De mijnen kwamen, de mijnen gingen

advertisement
De mijnen kwamen, de mijnen gingen Opkomst, bloei en ondergang van de steenkoolmijnbouw in Limburg Wat nu volgt gaat over de opkomst, bloei en ondergang van de steenkolenmijnen in Limburg en over de gevolgen ervan voor het landschap en de mensen die er wonen. Reeds vanaf het begin van onze jaartelling ‐ dus in de tijd van de Romeinen ‐ werd er waarschijnlijk steenkool gewonnen. De "echte steenkolentijd " begint echter pas rond 1900. Vanaf die tijd heeft de steenkoolwinning een zware stempel gedrukt op mens en landschap Steenkolen werden toen belangrijk voor de industrie. Zo snel als de mijnen groeiden, zo snel verdwenen ze ook weer. In 1974 sloot de laatste mijn in Limburg. De bedrijfsgebouwen werden gesloopt en de mijnwerkers moesten ander werk zoeken. Toch heeft deze periode zijn sporen nagelaten en het is boeiend om deze eens terug te volgen. Je gaat ontdekken hoe de snel groeiende mijnbedrijven het landschap veranderden. Ook hoe het aantal inwoners van de Mijnstreek door de toestroom van arbeiderskrachten uit andere delen van Nederland en het buitenland enorm steeg. Je zult ontdekken hoe de mijnen, als belangrijkste werkgevers, hun stempel drukten op het leven in dit deel van Limburg. Naast werk verzorgden zij bijvoorbeeld ook huisvestiging, opleiding, sport en ontspanning. Veel plezier! Colofon Auteur: drs. R. Verstaen (Fontys Lerarenopleiding Sittard) Ontwikkeld in het kader van ErfgoedLimburg.nl (2003 – 2005), een samenwerkingsproject van e‐linQ, Sintermeertencollege Heerlen, Fontys Lerarenopleiding Sittard en Museum Industrion (thans Discovery Center Continium). © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. De steenkoolmijnbouw voor 1900 Instap : Opdracht 1.1 Kijk naar de afbeeldingen van de mijnbouw voor 1900 (Bron: kolen en koempels p.41). en geschrijf op wat je te weten komt over de steenkoolwinning voor 1900: ‐ Hoe men in de schachten afdaalde, ‐ Hoe men de steenkool uitgroef, ‐ Hoe men de steenkool naar boven bracht Opdracht 1.2 Lees nu onderstaande tekst. De steenkoolmijnbouw heeft een lange voorgeschiedenis. In de Romeinse villa's in Zuid‐Limburg werd de verwarming o.a. door steenkool gestookt en vanaf de 12de eeuw was er sprake van steenkoolwinning in het dal van de Worms op de gronden van de abdij Cloosterrade, de abdij die nu Rolduc wordt genoemd. Lange tijd werd de steenkool gegraven door de mensen uit de buurt voor eigen verbruik. Toen vanaf 1500 de nijverheid steeds meer steenkool afnam verenigden de kolengravers zich in Gesellschaften die gezamenlijk steenkool wonnen. Jaloers op het succes van deze verenigingen gingen de monniken van de abdij Rolduc zelf ook vanaf 1723 steenkool graven. Toen in 1794 de abdij werd opgeheven werd de steenkool voortaan door de dienst van de domeinen van de Franse staat geëxploiteerd, vandaar de naam domaniale mijn. Na het wegtrekken van de Fransen werd de steenkoolwinning overgenomen eerste door de Belgische en tenslotte door de Nederlandse overheid. Deze laatste verkocht de mijnen aan een spoorwegmaatschappij in 1845. Tot die tijd was de winning van steenkool bescheiden van aard, zonder het gebruik van veel machines met weinig mensen en in kleine bedrijfjes. Maak een kort overzicht van de voorgeschiedenis van de mijnbouw voor 1900 m.b.v. de tijdlijn. 300 500 1100 1500 1900 Opdracht 1.3 Kijk naar de kaart van de steenkoolwinning in 1848.(Breij, p.22) a. Kleur op de kaart de loop van de Worm in, evenals de abdij Rolduc en de ligging van de mijnen b. Hoeveel mijnbedrijven (concessies) kun je ontdekken? c. Lagen ze op Nederlands grondgebied? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. Kijk naar de bezetting van de domaniale in 1852 , die staat links van dezelfde kaart.. d. Waar werkten er meer mijnwerkers; boven ‐ of ondergronds? e. Zoek in een woordenboek de vertaling van de beroepen. Hoeveel mannen hielden zich bezit met het eigenlijke winnen van de steenkool? Opdracht 1.4 Lees de tekst over meestersmid Forster(Breij, p.22) a. Hoelang zit de meestersmid al thuis? b. Waar moet het gezin van leven? c. Heeft E. van de Elst medelijden met het gezin? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 1. Mijnbouw 1870 ‐1920 Instap: Opdracht 2.0 Kijk naar de kaart met de verleende steenkoolconcessies in Zuid‐Limburg 1915 (Breij ,p.49). a. Maak twee kolommen: zet in de ene kolom de particuliere en in de andere staatsmijnen. Wat valt je op? b. Maak een overzicht van de aanleg van de mijnen m.b.v. de tijdlijn. 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 2.1. Opkomst en bloei van de industriële mijnbouw 1870 ‐1920 Pas vanaf het einde van de 19de eeuw kan van een mijnindustrie gesproken worden; dat wil zeggen dat er heel veel steenkool werd gewonnen, in grote bedrijven met heel veel mensen een heel veel machines. Hoe kwam dat? Na 1850 steeg de vraag naar steenkolen in Duitsland en België krachtig. In beide landen werd de produktie van steenkool in eigen land uitgebreid, maar dat was niet genoeg. Bij het zoeken naar nieuwe kolenvelden viel ook het oog op Zuid‐Limburg. Een Duits‐Nederlandse onderneming. de "Bergwerksvereeniging voor Nederland" begon in 1856 met proefboringen in Zuidoost‐Limburg. In 1860 kreeg een andere maatschappij ook een concessies (Ernst en Laura). In korte tijd ontstonden verschillende nieuwe mijnzetels. Tussen 1872 en 1880 werden 25 boringen aangezet. Op grond daarvan werden 30 concessies aangevraagd, veelal door buitenlanders. Ook de kolenkolenhandel was in handen van buitenlandse ondernemers. Zij verhinderden dat de Limburgse steenkool op de Nederlandse markt terechtkwam Opdracht 2.1 a. Waardoor kwam de bloei van de mijnbouw uiteindelijk op gang? b. Waar kwamen deze ondernemers vandaan? c. Maak een overzicht van de opbloei van de mijnbedrijven m.b.v. de tijdlijn. 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 2.2. De Staatsmijnen De Nederlandse regering werd bang voor die buitenlandse macht en was ook bang voor de " slechte " invloed van veel buitenlandse mijnwerkers op de "brave " Limburgse boerenbevolking. Mede daarom werd er besloten tot een staatsexploitatie. Dat hield in dat de staat zelf eigenaar werd van een mijnbedrijf en dus voor eigen rekening kolen liet graven en die kolen verkocht. Rond 1930 waren de Staatsmijnen de grootste werkgever met meer dan 20.000 werknemers. Uit angst voor buitenlandse inmenging besloot de Nederlandse staat toch in te grijpen. Door de wet van 1901 werden alle nog te openen velden en concessies gereserveerd voor de Nederlandse staat. Kort daarop werd begonnen met de aanleg van de eerste staatsmijn: de Wilhelmina Opdracht 2.2 a. Waarom ging de staat zich bemoeien met de mijnbouw? b. Hoe werd de staat betrokken bij de mijnbouw? 2.3. Activiteiten in de mijn tot 1920 Opdracht 2.3.1. Bekijk de foto ‘s van de ondergrondse paarde stal, bron: Kolen en koempels, p. 48 a. Hoeveel paarden konden hier gestald worden? b. Waaruit blijkt dat de verzorging van de dieren redelijk was? c. Hoe zou je de aanwezigheid van de katten verklaren? Opdracht 2.3.2: bekijk de afbeeldingen van de mijnlampen, bron: Kolen en koempels, p.46/47 en 134/135 a. Waarom noemt men de eerste serie lampen open olielampen? b. Waarom waren die olielampen een gevaar op zich? