Taal van mijn hart: introductie In deze webwijzer geven we een overzicht van de Nederlandse liedcultuur. Maar wat is die liedcultuur? Eigenlijk natuurlijk iedereen die zich van het Nederlands bedient, vanuit welk genre dan ook. Om deze webwijzer vooral overzichtelijk te houden, focussen we ons op drie genres: het traditionele volkslied, het levenslied en het luisterlied. Het traditionele lied Volkskundige Ate Doornbosch heeft praktisch zijn hele leven aan onderzoek naar het traditionele volkslied gewijd. Gewapend met een bandrecorder doorkruist hij Nederland om de liedcultuur in kaart te brengen. Hij registreert liederen die van generatie op generatie zijn doorgegeven, sommige al sinds de middeleeuwen. Door de komst van film en radio in de eerste helft van de twintigste eeuw komt de vermenging van muzikale genres in een stroomversnelling en is het traditionele lied ten dode opgeschreven. Doornbosch heeft duizenden liederen gered van de vergetelheid. Het levenslied Het levenslied en het luisterlied hebben allebei hun wortels in het theater. Vanaf de vroege twintigste eeuw doet het cabaret in Nederland zijn intrede. De liederen die worden gezongen zijn bedoeld om mensen een spiegel voor te houden. Cabaretpionier Jean-Louis Pisuisse verzint een term voor dit soort liederen: levensliederen. Het cabaret sterft tegelijk met Pisuisse in 1927. In de decennia die volgen is er van scherpe, satirische, kritische, bespiegelende liederen nauwelijks sprake meer. De term levenslied raakt in de vergetelheid en duikt pas in de jaren vijftig weer op, maar nu als aanduiding van muziek van de gewone man. Liederen in eenvoudige taal, gezongen door volkse zangers. Willy Alberti en Johhny Jordaan geven de term levenslied zijn definitieve betekenis. Het luisterlied In de jaren zestig krijgt het cabaret zoals de pioniers het ooit bedachten een nieuwe impuls. In de strijd tegen vervlakking ontstaan er cabaretgroepjes die het ingedutte Nederland flink wakker schudden. Vanuit die groepen zijn er cabaretiers die zich uitsluitend gaan richten op de muziek. Gaandeweg ontstaat een stroming van literaire theaterliederen die we nu het label luisterlied meegeven. Liefhebbers van onze prachtige taal: pak onze hand laat u leiden door het kleurrijke en diverse landschap van de Nederlandstalige muziek. Onder de groene linde: vroegste wortels Voor de vroegste wortels van de Nederlandse liedcultuur moeten we terug naar de middeleeuwen. Liederen uit het Antwerps liedboek van 1544 werden tot laat in de twintigste eeuw gezongen. Antwerps Liedboek In 1544 bracht de Antwerpse drukker Jan Roulants een liedboek op de markt. Er stonden liederen in die al eeuwenlang mondeling waren overgeleverd van generatie op generatie. Het Antwerps liedboek was een dappere poging de Nederlandse liedcultuur in kaart te brengen. Het succes was van zeer korte duur: het liedboek kwam op de lijst van verboden boeken en binnen twee jaar waren zo’n beetje alle exemplaren vernietigd door de katholieke inquisitie. Maar ondanks de vernietiging van het liedboek bleef de liedcultuur overeind. Ze overleefde zoals ze altijd had gedaan: van mond tot mond. In de eeuwen die volgden zongen de Nederlanders hun liederen ‘om droefheyt ende melancolie te verdrijuen’. Nederlandstalig Uiteraard veranderde teksten en melodieen in de loop der tijd wel wat, maar de liederen bleven toch nog veel overeenkomsten vertonen met de middeleeuwse versies uit het Antwerps liedboek. De liederen konden zo lang min of meer hetzelfde blijven omdat ze expliciet in het Nederlands werden doorgegeven aan de jongere generaties. In een land waar bij wijze van spreken ieder dorp een ander dialect sprak, was het Nederlands de standaardtaal die iedereen beheerste. Zo konden reizende handelaars op elke plek die ze aandeden samen zingen met de lokale bevolking. Sommige liederen hebben op die manier de reis gemaakt van Brabant naar Drenthe, of van Gelderland naar Terschelling. Wil Scheepers en Ate Doornbosch Vanwege de opkomst van de bioscoopfilm en de radio, groeide het