ANTWOORDEN HOOFDSTUK 6 VAN GEN TOT EIWIT ANTWOORDEN 6.5 /TM 6.8 Codering 1.een juiste aanvulling van het schema : • nucleotiden in mRNA juist • nucleotiden in DNA juist • 3’kant en 5’kant bij mRNA en DNA juist aangegeven 2. voorbeelden van een juiste mogelijkheid: • als het triplet met de verkeerde base voor hetzelfde aminozuur codeert, verandert het enzym niet • als het ingebouwde, verkeerde aminozuur geen gevolgen heeft voor de tertiaire structuur van het enzym • als de fout zit in een niet-werkzaam deel van het enzym Aan- en uitzetten van genen 3 X: transcriptie, Y: translatie 4 aminozuren/eiwit 5 alle 3 zijn juist 6 voorbeeld van de juiste tekeningen: repressor-tryptofaan-complex operator in de ’uit-stand’ • de repressor in actieve vorm gebracht • met een op passende wijze aangehecht tryptofaan (repressor-tryptofaan-complex) • repressor-tryptofaan-complex op de juiste wijze aangehecht aan de operator 7. C 8. pijl 2 9. helicase verbreekt de verbindingen tussen basenparen en ligase verbindt de nucleotiden tussen suiker en fosfaat.kijk goed in de afbeelding om dit te begrijpen. 10A) de volgende streng (wordt korter bij replicatie) Uit de verklaring moet blijken dat b) soms het resterende aantal nucleotiden te klein is om het primase / om de primer / om het DNA-polymerase aan te hechten en het laatste Okazaki-fragment te vormen 11 A 12 reverse-transcriptase / (RNA-afhankelijk) DNA-polymerase 13 A Wat doet een virus in je cel 14.D ANTWOORDEN serie b 1 Wat is de basensamenstelling van Staphylococcus afermentans? Ja. C=27%, de hoeveelheid C is hetzelfde als G, dus C+G= 54%. A+T= 100%-(C+G)= 46%, A=T, dus A = 23%. 2 Wat is de complementaire keten? 3' TTAAAAAAAGGTAAATTATAGGC 5' 5' AATTTTTTTCCATTTAATATCCG 3' complementaire DNA streng 5’ AAUUUUUUUCCAUUUAAUAUCCG 3’ complementaire RNA streng 3 Wat is de coderende DNA-streng? 3’ AACGGUGCUUGGACCU 5’ mRNA 3’ AACGGTGCTTGGACCT 5’ coderende DNA streng, dus antwoord C 4 Van DNA naar RNA RNA polymerase van rechts naar links: DNA wordt afgelezen van 3’ naar 5’ richting. Dus het mRNA wordt: 3' UGAGUUGCAAUG 5' 5 Het erfelijk materiaal van een virus - het virus bevat RNA i.p.v. DNA (want er is U i.p.v. T) - in menselijk erfelijk materiaal zit evenveel adenine als thymine en evenveel guanine als cytosine. Dat is niet het geval voor het virus RNA . Het virus-RNA is namelijk enkelstrengs en niet dubbelstrengs zoals DNA. 6 Gegeven is de volgende eukaryotische DNA-sequentie: bindingsplaats van een van de belangrijkste basale transcriptiefactoren; bindt tegelijk aan TATAbox en RNApol, en brengt daarmee RNA polymerase naar dit deel van het DNA. Wat is de ‘template’ streng? De onderste of de bovenste streng? De onderste: de TATAbox zit in de coderende streng. Geef de sequentie van het mRNA. 5’ ...UAUAAACCUCGACAACCAAUCGUAAAAACCACUGAAGAUCU...3’ Door mutatie verandert de T op de 3e positie in de 5’-3’streng in een G. Wat is het gevolg? De TATAbox verdwijnt , het RNA polymerase kan niet meer binden en er vindt gen transcriptie plaats. 