Zoneringsplannen: wat te verwachten

advertisement
1
Zoneringsplannen : wat te verwachten ?
1.
Situering
In november 2000 werden door de toenmalige kabinetschef van minister Vera Dua 10
opdrachten in de waterzuivering geformuleerd. Deze opdrachten hadden onder meer
betrekking op :
-
de uitbouw van een geïntegreerde rioleringsdatabank
de afkoppeling van bedrijven, ondertussen gefinaliseerd in de omzendbrief LNM
2001/01
de opmaak van waterkwaliteitsplannen
de geïntegreerde waterfactuur
de zonering en de daaropvolgende masterplanning
In wat hierna volgt zal dieper worden ingegaan op de opdracht zonering en zal ook kort
worden aangestipt welke resultaten men kan verwachten van de masterplanning.
2.
Huidig wetgevend kader
De voorwaarden waaraan de lozing van afvalwater (huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater)
moeten voldoen zijn opgenomen in Vlarem II.
Juridische basis hiervoor is enerzijds de wet van 16 maart 1971 op de bescherming van de
oppervlaktewateren tegen verontreiniging en anderzijds de diverse Europese
waterrichtlijnen.
De huidige opbouw van de zuiveringszones geven een gebiedsdekkende beleidsvisie weer
voor volledig Vlaanderen en is in overeenstemming met de richtlijn stedelijk afvalwater.
Er wordt hierbij zowel voor industrieel als voor huishoudelijk afvalwater een onderscheid
gemaakt tussen enerzijds lozingen in de openbare rioleringen - gesitueerd in
zuiveringszone A en B en in zuiveringszone C - en anderzijds lozingen in oppervlaktewater
of kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater.
Volgende definities zijn opgenomen in Vlarem II inzake zuiveringszones :
-
zuiveringszone A of openbaar waterzuiveringssysteem: een geheel bestaande uit een
operationele openbare afvalwaterzuiveringsinstallatie, het stelsel van de openbare
rioleringen en collectoren die ermee verbonden zijn alsook de zone van 50 meter
gelegen rond dit stelsel.
Of de reeds gezuiverde zone
-
zuiveringszone B: de zone van 50 meter gelegen rond het stelsel van de openbare
rioleringen en collectoren waarvan de aansluiting op een operationele openbare
afvalwaterzuiveringsinstallatie is gepland :
-
-
hetzij, op basis van het investeringsprogramma bedoeld in artikel 32 octies van de
wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen
verontreiniging
hetzij, op basis van het subsidiëringsprogramma bedoeld in artikel 32 duodecies van
de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen
verontreiniging
2
of wat op korte termijn (circa 5 jaar) zal worden gezuiverd door de aanleg van
rioleringen, transportleidingen of de bouw van een zuiveringsinstallatie. (via ofwel het
gemeentelijk
subsidiëringsprogramma
(GIP)
ofwel
het
gewestelijk
investeringsprogramma Aquafin (IP))
-
zuiveringszone C: het gedeelte van het stelsel van de openbare rioleringen en
collectoren dat niet valt onder zuiveringszone A noch onder zuiveringszone B, alsook de
zone van 50 meter gelegen rond dit stelsel.
Of de zone waar riolering aanwezig is maar waar op korte termijn (5 jaar) geen
zuivering wordt voorzien of waar via GIP of IP geen sanering wordt voorzien.
De voorwaarden waaraan de lozing van huishoudelijk afvalwater dient te voldoen zijn
immers afhankelijk van de ligging in de zuiveringszones A, B, C en de zone
oppervlaktewater. Buiten de zones voor centrale zuivering (de huidige zones A en B) is
men verplicht zelf zijn huishoudelijk afvalwater te saneren. Voor lozingen van voor
augustus 1995 volstaat hiervoor de aanwezigheid van een goed werkende septische put.
Voor nieuwe lozingen (vanaf augustus 1995) dient een biologisch verdergaande zuivering
te worden gebouwd.
Vandaag beschikken alle Vlaamse gemeenten over een “Leidraad bij het gemeentelijk
rioleringsbeleid” die werd opgemaakt door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Deze
leidraden geven de ligging van de reeds bestaande rioleringen, de geplande rioleringen
volgens de investeringsprogramma’s en de in het verleden reeds in de TRP’s (Totaal
RioleringsPlan) voorziene rioleringen weer. De leidraad geeft ook de in Vlarem II
opgenomen zuiveringszones weer.
