landschappelijke inpassing - mitigatie

advertisement
landschappelijke inpassing - mitigatie
Baanstee -noord
Bedrijventerrein Baanstee-Noord
Landschappelijk ontwerp, inpassing in de omgeving en
compensatie van beschermde natuurwaarden (mitigatie)
INHOUDSOPGAVE
2
Inleiding
3
Ontwerp
Nieuwe leefgebieden
Beheer
Ambitie
Colofon
7
17
20
21
23
inleiding
De Gemeente Purmerend wil haar bedrijventerrein Baanstee naar het
noorden uitbreiden. Baanstee Noord ligt aan de noordoostelijke grens van
de gemeente. Het nieuwe terrein grenst aan de provinciale weg N244. Ten
zuiden daarvan liggen de bestaande bedrijventerreinen Baanstee West en
Oost.
Op een strook landbouwgrond na, vult het bedrijventerrein de polder die
tussen de Purmerringvaart en de Middentocht ligt. Ook de landerijen aan
de overkant van de Middentocht zijn in agrarisch gebruik met voornamelijk
grasland. Achter de dijk van de vaart strekt het veenweidegebied van Zeevang zich uit. Verspreid daarin enkele lijnvormige dorpjes zoals Kwadijk.
gvaart
Purmerrin
Kwadijk
Mi
dd
en
toc
ht
N244
Baanstee West
Baanstee Oost
3
vVoor dit bedrijventerrein heeft de gemeente een stedenbouwkundig ontwerp
met een bijbehorend beeldkwaliteitplan opgesteld. Het ambitieniveau is
vrij hoog. Naast een stedenbouwkundige samenhang, zijn er ook vormgevingseisen aan de gebouwen gesteld. Er wordt gehecht aan een duurzame
omgang met water en aan een zorgvuldige inpassing in het landschap. Op
het terrein is een verdeling gemaakt met verschillende kwaliteitszoneringen.
Dat verloopt van hoogwaardige, representatieve en intensieve bebouwing
in het hart van het bedrijventerrein aan de N244 tot grootschalige, utilitaire
bedrijvigheid aan de uiterste randen.
Het is de bedoeling om Baanstee Noord gefaseerd aan te leggen en daarbij
rekening te houden met de aanwezige natuurwaarden in het gebied. De
flora en de fauna zal hoe dan ook hinder ondervinden van de veranderingen. Daarom worden mitigerende maatregelen getroffen. Die bestaan uit
twee hoofdonderdelen. Ten eerste de aanleg van een groenzone langs de
rand van het terrein en ten tweede mitigatie door het bedrijventerrein heen
langs de waterlopen en de groene verbindingen. De groenzones aan de
randen worden eerst ingericht, voordat de bedrijven zich er vestigen.
Voorliggende inrichtingsplan geeft het eindresultaat van het totale plan
weer. Ook de groenstroken worden gefaseerd aangelegd, telkens voorafgaand aan de bouw van de bedrijven. Daardoor ontstaan er eerst losse
onderdelen. In vergelijking met de huidige situatie in de polder, bieden ook
de delen op zich een goed habitat voor de bedreigde soorten. Als de hele
inrichting af is, zijn de onderdelen met elkaar verbonden en functioneert de
groenzone optimaal.
hoogwaardig
↓
utiliteit
4
stedenbouwkundig ontwerp
Bestemmingsplan
Baanstee Noord is opgezet als een regionaal bedrijvenpark van ongeveer
80 hectare groot. Naast de functie bedrijfsdoeleinden is er ook plaats voor
een opslagterrein en voor veel groen en water. Het bestemmingsplan toont
een zone voor groen en water langs de randen van het terrein. Bovendien
is goed te zien dat er ook tussen bebouwing brede stroken gereserveerd
zijn voor water en groenvoorzieningen. Aan de noordelijke grens scheidt
een groenzone het industrieterrein van het bestaande landbouwgebied.
