Autopoiese

advertisement
Inhoudstafel
I. Inleiding
1
II. Autopoiese
2
1. INLEIDING
2. AUTOPOIESE
DEFINITIE
STRUCTURELE KOPPELING
TOEPASSING OP ORGANISATIE
TOEPASSING OP SOCIALE SYSTEMEN
3. BIBLIOGRAFIE
1. BOEKEN
2. WEBSITES
III. De logica van de wederzijdse causaliteit
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
INLEIDING
SOCIALE SYSTEMEN ALS COMPLEXE SYSTEMEN
SYSTEEMDYNAMIEK
FEEDBACKSYSTEMEN MET POSITIEVE EN NEGATIEVE FEEDBACK
EXPONENTIELE GROEI
HET PROJECT VAN DE CLUB VAN ROME
HOE GAAT HET MIT-TEAM TE WERK OM HUN VASTSTELLINGEN TE STAVEN?
HET WERELDMODEL VAN FORRESTER EN MEADOWS
CONCLUSIE IN VERBAND MET DE WERELDPROBLEMATIEK
MOGELIJKE OPLOSSING
BESLUIT: WEDERZIJDSE CAUSALITEIT BIJ ORGANISATIES
BIBLIOGRAFIE
2
3
3
4
5
7
9
9
9
10
10
12
12
14
16
17
17
18
18
19
21
22
IV.
Tegenstrijdigheid en crisis: de logica van
dialectische verandering
23
1.
2.
3.
4.
5.
6.
DIALECTISCH MATERIALISME
ORGANISCHE EENHEID
SOCIALE AANPASSING EN SOCIALE VERANDERING
NOODZAKELIJKE EN SUFFICIËNTE VOORWAARDEN
TEGENSTELLINGEN
BIBLIOGRAFIE
27
28
29
30
32
36
I.
Inleiding
De Griekse filosoof Heraclitus merkte het 500 jaar voor Christus reeds op: ‘men kan niet
tweemaal in dezelfde rivier stappen, want er vloeit steeds ander water door.’ Onze omgeving
wordt gekenmerkt door stabiliteit en verandering. In onze tijd heeft David Bohm een theorie
ontwikkeld die het heelal ziet als een vloeiend en ongebroken geheel. Proces, stroming en
verandering zijn fundamentele eigenschappen van onze omgeving. Bohm maakt onderscheid
tussen de geïmpliceerde en de geëxpliceerde orde. Waarbij de eerste gezien wordt als een
creatief proces dat alles in alles omsluit, de geëxpliceerde orde is de ontvouwde orde, de
realiteit rondom ons. Volgens Bohm zorgt deze laatste voor het verwezenlijken en verklaren
van de mogelijkheden die liggen omsloten in de eerste. Bohm neemt aan dat de wereld van het
ene op het andere moment zich opvouwt en later weer ontvouwt. Ieder moment van het
bestaan heeft iets gemeen met het voorafgaande moment en is toch ook weer iets anders,
daardoor wordt de schijn gewekt van continuïteit te midden van de verandering.
In deze paper gaan ook wij het hebben over continuïteit, verandering en wederzijdse
beïnvloeding. Hoe verhoudt een organisatie zich ten opzichte van zijn omgeving? Meerdere
theorieën trachten hierop een antwoord te formuleren. Wij belichten er enkele.
Een eerste deel handelt over de autopoietische theorie. Autopoiese is het proces waarbij een
organisatie zichzelf produceert. De theorie helpt ons begrijpen hoe verandering zich ontvouwt
door circulaire patronen van interactie. Organisaties ontwikkelen zich of verdwijnen samen
met veranderingen in hun context.
Het tweede deel breidt uit over de logica van de wederzijdse causaliteit. Het handelt over
kringlopen en feedbacksystemen. Het werk van Magoroh Maruyama wordt hier gehanteerd,
hij concentreert zich op positieve en negatieve feedback bij de vorming van
systeemdynamiek.
Het derde en laatste deel handelt over de dialectische verandering. Centraal hier komen de
tegenstellingen. Tegenstellingen zijn met elkaar verbonden in een toestand van spanning die
ook de toestand van harmonie en volledigheid bepaalt. Zou deze spanning de oorzaak zijn van
iedere verandering? Zouden flux en transformatie een uiting zijn van tegengestelde tendensen
waardoor de verschijnselen zichzelf veranderen?
1
II. Autopoiese
1. Inleiding
Traditionele benaderingen van organisatietheorie worden overheerst door het denkbeeld dat
verandering ontspringt in de omgeving. Een organisatie wordt gezien als een open systeem dat
in voortdurende wisselwerking staat met zijn omgeving. Veranderingen in de omgeving
worden gezien als uitdagingen waarop het systeem moet ingaan. Aanpassing aan de
veranderende omgeving en selectie worden gezien als de voornaamste factor die het
voortbestaan van een organisatie beïnvloedt. Dit uitgangspunt wordt niet gehanteerd binnen
de autopoietische theorie, een nieuwe aanpak van de systeemtheorie.
De twee Chileense biologen, Humberto Maturana en Francisco Varela, liggen met hun
uitgebreide oeuvre aan de basis van de autopoietische theorie. Deze theorie handelt over de
dynamiek van levende systemen, ze tracht een antwoord te vinden op de vraag: wat is
kenmerkend voor een levend systeem?
Maturana was niet tevreden met de eindeloze kenmerken van levende systemen om het leven
te definiëren, hij wilde een definitie vinden dat de autonomie van levende systemen zou
bewaren. Hierbij nam hij z’n toevlucht tot begrippen als ‘doel’ en ‘functie’. Het proces dat
autopoiese wordt genoemd, beweert de levende systemen te kunnen verklaren als levende
machines.
Het ruimere beeld van de autopoietische theorie beperkt zich niet alleen tot dit idee, maar
breidt dit uit tot een volledig en coherent wereldbeeld waarin ook andere fenomenen aan bod
komen zoals gedrag en observatie.
De autopoietische theorie is aantrekkelijk voor tal van academische disciplines, zoals
bijvoorbeeld de sociale wetenschappen of de bestuurswetenschappen. De constructen gebruikt
in de theorie behandelen immers relaties en dynamieken, en zijn daardoor toepasbaar op elk
systeem.
2
2. Autopoiese
Definitie
De term autopoiese is afgeleid van het Grieks. ‘Auto’ betekent ‘zelf’ en ‘poiesis’ staat voor
‘creatie’ of ‘productie’.
De definitie die Maturana (1980) zelf hanteert, luidt als volgt:
“An autopoietic machine is a machine organised (defined as a unity) as a network of processes
of production (transformation and destruction) of components that produces the components
which: (i) through their interactions and transformations continuously regenerate and realise
the network of processes (relations) that produced them; and (ii) constitute it (the machine) as
a concrete unity in the space in which they (the components) exist by specifying the
topological domain of its realisation as such a network."
Autopoiese is het proces waarbij een organisatie zichzelf produceert. Een autopoietisch
systeem is een gesloten, zelfstandig interactiesysteem dat enkel en alleen naar zichzelf
verwijst. Levende systemen worden volgens Maturana en Varela gekenmerkt door drie
eigenschappen: autonomie, een circulair karakter en zelfverwijzing. Ze hebben het woord
autopoiese bedacht om te verwijzen naar het vermogen van zelfvoortbrenging door een
gesloten systeem van relaties. Het doel van zulke systemen is zichzelf voortbrengen en hun
karakter behouden. Dit laatste gebeurt door alle veranderingen ondergeschikt te maken aan de
instandhouding van hun eigen organisatie als een gegeven verzameling van relaties. Levende
systemen behouden hun karakter door het ontwikkelen van circulaire patronen van
wisselwerking, waarbij verandering in een enkel element van het systeem gepaard gaat met
veranderingen elders, waarbij ze een voortdurend patroon van wisselwerking ontwikkelen dat
altijd naar zichzelf verwijst.
3
Structurele koppeling
De structurele koppeling laat de autonomie van het autopoietische systeem en de wederzijdse
beïnvloeding tussen deze systemen naast elkaar bestaan. Het resultaat van structurele
koppeling is een autonoom en strikt gebonden systeem dat werd gevormd door de interacties
met de omgeving door de tijd, zoals de omgeving is ontstaan door de interacties met het
systeem. Er wordt niet getracht het ‘aanpassen’ van een systeem aan zijn omgeving uit te
leggen, maar eerder een congruentie tussen systemen en de omgeving die ontstaat door de
elkaar beïnvloedende veranderingen.
Structurele koppeling in biologische systemen
ontstaan als resultaat van de plasticiteit van hun
structuur en de plasticiteit van de structuur van de
omgeving. Zoals hierboven gesteld, worden
systemen bepaald door hun structuur. Hoe ze
reageren op prikkels uit de omgeving, en op welke
prikkels ze reageren is iets dat bepaald ligt in hun
structuur. Dezelfde redenering gaat op voor de
omgeving, ook zij wordt bepaald door haar
structuur. Dus, structuur legt vast wat een systeem
doet en als de structuur van een systeem verandert,
is de kans groot dat ook zijn functie zal
veranderen in functie van het veranderende
systeem. Na een tijd zullen zowel de structuur van
het systeem als van de omgeving veranderen als
resultaat
van
wederzijdse
niet-destructieve
perturbatie. En we zullen een systeem verkrijgen dat reageert op zijn omgeving op een
aangepaste manier. Maturana en Varela definiëren ‘cognitie’ in termen van deze
basiseigenschap te reageren op prikkels uit de omgeving.