besef dat de Nederlandse liedcultuur wel eens zou kunnen verdwijnen. Jaap Kunst tekende in 1915 de traditionele liederen van Terschelling op, maar het duurde toch nog tot 1950 voor Wil Scheepers met een bandrecorder aan de slag ging om de oude liedekens te conserveren. Vanaf 1957 nam Ate Doornbosch het van haar over. Het werd zijn levenswerk. Hij presenteerde tot 1993 elke week het radioprogramma Onder de groene linde waarin hij opnames liet horen die hij zelf bij mensen thuis had gemaakt. Doornbosch maakte maar liefst 1300 afleveringen en werd daarmee dé expert op het gebied van het traditionele Nederlandstalige lied. Revival Toen Doornbosch begon met zijn langlopende onderzoek was de teloorgang al ingezet. De oudere mensen die hij interviewde beklaagden zich over het feit dat de jongeren liever naar de radio luisterden dan naar hun gezang. Doornbosch vond dat hij eigenlijk te laat was met het vastleggen van de Nederlandse liedcultuur, maar hij heeft toch nog heel wat traditionele liederen weten te bewaren voor het nageslacht. In de jaren zeventig ontstond er een volksliedjesrevival en namen groepen als Sistrum, Wolverlei, Perelaar en Fungus werk uit het Antwerps Liedboek op. Mens durf te leven: cabaret in Nederland Aan het eind van de negentiende eeuw komt er een nieuwe theatervorm in zwang: cabaret. Het betekent een verrijking van de liedcultuur, in een tijd dat de radio nog niet bestaat. Het betekent tevens de introductie van een term die we vandaag de dag allemaal kennen: het levenslied. Cabaret in Nederland We kunnen 1895 aanwijzen als beginjaar van het cabaret in Nederland. De Amsterdamse artiest Eduard Jacobs begnt in dat jaar met een amusementsvorm die hij had afgekeken in Parijs: het cabaret-artistique. Intelligente, scherpe, satirische liederen moeten het publiek een spiegel voorhouden. Zingt Jacobs nog voornamelijk zijn Parijse voorbeelden na, de Rotterdamse artiest J.H. (Koos) Speenhoff schrijft de liederen zelf. Het zijn liederen die door literatoren uit die tijd worden geprezen. Net als Jacobs schuwt Speenhoff schuttingtaal en schuine grappen niet. Hun liederen zijn rauw en grof. Het doel van deze mannen is om amusement met kunst te laten versmelten en het grote ideaal is een apart theater waar literaire, artistiek verantwoorde kleinkunst wordt gespeeld. Maar Nederland is daar nog lang niet aan toe: zo’n vorm van cabaret ontstaat pas in de jaren zestig. In de jaren tien komt er een beschavingsoffensief op gang die vooral is gericht tegen de film, maar waar het cabaret van Jacobs en Speenhoff ook onder gebukt gaat. Het moet braver, zedelijker en in ieder geval veel minder grof. Pisuisse en zijn levenslied De term levenslied is verzonnen door Jean-Louis Pisuisse, die, hoewel hij het genre niet bedacht, wordt aangemerkt als belangrijkste cabaretpionier van ons land. Pisuisse is van huis uit journalist en trekt met collega Max Blokzijl door Europa, als zingende verslaggever. Tijdens een lange treinreis zitten ze een beetje te kauwen op de term chanson: daar moet toch een Nederlandse vertaling van te maken zijn. Na wat gepuzzel komen ze op levenslied. De liederen die Pisuisse zingt, zijn uit het leven gegrepen en verhalen van komische of verdrietige situaties. Levenslied dekt dus prima de lading. Eenmaal terug in Nederland besluit Pisuisse het zingen leuker te vinden dan het journalistieke bedrijf en wordt hij fulltime werkzaam in de theaterwereld. Het gaat hem goed af: Pisuisse wordt de populairste, belangrijkste, meest geliefde, internationaal georiënteerde artiest van zijn tijd. Mens durf te leven Tegen de tijd dat Pisuisse naam begint te maken, rond 1912, zijn Jacobs en Speenhoff uit de gratie. Hun ideaal, een waar cabaret-artistique, kan niet worden bereikt, in 1914 overlijdt Jacobs en in 1915 trekt Speenhoff zich terug uit de showbizz. Jean-Louis Pisuisse tapt uit een ander vaatje dan zijn wegbereiders. Ten eerste zorgt Pisuisse ervoor dat zijn liederen de toets der kritiek kunnen doorstaan, zonder in te boeten aan scherpte. Ten tweede