5
ecologisch advies
Zonering en migratie
Om duidelijkheid te krijgen over de mogelijke aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het plangebied, zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd. In 2005 is door Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der
Goes en Groot een inventarisatie van beschermde flora en fauna gedaan
dat in 2008 uitgebreid is met een compleet flora- en faunaonderzoek.
Door Van der Goes en Groot zijn de volgende gebieden als potentieel optimale leefruimte vastgesteld:
•
•
•
•
Er werd ondermeer een Rugstreeppad gevonden en op een tweetal locaties zijn Steenuilen aangetroffen. Verder is er sprake van Bittervoorns en
Kerkuilen. In 2007 is aanvullend onderzoek verricht naar de aanwezigheid
van Steenuilen in het gebied.
Bij de inrichting van het plangebied zullen deze soorten hinder ondervinden.
Ter compensatie worden de voor water en groen voorziene zones ingericht
als geschikte leefruimtes voor de eerder genoemde vier beschermde soorten. De groene zones van het bedrijventerrein worden aangelegd voorafgaand aan de realisatie van het bedrijventerrein zelf. Zo kunnen de dieren
zich snel naar hun nieuwe leefgebied verplaatsen en aanpassen.
Bureau Van der Goes en Groot heeft de gemeente geadviseerd over de
inrichting van de groenzone. Bij de inrichting wordt allereerst rekening gehouden met de levensvoorwaarden en (minimale) behoeften van de thans
bedreigde beschermde waarden in het plangebied, zodat deze niet uit het
gebied verdwijnen.
Rugstreeppad: deelgebied 1
Bittervoorn: deelgebied 2
Steenuil: deelgebied 3 met het omringende agrarische land
Kerkuil: zoals voor de Steenuil en ruimer
Door het gebied optimaal in te richten voor de Rugstreeppad, de Bittervoorn, de Steen- en de Kerkuil, ontstaan tevens goede leefomstandigheden
voor minder bedreigde soorten, zowel voor flora als voor fauna.
De deelgebieden zijn niet bedoeld als geïsoleerde leefruimtes. Ze geven
de beste plaats aan waar, naar verwachting, het best mogelijke biotoop
voor de betreffende diersoort ontwikkeld kan worden. Het is echter niet de
bedoeling dat de dieren exclusief daar blijven. Voor een goede ontwikkeling
is het van belang dat de soorten zich kunnen verplaatsen van en naar de
bestaande en toekomstige leefruimtes. Dit geldt met name voor de Rugstreeppadden en de Bittervoorns. Ze hebben zogenaamde migratieroutes
nodig. Daarom wordt de randzone, en waar mogelijk groenstroken door het
bedrijventerrein heen, zo ingericht dat migratie mogelijk wordt.
Steenuil
Bittervoorn
Kerkuil
Rugstreeppad
6
ontwerp
inpassing
Om een goede inpassing met het omringende landschap te bereiken, zijn
er in het ontwerp zo veel mogelijk bestaande lijnen van de polder overgenomen. Bomenrijen en sloten zijn zulke lijnelementen. Ze blijven deels
bewaard en ze worden ook als ontwerpelement ingezet. Deze lijnen worden
versterkt met nieuwe velementen die betrekking hebben op de mitigerende
maatregelen, zoals wallen en takkenrillen.
Pu
rm
er
rin
gv
globale inrichting
aa
rt
Kwadijk
Kw
ad
ijk
erw
We
s
ter
we
g
eg
Ed
am
me
eg
Mi
dd
en
toc
ht
rw
De bestaande wegen binnen het terrein blijven behouden, bijvoorbeeld als
routes voor langzaam verkeer. Ze zijn deels al voorzien van laanbeplanting. Dit wordt voortgezet bij de wegen die de basisrichting van de polder
volgen. De Edammerweg wordt verlengd langs de voormalige spoorbaan.
Ten noorden daarvan komt het gemeentelijke opslagterrein en noordelijk
van de ‘spoorweg’ ontstaat een natuurgebied met kleinschalige landschapselementen. In de strook tussen de Purmerringvaart en de westelijke rand
van het bedrijventerrein wordt een niet openbaar natuurgebied aangelegd.