Figuur 1 is een typisch voorbeeld van een diagrammatische voorstelling van het proces.
4
Toepassing op organisatie
Niklas Luhmann (Duits socioloog, jurist en bestuurskundige) schreef in 1966 zijn Theorie der
Verwaltungswissenschaft. Hij deed hierin een poging een integrerende theorie over de
overheid te construeren. Luhmann werd een van de pleitbezorgers van de bestuurskunde. Al
zoekend formuleerde hij voorzichtig zeven 'werkhypothesen' voor een algemene theorie voor
het openbaar bestuur. Deze waren gebaseerd op de systeemtheorie (Luhmann, 1966). Na 1966
heeft hij deze zoektocht niet voortgezet en is hij andere wegen gegaan. Hij is daarbij
uitgegroeid tot een zeer productieve en creatieve sociale wetenschapper. Vanaf 1982 is hij
inzichten in 'autopoiese' in zijn theorieën gaan verwerken, met als resultaat theoretisch
verwoorde twijfel over de stuurbaarheid van de samenleving. De vraagtekens die Luhmann
zet zijn dermate groot dat de bestuurskunde er niet omheen kan (Scharpf, 1988). Luhmanns
werk bevat vele interessante en bruikbare ideeën, onder meer over geslotenheid van systemen
en over zelfsturing.
Vanaf 1982 krijgt het werk van Luhmann een nieuwe dimensie: hij begint dan het
'autopoiese’-concept in zijn theorie te integreren. Luhmanns uitgangspunt is en blijft dat de
maatschappelijke complexiteit te groot is om te bevatten en dat het daarom noodzakelijk is te
selecteren. Door die noodzaak ontstaan sociale systemen die ieder een eigen kijk op de wereld
hebben. Het kan daarbij gaan om maatschappelijke deelsystemen als het juridische, het
economische, het politieke en het wetenschappelijke, om organisaties en interacties tussen
individuen. Al deze systemen ontwikkelen een eigen programmastructuur; aan de hand
daarvan interpreteren zij de signalen die uit hun omgeving op hen af komen. Doordat zij
steeds de eigen uitgangspunten hanteren, reproduceren zij die uitgangspunten voortdurend.
Wie met een juridische bril naar de werkelijkheid kijkt, zal de politieke aspecten negeren. Wie
langs de lijn van machtsstructuren kijkt, zal machtsstructuren ontdekken. Om het scherp te
stellen: iedere waarnemer bouwt zijn eigen werkelijkheid en handhaaft die ook. Er is
zelfreferentialiteit en autopoiese (zelfproductie).
De gevolgen van deze theorie voor het openbaar bestuur zijn gemakkelijk in te zien. Want de
systemen die Luhmann hier schildert, hebben een gesloten referentiekader. Dat
referentiekader is weliswaar niet onveranderlijk, maar de veranderingen vinden binnen het
systeem plaats. Sturing van buitenaf is erg lastig, zo niet onmogelijk. Deze inzichten roepen
twee belangrijke vragen op. De eerste is dan, hoe er in deze wereld van gesloten systemen
politiek te sturen valt. Anders gezegd: hoe de geslotenheid van systemen te doorbreken is.
5
Kan de overheid nog een bijdrage leveren aan maatschappelijke veranderingen? De tweede
vraag richt zich tot de overheid zelf: is het referentiekader van overheidsorganisaties eigenlijk
wel van buitenaf bij te stellen? Of: gesteld dat maatschappelijke inzichten in de rol van de
overheid veranderen, zijn dan de sturingsopvattingen van overheidsorganisaties
dienovereenkomstig te wijzigen?
Op beide vragen zijn inmiddels enkele antwoorden geformuleerd. De hoofdlijn is dat sturing
de vorm zal moeten krijgen van het stimuleren van de zelfsturing van sociale systemen.
De theoretische inzichten van Luhmann en zijn volgelingen hebben ingang gevonden in de
bestuurswetenschappen. Of autopoiese definitief tot het begrippenarsenaal van het vakgebied
behoort, zal de toekomst moeten uitwijzen. Het blijft daarbij twijfelachtig of Luhmanns werk
veelvuldig aangehaald zal worden. Zijn geschriften lijden aan ten minste twee euvels. In de
eerste plaats zijn ze niet zeer toegankelijk: de Duitse taal en het hoge abstractieniveau vormen
voor velen obstakels. In de tweede plaats zal het systeemtheoretische jargon sommigen
afschrikken. Maar zoals Frissen terecht stelt: 'Men hoeft het systeem-theoretische karakter van
de autopoiese niet te delen om de inzichten ervan pragmatisch aan te wenden' (Frissen, 1996:
286)
6
Toepassing op sociale systemen
Drie kenmerken bepalen complexe netwerken: pluriformiteit, geslotenheid en
interdependentie. Met `pluriformiteit' wordt verwezen naar verschillen tussen actoren, met
geslotenheid naar de ondoordringbaarheid van actoren voor invloeden van buitenaf, en met
interdependentie naar `feitelijke' afhankelijkheden tussen actoren. Deze kenmerken zijn
alledrie relevant voor het begrijpen van de netwerkdynamica en het denken over sturing.
Het begrip geslotenheid neemt in het denken over netwerken een dominante plaats in. De
bestuurlijke ervaring en het theoretische inzicht dat actoren maar beperkt stuurbaar zijn, geeft
daar ook alle aanleiding toe. Beleidsmaatregelen, bestuurlijke arrangementen,
beïnvloedingsstrategieën hebben maar al te vaak teleurstellende of zelfs contraire effecten als
gevolg van onvoorziene interpretaties ervan door maatschappelijke of andere
overheidsactoren. Actoren, of dat nu individuen, groepen, organisaties of coalities zijn,
hebben kennelijk een hoge mate van autonomie in hun denken en doen. Actoren kunnen niet
vrijelijk kiezen hoe zij bijvoorbeeld een beleidsmaatregel interpreteren en hooguit ten dele
hoe zij erop reageren. Met de term autonomie wordt hier bedoeld dat interpretaties en reacties
van actoren niet in strikte zin door andere actoren kunnen worden bepaald of beheerst. De
relatieve ondoordringbaarheid van sociale systemen en actoren heeft sommigen ertoe gebracht
het uit de biologie afkomstige begrip autopoiese op sociale systemen toe te passen. Niet
zozeer reproductie, maar zelf-productie zou kenmerkend zijn voor levende systemen. Die zelfproductie wordt gerealiseerd doordat het levende systeem organisationeel gesloten is en
tegelijkertijd informationeel en materieel open. Er is, anders gezegd, wel input van de
omgeving, maar de wijze waarop het systeem daarmee omgaat wordt bepaald door de eigen
organisatie, die daarmee steeds opnieuw geproduceerd wordt. De verwerking van input is
zelfreferentieel. Het is verleidelijk deze noties ook op sociale systemen toe te passen. Deze
lijken immers ook in hoge mate gesloten wat betreft interne organisatie. Het gaat daarbij niet
alleen om formele structuren, maar ook om gestabiliseerde manieren van denken en doen. En
ook hier wordt input zelfreferentieel bewerkt in de zin dat actoren reageren op een
zelfreferentiële interpretatie en waardering van binnenkomende impulsen.
Nu is er op dit beeld wel iets af te doen. Sociale systemen ontstaan uit interactie tussen en met
andere sociale systemen en veranderen in soortgelijke interactieprocessen. Individuen leren,
hetgeen leidt tot veranderingen in hun cognitieve schema's, sociale relatiepatronen en
handelingsopties en daarmee tot een verandering van hun (interne) organisatie als
7
sociaal/psychologisch systeem. Voor groepen en organisaties geldt iets soortgelijks.
Verandering van werkprocessen, technologie, externe relaties impliceren juist dat de interne
organisatie niet wordt gereproduceerd, maar wordt geherdefinieerd.
Anders dan biologische systemen lijken sociale systemen dus niet organisationeel gesloten.
Maar zij zijn niettemin zelfreferentieel. Dat wil zeggen dat de betekenis die aan impulsen van
buitenaf wordt gegeven, geconstrueerd worden vanuit bestaande repertoires. Die betekenis
komt dus zogezegd van binnenuit en niet van buitenaf. Zij is ook niet van buitenaf
beheersbaar.
Snellen (1991) onderkent geslotenheid van sociale systemen, maar gaat er tevens impliciet
van uit dat die geslotenheid niet altijd even sterk is en nooit volledig. Ten eerste stelt hij dat
niet alle sociale systemen even onveranderbaar zijn. Ten tweede suggereert hij dat
verandering en veranderbaarheid verschillen tussen verschillende niveaus. Op conjunctureel
niveau bijvoorbeeld hebben overheden in zijn visie meer kansen, door middel van wet- en
regelgeving en formele arrangementen.