3
Figuur 1: uittreksel uit de Leidraadkaart (bron: VMM)
Aangezien de leidraadkaarten ook een overzicht geven van de nog bestaande
lozingspunten waarvoor nog geen oplossing is voorgesteld, dienen deze kaarten eveneens
als leidraad voor de ontwikkeling van een gemeentelijke beleidsvisie in het niet-centrale
gebied.
3.
Gewenste situatie
Nadeel van de huidige afbakening van de zuiveringszones is het dynamisch karakter
omwille van de koppeling aan de uitvoering van de investeringsprogramma’s. Een zone C
kan evolueren naar en zone B en finaal naar een zone A. Daardoor biedt dit systeem
onvoldoende rechtszekerheid aan bedrijven en particulieren, waardoor deze soms
genoodzaakt zijn om bepaalde investeringen te doen, die, wanneer zij op een bepaald
ogenblik in een andere zuiveringszone terechtkomen, nutteloos blijken te zijn.
Bijkomende nadeel is dat het merendeel van de gemeenten nog geen visie heeft
ontwikkeld voor een verdergaande sanering van de zone C en de zone oppervlaktewater,
het zogenaamde buitengebied.
Het doel was om te schakelen naar een vraaggerichte zonering die meer rechtszekerheid
biedt voor de burger. Met dit doel voor ogen ontwikkelde de NV Aquafin een methodologie
die toelaat om een definitieve afbakening te suggereren tussen enerzijds het gebied dat in
aanmerking komt voor collectieve zuivering en anderzijds de percelen waar de burger zelf
zal moeten instaan voor de behandeling van het huishoudelijk afvalwater. In de collectieve
4
zone is nog verder onderzoek nodig om tot op perceelsniveau te gaan beslissen op welke
wijze men gaat zuiveren (collectieve kleinschalige waterzuivering of aansluiting op een
RWZI via een bestaande collector). Op deze wijze geeft de zoneringsmethodologie op
basis van een aantal criteria dan ook een saneringsvoorstel voor de zuiveringszone C en
de niet-gerioleerde zone.
De opmaak van nieuwe zuiveringszones en de vastlegging ervan op gemeentelijk niveau
werd eveneens opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst “Milieu als opstap naar
een duurzame ontwikkeling” tussen het Vlaams Gewest en de gemeente. In de cluster
water werd in niveau 1 voorzien dat de gemeente zich ertoe verbindt om ten laatste 12
maanden na ontvangst van het Vlaams Gewest het nieuwe voorstel van zuiveringszones te
verfijnen en al dan niet aan te passen.
4.
Hoe werkt de methodologie ?
De methodologie gaat zuiveringsgebied per zuiveringsgebied in de zones waar nog geen
collectief waterzuiveringssysteem operationeel is uitgebouwd of gepland op korte termijn,
op basis van een mathematisch model, de mogelijke saneringstechnieken definiëren en
vergelijken op economische basis.
Een eerste stap is in de restzone de percelen aan te duiden welke vandaag en in de
toekomst bediend moeten worden. Voor de bepaling van de huidige bebouwing wordt
gebruik gemaakt van de digitale legger van het kadaster. Voor de toekomstige bebouwing
is uitgegaan van het feit dat bebouwing enkel nog mogelijk is in de woongebieden en de
woongebieden met landelijk karakter volgens het gewestplan waarbij de perceelsbreedte
standaard op 20 m wordt bepaald. Woonuitbreidingsgebieden worden aanzien als niet
opvulbaar. De nog te bedienen percelen worden nadien samengenomen in clusters
waarbinnen alle percelen op dezelfde wijze zullen behandeld worden. De onderlinge
afstand tussen woningen in één cluster bedraagt maximaal 100 m.
Figuur 2: clustering van de percelen (bron: Aquafin)
In stap 2 worden de verschillende saneringsscenario’s bekeken.
Binnen elke cluster van percelen worden de volgende technieken beschouwd :
-
aanleg van een riolering
plaatsing van een IBA (individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater)
5
Afwaarts van elke gerioleerde cluster zijn er 2 mogelijkheden :
-
plaatselijke zuivering door middel van een KWZI
afvoer naar een andere cluster of naar het reeds gesaneerde gebied via een
verbindingsriolering.