Langs de N244 is representatieve bebouwing voorzien. De zone met groen
en water is daarom open gehouden en spiegelt qua vormgeving de waterpartij van het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van de weg. De strook
langs de Middentocht vormt de overgang naar de open polder en is met
een fietspad voor recreatief gebruik bedoeld. Het grootste gedeelte van
de stroken groen en water ligt aan de rand van het te ontwikkelen gebied.
Deze randzone wordt dus niet alleen optimaal ingericht voor de genoemde
fauna; haar inrichting zorgt tevens voor een zo goed mogelijke inpassing in
de bestaande polder.
N244
‘spoorwegberm’
7
8
peilniveaus
De inrichting wordt in belangrijke mate voorgegeven door het gekozen watersysteem. Het bestaat uit 4 peilen waarvan er 1 variabel is. Het hoogste
peil is dat van de Purmerringvaart met -0,50 m NAP (Normaal Amsterdams
Peil). Het notslootpeil meet -4,00 m NAP ten noorden van de Kwadijkerweg
en circa -3,70 m NAP ten zuiden. Het polderpeil is -4,60 m NAP. Het variabele peil beweegt zich tussen -4,33 en -4,60 m NAP, afhankelijk van het
wateraanbod. Er wordt naar gestreeft om zo veel mogelijk gebiedseigen
water vast te houden. ‘s Winters stijgt het waterpeil, ‘s zomers is er middels
pompen circulatie voorzien, zei het niet permanent. op deze manier wordt
getracht om de waterkwaliteit zo hoog mogelijk te houden, zonder doorspoeling met gebiedsvreemd water. Dit systeem maak een aantal technische
inrichtingen zoals pompen, gemalen en stuwen noodzakelijk.
bomen
heesters
knotwilgen
bloemenrijk grasland
zandig paddenbiotoop met poelen
en steenwallen
water met diepe en ondiepe delen
wegen en paden
waterloop met taludaanduiding,
hoogwater- en waterlijn
talud
stuw, amfibiëntunnel, duiker
stadsverwarming
vrije zone van 10 meter breed naast
de notsloot bij de Purmerringvaart
uitgiftegrens
Purmerringvaart
notslootpeil
variabel peil
door de bedrijven aan te leggen
oever / waterlijn
polderpeil
9
lagen
Het ontwerp is opgebouwd uit lagen. De verschillende lagen van de inrichting vormen samen het ontwerp. Er zijn er te onderscheiden.
• De bovenste laag wordt gevormd door de hoogste beplanting, de
bomen.
•
Daaronder groeit kleinere beplanting, heesters en kleine bomen die de
middenlaag vormen.
• Onderaan groeit op maaiveldniveau de laagste beplanting. De sloten
en de waterpartijen liggen lager dan het maaiveld, maar worden hier
samen met de onderste laag behandeld.
Bovenlaag - bomen
De hoofdrichting van de polder is noordwest- zuidoost. In die richting liggen
de Edammerweg, de Kwadijkerweg en een aantal nieuwe wegen parallel
hieraan. Deze richting wordt versterkt met lanen en bomenrijen. Zo worden
ook de noordelijke natuurzone en het opslagterrein bij het ontwerp betrokken.
Haaks op de noordwest- zuidoostelijke lijnen staat de Westerweg, die de as
van het stedenbouwkundige ontwerp vormt. In deze richting wordt alleen de
beplanting langs de Westerweg en langs de Middentocht partieel versterkt.
Beiden maken onderdeel uit van de basisstructuur van de polder. De overige wegen in de haakse richting krijgen geen laanbomen. Alleen langs de
oostelijke rand zijn er een aantal bomenrijen geprojecteerd; dit vanuit een
wens van de bewoners van het dorp Kwadijk en als gestileerde begeleiding
van de Purmerringvaart.