8
3. Bibliografie
1. Boeken
Maturana H., Varela F., Autopoiesis and cognition: the realization of living, Dordrecht, 1980
Maturana H., Varela F., De boom der kennis: hoe wij de wereld door onze eigen waarnaming
creëren, Amsterdam, 1989
Varela F., The embodied mind: cognitive science and hulman experience, Cambridge, 1992
Varela F., Principles of biological autonomy, New York : North Holland, 1979
2. Websites
http://www.bestuurskunde.nl/bestuurskunde/jg6/nr6/1997,,6,6,4.php
http://www.cs.ucl.ac.uk/staff/t.quick/autopoiesis.html
http://www.calresco.org/lucas/auto.htm
https://ep.eur.nl/bitstream/1765/713/1/BSK024.pdf
9
III. De logica van de wederzijdse causaliteit
1. Inleiding
Eerder hebben we gezien dat de autopoiese-theorie ons helpt te begrijpen hoe verandering
zich ontvouwt door circulaire patronen van interactie. Organisaties ontwikkelen zich of
verdwijnen samen met veranderingen in hun context. Van deze laatste is het belangrijk dat hij
goed begrepen wordt door hun strategisch management.
Volgens de logica van de wederzijdse causaliteit moeten de leden van de organisaties een
nieuwe manier van denken ontwikkelen over de circulaire systemen van relaties waartoe ze
behoren. Ze moeten leren begrijpen hoe relaties worden gevormd en op welke manier ze
opnieuw gestalte krijgen, door processen die elkaar onderling bepalen.
Anders gezegd, we moeten leren nadenken over verandering in termen van een kringloop.
Daarbij worden lineair verband en mechanische causaliteit vervangen door de wederzijdse
causaliteit (Morgan, 1992: 242-243).
Wederzijdse of reciproque causaliteit is een recente innovatie in de logica van de wetenschap,
het is lang een taboe geweest in het westerse denken. Tot de jaren 50 werd gedacht dat
reciproque causaliteit niet mogelijk was. Evolutie of een sterke groei van complexiteit werd
niet verklaard in causale termen, ze schreven het eerder toe aan finaliteit dan aan causaliteit.
Maar mede dankzij Prigogine, een belangrijke Belgische wetenschapper, werd wederzijdse
causaliteit toch erkend in de verschillende wetenschappelijke takken. Zo bijvoorbeeld bij
biologische, ecologische, fysische als sociale processen (Maruyama & Harkins, 1978: 46,
457-458).
Er zijn vele cybernetici die geprobeerd hebben methodologieën te ontwikkelen waarmee ze de
wederzijdse causaliteit konden bestuderen. Met behulp van die methodologieën wouden ze te
weten te komen hoe systemen hun eigen transformaties tot stand brengen.
Een van de beste methodologieën werd ontwikkeld door Magoroh Maruyama. Hij heeft zich
vooral geconcentreerd op de positieve en de negatieve feedback. Samen kunnen deze
feedbackmechanismen verklaren waarom systemen een bepaalde vorm krijgen of behouden
en op welke manier die vorm kan worden veranderd of versterkt (Morgan, 1992: 243).
10
Een goed voorbeeld van de kracht van het denken in kringloopsystemen, kan gevonden
worden in het project van de Club van Rome. Het project werd opgezet omdat de mens zich in
een zorgwekkende situatie bevond. Hij had zich gedurende duizenden jaren omhoog gewerkt
uit een primitief bestaan. De technologie en wetenschap zijn daartoe de sterkste middelen
geweest en daarom is het belangrijk om het succes van beide bij het verhogen van de welvaart
en de economische groei te erkennen. Maar naast de successen die ze geboekt hebben, hebben
de wetenschap en de technologie ook bijgedragen tot de ingewikkeldheid van het hedendaagse
leven met als voorbeeld de grote bevolkingsgroei en de vervuiling. Het viel op dat elke
vooruitgang de mens zowel sterker als onmachtiger maakte.
Het was hoog tijd om daar iets aan te doen, vandaar de inzet van de Club van Rome. Ze
wouden de dalende levenskwaliteit tegenhouden, zodat hij niet te snel afzwakte en we nog
steeds konden spreken van een goede welvaart. Uit het rapport blijkt dat ‘grenzen aan de
groei’ een noodzakelijke oplossing is (Meadows, 1972: 10-12, Morgan, 1992: 243).
In de volgende delen van de paper, worden de voorgaande begrippen en het voorbeeld van het
project van de Club van Rome verder uitgelegd en nader bekeken.
De uitleg van de begrippen en de processen, gebeurt aan de hand van de theorieën van
Maruyama, die hij al dan niet schreef op basis van theorieën van andere auteurs zoals
Forrester en Meadows die ook verder nog aan bod zullen komen. Maruyama is eveneens de
persoon waar Morgan naar heeft verwezen bij het aanhalen van de wederzijdse causaliteit.
Het voorbeeld van het project van de Club van Rome, is gebaseerd op het rapport ‘De grenzen
aan de groei’ geschreven door de eerder vermeldde Meadows. Ook Forrester, een pupil van
Meadows, komt hier meerdere malen aan bod. Het onderzoek van de Club van Rome werd
uitgevoerd door het MIT-team, dat samengesteld is uit Meadows, Forrester en enkele andere
wetenschappers.
In de loop van de tekst gaat het afwisselend over wederkerige causaliteit en
feedbacksystemen. Daarom is het belangrijk om te weten dat wederkerige causale systemen
ook feedbacksystemen zijn. In de wederkerige causale systemen zijn er meerdere kringlopen
aanwezig en die vormen op hun beurt de basis van een feedbacksysteem, met positieve en
negatieve feedback.
11
2. Sociale Systemen als complexe systemen
Sociale systemen evolueren constant naar grotere eenheden van heterogeniteit en
complexiteit. Een mogelijke oorzaak voor die complexiteit wordt gevonden in het karakter
van de feedbackmechanismen in een sociaal systeem.
Forrester spreekt van sociale systemen als meer-kringlopige systemen en toont aan dat je in
complexe sociale systemen onmogelijk iets kan veranderen in een subsysteem zonder de
andere systemen te beïnvloeden. Als je geen rekening houdt met de anderen kan je het
probleem alleen maar groter maken. Bijvoorbeeld bij een bedrijf met 2 directeurs aan het
hoofd. De mensen die onder hen staan, zijn zo georganiseerd dat beide directeurs ongeveer
dezelfde verantwoordelijkheden moeten dragen. Als er een derde directeur zou bijkomen, dan
is dat een verandering in een subsysteem. Maar de mensen die onder de directeurs staan
moeten volledig gereorganiseerd worden zodat de 3 directeurs opnieuw ongeveer gelijke
verantwoordelijkheden hebben.
Een gevolg daarvan is dat het gedrag van een complex systeem anti-intuïtief en autonoom is.
De verandering in een complex systeem leidt niet altijd tot het verwachte of het beoogde
resultaat; het heeft niet alleen een effect op het systeem, het kan ook zijn eigen componenten
veranderen (Maruyama & Harkins, 1978: 326, 389-390; Oltmans, 1973: 18).
De analyse van de groei en het (toekomstige) gedrag van complexe systemen is heel
ingewikkeld. Dit omdat er binnen een systeem vele verschillende eenheden tegelijk groeien,
die meestal op een ingewikkelde manier van elkaar afhangen. De antwoorden kunnen dan
gevonden worden via een beter begrip van het gehele complexe systeem dat al de belangrijke
elementen samenbrengt. Een hulpmiddel daartoe is de systeemdynamica (Meadows, 1972:
35).
3. Systeemdynamiek
De systeemdynamiek is sinds 1956 ontwikkeld in het MIT-team. Het komt voort uit de
samenloop van drie oudere stromingen van onderzoek: de klassieke of beschrijvende
benadering van sociale systemen, de theorie van feedbackstructuren en dynamisch gedrag en
de ontwikkeling van computers.
→
Uit de klassieke traditie haalt men een enorme hoeveelheid informatie over de delen
12
van het systeem. Het nadeel is dat ze niet beschikken over een juiste manier om de
belangrijke informatie van de overbodige informatie te scheiden. Daarom komt uit deze
benadering een teveel aan informatie voort.
→
De feedback(systeem)theorie is in verband met de wederzijdse causaliteit de
belangrijkste stroming van de systeemdynamiek. Hij houdt zich bezig met het
functioneren
van
de
gesloten
kringloop
en
zorgt
ervoor
dat
er
nieuwe
(informatie)voorwaarden worden opgezet die als leidraad dienen voor toekomstige
beslissingen. Iedere beslissing wordt genomen binnen een feedbackkringloopsysteem. De
uit de feedbacktheorie voortkomende principes zijn nuttig als hulpmiddel bij het ordenen
en organiseren van de informatie die uit de klassieke traditie afkomstig is. Kortom, de
principes van het feedbacksysteem worden gebruikt om de belangrijke van de nutteloze
informatie te scheiden. Er zijn 2 verschillende vormen van feedback: positieve en
negatieve.
→
Tot slot is er de ontwikkeling van de computers, die ons helpt bij de vraag hoe men
juiste dynamische conclusies kan trekken uit gegeven veronderstellingen. Er wordt een
simulatiemodel voorgelegd aan de computer die dan stap voor stap nagaat wat er zal
gebeuren als de afzonderlijke elementen van het systeem op elkaar botsen. Deze
ontwikkeling zorgt ervoor dat de consequenties van gestructureerde observaties
aangaande sociale systemen geanalyseerd kunnen worden.
De essentie van de systeemdynamiek is de erkenning dat de structuur van een bepaald
systeem vaak even belangrijk is als de individuele componenten bij het bepalen van zijn
gedrag (Meadows, 1972: 35; Oltmans, 1973: 223-226).