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. Opdracht 2.3.3: Bekijk de afbeelding van de mijnwerker uit 1929, Kolen en koempels, p.78 a. Welke gereedschappen heeft de mijnwerker in de hand? b. Waar doet dit hoofddeksel aan denken? Zou dat echt van een mijnwerker geweest zijn? De kolenwinning in de Limburgse mijnen gebeurde tot in de jaren twintig voor een groot gedeelte met de hand. De kolen werden met een houweel losgeslagen door houwers. Zij sloegen een deel van de onderste kolen zodanig weg dat een grotere hoeveelheid kolen naar beneden viel. Losse kolen werden door leer‐ of hulphouwers in de kolenwagens geschept. Slepers vervoerden de met kolen of stenen geladen wagens van de werkplaatsen in de pijlers naar de hoofdgalerijen en schachten en brachten lege wagens mee terug. In de hogere gangen werd gebruik gemaakt van paarden die verscheidene kolenwagens konden trekken. Andere werkzaamheden waren voorbereidend werk zoals schachtaanleg en werkzaamheden die gericht waren op verdere uitbreiding: steeds werden nieuwe verbindingsgangen aangelegd, gestut en van rails voorzien, werden ontkoolde gedeelten ondersteund of gevuld met stenen teneinde bovengrondse verzakkingen te voorkomen en werden maatregelen genomen in het kader van de veiligheid. Opdracht 2.3.4 Kijk naar de afbeelding van een mijn rond 1900 (Kolen en Koempels, p.39) a. Waaraan herken je de steenkoollagen? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. b.
c.
d.
e.
f.
At is opvallend aan hun dikte en ligging? Hoeveel schachten zie je en waarvoor dienden ze? Wat zouden de gangen zijn waar al die stenen zijn opgestapeld? Hoeveel gebouwen zie je boven de grond en waarvoor dienden ze? Hoeveel gangen zie je en waarvoor werden die aangelegd? 2.4. Zwaar werk Opdracht 2.4.1 Bekijk de foto's van het werk in de pijler, bron: Kolen en koempels, p. 99, a. Hoeveel mannen zie je aan het werk? b. Wat zijn ze aan het doen? c. Wat zou de taak van de man rechts zijn? Het werken in de mijn was heel anders dan het werken p e boerderij of in een klein bedrijfje. Je zag soms het zonlicht niet; je begon 's morgens vroeg en 's avonds was het ook vaak donker als je boven kwam. Je moest steeds doorwerken want je werkt niet meer alleen en anderen keken je scheef aan aks je niet doorwerkte. Het was er helemaal niet fris en je heel vuil en je longen zaten onder het stof. De pijler waar je moest graven was soms zo laag dat je niet eens © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. kon staan. Dan hakte je halfliggend de steenkool uit de wand. en soms moest je je zelf soms vasthouden om niet naar onder te glijden. Er waren nog maar weinig machines in gebruik.. Sedert 1907 werden proeven genomen met door perslucht of elektriciteit aangedreven boorhamers, maar pas na de Eerste Wereldoorlog zou dit het belangrijkste werktuig van de houwers worden. In 1908 werden ondergronds de eerste benzinelocomotieven ingezet, die langzamerhand de paarden zouden gaan vervangen. De Oranje ‐
