2a - Malmberg

advertisement
WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU
AUTEURS :
BEN WAAS
GERARD SMITS
ARTEUNIS BOS
ONNO KALVERDA
2a
WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU
BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW
HAVO . VWO
· 2a ·
HAVO . VWO
ISBN 978 90 345 4784 2
9 789034 547842
507165
507165_WB_OM.indd 1
03-10-2008 09:33:27
2a
WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU
BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW
HAVO . VWO
AUTEURS
GERARD SMITS
BEN WAAS
ARTEUNIS BOS
ONNO KALVERDA
ZESDE DRUK
MALMBERG ‘ S - HERTOGENBOSCH
WWW. BIOLOGIEVOORJOU . NL
507165_VW_WB.indd Sec1:3
23-12-2009 10:44:51
THEMA
1 . Verbranding en ademhaling
3
2 . Voeding en vertering
35
3 . De bloedsomloop
91
4 . Waarneming en regeling
507165_VW_WB.indd Sec1:4
129
31-10-2008 13:23:19
THEMA 3
DE BLOEDSOMLOOP
91
507093_AB_03.indd 91
31-10-2008 12:05:11
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
1.
1
BASISSTOF
Bloed
OPDRACHT
3 Een onderzoeker heeft een
Afb. 1
reageerbuis met 100 mL bloed.
Via een bepaalde techniek
scheidt zij het bloedplasma van
de vaste bestanddelen. Ze doet
het bloedplasma in een aparte
reageerbuis.
Hoeveel mL bloedplasma heeft
ze dan ongeveer?
Beantwoord de volgende vragen.
1 Waaruit bestaat bloed?
2 In afbeelding 1 is schematisch een reageerbuis met bloed getekend. Het bloed heeft
enkele dagen gestaan, waardoor bloedbestanddelen naar beneden zijn gezakt.
Welke bestanddelen van het bloed zijn naar
beneden gezakt?
2
OPDRACHT
In afbeelding 2 staan stoffen die in het
bloedplasma voorkomen.
Noteer de stoffen in
fibrinogeen
het schema.
Afb. 2
opgelos
koolst
ofdiox
ide
zuurstof
te stoffe
n
voedingsstoffen
water
a-e
plasm
iwitte
zoute
(7 %)
bloedplasma
n
n
bijv.
(91 %)
(een klein beetje)
(2 %)
afvalstoffen
3
bijv.
OPDRACHT
Afbeelding 3 is een artikel uit een medisch
tijdschrift. Beantwoord de volgende vragen over
dit artikel.
1 Door welke stof krijgt bloed een rode kleur?
2 Wat is er aan de hand bij iemand die bloedarmoede heeft?
92
507093_AB_03.indd 92
31-10-2008 12:05:12
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
3 Wat zijn de verschijnselen bij bloedarmoede?
5 Noem twee oorzaken van bloedarmoede.
–
–
4 Welke stof is nodig voor de vorming van
hemoglobine?
6 Hoe kan worden vastgesteld of iemand
bloedarmoede heeft?
Afb. 3
Bloedarmoede (anemie)
Men spreekt van bloedarmoede als het
aantal rode bloedcellen in het bloed
te laag is. Ook kan het gehalte aan
hemoglobine (de kleurstof in de rode
bloedcellen) te laag zijn. In beide
gevallen krijgen de cellen van het
lichaam minder zuurstof aangevoerd.
Als je bloedarmoede hebt, voel je
je daardoor voortdurend zwak en
vermoeid. Je hebt vaak hoofdpijn en
bent kortademig.
Door allerlei oorzaken kan het aantal
rode bloedcellen in het bloed verminderen. Bij veel mensen bevat het
4
bloed in de wintermaanden minder
rode bloedcellen dan in de zomer.
Bij vrouwen daalt het aantal rode
bloedcellen tijdens de menstruatie. En
ook bij jonge meisjes die slecht eten
en weinig slapen, daalt het aantal
rode bloedcellen al gauw. Toch treedt
in deze gevallen meestal slechts een
geringe vermindering op en is er geen
sprake van bloedarmoede.
Een ernstige vermindering van het
aantal rode bloedcellen kan worden
veroorzaakt door te weinig ijzerzouten
in het voedsel. Een arts kan dan
staalpillen voorschrijven. Staalpillen
bevatten ijzer. IJzerzouten zijn nodig
voor de vorming van hemoglobine. Ook
kan bloedarmoede worden veroorzaakt
door vitaminegebrek.
Je kunt niet aan de huidkleur zien
of iemand bloedarmoede heeft. Veel
mensen die bleek zijn, blijken toch
een normaal aantal rode bloedcellen
te hebben. Bloedarmoede kan alleen
worden vastgesteld door het bloed te
laten onderzoeken in een medisch
laboratorium.
OPDRACHT
Vul het schema in. Gebruik daarbij:
– bij 1: ja – nee;
– bij 2: bloedstolling – ziekteverwekkers
(bacteriën) bestrijden – zuurstoftransport;
– bij 3: 5 000 000 – 300 000 – 7 000.
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
1 Hebben ze een celkern?
2 Wat is hun functie?
3 Hoeveel zitten er gemiddeld in
1 mm3 bloed?
93
507093_AB_03.indd 93
31-10-2008 12:05:13
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
5
BASISSTOF
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Hoe komt het dat witte bloedcellen hun
functie ook buiten de bloedvaten kunnen
vervullen?
4 Een blauw oog verandert van kleur doordat
een bepaalde kleurstof wordt afgebroken.
Hoe heet deze kleurstof?
5 Wat is er aan de hand bij iemand die trombose
heeft?
2 In een ontstoken wond kan etter (pus)
ontstaan.
Waaruit bestaat etter?
3 Bij iemand met een blauw oog (zie afbeelding
4) zijn bloedvaatjes beschadigd. Het bloed
gaat dan stollen.
Welke twee bestanddelen van bloed spelen
een rol bij de bloedstolling?
6 In 1 mm3 bloed zitten gemiddeld 5 000 000
rode bloedcellen. Volwassenen hebben 5 à 6
liter bloed. Ga uit van een volwassen man met
5 liter bloed. Bereken hoeveel rode bloedcellen deze man heeft. Om je daarbij te helpen:
1 liter is 1 dm3; 1 dm3 is 1 000 cm3.
en
Afb. 4
Een blauw oog
Een blauw oog is meestal het gevolg van een harde
stoot tegen de oogkas. Door de stoot worden
bloedvaatjes beschadigd, waardoor er bloed tussen de
weefselcellen komt. Dit bloed gaat dan stollen, zodat
verder inwendig bloedverlies wordt voorkomen. Er
ontstaat een blauwe plek. Door afbraak van een stof
uit de rode bloedcellen wordt een blauw oog later
geel en groen.
Om dik worden te voorkomen en de pijn te verminderen, kan ijs of een koude, natte doek op het oog
worden gelegd.
94
507093_AB_03.indd 94
31-10-2008 12:05:14
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
6
BASISSTOF
OPDRACHT
PRACTICUM: BLOEDCELLEN
WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
– een klaargemaakt preparaat van bloed
– een microscoop
– tekenmateriaal
– Bekijk het preparaat bij een vergroting van
100×. Zoek een gedeelte van het preparaat
op, waarin je zowel rode als witte bloedcellen
ziet.
– Bekijk het preparaat vervolgens bij een
vergroting van 400×.