13
4. Feedbacksystemen met positieve en negatieve
feedback
Een feedbacksysteem is een cirkelvormig proces en vertoont een gesloten kringloop, actie
wijzigt de situatie van het systeem en de nieuwe situatie regelt de actie. Alle dynamisch
gedrag wordt door deze gesloten feedbackkringlopen opgewekt. Zoals reeds vermeld werd
zijn er twee onderscheiden soorten van feedbackkringlopen: positieve en negatieve, of anders
gezegd één die de afwijkingen of veranderingen uitbreidt en één die ze neutraliseert (Oltmans,
1973: 227).
De ontwikkeling van de studie van feedbackkringlopen is gebeurd in twee fasen. De eerste
fase is die van de jaren ´40 en ´50 en komt overeen met de eerste fase van de cybernetica die
gefocust was op de negatieve feedback.
Bij de overgang van de eerste naar de tweede fase, is het onder andere Bateson die zich gaat
beginnen bezighouden met de positieve feedback.
Dan komt in de jaren ´60 de tweede fase tot stand die overeen komt met de tweede fase van de
cybernetica. Hier houdt men zowel rekening met de positieve als met de negatieve feedback,
hoewel de nadruk vooral op de positieve feedbacksystemen ligt (Maruyama & Harkins, 1978:
457-458, 641).
Een positief feedbacksysteem, als de verandering uitgebreid of ontwikkeld wordt, kan
complexiteit genereren en differentiatie en ongestructureerdheid doen toenemen. Het kan
ervoor zorgen dat een kleine verandering een grote impact zal hebben en daardoor toch een
grote verandering teweeg brengt. Op die manier kunnen we de onvoorspelbaarheid van de
geschiedenis verklaren.
Een positief terugkoppelingskringloop wordt soms een vicieuze cirkel genoemd. Het is een
schakel in het in zichzelf gesloten proces van oorzaak en gevolg, zodat het vergroten van één
bepaald element in de kringloop een reeks veranderingen op gang brengt die zullen resulteren
in een nog sterkere vergroting van het in begin veranderde element.
14
+
2
3
+
+
1
4
+
+
6
5
+
Een eenvoudige voorstelling van een kringloop met positieve feedbackmechanismen: als er in
1 een verandering is, dan gaat dat veranderingen veroorzaken in 2, 3,… Als er een
verandering is in 6, dan gaat die opnieuw een invloed hebben op 1. Met andere woorden een
verandering van het in begin veranderde element.
Een voorbeeld van een systeem waar positieve feedback aanwezig is, is de groei van een stad
of de evolutie en de ontwikkeling van een embryo tot een volwassene.
Het is belangrijk op te merken dat positieve feedback ook een op hol geslagen situatie kan
creëren, een voorbeeld daarvan is de inflatie (Maruyama & Harkins, 1978: 46, 458; Meadows,
1972: 36).
Een negatief feedbacksysteem, als de verandering geneutraliseerd of veranderd wordt, zorgt
voor het in stand houden van het evenwicht binnen het systeem. Het gaat afwijkingen van
doelen neutraliseren of gaat proberen een evenwicht op peil te houden. Een voorbeeld daarvan
is een thermostaat, die zorgt dat er altijd een stabiele temperatuur aanwezig is en dat de
temperatuur steeds wordt bijgestuurd als die te hoog of te laag is.
Als positieve feedbacksystemen zonder enige beperking in werking treden, dan kunnen zij een
exponentiële groei veroorzaken. Daarom moeten er in ieder systeem ook beperkingen zijn die
de exponentiële groei afremmen en/of tot stilstand brengen. Deze worden gevormd door
negatieve feedbacksystemen. De negatieve kringlopen worden steeds sterker als de groei de
uiterste grenzen of de draagkracht van het systeem bereiken. Tenslotte houden de negatieve de
15
positieve feedbacks in evenwicht waardoor de groei tot een einde komt (Maruyama &
Harkins, 1978: 46, 641; Meadows, 1972: 163).
5. Exponentiele groei
De exponentiele groei is al verschillende keren aan bod gekomen, daarom is het interessant
om even bij dit fenomeen stil te staan.
Een hoeveelheid vertoont een exponentiele groei als het geheel per tijdseenheid met een
constant percentage toeneemt. Het is een normaal proces dat men kan terugvinden in
biologische, financiële en vele andere systemen in de wereld, toch kan het soms verrassende
resultaten opleveren die de mensheid al eeuwenlang gefascineerd hebben.
Een goed voorbeeld van de onverwachte gevolgen die de exponentiele groei kan veroorzaken,
is het verhaal van de Perzische hoveling. Er is een oude Perzische legende over een slimme
hoveling die een prachtig schaakbord aan zijn koning aanbood. Er was echter wel een
voorwaarde aan verbonden, de koning moest hem in ruil daarvoor 1 rijstkorrel geven voor het
eerste veld van het bord, 2 voor het tweede veld, 4 voor het derde veld, 8 voor het vierde veld,
... De koning ging akkoord met het voorstel en liet rijst uit zijn voorraden halen. Maar hij had
veel meer rijst nodig dan verwacht. Het tiende veld vereiste immers 512 korrels en het 21ste
veld vereiste meer dan een miljoen korrels. Tegen het laatste veld was de voorraad van de
koning op. Hieruit blijkt dat exponentiele toename bedrieglijk is omdat deze plots zeer snel
kan toenemen (Meadows, 1972: 32).
16
6. Het project van de Club van Rome
Tot nu toe zijn het vooral de begrippen in verband met wederzijdse causaliteit die bestudeerd
en besproken werden. Om alles een beetje praktischer te bekijken, volgt nu een toepassing
waar al het voorgaande in aan bod komt.
Het project van de Club van Rome werd opgestart omdat de mensheid zich in een kritieke
situatie bevond en ze lanceerde voor het eerst het idee dat de wereldeconomie moet gezien
worden als een kringloopsysteem. Ze bepleit het afremmen van de exponentiele groei en van
de race die alleen op winst gericht is. Voorbeelden van problemen die gevaarlijk zijn als ze
blijven groeien al dan niet op een exponentiele manier, zijn de vervuiling, de bevolkingsgroei,
…
Het zijn Meadows en Forrester die proberen om een zo goed mogelijke diagnose van de
huidige problemen te stellen. Ze komen tot de conclusie dat als we zo blijven doorgaan, dat
rampzalige gevolgen zal hebben (Oltmans, 1973: 24, 87).
7. Hoe gaat het MIT-team te werk om hun
vaststellingen te staven?
De voornaamste doelstelling van het MIT-onderzoek was de onderlinge afhankelijkheid en de
wisselwerking tussen vijf kritische factoren in wereldverband na te gaan: bevolkingsgroei,
voedselproductie, industrialisatie, uitputting van de natuurlijk hulpbronnen en de vervuiling.
Ze houden zich bezig met het herkennen en formuleren van het vraagstuk dat aangepakt moet
worden. Het eerste doel was de aard, afmetingen en dynamiek van het wereldprobleem
diepgaand onderzoeken. Na veel discussies werd daarvoor een geschikte methode gezocht: de
eerder vermeldde systeemdynamiek.
Het team ging op een opmerkelijke manier te werk. Als ze een situatie hebben die ze proberen
te evalueren, dan gaan ze die onderzoeken zonder enige kennis van de situatie, behalve
dewelke het gezonde verstand ingeeft. Bijvoorbeeld Forrester en Meadows bij hun onderzoek
naar het inkomen. Ze komen tot de conclusie dat bij een stijgend inkomen, ook de
bevolkingsgroei zal versnellen. Maar een empirische studie geeft het tegenovergestelde
resultaat.
17
Men stelt hier een groot nadeel aan hun werkmethode vast. De conclusies van het MIT-team
kunnen meestal niet gesteund worden door een empirisch bewijs. Ze zijn te veel afhankelijk
van veronderstellingen en kunnen niet als waarheid beschouwd worden.
Deze kritiek gaat hen er niet van weerhouden om hun onderzoek verder te zetten op een
volgens hen grondige manier, aan de hand van een wereldmodel (Meadows, 1972: 15-16;
Oltmans, 1973: 102, 126).
8. Het wereldmodel van Forrester en Meadows
Een model is gewoon een geordend stelsel van veronderstellingen over een complex systeem.
Het is een poging om enige aspecten van de oneindig gevarieerde wereld te begrijpen.
Met het oog op de behoeften van de mens ontwikkelden Meadows en Forrester een voorlopig
wereldmodel. Hierin werden enkele van de belangrijkste verbanden, die aan de basis liggen
van de kritische problemen die tevoren door de Club geïdentificeerd werden, opgenomen. Ze
zijn de eersten die een wereldmodel opgezet hebben en die kwantitatieve voorspellingen
deden.
Het belangrijkste voordeel van hun techniek is dat ze een visuele of een mathematische
weergave van de wereldverbanden mogelijk maakt in termen die snel door iedereen begrepen
kunnen worden. Je moet niet noodzakelijk wiskundige kennis hebben om de resultaten van
een dergelijke studie te begrijpen, te gebruiken of eraan bij te dragen.
Het model heeft vele nadelen, zo was het te gevoelig voor veranderingen, was er een gebrek
aan nieuwe gegevens en werd er geen rekening gehouden met het begrip ‘technologie’.
Maar ondanks de kritieken werd het wereldmodel beschouwd als interessant, intrigerend en
nuttig. Het model was slechts een begin, het was een ideaal om op voort te bouwen
(Meadows, 1972: 16, 24; Oltmans, 1973: 58, 125, 176, 201).