Nassaumijn voerde in 1909 de eerste, 60 meter lange, schudgoot in. De schudgoten zouden in de jaren twintig en dertig het werk van de slepers voor een belangrijk deel overnemen. Voor 1914 was de ondergrondse arbeid derhalve voornamelijk handarbeid. De ondergrondse arbeiders werkten bijna allen in accoord. Hun loon was afhankelijk van de hoeveelheid kolen die de ploeg leverde. Dat wisselde sterk afhankelijk van de hardheid van de steenlaag, de dikte van de kolenlagen. de watertoevloed en de temperatuur. De opzichter kreeg veelal van hogerhand te horen tegen welke prijs de kool. moest worden geleverd dat leidde vaak tot conflicten. Opdracht 2.4.2 a. Waardoor verschilde het werken in de mijn van het werken boven de grond buiten de mijn? b. Waarom was het werk onder in de mijn zo zwaar? c. Wat leidde tot veel conflicten in de mijn? Opdracht 2.4.3 Bekijk de afbeeldingen met de waarschuwingen bij het werk in de pijler, bron: Kolen een koempels, p. 102‐103. Noteer per foto welke gevaren de mijnwerkers bedreigden bij het werk. © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. Opdracht 2.4.4 : bekijk de affiches n.a.v. de staking van 1917, bron: Kolen en koempels, p. 87 a. Waar wordt destaking gehouden? b. Waarvoor wordt er gestaakt? c. Hoe probeerden de bazen de stakers angst aan te jagen en dus de staking te breken? d. Waarom zou er een tekst in het Frans aan toegevoegd zijn? e. Zie je verschillen tussen de linkse en de rechtse affiche en waarmee hangen die samen? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 3. De eerste bloei van de mijnbouw (1920 –1929) 3.1. Steeds meer kolen uit Limburg, maar dalende prijzen In Nederland was er tot het najaar van 1920 een tekort aan kolen. Dat was de nasleep van de eerste wereldoorlog. Maar de kolenhandelaars deden de verkoopprijs van de Limburgse kolen dalen De bezetting van het Ruhrgebied leidde echter in 1923 tot een tijdelijke opleving. Dat was ook het geval in 1926 als gevolg van de grote Engelse mijnwerkersstaking. In 1926 bedroeg de produktie ruim het dubbele van die in 1910. De produktie in de Limburgse mijnen steeg tot de depressiejaren ononderbroken. Doordat er in het buitenland veel te veel steenkool werd gewonnen bleven de prijzen bijna aanhoudend dalen. Dat werd nog in de hand gewerkt doordat de mijnen door mechanisatie trachtten de kostprijs te verlagen. De opbrengst per ondergrondse arbeider werd in deze periode aanzienlijk verhoogd en bedroeg in 1929 al het dubbele van die in 1920. Opdracht 3.1 a. Waardoor was het mogelijk dat er steeds meer steenkool gewonnen werd? b. Wat gebeurde er met de prijzen en hoe is dat te verklaren? c. Wat veranderde er in de manier van werken na 1920? 3.2. Mechanisatie van de steenkoolwinning Opdracht 3.2 bekijk de foto’s van de mijn, bron Kolen een koempels, p. 89. a. Noteer welke bewijzen je hier vindt van de stelling dat de mijnbouw na de eerste wereldoorlog sterk gemechaniseerd werd. b. Wat valt je op aan de leeftijd van de mensen op de foto, kinderarbeid was toch verboden…Hoe zou men dart verbod omzeild hebben? In deze fase werd de mijnarbeid in verregaande mate gemechaniseerd. De mijnen werden uitgerust met een ondergronds railvervoer. De winning geschiedde met mechanische afbouwhamers. De kolen werden afgevoerd via transportbanden. Ze werden naar boven gehaald met liften. © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 3.3. Bevolkingstoename De bevolking in de westelijke mijnstreek nam tussen 900 tot 1920 met 49% toe. In de oostelijke mijnstreek werd het aantal verdrievoudigd. Dat kwam door de geforceerde expansie van de kolenmijnindustrie in de jaren van kolenschaarste (1915‐1920). Er waren in de directe omgeving van de mijnen in Limburg niet voldoende arbeidskrachten voor de mijnbedrijven. Daarom moesten deze van andere plaatsen in Nederland en uit het buitenland komen. De instroom van de vele vreemdelingen leidde tot een multiculturele samenleving. De