Enkele solitaire bomen zetten punctueel accenten.
essen, iepen en linden langs de Westerweg
10
es
Ook in de keuze van de boomsoorten wordt aansluiting met het omringende
landschap gezocht. Langs de Kwadijkerweg groeien essen. Deze soort
is eveneens recentelijk op de Westerweg aangeplant. De erven langs de
Westerweg zijn zwaar beplant met hoge bomen. Aan de overkant van de
straat tegenover de erven staan eveneens hoge, oude iepen of linden. Dit
beeld wordt voortgezet. De essen herhalen zich niet langs de Edammerweg; daar staan iepen. Langs de verlenging bij de vroegere spoorlijn komen
ook iepen.
Deze boomsoorten herhalen zich aan de buitenranden van het industrieterrein. Binnenin wordt tevens met gecultiveerdere soorten aansluiting gezocht
bij de bestaande bedrijventerreinen aan de overzijde van de N244.
enkele rij iepen langs de Edammerweg
jonge es aan de Westerweg
essen langs de Kwadijkerweg
iep
11
geleidelijke overgang
meidoorn
Middenlaag - heesters en kleine bomen
De knotwilgen verstevigen op een lager niveau eveneens de landschappelijke lijnen, evenals de struiken. Bovendien vormen ze een natuurlijkere
overgang tussen lage en hoge beplanting. In de nabijheid van de bestaande erven zorgen heesters voor beschutting.
Ook bij de heesters wordt aansluiting gezocht bij de soorten die nu reeds
in het landschap voorkomen. Er wordt gekozen voor niet-gecultiveerde,
algemene soorten.
heesterrand
12
Maaiveld en waterpartijen
Naast specifieke inrichtingen voor de beschermde soorten, bestaat het
maaiveldniveau voornamelijk uit rijk grasland. Deze semi-natuurlijke vegetatie vormt de schakel tussen het intensief beheerde grasland van de polder
en het gecultiveerde bedrijventerrein. Bloemrijk grasland is op beiden
terug te vinden. Langs de existerende wegen zijn de sloten verbreed aan
de bedrijvenkant en niet langs de wegkant. De oevers aan de kant van de
bedrijven worden glooiend en zonder beschoeiing aangelegd. Daar waar
momenteel al laanbomen groeien, is verbreding niet mogelijk zonder de
beplanting te beschadigen. De oever met beschoeiing blijft er ongewijzigd.
Ook elders zijn de oevers zo veel mogelijk zacht aflopend aangelegd met
wisselende hellingsgraden, afhankelijk van de beschikbare ruimte en het
gewenste beeld.
oevervegetatie
13
Principeprofielen
De principeprofielen maken de vier peilniveaus van het watersysteem
duidelijk. Op de doorsneden E tot H is het hoogste peil van de Purmerringvaart te zien. Daarnaast ligt de dijksloot, hier notsloot genoemd, met het
volgende peil. Bij de profielen E en F heeft het daarnaast gelegen water
een variabel peil, terwijl de profielen G en H op het notslootpeil blijven. In II'
is het laagste peil te vinden; het peil van de polder en van de Middensloot,
boezempeil genoemd. Daar waar de peilen gelijk zijn, wordt er waar mogelijk een verbinding gemaakt. Zo komt er tussen de notsloot en de waterpartij
bij doorsnede H een duiker in de dam.
Op de hellingen van de dijklichamen en de notsloot na, hebben de taluds
van de sloten een helling van 1 op 4 of 1 op 7. Langs de bestaande straten
blijven de oevers aan de wegkant behouden. Dat is het geval bij de profielen B Westerweg, C Kwadijkerweg en I Edammerweg.
In de overgangszone tussen water en land en op onderwaterbanketten
groeien riet en andere moeras- en waterplanten. Deze beplanting zorgt
voor de versteviging van de oevers.
In een zwarte lijn is het profiel van het huidige maaiveld weergegeven.
De profielen E, F, G en H houden reeds rekening met de door het hoogheemraadschap geplande dijkverzwaring.