9. Conclusie in verband met de
wereldproblematiek
Dankzij het wereldmodel, dat op veel kritieken stuitte, werden er wel conclusies getrokken in
verband met de situatie van de wereld. De Club van Rome stelde vast dat de neerval van de
planeet niet alleen mogelijk was, maar dat ze onvermijdelijk was als er niet op tijd wordt
ingegrepen (Maruyama & Harkins, 1978: 530).
18
Bij al deze problemen is het nemen van geen actie hetzelfde als overgaan tot sterke actie.
Iedere dag van doorgaande exponentiele groei, brengt het wereldsysteem dichter bij de laatste
grenzen aan de groei. Een besluit om niets te doen is een besluit om het risico van de
ineenstorting te vergroten. We kunnen niet met zekerheid zeggen hoeveel langer de mensheid
het begin van een beheersing van haar groei kan uitstellen, voordat zij de kans op beheersing
heeft verloren. De noodzakelijke stappen die we moeten ondernemen, zijn duidelijk en liggen
zeker binnen de menselijke mogelijkheden.
Twee bestanddelen zijn nodig om de ineenstorting te voorkomen: een realistisch doel op lange
termijn en de wil om dat doel te bereiken. Zonder dat doel en die wil zullen we niets kunnen
doen aan de exponentiele groei en dat zal ons drijven in de richting van de begrenzingen van
de aarde en de uiteindelijke ineenstorting. Met dat doel en die wil het te bereiken zou de mens
nu klaar zijn om te beginnen aan een beheerste, ordelijke overgang van de groei naar een
wereldomvattend evenwicht.
Het rapport van de Club van Rome verkondigd dat de waarden die op dit moment gelden en
de daaruit resulterende groeitrends op het gebied van de bevolking en de industrialisatie niet
langer kunnen voortgaan dan enkele tientallen jaren. Verschillende inspanningen kunnen de
toekomst hervormen.
Het rapport geeft een redelijke positieve boodschap. Wij zouden een aanzienlijk betere
toekomst kunnen hebben, dan die die we zouden hebben als we ons onderwerpen aan de
voorbije waarden en tradities (Meadows, 1972: 190-191; Oltmans, 1973: 235).
10.
Mogelijke oplossing
Forrester en Meadows hebben zich niet alleen beziggehouden met het vaststellen van de
problemen, ze hebben uiteraard ook gezocht naar een oplossing: de grenzen aan de groei.
De oplossing kan op verschillende manier tot stand gebracht worden. Zo bijvoorbeeld met
behulp van een groeiremmende druk die van negatieve feedbackmechanismen uitgaat. Ze
bedachten technologische oplossingen om de kringlopen te verzwakken of om de druk die zij
veroorzaken te maskeren. Zulke middelen mogen dan de door de groei veroorzaakte druk op
korte termijn verlichten, op lange termijn doen zij toch niets dat de overschrijding en de
daarop volgende ineenstorting van het systeem kan voorkomen.
Een ander antwoord op de groeiproblemen kan de verzwakking van de positieve
19
terugkoppelingskringlopen die de groei veroorzaken zijn. Maar zo een oplossing werd door de
maatschappij nooit als gerechtvaardigd gezien en is ook nooit doeltreffend toegepast geweest.
Hier zien we de toepassing van de negatieve en de positieve feedbacksystemen die
veranderingen neutraliseren of veranderen, zorgen voor evenwicht en de exponentiele groei
tot stilstand helpen brengen (Meadows, 1972: 164).
20
11.
Besluit: Wederzijdse causaliteit bij
organisaties
De logica van de wederzijdse causaliteit kan gemakkelijk gebruikt worden om de dynamiek
van verschillende niveau’s van organisatorische problemen te doorzien.
Organisatorische processen worden gevormd door positieve en negatieve feedback. Soms
bereikt het hele systeem een evenwichtstoestand, terwijl in andere situaties positieve
feedbackrelaties de overhand kunnen krijgen.
Als we situaties analyseren als een kringloop, dan komen we uit bij een veel rijker beeld van
het systeem dat we bekijken.
Systemen vormen gehelen binnen gehelen, en men ontdekt dat een probleem eigenlijk
uitmaakt van een veel groter probleem dat een andere invalshoek vereist. Het is moeilijk om
alle lussen van een systeem te achterhalen, niet alleen omdat het soms heel complex in elkaar
zit, maar ook omdat relaties altijd in beweging zijn.
Als je de logica van de wederzijdse causaliteit begrijpt, kan je ook inzien hoe de werkelijkheid
van het bestaan van de organisaties zich ontvouwt en voortdurend transformaties ondergaat.
We hebben ook een middel om dat ontvouwen te beïnvloeden. Maar de invloed kan nooit
eenzijdig zijn, hij wordt altijd bepaald door het bredere systeem van relaties waarbinnen hij
wordt aangetroffen (Morgan, 1992: 246-251).
21
12.
Bibliografie
Oltmans, Willem L. (1973) Grenzen aan de groei: 75 gesprekken over het rapport van de Club
van Rome. Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 480 p.
Meadows, Dennis L. (1972) Rapport van de Club van Rome: de grenzen aan de groei.
Utrecht, Het Spectrum N.V., 222 p.
Maruyama, Magoroh & Arthur M. Harkins (eds.) (1978) Cultures of the future. The Hague,
Mouton Publishers, 667 p.
Morgan, G. (1992) Beelden van organisatie.
22
IV.
Tegenstrijdigheid en crisis: de logica van
dialectische verandering
Het derde grote deel van het 8ste hoofdstuk over de organisatie als flux behandelt de logica van
het dialectische proces. De hoofdgedachte van dit deel is dat ieder verschijnsel een
tegenstelling inhoudt en schept. Fenomenen zijn steeds verbonden met hun tegengestelde,
bijvoorbeeld: man – vrouw, droog – nat, fout – juist,… Deze tegengestelden creëren een
spanning waardoor ze een onderlinge band in stand houden die ook een zekere harmonie en
volledigheid bevat. (Morgan, 1992: 251)
Men wenst te weten te komen of deze spanning, die zijn ontstaan vindt in de tegenstellingen,
de oorzaak is van verandering. Zouden flux en transformatie een uiting zijn van tegengestelde
tendensen waardoor de verschijnselen zichzelf veranderen?
In de tekst van Morgan wordt er gebruikt gemaakt van twee theorieën die handelen over
tegenstellingen: de visie van Marx, die vooral tot uiting kwam in zijn boek ‘Das Capital’ en
de taoïstische filosofie van het oude China.
De taoïstische filosofie ziet in de wereld een altijddurende stroom en een volledigheid die
gevormd wordt door de interactie tussen yin en yang. Yin en yang stellen de tegengestelde
vormen van energie voor, waardoor uiteindelijk alle fenomenen zichzelf omkeren. Wanneer
een fenomeen zijn uiterste bereikt zal deze zich omvormen in zijn tegengestelde. Zoals de
overgang van dag naar nacht zorgt voor een nieuwe overgang van nacht naar dag.
Men kan de taoïstische symbolen yin en yang op zeer verschillende wijze beschouwen, maar
steeds blijven ze de tegengestelden van mekaar. Yang bijvoorbeeld: als de sterke, mannelijke,
scheppende kracht, die men vaak vergelijkt met de hemel en yin symboliseert op zijn beurt de
donkere, vrouwelijke en ontvangende kracht, de aarde.
De maatschappij wordt volgens de taoïstische filosofen volledig verklaard door de yin en
yang-theorie. Wanneer men zich bewust wordt van de tegengestelde krachten in het leven, kan
men deze beïnvloeden, in evenwicht brengen en verbeteren.
De filosofie van de tegengestelden staat neergeschreven in ‘Het Boek der Verandering’ ofwel
I-Tjing. Het bevat een leidraad om de tendensen in onze samenleving te onderkennen,
soortgelijk als de hedendaagse pogingen om de dynamiek van transformatie en verandering te
23
begrijpen. Via het werk van Heraclitus heeft het taoïsme zijn intrede gemaakt in de westerse
samenleving en een grote invloed uitgeoefend op de bekendste dialectische denkers, namelijk
Hegel, Marx en Mao Ze Dong. Zij zagen de wereld als een vat van interne spanningen tussen
tegengestelden die zorgen dat de maatschappij zal veranderen op sociaal vlak.
Marx richtte zich voornamelijk op de economische en sociale tegenstellingen binnen de
samenleving. Hij maakte gebruik van de dialectische methode om de transformaties in de
maatschappij te verklaren. Hoe deze dialectische methode er precies uitzag, heeft Marx nooit
neergeschreven. Hij maakte steeds gebruik van concrete voorbeelden om zijn theorie uit te
leggen. Uit de werken van anderen, zoals daar zijn Friedrich Engels, kan men toch
verklaringen vinden voor Marx’dialectische methode. Deze berust op 3 basisprincipes:
1) Het wederzijds doordringen van tegengestelden
2) De ontkenning van de ontkenning (negatie van de negatie)
3) De transformatie van kwantiteit naar kwaliteit
Deze drie principes verschaffen een verklaring voor de veranderingen, niet alleen in de
maatschappij, maar in alle sociale systemen: organisaties, gezinnen, jeugdverenigingen,…
Bij het eerste principe treedt er een transformatie op omdat het systeem zichzelf verandert.
Door de spanning met het tegengestelde van het systeem zorgt het systeem zelf ervoor dat het
teniet gaat.