– Maak in dit vak een tekening van een rode
bloedcel en van een witte bloedcel. Zet onder
de tekeningen: rode bloedcel – witte bloedcel.
Geef in de witte bloedcel aan: celkern.
HB . BASISSTOF 2 BLZ. 101
95
507093_AB_03.indd 95
31-10-2008 12:05:14
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
2.
7
BASISSTOF
De bloedsomloop
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Waarom noemen we de bloedsomloop van de
mens een ‘dubbele bloedsomloop’?
2 In afbeelding 5 is de bloedsomloop van een
vis schematisch getekend.
Heeft een vis ook een dubbele bloedsomloop?
Leg je antwoord uit.
5 In afbeelding 13 van je handboek is een
helft van de bloedsomloop blauw gekleurd en
de andere helft rood. Dit is gedaan om het
zuurstofgehalte van het bloed aan te geven:
zuurstofrijk of zuurstofarm. (In werkelijkheid
is zuurstofrijk bloed felrood en zuurstofarm
bloed donkerrood.)
Welk deel in afbeelding 13 geeft zuurstofrijk
bloed aan, het rode of het blauwe deel? Leg je
antwoord uit.
6 In het diagram van afbeelding 6 is het
gehalte van zuurstof in het bloed in een
bloedsomloop weergegeven.
Geeft dit diagram de verandering weer van
het zuurstofgehalte van het bloed in de grote
bloedsomloop of in de kleine bloedsomloop?
Leg je antwoord uit.
3 Wat gebeurt er met zuurstof en koolstofdioxide in de kleine bloedsomloop van de
mens?
4 Wat gebeurt er met zuurstof en koolstofdioxide in de grote bloedsomloop van de
mens?
zuurstofgehalte van het bloed
«
Afb. 6
Afb. 5
kop met
kieuwen
Bloedsomloop van een vis (schematisch).
plaats
orgaan
«
orgaan
hart
HB . BASISSTOF 3 BLZ. 103
96
507093_AB_03.indd 96
31-10-2008 12:05:15
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
3.
8
BASISSTOF
Het hart
OPDRACHT
– Kleur alle delen die zuurstofrijk bloed
bevatten rood en alle delen die zuurstofarm
bloed bevatten blauw.
In afbeelding 7 zie je een schematische tekening
van een lengtedoorsnede van het hart.
– Noteer de namen van de aangegeven delen.
– Geef met pijlen aan in welke richting het
bloed door het hart en door de bloedvaten
stroomt.
Afb. 7
9
OPDRACHT
Vul het schema in. Gebruik daarbij de woorden
van afbeelding 8.
Afb. 8
holle ad
ers
rechterboezem
Volgorde
linke
aorta
en
long
longs
en
organ
lagad
ers
Kleine bloedsomloop
Grote bloedsomloop
1 rechterkamer
1
2
2
3
3
4
4
5
5
rboe
zem
ame
linkerk
r
longaders
97
507093_AB_03.indd 97
31-10-2008 12:05:15
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
10
BASISSTOF
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 In afbeelding 14 van je handboek zie je het
hart voor het grootste deel rechts van het
borstbeen getekend.
Ligt het hart voor het grootste deel in de
rechterhelft van het lichaam? Leg je antwoord
uit.
Niet alle delen van het hart hebben een even
dikke spierwand. Dit hangt samen met de afstand
waarover het bloed door elk hartdeel wordt
weggepompt.
7 Welke delen van het hart hebben de meest
gespierde wand, de boezems of de kamers?
Leg je antwoord uit.
, want
8 Welke kamer heeft de meest gespierde wand,
de linkerkamer of de rechterkamer? Leg je
antwoord uit.
2 Door welke bloedvaten stroomt bloed dat rijk
is aan zuurstof en voedingsstoffen naar de
hartspier?
3 Door welke bloedvaten stroomt bloed dat rijk
is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen
weg uit de hartspier?
Afb. 9
4 Bloed stroomt vanuit de aorta via de
kransslagaders naar hartspierweefsel en via de
kransaders terug in de rechterboezem.
Behoren de kransslagaders en de kransaders
tot de kleine bloedsomloop of tot de grote
bloedsomloop?
5 Afbeelding 9 is een deel van een artikel over
de voetballer Nwankwo Kanu.
Wat was er aan de hand bij de hartstoornis
van Kanu?
6 Waardoor raakte de linkerkamer van het hart
van Kanu te vol?
Nwankwo Kanu heeft een plastic
hartklep
Nwankwo Christian Kanu (1 augustus 1976) is een
Nigeriaanse profvoetballer met een schitterende
carrière bij topclubs. Kanu speelde van 1993 tot 1996
bij Ajax. Hij maakte in 54 wedstrijden 25 goals.
In 1996 werd Kanu verkocht aan Inter Milan. Kort
na zijn overgang van Ajax naar Inter Milan bleek
uit een medische keuring dat Kanu een hartkwaal
had. Een klep in de aorta functioneerde niet goed en
begon te lekken. De linkerkamer van het hart raakte
te vol. Hierdoor werden de functie van het hart
en het leven van Kanu ernstig bedreigd. De artsen
kwamen tot de slotsom dat hij de hartafwijking al bij
zijn geboorte had meegekregen.
Kanu onderging in november 1996 een vier uur
durende hartoperatie. Bij de Afrikaan werd een
plastic aortaklep aangebracht. Hij kwam pas in april
1997 terug bij Inter Milan. Ondanks zijn operatie
werd Kanu in 1996 verkozen tot Afrikaans voetballer
van het jaar.
98
507093_AB_03.indd 98
31-10-2008 12:05:16
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
9 Iemand vergelijkt de hoeveelheid bloed die de
rechterkamer wegpompt met de hoeveelheid
bloed die de linkerkamer wegpompt.
Is er verschil tussen deze hoeveelheden? Leg
je antwoord uit.
, want
Joran is geboren met een hartafwijking. Hij
heeft een opening in de tussenwand van het
hart (zie afbeelding 10). Als de hartkamers zich
samentrekken, stroomt er bloed door de opening.
Dat bloed stroomt in de richting van de pijl.
11 Is de hoeveelheid bloed die in de aorta
stroomt door Jorans hartafwijking groter of
kleiner dan normaal? Of heeft de opening in
de harttussenwand daar geen invloed op? Leg
je antwoord uit.
10 De hoeveelheid bloed die door verschillende
organen in het lichaam stroomt, is niet gelijk.
Door welke organen stroomt per minuut de
grootste hoeveelheid bloed? Leg je antwoord
uit.
12 Is hierdoor de zuurstofvoorziening van de
organen in het lichaam geringer of maakt dat
geen verschil?
Afb. 10
HB . DE WERKING VAN HET HART BLZ. 105
99
507093_AB_03.indd 99
31-10-2008 12:05:16
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
11
BASISSTOF
OPDRACHT
Vul de ontbrekende woorden in het schema in.
Enkele woorden van afbeelding 11 moet je meer
dan één keer gebruiken.
Afb. 11
ers
e ad
l
l
o
h
en
longs
rs
ade
g
n
o
l
boezems
druk
lagad
er en
aorta
dicht
open
kamers
Samentrekken van de boezems
1 De
trekken zich samen. Hierdoor stroomt het bloed van de
in de
2 De hartkleppen zijn dan
3 De halvemaanvormige kleppen zijn dan
Samentrekken van de kamers
4 Direct daarna trekken de
zich samen.