Doorsnede D is met een minimale breedte getekend. De waterpartij heeft
een zigzagvorm met wisselende breedte, net zoals het water aan de andere
kant van de N244.
DD’ waterpartij bij de N244
14
bomen
heesters
knotwilgen
AA’ ‘spoorwegberm’ nabij de Purmerringvaart
oevervegetatie met riet
bloemrijk grasland
steenwal met zand
geplande dijkverzwaring langs
de Purmerringvaart
AA’ ‘spoorwegberm’
ophogingen t.b.v. het bedrijventerrein
bestaand maaiveld
wisselend waterpeil
notslootpeil
BB’ Westerweg
CC’ Kwadijkerweg
peil van de Purmerringvaart
boezempeil
II’ opslagterrein langs de Edammerweg
15
notslootpeil: -4,00 m NAP
variabel peil: -4,33 m NAP - -4,60 m NAP
Purmerringvaart: -0,50 m NAP
EE’
FF’
GG’
HH’
16
notsloot
nieUwe leefgeBieden
rugstreeppad
Stapstenen
Binnen de globale opbouw van het ontwerp zijn er, naast de eerder besproken lagen, specifieke onderdelen opgenomen om nieuwe leefruimtes te
creëren voor de vier beschermde diersoorten.
De randzone is op een aantal plaatsen expliciet voor de Rugstreeppad
ingericht. Deze plekken zijn de zogenoemde stapstenen die de padden
nodig hebben als leefgebied en om zich te kunnen verplaatsen. Het ecologisch adviesbureau heeft vier stapstenen aangewezen. Daarvan is er één
verplaatst omdat die buiten het plangebied ligt.
De stapstenen beperken zich niet tot het door de ecologen aangeduide
deelgebied. Ze liggen verspreid over de gehele westelijke en noordelijke
randzone; de laatste tussen het opslagterrein en de Middentocht
De paddenbiotopen liggen nabij water met veelal wisselend peil. In de
winter is het waterpeil het hoogst en dat zakt in het verloop van het seizoen.
Ze liggen in de zon voor een maximale opwarming van het zand en van het
poelwater.
Ter plaatse wordt de vegetatielaag van het bestaande maaiveld verwijderd.
Vervolgens wordt een minimaal 50 cm dikke laag voedselarm zand aangebracht. Daarin worden betonnen poelen geplaatst. Ze hebben een doorsnede van 7 à 10 meter en een diepte van ongeveer 75 cm. Ze hebben geen
verbinding met de waterlopen en worden alleen met regenwater gevuld. In
de loop van de zomer drogen ze op. Met gebroken puin, stenen en zand
worden steenwallen en -hopen gemaakt in de nabijheid van de poelen.
Zo ontstaan schrale, zandige eilanden binnen het natuurgebied van hoofdzakelijk extensief beheerd, bloemrijk grasland.
betonnen poelen
steenwal
amfibietunnel
oversteek zonder tunnel
17
Migratie
Tussen de stapstenen liggen regelmatig weerkerende kleinere zandige
plekken met steenwallen. De padden kunnen zich via amfibietunnels met
een open rooster onder drukke wegen door bewegen. Er zijn er drie voorzien: aan de Kwadijkerweg, de Westerweg en aan de nieuwe ontsluiting
van het park langs de Middentocht. De dieren worden er naar toe geleid
met een bijpassend geleidesysteem zoals rasters of amfibiewanden.
Bij fiets- en wandelroutes zijn geen tunnels voorzien; de dieren kunnen er
relatief risicovrij over heen.
Amfibieën bewegen zich graag langs lijnvormige elementen. In de randzone zijn in de stapstenen steenwallen voorzien. Waar de paddenbiotopen
in steenuilengebied liggen, zijn er ook nog stobbenwallen en takkenrillen
aangebracht.
Bittervoorn
Momenteel leven de vissen in gewone poldersloten in agrarisch gebied.