komst van de vele vreemdelingen leidde tot een mentaal ‐ culturele botsing met de plaatselijke bevolking. Deze was traditioneel zeer gesloten, conservatief, gezagsgetrouw, gehecht aan eigen familie, dorp en kerk. De vreemde mijnwerkers verstoorden op ruwe wijze de normen en de waarden van deze samenleving. Dat leidde in veel gevallen tot een anti ‐ Hollands chauvinisme omdat de leiding op veel mijnen uit ‘ Hollanders’ bestond. Een ander probleem was de huisvesting. Er waren onvoldoende woningen. Hoe moest dat opgelost worden? Aanvankelijk deed de overheid er niets aan. Van de jaren ’20 sloegen mijnbedrijf, kerk en overheid steeds meer de handen in elkaar om de mijnwerkers aan huisvesting te helpen. Er werden woningverenigingen opgericht en er werden kolonieën gesticht. Opdracht 3.3.1 a. Tot welke problemen leidde de bevolkingstoename in de mijnstreek? b. Hoe probeerde men de problemen op te lossen? Opdracht 3.3.2 Tabel 1: samenstelling bevolking van Heerlen in 1930 36.563 Nederlanders 20 Russen 6.253 Duitsers 13 Roemenen 1209 Polen 6 Luxemburgers 789 Slovenen 6 Engelsen, 526 Belgen 2 Zwitsers 509 Oostenrijkers 2 Amerikanen 256 Hongaren 3 van onbekende nationaliteit 250 Tjecho‐Slowaken 6 van overige nationaliteiten 226 Italianen 211 zonder nationaliteit 62 Fransen a. Zet deze cijfers om in een staafdiagram waarbij elke staaf bestaat uit blokjes van elk 300 inwoners b. Welke conclusies kun je hieruit trekken? c. Waarom leidde dat tot moeilijkheden onder de mensen? 3.4 De rooien in opmars… Opdracht 3.4.1 Bekijk de affiches , bron: Breij, p. 54,55 en 56. a. Welke twee soorten bonden komen in deze affiches voor? b. Hoe dachten beide bonden over elkaar? c. Waar gingen de staking van 1917 om? d. Waarom zou er ook passage in het Frans aan toegevoegd zijn? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. Het zware werk, de slechte arbeidsvoorwaarden, de barre omstandigheden waarin mijnwerkers moesten werken en wonen leidde al vlug tot verzet onder de mijnwerkers. Er werden mijnwerkersverenigingen om te strijden voor betere lonen en werkomstandigheden. In die verenigingen waren de socialisten het meest strijdbaar. Zij stelden zich het felst op bij acties en stakingen. Bij de katholieken nam Mgr Poels uit Venray een centrale plaats in. Sommige mijnwerkers vonden dat hij als kapelaan meer bezorgd was om het zieleheil van de mijnwerkers dan om hun dagelijks brood. De kerk heeft er inderdaad alles aan gedaan om te voorkomen dat de mijnwerkers in handen zouden vallen van de goddeloze socialisten. Deze laatsten vonden dat de katholieke bonden niet ver genoeg gingen in hun eisen aan de mijnbazen. Opdracht 3.4.2 a. Wat leidde tot de oprichting van de mijnwerkersbonden? b. Waarover verschilden de bonden van mening? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 4. Mijnbouw in en crisis (1929‐1939) ? Opdracht 4: Bekijk onderstaande tabellen goed en noteer eerst per tabel wat er je opvalt. Tabel 2 Produktie Staatsmijnen Particuliere mijnen 1921 circa 2.100.000 ton Circa 2.100.000 ton 1939 7.800.000 5 miljoen ton Tabel 3: winsten, ON –mijnen, (Kreukels, 407) Boekjaar Totale winst in guldens Netto winst uit verkoop kolen, ijzer en staal in guldens 1931/32 1.417.373,16 722.485,28 1933/34 743.724,76 899.664,31 1934/35 441.024,69 643.156,18 1935/36 400.980,42 763.547,01 Tabel 4 1929 1935 Daling 9,80 6,34 36% Gemiddelde opbrengst per ton; (alle inkomsten van het bedrijf, gedeeld door het aantal verkochte ton steenkool) Kostprijs 7,98 4,72 41% Het lijkt er op alsof de mijnbouw nauwelijks