Wanneer men een poging onderneemt iemand te onderdrukken, zal die poging voor de nodige
weerstand zorgen, zodat er van de onderdrukking geen sprake meer zal zijn.
De ontkenning van de ontkenning, het tweede principe, stelt dat wanneer er zich een
verandering voordoet, dit steeds het tegengestelde of een ontkenning zal zijn van de vorige
situatie. Desondanks deze ontkenning zal de nieuwe situatie steeds een deeltje van de vorige
met zich meedragen.
Een directie zal op een bepaald moment hevig verzet moeten onderkennen, waardoor deze
vernietigd wordt en op zijn beurt zorgt voor een nieuwe directie.
Het derde en laatste principe, heeft aandacht voor de soort van verandering waarbij de ene
vorm van sociale organisatie wijkt voor een andere vorm. Men kan deze vorm van
24
veranderingen ook nog terugvinden onder de naam ‘totaal veranderingen’. Veranderingen in
mate van kwantiteit zullen een saturatiepunt tegenkomen waarbij de volgende veranderingen
er zullen zijn van de kwaliteit en niet langer kwantiteit.
Het klassieke voorbeeld is wanneer men water kookt, het tot een zekere temperatuur komt
waar het water wordt omgezet in stoom. Een ander voorbeeld, meer gericht op organisaties,
kan zijn wanneer de werkzaamheden niet meer vlotten in een bedrijf. Op een zeker moment
zullen de werknemers het werk neerleggen en dan voor de keuze staan: een nieuwe andere
vorm van samenwerking of een opdoeking van de volledige organisatie.
Marx bestudeerde de samenleving volgens deze 3 principes en stootte zo op de
‘bewegingswetten’, die verklaarde hoe het ene stadium van maatschappelijke organisatie
uiteindelijk leidde tot een andere. Hij gebruikte het proces van kapitaalsvermeerdering om de
tegenstellingen en de bewegingswetten van dit proces bloot te leggen.
Bij elke economisch product kan men een onderscheid maken tussen de gebruikswaarde en de
ruilwaarde. Onder gebruikswaarde verstaat men welke waarde het object heeft voor de
consument. De ruilwaarde vindt men terug in de prijs zoals deze ontstaat op de markt.
Wanneer deze ruil - en gebruikswaarde van mekaar verschillen, creëert de producent winst die
door Marx werd bestempeld als ‘toegevoegde waarde’.
Hoe groter de toegevoegde waarde, hoe meer dit leidt tot welstand en kapitaal voor de
producenten. Dit zorgt volgens Marx voor een cruciale tegenstelling in het economische
leven.
Het vergaren van kapitaal, dus een hogere toegevoegde waarde zet de arbeiders tegen de
kapitalisten op. Hierdoor zullen de belangen van deze twee groepen van mekaar verschillen,
men maakt namelijk gebruik van arbeidskrachten om een toegevoegde waarde te verkrijgen.
Wanneer de kapitalisten erin slagen om de kosten van de arbeiders, de lonen, te beperken,
zullen zij een stijging van de winsten ervaren. De arbeiders op hun beurt zullen ernaar streven
om zoveel mogelijk betaalt te worden voor hun arbeidskrachten.
Deze basistegenstelling is de rode draad doorheen het sociale leven dat zich ontwikkelt in een
kapitalistische maatschappij. Elke gebeurtenis, crisis of evolutie in het kapitalisme is een
logische uitbreiding van deze tegenstelling.
25
Het is duidelijk dat Marx, evenals de Taoïsten, de aanwezige dynamiek in de samenleving
probeerden te doorgronden. Elke verandering valt te zien als het product van spanningen
tussen tegengestelden.
De industrialisatie van de 19de eeuw zorgde ervoor dat de arbeiders zich meer en meer gingen
groeperen in vakbonden, deze vakbonden leidden in de daaropvolgende eeuw tot een
internationalisering van de beroepsbevolking. De ontmenselijking van de arbeid en het
ontstaan van de robot, creëerde de nood naar human-relationsbewegingen enzovoort.
Men mag deze evolutieprocessen niet aanschouwen als lineair van een punt A naar een punt
B. Het zijn tegenstellingen waarbij de ene kant zorgt voor de vernietiging van de andere zijde.
Men moet fenomenen bekijken op een dialectische wijze waarbij we onderkennen dat
wanneer we iets uitvoeren, dit vaak leidt tot het uitlokken van een tegengestelde handeling.
(Morgan, 1992)
Het boek dat ik gekozen heb om te koppelen aan deze tekst werd geschreven in 1975 door
professor Victor L. Allen. ‘Social Analysis: a marxist critique and alternative’ bestaat uit 3
delen: ‘The Issue: the social purpose of social theory’, ‘Static Sociology’ en ‘Dynamic
Sociology’. Het is uit het derde deel dat ik een samenvattende bespreking zal maken over
Allens visie op de transformaties en fluctuaties in organisaties. Ik zal in de paper eerst enkele
termen zoals dialectisch materialisme, organische eenheid, sociale aanpassing, noodzakelijke
en sufficiënte voorwaarden, structuur en bovenstructuur verklaren. Al deze termen maken deel
uit van de samenleving en zijn dus essentieel om het dialectisch materialisme te kunnen
begrijpen. Nadien komen de tegenstellingen aanbod die deel uitmaken van het dialectische
proces en zal duidelijk worden op welke wijze veranderingen en aanpassingen in de
maatschappij gebeuren.
Allen heeft zijn boek geschreven omdat hij een alternatief wou creëren voor de andere,
traditionele theorieën die niet verder kijken dan statische categorieën. (Allen, 1975: 169)
Moesten de concrete situaties en de realiteit van statische aard zijn, dan is het gerechtvaardigd
om statische modellen te gebruiken om ze te verklaren. Maar de realiteit wordt gekenmerkt
door een dynamische aard dus moeten de verklarende modellen dit ook zijn. (Allen, 1975:
170) Braverman bevestigt Allens standpunt over een dynamische realiteit: De sociale
structuren zijn geen vaste eenheden, maar eerder immerdurende processen, rijk aan
verandering, transities en variaties. (Braverman, 1974: 409)
26
1. Dialectisch materialisme
Allen geeft in zijn boek de voorkeur aan de term dialectisch materialisme boven historisch
materialisme om de wijze waarop hij de transformatieprocessen analyseert te benoemen.
(Allen, 1975: 250) Aangezien dialectisch materialisme steeds van historische aard is, maar
historische materialisme niet steeds dialectisch is, lijkt dit voor Allen een logische zaak.
Wetenschappers die de dialectisch materialistische methode gebruiken, erkennen dat de
historische ontwikkelingen vorm krijgen door een continue en onvermijdelijke spanningen die
leiden tot veranderingen of aanpassingen.
De kerntaak van dialectisch materialisme omvat het leren begrijpen van processen die gaande
zijn in de concrete sociale realiteit. Engels bevestigt dit: ‘de dialectische methode is geen
bewijsvoerend instrument, het is een methode om nieuwe resultaten te ontdekken
vertrekkende uit het bekende en overgaande naar het onbekende. Daarom is het noodzakelijk
dat ze haar basis kent in de realiteit. (Engels, 1973: 161) Hiermee wil hij de nadruk leggen op
het feit dat deze methode haar basis moet kennen in de realiteit. Allen wil zich losmaken van
alle filosofische discussies over het dialectische materialisme omdat hij wenst de methode
voor te stellen als een ontledend instrument om een beter zicht te kijken op de processen
gaande in onze maatschappij. Het dialectische proces is gebaseerd op de relatie tussen de
variabelen in reële sociale situaties, die allen een doordringend kenmerk van totaliteit bezitten.
Ook Lukacs, een ander belangrijke dialectische denker, zag het belang in van deze totaliteit.
‘De categorie van totaliteit, de determinerende dominantie van het geheel over de delen van
het geheel, is de essentie van de methode.’ (Lukacs, 1972: 62)
Men neemt de samenleving dus waar als één geheel, een totaliteit. Wanneer deze totaliteit
oorsprong geeft aan dialectische relaties is het omdat de delen van een systeem steeds in
verband met mekaar gezien worden. Dit onderlinge verband is noodzakelijk om van een
dynamische totaliteit te kunnen spreken. Indien men in de samenleving geen onderlinge
verbanden in systemen waarneemt, spreekt men van een statische totaliteit.
Een totaliteit vindt men terug in elk sociaal systeem, van een bepaalde etnische samenleving
over organisaties tot zelfs in de kleinste gezinnen. Al deze subsystemen zijn een onderdeel
van één groot alles omvattend systeem. Dit impliceert, zoals Marx steeds aangaf, dat alle
27
menselijke taken oorzakelijk samenhangen. Het is onmogelijk deze in te delen in autonome
systemen zonder rekening te houden met het alles omvattende systeem.
Deze subsystemen bestaan natuurlijk niet los van hun omgeving, zij hebben hun basis in de
maatschappelijke structuur. Het is in deze structuur dat de oorsprong ligt van de beweging die
spanning veroorzaakt en uiteindelijk leidt tot veranderingen. Beweging zal er in een
samenleving meestal ontstaan bij materiele condities, van welke de belangrijkste factoren
liggen in de productierelaties.