Voor elke cluster resulteert dit uiteindelijk in 3 mogelijke opties. (zie figuur 3)
Figuur 3: mogelijke opties per cluster (bron: Aquafin)
In stap 3 wordt dan voor elke optie binnen elke cluster de kostprijs bepaald. Het wiskundig
model gaat nadien op zoek naar deze oplossingen waarvoor de totale kostprijs voor de
uitbouw van de restzone van het volledige zuiveringsgebied het laagst is.
Om dit model niet te complex te maken, en dus berekenbaar te houden, werd gewerkt met
de volgende belangrijke vereenvoudigingen :
-
waar riolering wordt voorzien, wordt een volledige scheiding tot op perceelsniveau in
rekening gebracht. Omwille van deze vereenvoudiging dient de volledige scheiding op
particulier niveau en dit voor alle woningen (bestaande en nieuwe) te worden
doorgevoerd. Indien men deze scheiding niet kan afdwingen zal moeten overgegaan
worden naar duurdere oplossingen aangezien dan geen gebruik kan worden gemaakt
van drukrioleringen (zoals voorzien in de methodologie) maar dient gekozen te worden
voor een (semi)gescheiden stelsel;
-
er wordt enkel gezocht naar de grens tussen alternatieve riolering (drukriolering) en de
individuele behandeling. Reden hiervoor is dat het doel van de zonering is te weten
welke percelen collectief zullen behandeld worden en welke individueel. Aangezien het
snijpunt van individueel/alternatief verder komt te liggen dan het snijpunt
individueel/klassiek volstaat het om te kijken naar de alternatieve riolering. (zie figuur 4)
Dit wil echter niet zeggen dat er nergens meer klassieke riolering zal worden
aangelegd. In de linkse zone van figuur 4 is de klassieke riool vanuit economisch
standpunt te verkiezen boven drukriolering en boven IBA’s;
-
binnen de cluster blijft de bestaande afwatering bestaan voor de gescheiden opvang
van het hemelwater. Er wordt dus indirect aangenomen dat er nog geen
inzamelingssysteem voor afvalwater bestaat in de restzone;
-
voor individuele behandeling wordt minimaal een IBA voorzien. Toepassing van
septische putten is onvoldoende. Dit is strenger dan de huidige Vlarem II die stelt dat
bestaande woningen worden geacht te voldoen aan de lozingsnormen indien het water
minstens gezuiverd wordt door middel van een septische put.
6
kostprijs riolering
3000000
2500000
GEZOCHT OMSLAGPUNT
kostprijs per perceel
2000000
individuele behandeling
alternatieve riolering
1500000
klassieke riolering
1000000
INDIVIDUEEL
500000
ALTERNATIEF
KLASSIEK
0
0
20
40
60
80
100
120
spreiding lozingen
Figuur 4: kostprijs riolering in functie van de spreiding van de lozingen (bron: Aquafin)
De berekening van het model resulteert in essentie in een opdeling van het gebied in twee
zones: de zone die collectief behandeld wordt en de zone die individueel dient behandeld
te worden. Aangezien er zowel op de gebruikte eenheidsprijzen, de basisinformatie en het
rekenmodel een zekere onzekerheidsmarge zit is geen statische of zwart/wit zonering
mogelijk. In het voorontwerp van zoneringsplan vindt men daarom ook 5 zones terug. (zie
figuur 5).
7
Figuur 5: voorontwerp van zoneringsplan (bron: Aquafin)
De verklaring van de verschillende kleuren is de volgende :
Zone 1 = oranje zone = zone aangesloten op een waterzuiveringsinstallatie na uitvoering
van
alle
projecten
opgenomen
op
de
definitief
goedgekeurde
investeringsprogramma’s
Zone 2 = donkergroene zone = zone waar de kostprijs van collectieve behandeling lager is
dan 70% van de kostprijs van individuele behandeling
Zone3 = lichtgroene zone = zone waar de kostprijs van collectieve behandeling gelegen is
tussen 70% en 100% van de kostprijs van individuele behandeling
Zone 4 = gele zone = zone waar de kostprijs van collectieve behandeling gelegen is tussen
100% en 130 % van de kostprijs van individuele behandeling
Zone 5 = rode zone = zone waar de kostprijs van collectieve behandeling groter is dan
130% van de kostprijs van individuele behandeling
Dit voorontwerp van zoneringsplan vormt de basis voor de opmaak van het definitief
zoneringsplan.