geleden heeft onder algemene economische malaise vanaf 1929. Zelfs in de depressiejaren werd de produktie slechts in geringe mate ingekrompen; in 1936 werd slechts 2,7% minder kolen gewonnen dan in 1930. Maar de prijzen daalden sterk; zelfs in de jaren 1937 en 1938 lagen de gemiddelde verkoopprijzen slechts op circa 1/3 van het peil van 1920. Vooral dank zij de extreme verhoging van de produktie per arbeider per werktijd bedroegen de loonkosten per ton steenkolen in 1931 en 1938 echter nog maar circa 25% van die van 1920. De Nederlandse mijnen drongen er bij de Nederlandse regering herhaaldelijk op aan de invoer van steenkolen in Nederland te beperken. Sinds 1934 was het zo ver en in korte tijd verhoogden de Nederlandse mijnen het productieniveau weer tot het niveau van voor de depressie. De vooroorlogse maximumproductie werd in het voor de mijnen uiterst profijtelijk jaar 1937 bereikt met ruim 14 miljoen ton kolen. © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 5. De mijnen bezet: 1939 – 1945 Opdracht 5 Lees de teksten op de 3 affiches uit de tweede wereldoorlog, bron: kolen een koempels, p. 126‐127. Hoe probeerden de Duitsers de productie op peil te houden of op te drijven?. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vielen de Limburgse mijnen onbeschadigd in handen van de Duitse bezetter. Die probeerden de productie te verhogen door instelling van de zondagsdiensten extra beloningen. Wie in de mijn ging werken zou niet naar Duitsland gestuurd worden. Maar dat werd een mislukking dankzij het verzet o.l.v. de verzetsgroep Molenaar. Via stencils werden de mijnwerkers opgeroepen minder te produceren. Machines werden onklaar gemaakt, transportbanden beschadigd, de treinen werden vertraagd en de productie werd rijkelijk opgehoogd met stenen. De bezetter reageerde door verhoren en arrestaties. Op de Maurits werden 15 man gearresteerd en veroordeeld tot 15 jaar tuchthuis. Het arbeidsverzuim steeg snel. Een op de drie mijnwerkers bleef thuis. Op 26 april 1943 brak er een staking uit. De bezetter breekt de staking door executies, arrestatie van directieleden en 140 mijnwerkers. Pas toen de Duitsers beloofden dat er geen mijnwerkers naar Duitsland zouden worden gestuurd, kwam er een einde aan de staking. De Duitsers hebben als wraak bij hun aftocht heel wat schade toegebracht aan de mijninstallaties. De industriële produktie bleef in de eerste oorlogsjaren, tot 1943 nagenoeg op het niveau van vlak voor het uitbreken van de wereldbrand. In de Nederlandse steenkolenmijnen bedroeg de teruggang slechts 7%. De grote ineenstorting kwam in het laatste oorlogsjaar. Zij duurde na de oorlog nog geruime tijd voort. In Nederland daalde de steenkoolproductie van 1944 tot 1946 tot de helft van het niveau van de vooroorlogse jaren. Opdracht 5 a. Wat was de houding van de mijnwerkers ten opzicht van de bezetting? b. Hoe reageerde de bezetter daar op? c. Wat waren de gevolgen voor de productie? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 6. Het gaat goed in de jaren ’50 Opdracht 6.0 Bekijk de afbeeldingen van de werkzaamheden in de mijn, bron: Kolen en koempels, p. 146, 147,148. Waaruit blijkt dat na de tweede wereldoorlog het winnen van steenkool geen handenarbeid meer was? Duizenden mijnwerkers verlieten na het einde van de oorlog onmiddellijk de mijnen. Zij waren er immers niet vrijwillig gekomen. Daardoor kampten de mijnen aanvankelijk met een groot personeelsgebrek. De directies vulden de tekorten op met gestrafte collaborateurs en andere gevangenen. Er werd uitvoerig