5 De hartkleppen gaan dan
6 De
in de kamers stijgt.
7 De halvemaanvormige kleppen gaan dan
8 Het bloed wordt in de
Hartpauze
gepompt.
9 Hierna volgt de hartpauze. Uit de
stroomt het bloed in de
en gedeeltelijk al in de
10 De hartkleppen zijn dan
11 De halvemaanvormige kleppen zijn dan
100
507093_AB_03.indd 100
31-10-2008 12:05:17
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
12
BASISSTOF
OPDRACHT
Bij veel hartoperaties moet het hart worden
stilgelegd. De functies van het hart en de longen
worden dan overgenomen door een zogenaamde
hart-longmachine.
In afbeelding 12 is de werking van zo’n machine
schematisch weergegeven.
Beantwoord de volgende vragen.
1 Welk nummer in afbeelding 12 geeft het deel
van de machine aan dat de functie van de
linkerkamer overneemt?
3 Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine.
Stroomt het bloed dan door de kleine bloedsomloop van deze patiënt? En stroomt het
bloed dan door de grote bloedsomloop?
4 Bij een volwassene pompt het hart per slag
ongeveer 70 mL bloed weg. De hartslag
van volwassenen is gemiddeld 70. Uit deze
gegevens kun je berekenen hoeveel bloed een
hart per minuut gemiddeld wegpompt.
Bereken hoeveel liter (1 liter = 1000 mL)
bloed de pomp van een hart-longmachine
per minuut in de aorta moet pompen om een
vergelijkbaar resultaat te krijgen.
2 Welk nummer geeft het deel aan dat de
functie van de longen overneemt?
Afb. 12
Hart-longmachine (schematisch).
6
1
7
aorta
bovenste holle ader
legenda:
2
5
1
4
8
1
3
2
onderste holle ader
1 De holle aders en de aorta worden
afgeklemd, zodat er geen bloed
meer door het hart stroomt.
2 Het bloed uit de holle aders wordt
opgevangen en naar de hartlongmachine gevoerd.
3 Reservoir waarin het bloed wordt
opgevangen.
4 Deel van de hart-longmachine
waar zuurstof in het bloed wordt
gebracht.
5 Warmtewisselaar om het bloed
te koelen.
6 Pomp die het bloed naar de aorta
pompt.
7 Invoer van bloed in de aorta.
8 Hart dat is stilgelegd.
HB . BASISSTOF 4 BLZ. 106
101
507093_AB_03.indd 101
31-10-2008 12:05:17
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
4.
13
BASISSTOF
De bloedvaten
OPDRACHT
Vul het schema in. Gebruik daarbij:
– bij 1: van de organen weg naar het hart toe
– van het hart weg naar de organen toe;
– bij 2: hoog – laag;
– bij 3: dun en weinig elastisch – dik, stevig en
elastisch;
Slagaders
– bij 4: kloppend – niet kloppend, regelmatig;
– bij 5: dieper in het lichaam – minder diep in
het lichaam;
– bij 6: aanwezig, vooral in de armen en benen
– niet aanwezig (behalve de halvemaanvormige kleppen).
Aders
1 Het bloed stroomt
2 De bloeddruk is
3 De wand is
4 De bloedstroom is
5 Ze liggen meestal
6 Kleppen zijn
14
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Waardoor wordt de bloeddruk veroorzaakt?
2 De bloeddruk in de aorta is hoger dan de
bloeddruk in de longslagader. De linkerkamer pompt het bloed met grotere kracht
weg dan de rechterkamer. Leg uit waarmee dit
samenhangt.
102
507093_AB_03.indd 102
31-10-2008 12:05:18
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
3 In afbeelding 13 zijn een doorsnede van
een ader en van een slagader schematisch
getekend.
In welke figuur is een slagader getekend?
Leg je antwoord uit.
Afb. 13
Afb. 14
Mishandeling met slagaderlijke
bloeding
BREDA - In de nacht van donderdag op vrijdag kreeg
de politie de melding van een vechtpartij tussen
twee groepen in de Veemarktstraat. Ter plaatse
bleek een man uit Tilburg te zijn neergestoken.
De man (leeftijd onbekend) uit Tilburg had daarbij
een slagaderlijke bloeding opgelopen in de hals.
Een getuige verleende eerste hulp en door de wond
dicht te duwen, kon de bloeding voorlopig worden
gestelpt. Het slachtoffer werd met een ambulance
voor behandeling naar het ziekenhuis gebracht.
Het conflict tussen de twee groepen zou in een
nabijgelegen horecagelegenheid zijn begonnen.
Twee mannen uit Breda van 17 en 39 jaar werden
aangehouden in verband met de mishandeling.
In afbeelding 15 is een stukje weefsel met een
bloedvat schematisch getekend.
5 P geeft een bloedvat aan.
Welk type bloedvat is P? Leg uit waaraan je
dat kunt zien.
figuur 1
6 Pijl Q geeft vocht aan dat het bloed verlaat
naar de cellen toe.
Welke stoffen bevat dit vocht?
figuur 2
4 Afbeelding 14 is een artikel uit een regionale
krant. Uit het artikel blijkt dat de slagaderlijke bloeding levensgevaar opleverde voor het
slachtoffer.
Waardoor is een wond waarbij een slagader is
beschadigd (slagaderlijke bloeding) gevaarlijker dan een wond waarbij een ader is beschadigd?
7 Pijl R geeft vocht aan dan van de cellen naar
het bloed gaat.
Welke stoffen bevat dit vocht?
Afb. 15
Weefsel met een bloedvat (schematisch).
P
Q
R
103
507093_AB_03.indd 103
31-10-2008 12:05:18
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
In afbeelding 16 is een bepaald type bloedvat
schematisch getekend.
8 Is dit bloedvat een ader, een haarvat of een
slagader?
Afb. 16
9 In welke richting kan het bloed door dit
bloedvat stromen, in de richting van pijl S, in
de richting van pijl T of in beide richtingen?
Leg je antwoord uit.
Bloedvat (schematisch).
S
15
T
OPDRACHT
In afbeelding 17 is de tekst uit een folder
weergegeven. Volg de instructies op die in deze
tekst worden gegeven. Beantwoord daarna de
volgende vragen.
1 In afbeelding 17 wordt een bloedvat met de
middelvinger dichtgedrukt.
Stroomt het bloed in dit bloedvat van links
naar rechts of van rechts naar links?
2 Is dit bloedvat een ader of een slagader? Leg
je antwoord uit.
3 In tekening 3 verhinderen kleppen dat het
bloed terugstroomt.
Op welke plaats (P, Q of R) bevinden zich
kleppen die in deze situatie het bloed
tegenhouden?
Afb. 17
Bloedstroom in je handen
Op de volgende manier kun je bij jezelf zien hoe je bloed stroomt.
Tekening 1 Bal je linkerhand tot een vuist. Op de rug van je hand zie je bloedvaten.
Druk één van die bloedvaten met je rechtermiddelvinger dicht.
Tekening 2 Strijk met de wijsvinger van je rechterhand het bloed in het dichtgedrukte bloedvat
weg in de richting van je pols.
Tekening 3 Als je het bloedvat met je middelvinger dicht blijft drukken, stroomt er geen nieuw
bloed in dit bloedvat, omdat de kleppen het bloed verhinderen terug te stromen.
