - Kardinal - Papst 3. Direktor - Minister - Bischof - Priester - Witwe - Clown - Riese 4. Fabrikant - Mönch - Schuhmacher - Fischer - Schmied – Metzger - Mutter 5. Lehrer - Friseuse - Priester - Zimmermann - Papa - König Ook bij de bewoners van landen wordt er onderscheid gemaakt in de vrouwelijke en mannelijke bewoners, een aantal voorbeelden: der Schweizer der Russe der Italiener der Österreicher der Engländer - die Schweizerin (CH) - die Russin - die Italienerin - die Österreicherin - die Engländerin der Europäer der Franzose der Deutsche der Spanier der Holländer - die Europäerin - die Französin (F) - die Deutsche - die Spanierin - die Holländerin Oefening 6 Vul het juiste lidwoord in: 1. …… Deutsche (Mann) 2. …… Französin 3. …… Spanierin 4. …… Franzose 5. …… Engländer 6. …… Spanier 7. …… Russin 8. …… Italiener 9. …… Europäer 10. …… Holländer 11. …… Holländerin 12. …… Österreicherin 13. …… Schweizerin 14. …… Engländerin 15. …… Deutsche (Frau) 16. …… Russe 6 Hoofdstuk 2 - Dieren Ook bij dieren heb je mannen en vrouwen en… Als je zegt das Pferd (paard), dan kan het zowel een hengst als een merrie zijn. Als je zegt das Schwein (varken), dan kan het zowel een beer als een zeug zijn. MANNELIJK VROUWELIJK ONZIJDIG ONZIJDIG der Stier der Hengst der Eber (beer) der Hahn die Kuh die Stute (merrie) die Sau (zeug) die Henne das Kalb das Fohlen (veulen) das Ferkel (big) das Küken (kuiken) das Rind das Pferd das Schwein das Huhn Oefening 7 Vul in: der, die of das 1. …… Fohlen 2. …… Ferkel 3. …… Küken 4. …… Sau 5. …… Hahn 6. …… Rind 7. …… Stier 8. …… Kalb 9. ……Schwein 10. …… Henne 11. …… Kuh 12. …… Hengst 13. …… Huhn 14. …… Pferd 15. …… Eber Helaas kun je niet van alle dieren op deze manier het geslacht (lidwoord) bepalen. Hieronder nog een rijtje met dieren: der Hund der Esel der Tiger der Affe der Wolf der Kater der Elefant der Hase der Löwe = de hond = de ezel = de tijger = de aap = de wolf = de kater = de olifant = de haas = de leeuw die Maus die Gans die Hündin = de muis das Schaf = het schaap = de gans das Lamm = het lam = het teefje Oefening 8 Vul in: der, die of das 1. …… Hund 2. …… Schaf 3. …… Esel 4. …… Affe 5. …… Löwe 6. …… Tiger 7. …… Gans 8. …… Hase 9. …… Maus 10. ….. Lamm 11. …… Kater 12. …… Hündin 13. …… Wolf 7 Hoofdstuk 3 - Zaaknamen Zaaknamen zijn namen van dingen, dus niet van personen of dieren. Zaaknamen eindigend op -e zijn vrouwelijk: Bijvoorbeeld: die Tasse = het kopje die Flasche = de fles die Farbe die Rose = de kleur = de roos LET OP! Namen van personen (hoofdstuk 1) en dieren (hoofdstuk 2) vormen hierop een uitzondering, bijvoorbeeld: der Pole der Hase Oefening 9 Schrijf het woord op dat er niet bij hoort. Op elke regel staan telkens een aantal vrouwelijke woorden, in elke regel staat echter ook telkens een woord dat niet vrouwelijk is. 1. Tasse - Untertasse - Flasche - Kirche - Pfarrer 2. Pilot - Farbe - Rose - Lampe - Krawatte 3. Zigarre - Hund - Zigarette - Pflaume - Gurke 4. Bluse - Pflanze - Kind - Wiege - Nase 5. Esel - Lippe - Wange - Kehle - Zunge 6. Kater - Bohne - Erbse - Kirsche - Apfelsine 7. Tomate - Melone - Hase - Jacke - Krawatte 8. Weste - Tasche - Hose - Affe - Mütze 9. Kreide - Karte - Löwe - Straße - Schraube 10. Russe - Zange - Pumpe - Eiche - Rose 11. Pole - Tulpe - Kurve - Reise - Blume 12. Adresse - Säge - Bulgare - Bremse - Schule 13. Stunde - Kasse - Tüte - Grenze - Bote 14. Kontrolle - Reise - Tante - Schwester - Kunde Zaaknamen eindigend op -ung zijn vrouwelijk Zaaknamen eindigend op -heit, -keit, -schaft zijn vrouwelijk Zaaknamen eindigend op -ik en -ion zijn vrouwelijk die Zeitung die Rechnung die Landung die Dummheit = de krant = de rekening = de landing = de domheid die Eitelkeit die Landschaft die Technik die Information = de ijdelheid = het landschap = de techniek = de informatie 8 Oefening 10 Schrijf de woorden op dat er niet bij horen. Op elke regel staan