Binnen het gehele bedrijventerrein en de bijbehorende groenzones worden
de sloten verbreed en verdiept. De meeste sloten krijgen natuurvriendelijke glooiende oevers. Oude en dikke baggerlagen worden verwijderd. Het
water wordt schoner en blijft dat ook door het gekozen watersysteem. Met
deze maatregelen kan zich onderwatervegetatie ontwikkelen en ontstaat er
een oeverzone.
De habitat van de Bittervoorn en de met haar in symbiose levende zoetwatermossel verbeterd hiermee flink. Watersystemen met hetzelfde peil
worden zo veel mogelijk met elkaar verbonden. Waar dat niet met een open
verbinding kan, zijn duikers van ten minste 80cm doorsnede voorzien. Sommige duikers zijn doorvaarbaar. De vissen zullen de duikers opzoeken om
te overwinteren, omdat daar continue enige stroming aanwezig is.
migratie
Schets van een stapsteen voor rugstreeppadden. In een dikke laag zand bij het water
liggen betonnen poelen. Van puin en stenen zijn wallen en stapels gemaakt.
Amfibietunnels hebben een open rooster. De dieren worden er naar toe geleid met lage
wandjes van kunststof of beton.
Naast de eerder genoemde migratiemogelijkheden voor padden en vissen
in de natuurzone, zijn ook de waterlopen en hun oevers door het industrieterrein aangepast voor flora en fauna.
Het merendeel van de oevers langs openbare gronden wordt ecologisch
ingericht met flauwe hellingen en extensief beheerde vegetatie; zonder de
aanvankelijk geplande onderwaterbeschoeiingen. Op diverse locaties in
het watersysteem met wisselend peil zijn onderwaterbanketten en ondieptes gepland. Op deze plekken zal een rijke vegetatie ontstaan waar ook
de fauna bij gebaat is. Langs de bermen zal ook riet groeien, dat vanaf het
water en vanaf het land gemaaid wordt. Vanwege de oeverstabiliteit en voor
de aanwezige fauna, zal dit in fases gebeuren, waarbij steeds een deel blijft
staan.
Dieren verplaatsen zich langs begroeide oevers
met zachte hellingen en onderwaterbanketten.
18
steenuil en kerkuil
Van de beide uilensoorten stelt de Steenuil de meeste eisen. De inrichting
is daarom in eerste instantie gericht op de Steenuil. De Kerkuil bestrijkt een
groter areaal en gebruikt dus een groter deel van het omringende, open
landbouwgebied als jachtgebied. Op die manier kunnen de beide soorten
naast elkaar blijven bestaan.
Het terrein ten noorden van de 'spoorwegberm' is ontworpen als een kleinschalig poldergebied. Naast bomen zijn er bosjes, knotwilgen, stobbenwallen en/of takkenrillen toegevoegd. Ze zorgen voor beschutting tegen de
wind en bieden nestgelegenheid. De planten aan de randen en de knotwilgen dienen ook als uitzichtposten voor de jagende uilen. Ruigte in en langs
het water en het extensieve beheer van het grasland zorgen ervoor dat er
voldoende prooidieren, muizen en insecten beschikbaar zijn. Achter het
natuurgebiedje begint het bestaande landbouwgebied dat eveneens door
de uilen als jachtterrein gebruikt zal worden.
Een takkenril wordt gemaakt van een aantal parrallelle paaltjes met daar tussen gestapelde takken.
stobbenwal, takkenril
19
Beheer
De natuurgebieden worden extensief beheerd, net als de stroken langs de
waterpartijen. Dit in tegenstelling tot de overige beplanting die in het bedrijventerrein staat. Daar is ‘cultuurlijk’ ingericht groen meer op zijn plaats.