Tekening 4 Als je niet meer op het bloedvat drukt, stroomt het bloedvat weer vol.
P Q R
tekening 1
tekening 2
tekening 3
tekening 4
HB . HET BLOEDVATENSTELSEL BLZ. 107
104
507093_AB_03.indd 104
31-10-2008 12:05:19
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
16
BASISSTOF
OPDRACHT
In afbeelding 18 is het bloedvatenstelsel schematisch getekend. De bloedvaten in armen en benen
zijn weggelaten.
– Noteer de namen van de aangegeven delen.
– Geef met een pijltje in ieder bloedvat de
stroomrichting van het bloed aan. In de aorta
is dit voorgedaan.
– Kleur alle delen die zuurstofrijk bloed
bevatten rood. Kleur alle delen die zuurstofarm bloed bevatten blauw. In de haarvaten
vindt een overgang plaats van zuurstofrijk
bloed naar zuurstofarm bloed.
Afb. 18
haarvaten
17
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 De meeste slagaders bevatten zuurstofrijk
bloed.
Welke slagaders bevatten zuurstofarm bloed?
2 De meeste aders bevatten zuurstofarm bloed.
Welke aders bevatten zuurstofrijk bloed?
105
507093_AB_03.indd 105
31-10-2008 12:05:20
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
De hoeveelheid bloed die naar verschillende
organen toe stroomt, is bij rust anders dan bij
inspanning (zie afbeelding 19).
6 Het bloed in de poortader is in vergelijking
met het bloed in de leverslagader zuurstofarm. Leg uit waardoor dit komt.
Afb. 19
bloedverdeling bij inspanning
5%
verteringsorganen
5%
1%
hartspier skelet
5%
6%
78%
nieren
hersenen
spieren
7 De samenstelling van het
bloed in de poortader kan
sterk wisselen. Op een
bepaald moment kan dit bloed
veel meer voedingsstoffen
bevatten. Leg uit waarmee dit
samenhangt.
30%
5%
5%
25%
15%
20%
bloedverdeling in rust
3 Bij welke organen neemt bij inspanning de
bloedtoevoer in percentage het meest toe?
Geef bij je antwoord een berekening.
4 Bij welke organen neemt bij inspanning de
bloedtoevoer in percentage het meest af? Geef
bij je antwoord een berekening.
Een witte bloedcel gaat via de kortste weg van
een haarvat in het linkerbeen naar een haarvat in
het rechterbeen.
8 Hoe vaak komt deze witte bloedcel onderweg
door het hart?
9 Door welke bloedvaten en hartdelen gaat deze
bloedcel achtereenvolgens?
Linkerbeenader
– rechterbeenslagader.
5 Door welke twee bloedvaten stroomt bloed
naar de lever?
Afb. 20
106
507093_AB_03.indd 106
31-10-2008 12:05:20
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
18
BASISSTOF
OPDRACHT
In afbeelding 21 is de bloedsomloop van een
kikker schematisch getekend. Beantwoord de
volgende vragen.
1 Uit welke delen bestaat het hart van een
kikker?
In het thema Ordening van deel 1 heb je geleerd
dat bij een kikker ademhaling plaatsvindt met de
longen en de huid. Het bloed dat in deze organen
zuurstofrijk is geworden, stroomt terug naar het
hart (zie afbeelding 21).
2 In welk hartdelen komt dit zuurstofrijke bloed
het eerst terecht?
Leg je antwoord uit.
zuurstof, want
Afb. 21
Bloedsomloop van een kikker (schematisch).
huid
– Vanuit de longen komt het zuurstofrijke
bloed het eerst terecht in
– Vanuit de huid komt het zuurstofrijke
longen
bloed het eerst terecht in
LB
K
RB
3 Bij de mens bevat de rechterboezem zuurstofarm bloed.
Bevat het bloed in de rechterboezem van een
kikker meer of minder zuurstof dan het bloed
in de rechterboezem van een mens?
rest van het lichaam
HB . BASISSTOF 5 BLZ. 109
5.
19
Hart- en vaatziekten
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen over het diagram
van afbeelding 27 van je handboek.
1 Hoeveel mannen ongeveer zijn er in 2005
overleden als gevolg van hart- en vaatziekten?
En hoeveel vrouwen?
3 Zijn er in 2005 meer mannen of meer vrouwen
overleden? Geef bij je antwoord een berekening. Je kunt dat doen door alle staven op te
tellen.
2 Wat was in 2005 doodsoorzaak nummer 1 bij
mannen? En wat bij vrouwen?
107
507093_AB_03.indd 107
31-10-2008 12:05:21
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
20
BASISSTOF
OPDRACHT
In tabel 1 zijn de doodsoorzaken in 2005 in
Nederland in exacte cijfers weergegeven.
– Bereken het totaal aantal overledenen in 2005
en noteer dit in de tabel.
– Bereken het percentage voor elke doodsoorzaak. Rond dit percentage (op de gebruikelijke
manier) af naar een heel getal.
– Maak van de percentages een cirkeldiagram.
Zet de doodsoorzaken in (of bij) de vakken
van het cirkeldiagram.
Afb. 22
Tabel 1
percentage doodsoorzaken in Nederland (2005)
Doodsoorzaken in Nederland (2005).
Aantal personen
Hart- en vaatziekten
Kanker
Ziekten van de ademhalingsorganen
Overige doodsoorzaken
21
Percentage
43 350
%
40 373
%
14 315
%
38 364
%
Totaal
Cirkeldiagram.
100%
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen over de tekst van
afbeelding 29 van je handboek.
1 Hoe kun je te weten komen of je een hoge
bloeddruk hebt?
3 En wat wordt bedoeld met de onderdruk?
4 Wanneer is er sprake van een hoge bloeddruk?
Bij een bloeddrukmeting wordt gesproken van
een bovendruk en een onderdruk.
2 Wat wordt bedoeld met de bovendruk?
5 Wat is het risico van een te hoge bloeddruk?
108
507093_AB_03.indd 108
31-10-2008 15:16:17
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
22
BASISSTOF
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Wat kan er gebeuren als het cholesterolgehalte van het bloed erg hoog is?
Afb. 23
Bypassoperatie?
2 Bij slagaderverkalking wordt ook kalk afgezet
in de laag tegen de binnenkant van bloedvaten.
Welk gevolg heeft dit voor bloedvaten?
3 Welke gevolgen heeft slagaderverkalking voor
de organen of weefsels waar de bloedvaten
naartoe lopen?
6 Als een hartspecialist gaat dotteren, maakt hij
een sneetje in de lies en opent hij daar een
bloedvat. Wat doet hij daarna?
4 Wat is er aan de hand bij een hartinfarct?
5 Wat wordt er gedaan bij een bypassoperatie?
7 Bereikt het slangetje de kransslagader via de
aorta of via de onderste holle ader? Leg je
antwoord uit.
109
507093_AB_03.indd 109
31-10-2008 12:05:21
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
8 Wetenschappers uit Zuid-Korea hebben een
nieuwe methode ontwikkeld om verstopte
bloedvaten weer open te maken (zie afbeelding 24).
Door welke twee ‘energiebronnen’ kan dit
robotje zich door slagaders verplaatsen?
Afb. 25
–
–
Afb. 24
Robotje maakt verstopte slagaders
vrij op eigen kracht
–
–
11 Iemand rookt een pakje sigaretten per dag.
Hoeveel keer zo groot is haar kans op een
hartinfarct, in vergelijking met iemand die
niet rookt?