geworven in Nederland en in heel Europa. Er kwamen nu veel mijnwerkers uit Zuid‐Europa en uit Noord‐Afrika. Het aantal mijnwerkers steeg van 43.000 in 1948 tot 56.000 in 1956. De stijging was vooral merkbaar in de bovengrondse afdelingen. Er weren een aantal verbeteringen aangebracht zoals hydraulische ondersteuningen die het eerst werden aangebracht in de Julia in 1958. De kolen werden volautomatisch gewonnen en afgevoerd. Na de Tweede Wereldoorlog maakte de mijnindustrie weer een bloeiperiode door, die duurde tot aan het eind van de vijftiger jaren. Er waren veel arbeiders nodig in de mijnbedrijven en er ontstond al snel een tekort. Het jaar 1958 was wat betreft arbeidsplaatsen het topjaar van de mijnindustrie. Er werkten toen 58.000 mensen in de mijnbedrijven. De steenkolenproductie draaide op volle toeren en er waren plannen om nieuwe mijnen in gebruik te nemen. © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. In 1952 bereikte de Limburgse mijnbouw een hoogtepunt met een productie van 12.500.000 ton. Daarna zou de productie slechts licht dalen om in 1958 uit te komen op 11.800. 000 ton. Opdracht 6.1 a. Waarom kampten de mijnen na de tweede wereldoorlog aanvankelijk met een tekort aan mankracht? b. Hoe werd dat probleem opgelost? c. Waarom spreekt men een nieuwe bloei vanaf 1950? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 7. Kolencrisis van 1958 In Nederlands Limburg had de kolencrisis van 1958 dadelijk gevolgen. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog voelde de steenkoolwinning de hete adem in de nek van andere energiebronnen zoals elektriciteit en aardgas. Vooral de ontdekking van grote aardgasvoorraden in het noorden van Nederland deed de Nederlandse regering besluiten niet langer de steenkoolwinning in Limburg de hand boven het hoofd te houden. Maar ook in heel Europa kwam de steenkoolwinning in een diepe crisis terecht. De verlieslijdende mijnen verminderden hun personeelsbestand en beperkten hun produktie. Tussen 1958 en 1965 vloeiden 10.000 mijnwerkers af. Opdracht 7 a. Waaruit was merkbaar dat er in 1958 sprake was van een crisisjaar? b. Wat was de oorzaak van die crisis? c. Hoe probeerden de mijnen aanvankelijk de problemen op te lossen? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 8. Het einde van de mijnbouw (1965‐1975). Opdracht 8.0 Bekijk het overzicht van de sluiting van de verschillende mijnen: bron, Breij, p. 172. a. Zet de namen en de jaartallen op de tijdlijn: in de bovenste lijn d het besluit tot stopzetting, in de onderste lijn de realisatie ervan. b. B. Wat valt er op? 1965 1966 1967 1968 1969 1970 De industriële mijnbouw zou slechts een kort leven beschoren zijn. De kolencrisis leidde in heel Europa tot sluiting van mijnen Via de EGKS probeerden zes landen in 1952 in Europa ‐ waaronder Nederland ‐ de steenkoolwinning in stand te houden door allerlei beschermende maatregelen. Maar de steenkoolwinning kon niet opboksen tegen de concurrentie van andere energiebronnen. Het kritieke punt voor de mijnbouw werd in 1965 bereikt. De Nederlandse regering besloot als een der eersten tot afbouw van de mijnbouw. Dat gebeurde door minister Den Uyl in 1965. Tien jaar later waren alle mijnen gesloten (zie tabel 4: overzicht sluiting mijnen). Opdracht 8.1 Wat leidde uiteindelijk tot sluiting van de mijnen in Limburg? © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. © 2004, ErfgoedLimburg.nl. Docenten mogen teksten voor eigen gebruik bewerken. Vraag de Word‐versie van deze lesbrief aan via [email protected]. 
Download