telkens 3 vrouwelijke woorden, in elke regel staan echter ook 2 woorden die niet vrouwelijk zijn. 1. Schnauze - Gelegenheit - Schmied - Herr - Information 2. Maler - Suppe - Toilette - Flöte - Direktor 3. Torwart - Liste - Lösung - Zahnarzt - Geschwindigkeit 4. Bettler - Briefträger - Kanone - Waffe - Gasse 5. Schaf - Schwein - Wiese - Wolle - Ursache 6. Mühe - Lügner - Erscheinung - Heizung - Gärtner 7. Vase - Soße - Anstreicher - Kondition - Kunde 8. Miete - Entscheidung - Kunde - Ernte - Schmuggler 9. Wunde - Gerechtigkeit - Versammlung - Freund - Ausländer 10. Sammlung - Verabredung - Träne - Reiseführer - Verbrecher 11. Nilpferd - Schreiber - Küste - Freundlichkeit - Überraschung 12. Sendung - Schiedsrichter - Mannschaft - Fußballspieler - Zigeunerin 13. Teufel - Seeräuber - Klarinette - Chinesin - Geige 14. Schornsteinfeger - Musiklehrer - Zentrale - Verbindung - Stimmung 15. Matrose - Haltung - Informatik - Gitarre - Filmstar Woorden eindigend op -chen of -lein zijn onzijdig, dit zijn de zogenaamde VERKLEINWOORDEN: das Mädchen das Häuschen = het meisje = het huisje das Bächlein dus Büchlein = het beekje = het boekje Oefening 11 Zet een kruisje in het juiste hokje. der die das 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14 15 Duits Würstchen Gesellschaft Kleidung Kapitän Ansichtskarte Bewölkung Dunkelheit Mütterchen Krankheit Fahrkarte Möglichkeit Richtung Männchen Berliner Nachtruhe Nederlands worstje maatschappij kleding kapitein ansichtkaart bewolking duisternis moedertje ziekte vervoersbewijs mogelijkheid richting mannetje inwoner van Berlijn nachtrust 9 der die das 16. 17. 18. 19. 20. Belohnung Wissenschaft Erinnerung Tennisspieler Sonnenbrille beloning wetenschap herinnering tennisspeler (man) zonnebril De dagen van de week, de maanden van het jaar, de jaargetijden, windrichtingen en weersomstandigheden zijn mannelijk: der Montag der Januar der Sommer der Oosten der Regen der Hagel = de maandag = januari = de zomer = het oosten = de regen = de hagel LET OP: die Sonne (eindigt op -e) Tenslotte… Voor 80% van de woorden die in het Nederlands 'het' als lidwoord hebben, geldt in het Duits dat zij het lidwoord 'das' hebben en dus onzijdig zijn: het weer het boek het licht het lokaal het bed het kussen enz. = das Wetter = das Buch = das Licht = das Klassenzimmer = das Bett = das Kissen 10 Antwoorden Oefening 1 der die der der die das der der die die die Oefening 2 der die die der die die die die der der die das der der der das die der der die der der die Oefening 3 1. Kind 2. Tante 3. Regisseur 4. Onkel 5. Friseuse 6. Schwester 7. Ärztin 8. Dieb 9. Junge 10. Kollege Oefening 4 1. die Lehrerin 2. die Ärztin 3. die Verkäuferin 4. die Sängerin 5. die Mutter 6. die Bäuerin 7. die Freundin 8. die Fahrerin 9. die Tante 10. die Diebin Oefening 5 1. Braut 2. Nonne 3. Witwe 4. Mutter 5. Friseuse Oefening 6 1. der 2. die 7. die 8. der 13. die 14. die 11 3. die 4. der 5. der 6. der 9. der 10. der 11. die 12. die 15. die 16. der 6. das 7. der 8. das 9. das 10. die 11. die 12. der 13. das 14. das 15. der 6. der 7. die 8. der 9. die 10. das 11. der 12. die 13. der 6. Kater 7. Hase 8. Affe 9. Löwe 10. Russe 11. Pole 12. Bulgare 13. Bote 14. Kunde Oefening 7 1. das 2. das 3. das 4. die 5. der Oefening 8 1. der 2. das 3. der 4. der 5. der Oefening 9 1. Pfarrer 2. Pilot 3. Hund 4. Kind 5. Esel Oefening 10 1. Schmied, Herr 2. Maler, Direktor 3. Torwart, Zahnarzt 4. Bettler, Briefträger 5. Schaf, Schwein 6. Lügner, Gärtner 7. Anstreicher, Kunde 8. Kunde, Schmuggler 9. Freund, Ausländer 10. Reiseführer, Verbrecher 11. Nilpferd, Schreiber 12. Schiedsrichter, Fußballspieler 13. Teufel, Seeräuber 14. Schornsteinfeger, Musiklehrer 15. Matrose, Filmstar Oefening 11 1. das 2. die 3. die 4. der 5. die 6. die 7. die 8. das 9. die 10. die 11. die 12. die 13. das 14. der 15. die 16. die 17. die 18. die 19. der 20. die 12