Afb. 26
«
In afbeelding 36 van je handboek staan adviezen
voor een gezonde leefwijze waardoor hart- en
vaatziekten voorkomen kunnen worden. De
persoon in afbeelding 25 trekt zich duidelijk
niets aan van deze adviezen.
9 Noem vier dingen waaruit blijkt dat deze
persoon zich niets aantrekt van de adviezen.
In afbeelding 26 is in een diagram de gemiddelde
kans op een hartinfarct in relatie tot roken
weergegeven.
10 Hoe groot is de kans gemiddeld dat iemand
die nooit heeft gerookt een hartinfarct krijgt?
kans op een hartinfarct (%)
Wetenschappers in Zuid-Korea hebben een microscopisch klein robot je ontworpen dat verstopte
slagaders kan vrijmaken. Het apparaatje, met zes
poten aan een rechthoekig lichaam, loopt als een
krab door de bloedbaan en legt 55 meter per week af.
De robot is piepklein: nog geen millimeter. De robot
haalt energie uit voedingsstoffen (glucose) in het
bloed. Als de hartspier zich samentrekt, zorgt de
wrijving ervoor dat hij naar voren beweegt. Er is dus
geen externe energiebron nodig voor het apparaat.
Eenmaal in de slagader aangekomen, maakt het
chemische stoffen vrij die de aanwezige verstoppingen oplossen. Zo wordt de bron van mogelijke
hartproblemen weggenomen en kunnen levens
worden gered.
14
12
10
8
6
4
–
2
–
meer dan
1 pakje per dag
HB . BASISSTOF 6 BLZ. 113
1 pakje
per dag
nooit
gerookt
0
110
507093_AB_03.indd 110
31-10-2008 12:05:21
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
6.
23
BASISSTOF
Weefselvloeistof en lymfe
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Waardoor wordt er in de haarvaten van
de grote bloedsomloop vocht naar buiten
geperst?
8 Op welke manier komt lymfe weer in het
bloedvatenstelsel terecht?
2 Hoe noemen we het vocht buiten de haarvaten?
3 Wat is de functie van weefselvloeistof?
9 Wat is de functie van lymfeknopen?
10 Noem enkele plaatsen in je lichaam waar
lymfeknopen voorkomen.
4 Hoe noemen we het vocht in de lymfevaten?
Afb. 28
Een tatoeage.
5 Uit welke stoffen bestaat lymfe?
6 Door bloed worden zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen
vervoerd.
Welke van deze stoffen komen ook in lymfe
voor?
Afb. 27
Lymfevat (schematisch).
P
Q
11 Een tatoeage verbleekt na een aantal jaren.
Bij iemand met een tatoeage op de rechterarm
ontstond na enige jaren een donkere vlek in
de rechteroksel. Leg dat uit.
7 In afbeelding 27 is een lymfevat schematisch
getekend.
In welke richting wordt lymfe in dit lymfevat
vervoerd? Leg je antwoord uit.
111
507093_AB_03.indd 111
31-10-2008 12:05:22
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
24
BASISSTOF
OPDRACHT
Afbeelding 29 is een tekst uit een medisch
jeugdboek. Beantwoord de volgende vragen over
deze tekst.
1 In een blaar bevindt zich helder, kleurloos
vocht. Hoe heet dit vocht?
3 Hoe komt het dat een blaar die is opengegaan
vaak pijnlijk is?
2 Komen in dit vocht bloedcellen voor? Zo ja,
welke?
4 Welke voorzorgsmaatregelen moet je nemen
als je een blaar met een naald wilt doorprikken?
Afb. 29
Blaren
‘Zo gaat-ie goed, zo gaat-ie beter, al
weer een kilometer.’ Zingend loop je je
de blaren bij de avondvierdaagse. Blaren
krijg je wanneer er lange tijd druk én
wrijving op de huid wordt uitgeoefend.
De huid wordt over de onderlaag heen
en weer geschoven en omdat de huid
dat alleen maar kan als er vocht tussen
de opperhuid en de onderlagen zit,
hoopt zich daar vocht op.
Wanneer je ver loopt, hoef je heus geen
blaren te krijgen. Dat gebeurt echter wel
wanneer je te nauwe schoenen draagt.
Dan heb je druk en wrijving tegelijkertijd en kunnen de blaren niet uitblijven.
Om blaren te voorkomen, kun je zorgen
dat er niet zoveel wrijving is. Dat kan
door te zorgen dat de voeten bij het
lopen droog blijven. Wollen of katoenen
sokken nemen het vocht gemakkelijk
op en daardoor blijven de voeten zelf
vrij droog. Wanneer je nylon sokken
draagt, zijn ze al snel drijfnat. Je voet
plakt dan tegen de schoen aan en wrijft
heen en weer. Blaren kunnen bijna niet
uitblijven.
Als je een blaar hebt, kun je gewoon
doorgaan met de bezigheden die hem
hebben doen ontstaan. De blaar gaat
dan vanzelf open en het vocht in het
blaasje verdwijnt. De plek doet echter
pijn.
De huid ligt open en zweet komt zo op
de onderlaag terecht. Dat is een heel
branderig en onaangenaam gevoel, want
in zweet zit zout.
Je hoeft niet te
wachten tot een blaar
vanzelf opengaat. Met
een naald kun je een
blaar doorprikken. Die
naald moet schoon
zijn, want je wilt niet
met de naald bacteriën
in de huid brengen
zodat een ontsteking
ontstaat. De naald
wordt schoongemaakt
door hem met een
watje met alcohol of
jodium te reinigen.
Dat zijn stoffen die
desinfecteren. Dat wil
zeggen dat die stoffen
de ziekteverwekkers
bestrijden die overal
voorkomen, dus ook op de naald.
Het doorprikken zelf is reuze eenvoudig.
Je gaat er aan de zijkant in en hop,
daar gaat de blaar al open en het vocht
loopt eruit. Plak er vervolgens een
pleister op om te zorgen dat de wrijving
minder wordt. Ter voorkoming van
blaren kun je overigens ook pleisters
plakken op de plaatsen waar je blaren
verwacht.
HB . BASISSTOF 7 BLZ. 115
112
507093_AB_03.indd 112
31-10-2008 12:05:23
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
7.
25
BASISSTOF
Uitscheiding
OPDRACHT
In afbeelding 30 zijn de nieren en de urinewegen
schematisch getekend.
– Noteer de namen van de aangegeven delen.
– Kleur de nierschors bruin en het niermerg
oranje.
– Kleur de bloedvaten die zuurstofrijk bloed
bevatten rood en de bloedvaten die zuurstofarm bloed bevatten blauw.
– Kleur de delen die urine bevatten geel.
Afb. 30
26
OPDRACHT
Afb. 31
In afbeelding 31 staan delen van de nieren en de
urinewegen.
Noteer de delen in het schema.
nier
b
ens
ekk
niers
urine
chors
en n
ierme
buis
rg
urineleiders
urinebla
Functies
as
Delen
Urine vormen
Urine verzamelen
De urine afvoeren naar de urineblaas
De urine tijdelijk opslaan
De urine afvoeren naar buiten het lichaam
113
507093_AB_03.indd 113
31-10-2008 12:05:24
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
27
BASISSTOF
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 De nierslagaders zijn aftakkingen van de
aorta.