5.
Toekomstige wetgeving
Het wetgevend kader dat noodzakelijk is om de zoneringsplannen afdwingbaar te maken
en kracht van wet te geven is tweeledig.
Enerzijds is het noodzakelijk om een procedure op punt te stellen om de zoneringsplannen
een wettelijk statuut te geven analoog als gebeurt met bv de RUP’s. Zonder deze stap
blijven de zoneringsplannen een vrijblijvende kaart die niet kan gebruikt worden om IBA’s
8
op te leggen waar nodig en dus zal de uiteindelijke doelstelling “afstappen van een
dynamische zonering” niet worden gehaald.
Anderzijds is het noodzakelijk om ook de huidige Vlarem II aan te passen aan de nieuwe
zones. Het zal noodzakelijk zijn om de huidige zone A, B en C en zone oppervlaktewater te
vervangen door een reeds gerioleerde en gezuiverde (oranje) zone, een te rioleren en te
zuiveren (groene) zone en een IBA (rode) zone.
Bij de uitwerking moet bovendien aandacht besteed worden aan :
-
de noodzakelijke overgangsmaatregelen zodat er rechtszekerheid is voor bedrijven en
burgers nl. wat vandaag in orde is, kan morgen niet plots in overtreding zijn.
de in het verleden ontwikkelde en door Europa aanvaarde sluitende beleidsvisie inzake
de zuivering van stedelijk afvalwater zoals vandaag vertaald in Vlarem II. Een grondige
wijziging zal door de Europese Commissie ongetwijfeld verworpen worden en
aanleiding geven tot een verderzetting van de ingebrekestellingsprocedure.
VMM heeft vandaag reeds een eerste ontwerp voor de inbedding van de nieuwe zones in
Vlarem II opgemaakt. Dit ontwerp moet echter nog het voorwerp uitmaken van een
bespreking met alle betrokkenen waardoor het vandaag nog te vroeg is om hier in detail op
in te gaan.
Bedoeling is om voor elk van de nieuwe zones een rechten- en plichtenmatrix op te stellen
waarbij op niveau van het individu, de gemeente en het Vlaams gewest zal worden
bepaald over welke rechten men beschikt maar ook welke verplichtingen men heeft. Deze
rechten en plichten hebben onder meer betrekking op het voorzien en het beheer van
riolering en zuivering, de aansluiting, de graad van afkoppeling en scheiding van
hemelwater.
Naast deze twee belangrijke wijzigingen zal het invoeren van een nieuwe zonering ook
gevolgen hebben voor de code van goede praktijk inzake de aanleg van openbare
riolering, het subsidiebesluit en de samenwerkingsovereenkomst Vlaams gewest –
gemeenten. Ook hier zullen, zij het kleine wijzigingen, noodzakelijk zijn.
5.1.
Procedure
Om de zoneringsplannen een wettelijke basis te geven zal een strikte procedure
moeten gevolgd worden.
Het invoeren van een procedure voor de goedkeuring van de zoneringsplannen
dient te gebeuren in 2 fasen. In eerste instantie is er een decreetswijziging nodig van
de wet op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging van
1971 en in tweede instantie kan de eigenlijke procedure via een uitvoeringsbesluit
worden vastgelegd. Momenteel is een ontwerp van uitvoeringsbesluit opgesteld.
In het ontwerp van procedure zijn de volgende stappen voorzien voor de omzetting
van het voorontwerp van zoneringsplan naar het definitief plan :
-
het overmaken van het voorontwerp van zoneringsplan door VMM aan de
gemeente.
de beoordeling van het voorontwerp door de gemeente.
de verwerking van de gemeentelijke beslissing door VMM en de opmaak van een
ontwerp van zoneringsplan.
de beoordeling van het ontwerp van zoneringsplan door de gemeente, inclusief
het voeren van een openbaar onderzoek.
de vaststelling van het definitieve zoneringsplan.