2. Organische eenheid
Elke vorm van samenleven heeft volgens Allen een organische eenheid. Niets in de structuren
van maatschappijen zal een aanleiding geven tot het verstoren van deze eenheid, tot het
zorgen van scheidingen. Wanneer er geen sprake is van externe invloeden zal een
maatschappij steeds op een gecoördineerde en harmonische manier functioneren. Allen breidt
deze veronderstelling uit naar de aparte delen van de samenleving. Wat geldt voor het geheel,
ziet hij ook gerealiseerd in de verschillende delen. Elk deel, elke organisatie bezit een
organische eenheid die enkel kan verstoord worden door krachten van externe oorsprong.
De oorsprong van transformaties ligt dus buiten de grenzen van de structuren die de
organisaties omvat. Wanneer men de basisveronderstelling heeft gemaakt dat een organisatie
een organische eenheid heeft, moet men verdergaan met de keuze uit welke situatie men de
organisatie zal bestuderen. Allen onderscheidt 3 beginsituaties: statisch, stabiel of een
evenwichtspositie. Wanneer men op een statische manier naar een organisatie kijkt, ziet men
dat er geen flux op welke manier dan ook zal plaatsvinden. Dit komt door het ontbreken van
zowel interne als externe spanningsvelden in de organisatie, ze leeft als het ware in een
theoretisch vacuüm.
De twee volgende staten zijn nauw verbonden met elkaar. In een stabiele situatie zijn
fluctuaties mogelijk, maar ongewenst daar zij zorgen voor verstoringen in het systeem.
De evenwichtssituatie heeft het kenmerk zowel stabiel als in beweging te kunnen zijn, al is dit
laatste steeds van beperkte aard.
28
3. Sociale aanpassing en sociale verandering
Wanneer men spreekt van sociale veranderingen, zoals men die bij Marx kan terugvinden, zal
deze slechts ontstaan wanneer de kracht voor verandering sterk genoeg is. Men kan sociale
veranderingen niet gelijk stellen met vooruitgang, evolutie of ontwikkeling, het omvat
wijzigingen in sociale relaties op zulk niveau dat er nieuwe gedragspatronen kunnen ontstaan
en veronderstelt dus een spanning die komt van een zekere bron.
Een beweging van minder sterke aard omschrijft men als een sociale aanpassing waarbij de
structuren van de organisatie intact blijven. Het is dus noodzakelijk om de aard van de
transformaties te beschouwen in de mate waarin zij sociale situaties kunnen aanpassen.
Men moet dus rekening houden dat niet alle bewegingen in staat zijn om sociale relaties te
beïnvloeden. (Allen, 1975: 176)
Enkel diegene die sociale veranderingen in hun mars hebben, zal ik hier bespreken.
De eerste is het type beweging dat de sociale relaties wijzigt in de gegeven structuur van de
organisatie, dus op het niveau van de bovenstructuur. Bij de tweede heeft een kwalitatieve
verandering plaats in de structuur zelf. De termen structuur en bovenstructuur komen later in
de paper terug en zullen daar nader uitgelegd worden.
Elke beweging kan zich gelijktijdig voordoen in elke sociale situatie. Dat transformaties zich
voordoen in een samenleving is een empirisch en historisch verifieerbaar feit. (Allen, 1975:
178) Door de geschiedenis heen is men geëvolueerd van een feodaal naar een industrieel
systeem, van slavenmaatschappij naar socialistische samenleving enzovoort. Men kan dus niet
ontkennen dat de maatschappij veranderingen ondergaat.
Natuurlijk kent elke maatschappij of elke andere vorm van sociale systemen, bewegingen van
verschillende grootte, aard en intensiteit, maar dit verandert niets aan het beeld van een immer
bewegende realiteit.
De staat waarin een organisatie zich nu bevindt, hangt onherroepelijk samen met zijn
voorgaande staat. De nieuwe vorm van een organisatie kan niet zomaar uit het niets ontstaan,
er zijn steeds relaties met de bronnen waaruit ze is ontstaan. (Allen, 1975: 181) Hier kan men
het tweede principe van Marx’ dialectische proces herkennen, namelijk de negatie van de
negatie.
29
4. Noodzakelijke en sufficiënte voorwaarden
Er zijn voorwaarden verbonden aan het ontstaan van nieuwe vormen van organisaties. Allen
geeft aan dat noodzakelijke en sufficiënte voorwaarden essentieel zijn voor sociale systemen.
Een systeem zal slechts ontstaan wanneer er bepaalde voorwaarden aanwezig zijn in de
maatschappij die dit toelaten. Indien de noodzakelijke voorwaarden aanwezig zijn, heeft men
nog geen idee over de vorm, het tijdstip van ontstaan, de ontwikkelingsgraad van de
organisatie enzovoort. Deze factoren worden bepaald door de sufficiënte condities. (Allen,
1975: 181) Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een vakbond heeft noodzakelijk
voorwaarden nodig om te kunnen ontstaan. In dit geval moet er een proces van aanbieden en
kopen van arbeidskrachten gaande zijn, anders zal een vakbond geen bestaansredenen kennen.
Maar wanneer de sufficiënte voorwaarden niet toereikend zijn, zal men geen vakbonden
kunnen doen ontstaan, bijvoorbeeld ten tijde van een dictatoriaal regime of kolonisatie.
Daarvoor heeft men een vrije markt nodig, waar goederen en diensten onbeperkt kunnen
verhandeld worden. De bestaansgrond van een organisatie ligt dus volledig in handen van de
voorwaarden die bepaald worden door zijn omgeving.
Structuur en bovenstructuur
De termen structuur en bovenstructuur werden reeds door vele wetenschappers gebruikt, maar
slechts weinigen gaven er een passende definitie aan in hun werken. Althusser zag
bovenstructuren in de staat, de heersende ideologie, religie, politieke bewegingen,… m.a.w. in
de staat en alle legale politieke en ideologische vormen. (Althusser, 1969: 211) Ieder sociaal
systeem omvat een structuur en een bovenstructuur. De structuur zal de bovenstructuur
bepalen maar de historische context waarin de systemen zich bevinden en de sufficiënte
voorwaarden in de omgeving zullen mede vorm geven aan de bovenstructuur. (Allen, 1975:
212)
De bovenstructuur staat in de samenleving onder constante druk, waardoor er zich geregeld
aanpassingen voordoen. Het is pas wanneer de bovenstructuur inconsistent wordt met de
structuur dat er veranderingen zullen voordoen op het superieure niveau.
Een belangrijke opmerking: organisaties of andere structuren kunnen nooit vernietigd worden
door hun interne spanningen. De enige manier waarop een organisatie zal ophouden te bestaan
is wanneer men de beslissing daartoe neemt. Interne contradicties en spanningen kunnen
30
leiden tot een crisis in een bepaald systeem, maar het zijn steeds de personen in die organisatie
die beslissen hoe men de crisis zal oplossen enerzijds door structuren te veranderen anderzijds
door de stopzetting van de structuur. Hierin komt de dialectische relatie tussen de structuur en
de bovenstructuur ten volle tot zijn recht. De crisis bevindt zich in de bovenstructuur en wordt
aangevoeld door personen in hun dagelijkse realiteit. De tegenstelling van de bovenstructuur
beïnvloeden de structuur wanneer men beslissingen gaat nemen tot sociale veranderingen.
Een bovenstructuur bestaat steeds uit drie elementen: vaardigheden, macht en ideologie.
Omdat de mate waarin deze drie componenten aanwezig zijn in elke organisatie verschild,
zijn ook de organisaties onderling verschillend. (Allen, 1975: 213)
Wanneer we elke component van dichtbij bekijken, zien we dat vaardigheden niet enkel in het
productieproces thuis horen, maar nodig zijn bij elk type van sociale activiteit. Elke vorm van
actie die men onderneemt, op professioneel, huishoudelijk of familiaal vlak, wordt
ondersteund door menselijke vaardigheden.
De component macht is verbonden met de eerste, daar het bezit van vaardigheden zorgt voor
een zekere mate van macht. Allen definieert macht als ‘de mogelijkheid om controle uit te
oefenen over factoren die de sociale relaties en verschillen bepalen.’ Het bezit van macht leidt
tot de controle en aanpassingscapaciteiten van de structuur maar geuit door controle over
vaardigheden. (Allen, 1975: 217) Een voorbeeld dat dit illustreert komt uit de economische
wereld. In de samenleving zijn er mensen die genoodzaakt zijn om hun vaardigheden te
verkopen en langs de andere zijde staan de kapitaalkrachtige personen die de vaardigheden
aankopen. Door het bezit van deze vaardigheden kan een bedrijf functioneren en macht
uitoefenen op haar omgeving. Wanneer arbeiders hun vaardigheden terugtrekken, in tijde van
staking en crisis, staan de producenten machteloos. Dit toont aan dat om macht te kunnen
uitoefenen, het bezit van vaardigheden cruciaal is.
De laatste component van de bovenstructuur is ideologie. Het is een proces waarbij ideeën,
waarden en veronderstellingen invloed uitoefenen op menselijk gedrag. (Allen, 1975: 224)
Ideologie hangt samen met het menselijk bewustzijn en de standaarden en normen die heersen
in een maatschappij.
31
Deze elementen staan allen in om oorsprong te geven aan transformaties. Zij zijn als het ware
de bronnen waaruit veranderingen in sociale systemen plaatsvinden. In de volgende
paragrafen zal ik het proces dat een systeem in transformatie doorgaat, nader bekijken.