Takken de nierslagaders boven of beneden het
middenrif af van de aorta? Leg je antwoord
uit.
3 Uit welke stoffen bestaat urine?
4 Als je veel hebt gedronken, produceren de
nieren dan veel of weinig urine? Leg je
antwoord uit.
2 Afbeelding 32 is een stuk tekst van een
medische site op internet.
Wat kan het gevolg zijn als een urineleider
afknikt?
5 De kleur van urine kan variëren van heel licht
naar donker.
Is de kleur van urine licht of donker als je
veel hebt gedronken? Leg je antwoord uit.
, want
Afb. 32
Wandelende nieren
De nieren liggen ingebed in vetweefsel en worden
op hun plaats gehouden door bindweefsel.
Bij sommige mensen worden de nieren niet zo goed
op hun plaats gehouden. We spreken dan van
wandelende nieren. Dat gebeurt vooral bij sterke
vermagering. Het vetweefsel rondom de nieren
wordt dan afgebroken, waardoor de nieren meer
ruimte krijgen. De nieren kunnen dan van plaats
veranderen. Het gevolg kan zijn dat er een knik
komt in de urineleider van één of van beide nieren.
Dit kan leiden tot hevige pijnaanvallen.
6 Bij een nierbekkenontsteking is de wand van
een nierbekken ontstoken. Dit kan worden
veroorzaakt door bacteriën die via de urinewegen van buiten het lichaam zijn gekomen.
Door welke delen zijn deze bacteriën achtereenvolgens gekomen?
114
507093_AB_03.indd 114
31-10-2008 12:05:25
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
28
BASISSTOF
OPDRACHT
In afbeelding 33 is een artikel over kangoeroes
weergegeven. Beantwoord de volgende vragen
met behulp van dit artikel.
Afb. 33
Kangoeroes op de hete vlakten
In Australië leven reuzenkangoeroesoorten. Voor deze grote buideldieren die tot
zeventig kilo kunnen wegen, zijn de hoge omgevingstemperatuur en het gebrek
aan voedsel en water de grootste bedreigingen. De kangoeroes hebben kenmerken
waardoor zij onder deze ongunstige omstandigheden kunnen leven.
Kenmerk 1. Deze kangoeroes kunnen hun lichaamstemperatuur op peil houden door
te hijgen en hun vacht in te smeren met speeksel.
Kenmerk 2. Deze kangoeroes eten vooral harde, droge grassen. Die kunnen ze
verteren dankzij bepaalde bacteriën in hun verteringskanaal. Deze bacteriën kunnen
cellulose afbreken.
Kenmerk 3. Deze kangoeroes drinken weinig water. Bovendien kunnen ze hun
vochtverlies laag houden, doordat ze met hun urine minder water uitscheiden dan
veel andere dieren. Voor het overige werken de nieren op dezelfde manier als bij
mensen.
1 Uit het artikel blijkt dat deze kangoeroes goed
kunnen overleven in een droog milieu. Soms
krijgt een kangoeroe in een natte periode met
veel regen de gelegenheid meer te drinken
dan in de rest van het jaar.
Zal de hoeveelheid urine in zo’n natte periode
veranderen? Zo ja, hoe?
4 P is een buisvormig orgaan. Hierin bevindt
zich een vloeistof.
Is deze vloeistof bloed? Leg je antwoord uit.
, want
Afb. 34
Uitscheidingsorganen en voortplantingsorganen
van een kangoeroe (schematisch).
In afbeelding 34 is de bouw van de uitscheidingsorganen en de voortplantingsorganen van
een kangoeroe schematisch getekend. De bouw
van de uitscheidingsorganen en voortplantingsorganen wijkt af van de bouw van die organen bij
de mens, maar de functie is overeenkomstig.
2 Welk van de genummerde delen is de
urineblaas?
1
P
2
3 Welk van de genummerde delen is de baarmoeder?
3
4
HB . BASISSTOF 8 BLZ. 116
115
507093_AB_03.indd 115
31-10-2008 12:05:26
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
8.
29
BASISSTOF
Antistoffen
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Wat zijn antigenen?
4 Welke letter geeft een antigeen aan?
5 In welke tekening is de ziekteverwekker het
meest schadelijk? Leg je antwoord uit.
2 Wanneer spreken we van een infectie?
In afbeelding 35 is de afweerreactie van het
lichaam op een ziekteverwekker schematisch
getekend.
3 Welke letter geeft de ziekteverwekker aan?
6 In afbeelding 36 is weergegeven hoe een
witte bloedcel een ziekteverwekker onschadelijk maakt.
Ontstaat hierdoor immuniteit voor deze
ziekteverwekker? Leg je antwoord uit.
, want
Afb. 35
P Q
R
tekening 1
tekening 2
tekening 3
Afb. 36
witte bloedcel
ziekteverwekker
Afb. 37
Kind met mazelen.
7 Wesley heeft waterpokken gehad. In zijn
bloed bevindt zich daardoor antistof.
Is deze antistof ook werkzaam tegen mazelen
(zie afbeelding 37)? Leg je antwoord uit.
, want
116
507093_AB_03.indd 116
31-10-2008 12:05:33
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
8 Als je voor de eerste keer een bepaalde
infectie oploopt, word je meestal ziek,
ondanks dat je lichaam antistof maakt. Leg
uit waardoor dat komt.
30
Er bestaan verschillende virussen die verkoudheid
veroorzaken. Eén van deze virussen wordt het
RS-virus genoemd. Elk jaar worden in Nederland
zo’n 100 000 baby’s ziek door een infectie met
dit virus. Van de zieke baby’s komen er gemiddeld
2 000 in het ziekenhuis terecht. Tien procent
daarvan is zo ernstig ziek dat behandeling op een
intensivecareafdeling nodig is.
9 Hoeveel baby’s komen, volgens bovenstaande
informatie, gemiddeld per jaar op een icafdeling terecht als gevolg van een infectie
met het RS-virus? Leg je antwoord uit.
OPDRACHT
Bij een proefpersoon wordt een bepaalde
hoeveelheid van een bepaalde ziekteverwekker
ingespoten. Deze persoon maakt antistof tegen
deze ziekteverwekker. In diagram 1 van afbeelding 38 is het verband weergegeven tussen de
hoeveelheid antistof die na de injectie wordt
gevormd en de tijd die nodig is voor de vorming
hiervan. De injectie vond plaats op tijdstip 0.
Een jaar later wordt deze proefpersoon opnieuw
ingespoten met eenzelfde hoeveelheid van
dezelfde ziekteverwekker.
– Teken in diagram 2 de grafieklijn die nu het
verband aangeeft tussen de hoeveelheid
antistof die is gevormd en de tijd die nodig
is voor de vorming hiervan. De injectie vond
plaats op tijdstip 0.
hoeveelheid antstof
hoeveelheid antstof
«
«
Afb. 38
0
injectie met
ziekteverwekker
31
tijd (dagen)
«
«
«
0
tijd (dagen)
tweede injectie met
ziekteverwekker
diagram 1
«
diagram 2
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Wanneer ben je immuun voor een bepaalde
ziekte?
Afbeelding 39 is een artikel uit een tijdschrift.
Afb. 39
Geen griepprik maar neusspray
Griep wordt veroorzaakt door griepvirussen. Om
griep te voorkomen, kun je je laten inenten met een
griepprik.