9
Bedoeling van de procedure is te evolueren van een voorontwerp van zoneringsplan
met 5 aangeduide zones naar een definitief zoneringsplan waarop nog 3 zones
aanwezig zijn :
-
6.
zone 1: het centrale gebied, zijnde de zone die vandaag reeds is aangesloten op
een centrale zuivering of voorzien op korte termijn.
zone 2: het te rioleren buitengebied, zijnde het deel van de restzone waarvoor
wordt voorgesteld om ook dit collectief te zuiveren
zone 3: de IBA-zone, zijnde het deel van de restzone waarvoor wordt voorgesteld
om de inwoners individueel te laten zuiveren.
Masterplan
Door het uitvoeren van de zoneringsmethodologie is het grondgebied verdeeld in een
gebied dat zal worden bediend door een gemeenschappelijke zuiveringsinfrastructuur en
een gebied waar de particulier zelf verantwoordelijk is voor de zuivering.
In het gebied dat zal worden bediend door de gemeenschappelijke zuiveringsinfrastructuur
dient nu de noodzakelijke infrastructuur te worden gedefinieerd. Er moet o.a. op basis van
scenario-analyses worden beslist of de verdere uitbouw van de infrastructuur zal gebeuren
door de aansluiting op de reeds bestaande grootschalige zuiveringsinfrastructuur of door
de bouw van KWZI’s.
Het opzet van de masterplanmethodologie is het doorvoeren van de meest optimale
planning inzake de uitbouw van de zuiveringsinfrastructuur nl. op welke wijze kan men zo
snel mogelijk de lozing van vervuild afvalwater naar de oppervlaktewateren beperken.
Hiervoor werd door Aquafin een prioriteringsalgoritme ontwikkeld. De belangrijkste
randvoorwaarde in het model is de financiële randvoorwaarde nl. welk bedrag wordt per
jaar vrijgegeven voor investeringen.
De projecten die worden ingebracht in dit algoritme zijn de volgende :
-
-
noodzakelijke projecten voor de verdere uitbouw van de infrastructuur;
afkoppelen van verharde en onverharde oppervlaktes;
afkoppelen van parasitaire debieten zoals infiltrerend grondwater en drainages,
aangesloten beken, grachten en bronnen. Deze parasitaire debieten geven aanleiding
tot een permanente verdunning van het influent.
optimaliseren van de reeds bestaande zuiveringsinfrastructuur teneinde in
overeenstemming te zijn met de code van goede praktijk.
Al deze projecten hebben een impact op de externe omgeving op drie locaties :
-
ter hoogte van de effluentlozing van de waterzuiveringsinstallatie;
ter hoogte van de overstortconstructies;
ter hoogte van de nog bestaande, niet-gesaneerde lozingspunten.
In de onderstaande grafiek wordt weergegeven hoe de vuilvrachtreductie binnen een
concreet zuiveringsgebied in functie van de tijd tengevolge van de uitgevoerde projecten
gereduceerd wordt. De bekomen reductie is opgedeeld in het aandeel gerelateerd aan
resp. het effluent van de waterzuiveringsinstallatie, de overstorten en de directe lozingen.
10
18000
16000
14000
12000
Overstorten
10000
Directe lozingen
8000
RWZI
6000
4000
2000
0
jaarO
jaar1
jaar2
jaar3
jaar4
jaar5
jaar6
Figuur 6:
Momenteel is de toepassing van de masterplanning beperkt tot het definiëren van projecten
voor opname op het bovengemeentelijk investeringsprogramma.
7.
Scheidingslijn
Zoals hoger is weergegeven zal de gemeente in de lichtgroene en de gele zone moeten
een keuze maken tussen de aanleg van de riolering en de aanleg van IBA’s. Een
bepalende factor bij de keuze is wie (gemeente of gewest) verantwoordelijk is voor de
uitbouw van de zuiveringsinfrastructuur. Hierna wordt weergegeven hoe vandaag de
scheiding wordt toegepast en hoe dit in de toekomst zal gebeuren.
7.1.
Huidige situatie
Bij de definiëring van de projecten voor de opmaak van het IP wordt volgende
benadering gehanteerd :
-
-
de collectorprojecten zijn deze leidingen die de verzamelpunten van de
rioolbekkens conform de voorliggende gemeentelijke totaalrioleringsplannen
(TRP’s) of een ander analoog goedgekeurd referentiedocument met elkander
verbinden teneinde het afvalwater af te voeren naar de plaats van inplanting van
de zuiveringsinstallatie.
de prioritaire rioleringen maken de verbinding tussen bestaande betekenisvolle
lozingspunten (eindpunten van in oppervlaktewater lozende rioolstrengen) en
bestaande of geprogrammeerde collectoren. Deze lozingspunten zijn niet
noodzakelijk de verzamelpunten van de rioolbekkens.