Bomen, struiken en bloemrijk grasland
De bomen in de randzone worden dus extensief beheerd. Naarmate ze
verder in het bedrijventerrein staan, wordt het beheer intensiever. Bij de
struiken gaat het om bosplantsoen, dat periodiek en gefaseerd afgezet
wordt. Knotwilgen vergen wat vaker een kapbeurt. Het grasland wordt twee
keer per jaar gemaaid en afgevoerd, waarbij rekening gehouden wordt met
de zaadvorming van de kruidachtigen. De meeste taluds hebben een hellingsgraad die varieert tussen 1:4 en 1:7. Het maaien kan dus machinaal
gebeuren, wat impliceert dat de minimale breedte van een strook bloemrijk
grasland 3,5 meter bedraagt.
stobbenwal
De uilen houden zich momenteel op in de nabijheid van de boerenerven.
Daar nestelen ze graag, of anders in holtes van knotwilgen. De gemeente
faciliteert in samenwerking met de Steenuilenwerkgroep de bewoners van
de erven om de uilen er verder te laten broeden. Kerkuilen zijn gebaat bij
half open schuren met daarin een nestkast. Bij andere erven, woonhuizen
en ook bedrijfsgebouwen waar de uilen zich in potentie kunnen vestigen,
worden ook nestplaatsen geplaatst, eveneens in samenwerking met de
bewoners en de werkgroep. Om voldoende nestgelegenheid te bieden,
worden ook in de bomen aan de rand van het industrieterrein speciale nestkasten geplaatst zodra ze groot genoeg zijn.
Waterlopen en oevers
nestkast voor een Steenuil
De waterlopen moeten op diepte gehouden worden en de waterkwaliteit
moet goed blijven. De stroming is te laag om dicht slibben te voorkomen,
dus moeten ze periodiek uitgebaggerd worden. Dit moet omzichtig gebeuren om de flora en fauna niet ernstig te beschadigen. Baggeren is een
taak van het hoogheemraadschap. In overleg met de gemeente wordt een
beheerplan opgesteld om de baggerwerkzaamheden wat kleinschaliger dan
gebruikelijk uit te voeren. Sterke slibophoping dient vermeden te worden
en de uitvoering wordt gefaseerd. Bij voorkeur wordt met een baggerpomp
gewerkt zodat niet de gehele sliblaag ineens verwijderd wordt.
De oevervegetatie wordt langs twee zijden onderhouden. Het hoogheemraadschap maait de ruigte varend vanaf het water en de gemeente maait
vanaf het land. Vanaf het land wordt het riet elk jaar gemaaid. Vanaf het
water is de cyclus tweejarig, waarbij telkens één oever gemaaid wordt. Op
deze manier blijft er steeds een strook met ouder riet staan, wat de fauna
ten goede komt. Anderzijds blijven de oevers intact omdat de beplanting
zich regelmatig verjongt.
bouwtekening voor een kerkuilenkast
20
Paddenbiotopen
De zandige paddenbiotopen vragen maatwerk om ze te beheren. Ze
moeten zo goed mogelijk vrij gehouden worden van vegetatie. Ondanks
de zandlaag zal er beplanting ontstaan die periodiek en afhankelijk van de
groeisnelheid verwijderd moet worden.
De betonnen poelen drogen uit in de zomer en zijn daarmee onderhoudsarm. Het onderhoud beperkt zich tot het schoon schrapen als er te veel slib
in verzameld is.
De amfibietunnels hebben open roosters die eenvoudig los te maken zijn
om periodiek schoon te maken.
Jaarlijks, aan het einde van de zomer worden de voorzieningen voor de
padden geïnspecteerd en gefaseerd onderhouden. Zo worden grootschalige acties die de dieren kunnen schaden vermeden.
amBitie
De leefomgeving van de vissen verbetert met de nieuwe inrichting ten
opzichte van de huidige situatie. Er is niettemin nog verdere optimalisatie
mogelijk met de aanleg van diepe plekken en vistrappen. Momenteel is het
echter nog onzeker of de gemeente dit kan realiseren.