Veel mensen zien op tegen het krijgen van een
griepprik. Onderzoekers hebben een neusspray
ontwikkeld tegen griep. De neusspray lijkt nog beter
te werken dan de griepprik.
De griepprik en de neusspray bevatten delen van
griepvirussen. De delen komen bij het gebruik van
de neusspray terecht in het slijmvlies van de neus.
Het lichaam maakt vervolgens antistoffen tegen de
griepvirussen.
117
507093_AB_03.indd 117
31-10-2008 12:05:34
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
2 Door een griepprik of neusspray ben je
(tijdelijk) immuun voor de griepvirussen.
Is dit kunstmatige immuniteit of natuurlijke
immuniteit?
4 Worden er bij vaccinaties antigenen ingespoten? En worden er antistoffen ingespoten?
5 In het eerste levensjaar krijgen kinderen vier
keer een DKTP-vaccin.
Tegen welke ziekten worden kinderen dan
ingeënt?
3 De griepprik en de neusspray bevatten delen
van griepvirussen. Deze delen bevatten
antigenen.
Welk risico bestaat er als er complete griepvirussen in de griepprik en de neusspray
zouden zitten?
6 Op latere leeftijd volgen vaccinaties tegen
o.a. BMR.
Waar staan de letters BMR voor?
Afbeelding 40 is een vaccinatiekaart. Op een
vaccinatiekaart wordt aangetekend welke vaccinatie een kind krijgt en wanneer. Gebruik afbeelding 40 bij de volgende vragen.
Afb. 40
118
507093_AB_03.indd 118
31-10-2008 12:05:34
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
BASISSTOF
7 Een vrouw van veertig wil een wereldreis
maken. Ze heeft als kind alle vaccinaties
gehad die er toen waren, onder andere
DKTP-prikken. Ze vraagt haar huisarts of ze
nog vaccinaties moet krijgen. Haar huisarts
adviseert haar verschillende vaccinaties,
waaronder een DTP-prik.
Welke conclusie kun je hieruit trekken over de
duur van de immuniteit na een DTP-vaccinatie?
8 Waar beschermt een MenC-vaccin (zie afbeelding 49 van je handboek) tegen?
Je
–
Je
–
–
hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt.
Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken.
Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 119 van je handboek.
Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 122 van je
handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet ‘kennen en kunnen’. Hiermee kun
je je voorbereiden op de diagnostische toets.
119
507093_AB_03.indd 119
31-10-2008 12:05:36
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
9.
32
EXTRA BASISSTOF
Bloedstolling
OPDRACHT
Afb. 42
In afbeelding 41 is de bloedstolling schematisch
weergegeven. Vul het schema in. Gebruik daarbij
de woorden van afbeelding 42.
minder
e
propj
e
korstj
fibrinedraden
Afb. 41
de wand van een
spier
en
bloedvat wordt
bloed
plaatj
es
fibrinog
een
kleven
beschadigd
in de
er komen stoffen
bloedplaatjes
bloedvatwand
aan de beschadigde
trekken zich samen
bloedvatwand
er ontstaat een
er stroomt
van
bloed door het
beschadigde bloedvat
vrij uit
wordt omgezet in
bloedplaatjes op de wond
fibrine
er ontstaat een netwerk
van
op de wond
er ontstaat
een
33
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Waaruit bestaat het korstje op een wond?
3 Jeppe moet al vanaf zijn geboorte oppassen
dat hij zich niet verwondt. Als hij een wond
oploopt, blijft het bloed er uitstromen. Er
vormt zich dan geen korstje op de wond.
Hoe wordt de ziekte genoemd die Jeppe
heeft?
2 Hoe komt het dat een korstje na verloop van
tijd loslaat van de (genezen) wond?
HB . EXTRA BASISSTOF 10 BLZ. 120
120
507093_AB_03.indd 120
31-10-2008 12:05:36
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
10.
34
EXTRA BASISSTOF
Bloedgroepen en bloedtransfusie
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Welke twee bloedfactoren bepalen tot welke
bloedgroep je behoort?
5 Bij welke bloedgroep bevinden zich in het
bloedplasma geen antistoffen tegen antigenen?
2 Jasmine heeft bloedgroep A.
Welke bloedfactor bevindt zich op haar rode
bloedcellen?
Afb. 43
Jasmine.
3 Welke antistof komt in haar bloedplasma
voor?
4 Bij welke bloedgroep bevinden zich op de rode
bloedcellen geen antigenen?
35
OPDRACHT
In afbeelding 44 geven de grijze cirkels aan dat
een bloedtransfusie goed verloopt. In de andere
gevallen klonteren rode bloedcellen samen en
gaan ze te gronde.
Beantwoord de volgende vragen met behulp van
afbeelding 44.
1 Kun je bloed van bloedgroep A geven aan een
ontvanger met bloedgroep AB?
7 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed aan
patiënten van alle bloedgroepen geven?
8 Welke bloedgroep moeten patiënten hebben
om bloed van alle bloedgroepen te kunnen
ontvangen?
Afb. 44
2 Kun je bloed van bloedgroep B geven aan een
ontvanger met bloedgroep 0?
Bloedgroep van het donorbloed
A
4 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed
toedienen aan een patiënt met bloedgroep B?
5 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep AB?
AB
O
A
Bloedgroep van de patiënt (ontvanger)
3 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed
toedienen aan een patiënt met bloedgroep A?
B
B
AB
O
6 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed
toedienen aan een patiënt met bloedgroep 0?
121
507093_AB_03.indd 121
31-10-2008 12:05:37
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
36
EXTRA BASISSTOF
OPDRACHT
Afbeelding 45 is een schema van bloedtransfusies.
– Vul bij iedere bloedgroep in welke antigenen
er op de rode bloedcellen zitten en welke
antistoffen er in het bloedplasma voorkomen.
Afb. 45
– Geef met pijlen aan welke bloedtransfusies
mogelijk zijn. Dit is voorgedaan voor de
transfusie van donorbloed van bloedgroep A
naar een ontvanger met bloedgroep AB.
bloedgroep AB
antigeen:
antistof:
bloedgroep A
bloedgroep B
antigeen:
antistof:
antigeen:
antistof:
bloedgroep 0
antigeen:
antistof:
37
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 In bepaalde (nood)gevallen kan bloed van een
andere bloedgroep aan een patiënt worden
gegeven.
Aan welke voorwaarde moet het bloed van de
ontvanger dan voldoen om de bloedtransfusie
goed te laten verlopen?
3 Hoe komt het dat iemand met bloedgroep
AB bloed van alle andere bloedgroepen kan
ontvangen?
4 Bloedgroep 0 noemt men algemene donor.
Leg uit waarom men dit zo noemt.
2 Bloedgroep AB noemt men algemene ontvanger. Leg uit waarom men dit zo noemt.
5 Hoe komt het dat bloed van bloedgroep 0 aan
personen van alle bloedgroepen kan worden
gegeven?
Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt.
– Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
– Bestudeer de samenvatting op bladzijde 122 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet ‘kennen en kunnen’. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
122
507093_AB_03.indd 122
31-10-2008 12:05:37
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
DIAGNOSTISCHE TOETS
Scoreblad
Diagnostische toets
DOELSTELLING
1.
DOELSTELLING
5.