Het is hierbij niet de opdracht van het Vlaams gewest om diffuse lozingen van
individuele woningen te gaan inzamelen.
De ervaring heeft echter geleerd dat de omschrijving van het begrip “prioritaire
riolering” niet volstaat om een éénduidige scheidingslijn vast te leggen tussen
enerzijds de gewestelijke opdracht (aanleg collectoren en prioritaire rioleringen) en
anderzijds de opdracht van de gemeente (aanleg van niet prioritaire rioleringen).
11
7.2.
Gewenste situatie
Voor het bepalen van de gewijzigde scheidingslijn werd uitgegaan van de volgende
principes :
-
de functie van de leiding is bepalend voor het statuut: inzameling is gemeentelijk,
transport is gewestelijk;
het omslagpunt bepaald het einde van de inzameling en het begin van het
transport;
een evenwichtige aanpak van de gemeenten i.f.v. financiële draagkracht,
typologie en reeds gedane investeringen;
een gelijk omslagpunt voor lokale zuivering of verder transport;
het vermijden van grote verschuivingen t.o.v. de huidige bevoegdheidsverdeling;
het realiseren van een aaneengesloten bovengemeentelijk netwerk.
Op basis van deze principes werd een voorstel uitgewerkt om een duidelijke
scheidingslijn, gedifferentieerd in functie van de grootte van de gemeente (aantal
inwoners) en in functie van het aandeel verspreide bebouwing, tussen de gemeente
en het gewest te kunnen trekken.
Momenteel wordt op basis van een aantal proefgebieden de financiële impact van
deze principes nagegaan. Op basis van de bekomen resultaten zal dan eventueel
een bijsturing gebeuren van de waarde van het overnamepunt.
De scheidingslijn werd specifiek opgemaakt voor de investeringen die nog
noodzakelijk zijn in het te saneren gebied. Verder onderzoek is nog nodig voor het
reeds gerioleerde gebied en de RWA-lijn. Dezelfde principes zullen hier echter ook
als uitgangspunt dienen.
8.
Proefproject en toekomstige initiatieven
Aangezien vooral het uitwerken van de procedure een grondige wijziging vergt van de
huidige werkwijze en dit op korte termijn zou moeten starten voor de 308 Vlaamse
gemeenten werd halfweg 2003 beslist dat een deel van de procedure zou worden uitgetest
bij 10 proefgemeenten.
De doelstelling van dit proefproject is :
1. toetsen van de zoneringsmethodiek aan de praktijk
2. toetsen van de haalbaarheid van stap 1 en stap 2 van de procedure. Stap 1 en 2
voorzien respectievelijk in de beslissing van de gemeente omtrent het voorontwerp van
zoneringsplan en in de verwerking van de gemeentelijke beslissing door het Vlaamse
gewest.
3. bepalen van de werklast
In de loop van de maand september werd het voorontwerp van zoneringsplan toegelicht
aan de 10 proefgemeenten. Van slechts 4 gemeenten werd binnen de voorziene periode
van 60 dagen een aangepast voorontwerp ontvangen. Van 3 gemeenten was er half
januari nog steeds geen aangepast plan binnengekomen.
De voorziene termijn wordt dan ook door de meeste gemeenten als te beperkt aanzien.
Andere belangrijke opmerkingen zijn de correctheid van de afbakening van het centrale
gebied en het gebrek aan aangepaste regelgeving en omschrijving van de rechten en
plichten van alle betrokkenen.
12
Voor wat betreft de correctheid van de afbakening van het centrale gebied zal in de
toekomst gebruik worden gemaakt van de centrale rioleringsdatabank die tussen VMM en
Aquafin wordt opgebouwd.
In afwachting van de wettelijke verankering van de zoneringsplannen via de rechten- en
plichtenmatrix en de procedure kunnen de gemeenten die dit wensen om een voorontwerp
van zoneringsplan op te maken voor hun grondgebied. Dit voorontwerp kan dan aanzien
als een aanvulling bij de “leidraad bij het gemeentelijk rioleringsbeleid” en moet de
gemeente helpen een rioleringsbeleid uit te stippelen in het buitengebied.
Download