Allen richt zich tot de kapitalistische samenleving om het dialectische proces dat leidt tot
sociale veranderingen te ontdekken. In deze samenleving stoot men op de eerste grote
tegenstelling in het verdelingsysteem van de productie. Een bedrijf in een kapitalistische
markt heeft maar één doel: winst maken. Ze kunnen dit realiseren op verschillende wijzen,
zoals nieuwe markten aanboren, kosten verlagend werken,… maar steeds zullen zij stoten op
een saturatie van hun afzetmarkt. Bedrijven moeten ook kunnen anticiperen op wat hun
concurrenten zullen doen in de toekomst en zijn dus steeds in beweging.
Zelfs de bedrijven die doelbewust kiezen om niet te reageren zullen beweging ervaren, daar
zij door hun statische gedrag een achteruitgang kennen tegenover hun concurrenten. (Allen,
1975: 257)
5. Tegenstellingen
Door deze voortdurende beweging en grote productieaantallen, komt de eerste tegenstelling
naar boven: bedrijven zullen een te groot aantal producten produceren voor wat de markt kan
absorberen. Allen voegt er direct aan toe, dat deze tegenstelling niet kan opgelost worden door
vanuit de overheid alles zijn vrije loop te laten gaan. Door goederen en diensten onbeperkt te
laten produceren, verandert men immers één van de variabelen in de tegenstelling waardoor
de tweede variabele kwalitatief zal mee verschuiven. Men zou dus het probleem verplaatsen
maar niet oplossen. (Allen, 1975: 259)
Deze tegenstelling is van universele aard, ze zal opduiken in alle maatschappijen met een
kapitalistische grondslag. Zoals Mao Ze Dong het stelde: ‘Contradictie bestaat in de
ontwikkelingsproces van alle dingen’ (Mao Ze Dong 1960 In Allen, 1975: 264)
De tweede tegenstelling kan men niet meer algemeen bekijken voor de gehele samenleving
omdat de markt het kenmerk draagt heterogeen te zijn. Organisaties verschillen onderling van
mekaar, in grootte, hun afzetmarkten, hun producten,… Maar ook door hun omgeving waarin
zij produceren worden ze beïnvloed. Wanneer markten en organisaties van mekaar verschillen
32
zullen zij ook de tegenstellingen die zich voordoen in deze systemen van mekaar verschillen.
Een opkomende markt moet met andere problemen omgaan dan een markt die uitgebloemd is.
De tweede tegenstelling zal dus anders zijn voor elk sociaal systeem en waar de eerste zich
uitte op het niveau van de markt zal de volgende tegenstelling afspelen op het niveau van de
organisatie zelf.
Ze zal dus het sociaal gedrag beïnvloeden door de interne tegenstellingen van het systeem.
(Allen, 1975: 265) Deze tegenstellingen zorgen voor de druk en spanning die uiteindelijk
leiden tot veranderingen in sociale relaties.
In de dagelijkse realiteit zal het indelen in de verschillende fasen van de tegenstellingen niet
zo eenvoudig zijn. Alle organisaties beginnen namelijk niet op hetzelfde niveau. Landen
hebben verschillende wetgevingen, klimaten en ondergronden variëren, niet overal zijn
dezelfde natuurlijk hulpbronnen aanwezig enzovoort. Niet alleen de materiele bronnen zijn
ongelijk, ook de bronnen waarover personen beschikken verschillen. Door factoren zoals
inkomen, opleiding, sociale status creëert men ongelijke situaties. Ook menselijke
vaardigheden zorgen voor verschillen. De belangrijkste vaardigheden zullen diegene zijn die
te maken hebben met controle, gezag en charisma en waarvan slechts een klein aantal
personen ze bezitten. Het overgrote deel van de bevolking zal vaardigheden bezitten die als
minder belangrijk worden bestempeld door de maatschappij waarin ze zich voordoen.
Hoe organisaties er in realiteit zullen uitzien hangt af van het samenspel tussen de materiële
bronnen waarover zij kunnen beschikken en de menselijke vaardigheden die er voor handen
zijn. Door de verschillende combinaties van deze factoren zullen de organisaties verschillen
en zo economische spanningen meebrengen. Zulke spanningen zijn een deel van de
menselijke samenleving en ontstaan niet op één moment in het bijzonder. Het is meer een
samenloop van spanningen die zorgt voor de uiteindelijke verandering.
De tegenstelling die ontstaat door de ongelijke verdeling van middelen is een puur
economische in tegenstelling tot de secundaire tegenstellingen die eruit voortvloeien en niet
meer van puur economische aard zijn.
Om de volgende tegenstellingen uit de realiteit te halen, bekijken we één sociaal systeem in
het bijzonder: een organisatie met doelstelling winst te maken. Om dit te bewerkstelligen is de
organisatie verplicht om steeds efficiënter te werken. Wanneer men meer technische middelen
gaat inzetten om efficiënter en kostenbesparend te werken, zal men meer produceren maar
33
ook meer afzetproblemen kennen, een grote administratieve last, ... De initiële handeling van
efficiënter werken heeft dus een weerslag op de andere takken van bedrijf. (Allen, 1975: 268)
De stappen die de onderneming gezet heeft om winstgevend te blijven heeft consequenties in
verschillende richtingen. Niet enkel de onderneming zal veranderingen waarnemen, ook in het
aan het bedrijf gerelateerde organisaties zullen spanningen ontstaan. Vakbonden kunnen acties
ondernemen wanneer meer machines worden ingezet in de plaats van arbeiders. De acties van
één enkele vakbond kan andere vakbonden alarmeren waardoor zij zullen druk uitoefenen in
hun bedrijf om plaatsvervangingen tegen te gaan.
Dit proces zal blijven voortgaan tot het zijn uitwerking heeft gehad in de verschillende
segmenten van het maatschappelijke leven.
Omdat in een samenleving meerdere organisaties zijn die te maken krijgen met de eerste
tegenstelling, kan men moeilijk een inzicht krijgen op dit ingewikkelde proces van
tegengestelde tendensen. De interacties tussen de verschillende organisaties zorgen voor
steeds intensere situaties, die men vaak erkent als wrijvingen, spanningen en zelfs conflicten.
(Allen, 1975: 270)
In de kapitalistische samenleving blijft de tegenstelling tussen kopers en aanbieders van
arbeid de belangrijkste contradictie waaruit de andere voortvloeien. De spanningen
geproduceerd door deze tegenstellingen zullen in de structuren van de sociale realiteit
onvermijdelijk leiden tot aanpassingen of zelfs veranderingen. Er werd reeds hierboven
vermeld dat de interne druk de oorzaak is van alle kwalitatieve veranderingen in sociale
relaties. Een structurele sociale verandering zal zich uiten door veranderingen in de
noodzakelijke condities van een systeem. Wanneer de structuur niet aanwezig is waarin de
noodzakelijke condities zich bevinden, kan er geen sprake zijn van dat soort bepaalde
organisaties. De structuur van een vakbond, bijvoorbeeld, bestaat door het aanbieden en kopen
van arbeid. Wanneer er dus geen vrije markt zou zijn, zal er ook geen vakbond zijn in die
maatschappij.
Organisaties kan men dus pas vergelijken wanneer ze zich bevinden in dezelfde structuur,
want enkel dan bestaan zij uit dezelfde basis en kan een vergelijking gerechtvaardigd worden.
Het is dus zinloos om een vakbond uit de westerse samenleving te vergelijken met één uit het
oude Sovjet Rusland want hoe zeer zij ook uiterlijk op mekaar gelijken, de structuur, de
marktsituatie, verschilt. (Allen, 1975: 291)
34
De mogelijkheid tot een kwalitatieve verandering is reëel in alle maatschappelijke situaties.
De intensiteit en de vooruitgang van een verandering varieert over de tijd en tussen de
verschillende situaties wat het moeilijk maakt voor wetenschappers om sociale veranderingen
te voorspellen. Dit wordt nog bemoeilijkt doordat de transformaties zich eerst voordoen in de
bovenstructuur, die zichtbaar is in de aanpassing in reële situaties. Dan is het nog afwachten
of de spanningen zullen doordringen op het structurele vlak, waar men dan van kwalitatieve
veranderingen in sociale systemen kan spreken.
Ter besluit van dit onderdeel van Morgans tekst over de fluxmetafoor en de bespreking van
Allens boek hieromtrent, kunnen we nog eens terugkijken naar de vragen die gesteld werden
in het begin van deze paper. Men wou te weten komen of transformaties in een samenleving
wel degelijk ontstaan door de spanning tussen tegengestelden in bepaalde sociale systemen.
Marx en de Taoïsten zien de verandering in de samenleving als het gevolg van de interne
spanningen en bijhorende transformaties. Ook Allens methode, die niet steeds hetzelfde pad
volgt van Marx, bevestigt de fluxtheorie.
35
6. Bibliografie
Allen, Victor L. (1975) ‘Social Analysis: a Marxist critique and alternative’. New York,
Longman Inc., 316p.
Althusser, Louis (1969) ‘For Marx’. Harmondsworth, Penguin, 271p.
Braverman, Harry (1974) ‘Labor and Monopoly Capital’. London, Monthly Review Press,
465p.
Engels, Friedrich (1973) ‘Anti-Dühring’. Moskou, Progres, 548p.
Lukacs, Georg (1972) ‘Concept of Dialectic’. London, Merlin Press ltd., 211p.
Mao Ze Dong (1960) ‘On Contradiction’. Selected Works, People’s Publishing House,
Peking, 105p.
Morgan, Gareth (1992) ‘Beelden van Organisatie’. Schiedam, Scriptum, 414p.
36
37
Download