7 mRNA en rRNA 1. Voorzie de bolletjes van een stukje enkelstrengs DNA met sequentie TTTTTTTTTTTTTT. Dat zal basenparen aan de polyA staart, en de bolletjes zullen het mRNA verwijderen uit de oplossing. 2. Voorzie de bolletjes van het Cap-bindend eiwit dat in de translatie de cap herkent. De bolletjes zullen het gecapte mRNA uit de oplossing verwijderen. 8 Wat is de code voor... 5’-A T G T G G -3' (coderende streng) 3’-T A C A C C -5' (matrijs streng) 9. Welke eiwitten worden er in vitro gevormd? a) ACACACACACAC: ACA: Thr en CAC :His b) UACUACUACUAC: UAC:Tyr, ACU: Thr, CUA: Leu c) AAGAAGAAGAAG: AAG: Lys, AGA: Arg, GAA: Glu d) GAUGAUGAUGA: GAU: Asp, AUG:Met, UGA:stop e) UAUCUAUCUAUC: UAU: Tyr, AUC: Ile, UCU:Ser, CUA: Leu 10. Welke eiwitten worden er in een bacterieel in vitro systeem gevormd? NH2- Ser Pro Val Ala Leu Asp Glu –COOH 11. Aminozuren a) Met welk aminozuur wordt een tRNA molecuul beladen, dat het anticodon heeft? anticodon: 5' A U G 3'; codon: 5’ CAU 3’: his b) Door een mutatie verandert het anticodon van tRNAPhe van 5’ GAA 3’ in 5’ GAC 3’. Wat is het gevolg? anticodon 5’ GAA 3’; codon 5’ UUC 3’: Phe wordt anticodon 5’ GAC 3’; codon 5’ GUC 3’ : val c) Door een chemische reactie wordt Cys-tRNACys veranderd in Ala-tRNACys. Wat voor gevolg heeft de verandering voor het gemaakte eiwit? bij Cys-tRNACys is het aminozuur Cysteine gekoppeld aan het tRNA dat specifiek is voor Cysteine; zoals het hoort dus. Bij Ala-tRNACys zal in plaats van Cys, alanine worden ingebouwd. 12 5-bromouracil a 13 Uit hoeveel aminozuren bestaat het eiwit? A 14 Wat is de volgorde van eiwitsynthese? 2-3-1 15 Van onderstaand DNA fragment wordt een mRNA overgeschreven dat 18 nucleotiden lang is en één start- en één stop-codon bevat in hetzelfde leesframe. 5’A U G G C U G A G A C G U A C U A A 3’ mRNA AUG GCU GAG ACG UAC UAA NH2 Met Ala Glu Thr Tyr COOH 16 Prokaryoot en Eukaryoot mRNA Waarin verschilt een prokaryotisch mRNA van een eukaryotisch? Prokaryotisch RNA bevat geen Poly A staart en geen 3’ CAP. Verder bevat het RNA van prokaryoten geen introns. 17 Ribosoom 3 soorten: mRNA, tRNA en Ribosomaal RNA 18 Constant Spring Door de mutatie verandert het stopcodon in een gewoon codon en gaat de transcriptie/translatie gewoon door. Aminozuur 142 is in Constant Spring een glutamine. Van drie andere afwijkende α-ketens is de sequentie ook bepaald. Zij waren 172 aminozuren lang en op positie 142 bezaten ze een Glu, Ser of Lys residu. a. Wat zou het oorspronkelijke stopcodon kunnen zijn? 142 glutamine= Glu: GAA of GAU Ser: UC? Lys: AAA of AAG stopcodon waarschijnlijk UAA b. In alle vier de mutanten zijn aminozuren 143 tot 172 identiek. Pleit dit alles voor frameshift- dan wel substitutiemutaties? Leg uit! Voor een substitutie: na de mutatie blijft het leesframe gelijk 19 Progeria a Leg uit waardoor een mutatie van GGC naar GGT veelal niet tot een verandering in het door dit gen gecodeerde eiwit zal leiden. GGC en GGT coderen beiden voor glycine. B Welke van de volgende beweringen genummerde delen in de afbeelding is juist? B over de