A
B
C
D
1 ●
●
●
●
1
●
●
●
2 ●
●
●
●
2
●
●
●
3 ●
●
●
●
3
●
●
●
4 ●
●
●
●
4
●
●
●
5 ●
●
●
5
●
●
●
6
●
●
●
7
●
●
●
8
●
●
●
DOELSTELLING
Slagaders Haarvaten
2.
1
DOELSTELLING
A
B
C
2
1 ●
●
●
3
2 ●
●
●
3 ●
●
●
4 ●
●
●
5 ●
●
●
DOELSTELLING
Juist
4
DOELSTELLING
3.
6.
7.
Onjuist
1 ●
●
2 ●
●
3 ●
●
4 ●
●
5 ●
●
6 ●
●
A
B
C
D
1 ●
●
●
●
2 ●
●
●
●
3 ●
●
●
●
A
B
C
D
4 ●
●
●
●
1 ●
●
●
●
5 ●
●
●
●
2 ●
●
●
●
6 ●
●
●
●
3 ●
●
●
●
4 ●
●
●
●
5 ●
●
●
●
DOELSTELLING
DOELSTELLING
4.
Aders
A
B
C
D
1 ●
●
●
●
2 ●
●
●
●
A
B
C
3 ●
●
●
●
1 ●
●
●
4 ●
●
●
●
2 ●
●
●
3 ●
●
●
4 ●
●
●
5 ●
●
●
DOELSTELLING
8.
9.
123
507093_AB_03.indd 123
31-10-2008 12:05:37
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
DOELSTELLING
DIAGNOSTISCHE TOETS
10.
Controleer met het antwoordenboek of je de
diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt.
– Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan
aan de verrijkingsstof.
– Heb je fouten gemaakt bij een of meer
doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze
doelstelling(en) in de samenvatting. Ga
na wat je precies fout hebt gedaan. Begin
daarna aan de verrijkingsstof.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
EXTRA DOELSTELLING
11.
1
2
3
4
5
EXTRA DOELSTELLING
A
B
C
D
1 ●
●
●
●
2 ●
●
●
●
3 ●
●
●
●
4 ●
●
●
●
12.
124
507093_AB_03.indd 124
31-10-2008 12:05:38
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
1.
1
VERRIJKINGSSTOF
Leren en werken
OPDRACHT
In je handboek heb je gelezen dat Marije cardioloog is en Hatice verpleegkundige spoedeisende
hulp. Beide beroepen hebben te maken met
biologie.
In afbeelding 46 zie je werkzaamheden en
competenties die bij deze beroepen van belang
zijn. Noteer ze in het volgende schema.
mgaan
nnen o
u
k
n
e
s
et men
Afb. 46
goed m
tegen spanning kunnen
n
ënte
i
t
a
bypassoperaties uitvoeren
np
k
n aa
hart
e
l
r
l
a
e
goe
n st
n na
d ku
doe
rage
v
k
n
e
n
en s
erzo
ame
ond
nwe
rken
direct beslissingen durven nemen
overleggen met artsen
patiënten dotteren
ulp
eerste h
n
wale
anime
bijv. re
,
n
e
n
le
ver
ren
den
n hou
e
n
n
u
lk
fd koe
je hoo
Werkzaamheden
kunnen in
leven in g
evoelens v
an patiënte
n
Competenties
Cardioloog
Verpleegkundige
spoedeisende hulp
125
507093_AB_03.indd 125
31-10-2008 12:05:38
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
2.
1
VERRIJKINGSSTOF
Meting van de bloeddruk
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Waardoor komt het dat de bloeddruk in een
slagader sterk op en neer gaat?
5 Op welk van de aangegeven plaatsen zal de
arts vaatgeruis kunnen horen?
6 Op welk moment leest de arts de bovendruk
af?
2 Geeft de bovendruk of de onderdruk de druk
aan bij het samentrekken van de linkerkamer?
Een arts verricht een bloeddrukmeting bij
een persoon. De arts heeft de manchet om de
bovenarm aangebracht en opgepompt (zie afbeelding 47). De arts is nog niet begonnen met de
manchet geleidelijk leeg te laten lopen.
3 Is er op dit moment bij de arm waaraan de
bloeddrukmeting wordt verricht, een polsslag
te voelen? Leg je antwoord uit.
7 En op welk moment leest de arts de onderdruk
af?
ader
slagader
«
Afb. 47
170
bloeddruk (mm Hg)
Afb. 48
, want
160
P
150
140
130
120
1
110
2
100
Q
90
80
70
3
4
In het diagram van afbeelding 48 is de bloeddruk
van Erica (27 jaar) weergegeven.
8 Met welke letter is de onderdruk van Erica
aangegeven, met P of Q?
Vervolgens laat de arts de manchet geleidelijk
leeglopen.
4 Op welk van de aangegeven plaatsen in
de afbeelding 47 zal hierdoor het eerst de
bloeddruk stijgen? Leg je antwoord uit.
Op plaats
9 Vergelijk de bovendruk van Erica met de
gemiddelde bovendruk van volwassenen.
Wat kun je dan concluderen?
, want
126
507093_AB_03.indd 126
31-10-2008 12:05:39
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
2
VERRIJKINGSSTOF
OPDRACHT
Afb. 49
Bloeddrukmeters.
PRACTICUM: BLOEDDRUKMETING
Je kunt deze opdracht alleen uitvoeren als er op
school een bloeddrukmeter aanwezig is.
WAT HEB JE NODIG?
– een bloeddrukmeter (zie afbeelding 49)
WAT MOET JE DOEN?
– Neem je bloeddruk op of laat een medeleerling
je bloeddruk opnemen (dit is afhankelijk van
de bloeddrukmeter). In de handleiding bij de
bloeddrukmeter staat beschreven hoe je met
die bloeddrukmeter moet werken (zie ook je
handboek).
WAT NEEM JE WAAR?
– Vul je bovendruk en onderdruk in.
Bovendruk:
mm Hg.
Onderdruk:
mm Hg.
3.
1
Resusfactor
OPDRACHT
Beantwoord de volgende vragen.
1 Welk verschil is er tussen resuspositief bloed
(Rh+) en resusnegatief bloed (Rh–)?
2 Brandon (14 jaar) heeft nog nooit een
bloedtransfusie gehad. Brandon heeft
bloedgroep B Rh–.
Bevat het bloed van Brandon antiresus? Leg je
antwoord uit.
3 Kan bij een bloedtransfusie bloed van
Brandon worden gegeven aan een patiënt met
bloedgroep B Rh+?
127
507093_AB_03.indd 127
31-10-2008 12:05:40
THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP
VERRIJKINGSSTOF
4 Brandon ontvangt bij een bloedtransfusie
bloed van bloedgroep B Rh+. Leg uit dat dit
bij een eerste bloedtransfusie geen kwaad
kan.
7 Leg uit hoe het komt dat een tweede zwangerschap van een resuspositief kind wel problemen kan opleveren.
Afb 50
8 Waarom spuit men een resusnegatieve vrouw
die een resuspositief kind heeft gekregen
direct na de bevalling in met antiresus?
5 Wanneer gaat een resusnegatieve vrouw die
zwanger is van een resuspositief kind antiresus maken?
9 Deze vrouw maakt dan zelf geen antiresus.
Wat wordt daarmee voorkomen?
6 Als een resusnegatieve vrouw zwanger is van
een resuspositief kind levert dat de eerste
keer geen problemen op. Leg uit waardoor
niet.
Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
128
507093_AB_03.indd 128
31-10-2008 12:05:40
Download