Vistrappen
Hoewel de Bittervoorns een groter aaneengesloten waterstelsel krijgen;
wordt hun migratie en dat van de andere vissoorten beperkt door de
scheiding in waterpeilen. De stuwen vormen hindernissen. De belangrijkste
migratieperiode voor de meeste vissoorten is het voorjaar wanneer de trek
naar paaigebieden op gang komt bij een oplopende watertemperatuur. De
trek van Bittervoorns in de Baanstee-Noord zal tegen de afwateringsrichting in gaan, dus vanuit de Middentocht naar het systeem en eventueel van
daar uit naar de Notsloot.
Om vismigratie te bevorderen wil de gemeente de stuwen passeerbaar
maken door het plaatsen van vistrappen. Er zal dan gekozen worden voor
een type dat geschikt is voor witvis (kleinere soorten zoals de Bittervoorn)
bij lage waterafvoeren in poldergebieden.
Het watersysteem bevat een aantal hindernissen voor vissen, o.a. stuwen en pompen.
21
diepe plekken
Vistrap type ‘De Wit’
Om te overwinteren varen vissen, en zeker de grotere soorten, wel bij
diepere waterdelen. De gewenste waterdiepte voor een overwinteringplek
ligt rond de 2 meter. De gemeente streeft er naar om in de waterlopen
stelselmatige diepere plekken te maken, op logische plekken nabij duikers
of pompen. Hier zal de stroming naar verwachting hoog zijn, zodat de
dieptes niet al te snel weer dicht slibben. Het is echter nog onzeker of op
alle geprojecteerde locaties dergelijke dieptes te realiseren zijn vanwege
de bodemstabiliteit. Ze kunnen alleen aangelegd worden als de kleilaag ter
plaatse dik genoeg is om kweldruk te weerstaan. Daarom zal er voor elke
locatie ter plaatse bij de aanleg beslist worden of de bodem op die plek
verdiept wordt of niet. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zo veel mogelijk
bodemgegevens die al voorhanden zijn. In het beheer moeten ook deze
plekken op diepte blijven en daarom opgenomen worden in het te ontwikkelen baggerplan.
mogelijke locaties voor diepere plekken
22
colofon
literatuur
samenstelling
STEENuILENWERKGROEP NOORD-HOLLAND, 2000,2003. Beschermingsplan steenuil Noord-Holland. Steenuilenwerkgroep Noord-Holland,
Wijdenes.
Team Vormgeving Gemeente Purmerend
GEMEENTE PuRMEREND, 2008. Bestemmingsplan Baanstee Noord.
Gemeente Purmerend, Purmerend.
in samenwerking met:
• Stadsbeheer Gemeente Purmerend
• Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot
• Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
DAMM, T, D. SLuIS & M. VAN STRAATEN, 2005. De Baanstee-Noord te
Purmerend, inventarisatie beschermde flora en fauna 2005. Ecologisch
onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, Alkmaar.
auteur
BEER, R. DE & M. VAN STRAATEN, 2009. Inrichting groenzone BaansteeNoord, Voorstellen voor compensatie van beschermde waarden rond nieuw
bedrijventerrein 2009. Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der
Goes en Groot, Alkmaar.
BEER, R. DE. 2007. Steenuilen in de Baanstee-Noord, inventarisatie van
Steenuilen in de Baanstee-Noord bij Purmerend. Ecologisch onderzoeksen adviesbureau Van der Goes en Groot, Alkmaar.
E. Van der Stappen
Purmerend, juni 2009
B. PRuDON & R.C.M. CREEMERS, 2004. Veilig naar de overkant, Een
kritische kijk op constructie en onderhoud van amfibieëntunnels. Stichting
RAVON, Nijmegen.
Verantwoording
Voor het beeldmateriaal zijn de volgende bronnen gebruikt:
www.birdphoto.nl
www.de-natuur.be
www.digitalnature.org
www.drenthemonitor.nl
www.enrin.nl
Google Maps, www.google.nl
LandShape
www.padden.nu
Provincie Noord-Holland, www.noord-holland.nl
www.steenuilnoordholland.nl
23
Download