heeft Pisuisse, naast zingen en grappen maken (Pisuisse is de eerste conferencier van Nederland), een uitstekend neusje voor talent. Gedurende zijn hele carrière verzamelt hij talentvolle schrijvers, zangers, pianisten en acteurs om zich heen. Hij is eigenlijk de eerste die een cabaretgroep leidt. Één van de talenten die Pisuisse aan zich bindt, is de liedschrijver Dirk Witte. Het werk van Witte is ‘oorspronkelijk, zonder Speenhoff te imiteren’, volgens Pisuisse. Het belangrijkste lied in de carrière van Pisuisse is geschreven door Dirk Witte: Mens Durf Te Leven. Het is een regelrechte hit: wanneer Pisuisse dat lied zingt, gaat het publiek op de banken. Crime passionel Maar ook aan het succes van Jean-Louis Pisuisse komt een eind. Na de Eerste Wereldoorlog komt er een nieuwe muziekstroming uit Amerika overwaaien: de jazz. En die muziek wordt verspreid via een nieuw medium: de radio. De mensen willen dansen en binnen een paar jaar zijn de levensliederen van Jean-Louis Pisuisse hopeloos ouderwets. Niet alleen zijn carrière raakt in het slop, ook op amoreus gebied heeft Pisuisse nogal wat te verduren. In 1927 wordt het hem fataal: Jean-Louis Pisuisse wordt, midden op het Rembrandtplein in Amsterdam, doodgeschoten door de jaloerse minnaar van zijn vrouw. Moeder wil dansen: verzuiling en censuur In het verzuilde Nederland van de jaren twintig en dertig is de geest kleiner dan in de beginjaren van het cabaret. De Nederlandstalige muziek uit die tijd is kuis en braaf en eigenlijk voornamelijk gericht op amusement. Keurige fatsoenlijke Nederlanders De jaren twintig en dertig zijn geen goede jaren voor het serieuze Nederlandstalige lied (liederen met kritische, gelaagde en/of geestige teksten). Na de dood van Jean-Louis Pisuisse in 1927 staat er geen nieuwe generatie cabaretiers op die zijn werk voortzet. Het nieuwe medium radio draait wel veel Nederlandstalige liedjes, maar alles dat enigszins ruikt naar belediging of immoraliteit wordt gecensureerd door de Radio-OmroepControle-Commissie. Die heeft de bevoegdheid om de vergunning van de artiest in te trekken. Volgens Simon Carmiggelt speelt deze ‘angst-om-den-brode een grote rol in de totale gezapigheid’. Nederland vindt zichzelf niet belangrijk genoeg om zich te bemoeien met internationale politiek. Annie M.G. Schmidt zegt daar later over: ‘In de jaren dertig hadden we een valse bescheidenheid ten aanzien van het wereldgebeuren: We zitten hier in ons kamertje en kunnen ons beter nergens mee bemoeien. Alles ging buiten ons om. Een liedje op Hitler? Dat durfden wij niet, dat was niet gepast; wie waren we dan wel om op die wijze kritiek te laten horen? We bleven keurige, fatsoenlijke Nederlanders.’ Wie is Loesje Het verzuilde Nederland van de jaren dertig heeft behoefte aan puur amusement en dat wordt dan ook veel aangeboden. Een lied als Wie Is Loesje van het Hilversumse dansorkestje The Ramblers is een prachtig voorbeeld van de braafheid die in die jaren normaal is. Andere mooie voorbeelden zijn Marjoleintje van The Skymasters, Zonnig Madeira van Eddie Christiani en Scheiden Doet Lijden van Willy Derby. Louis Davids Maar natuurlijk zijn er ook artiesten die zich niet vol overgave storten op het ‘veilige’ repertoire, maar de boel wat scherper verwoorden. De belangrijkste vertegenwoordiger daarvan is Louis Davids. Davids is van dezelfde generatie als Jean-Louis Pisuisse (geboren in 1883) en minstens zo veelzijdig. Hij is een begaafd conferencier, revueartiest en, samen met zijn zus Heintje, een populaire zanger. Zijn bekendste lied is De Kleine Man, waarin hij kritiek uit op de uitkeringen die de vele werkelozen in die tijd krijgen. En de kleine man (of: de hardwerkende Nederlander) maar betalen. Ook in andere liederen wordt de slechte economische situatie en de oorlogsdreiging behandeld, zei het in zeer bedekte termen. Maar niet alleen de onderwerpkeuze is opmerkelijk, vooral de literaire kwaliteit van Davids’ liedjes valt op: die teksten staan als een huis. Louis Davids schrijft veel zelf, maar het leeuwendeel van zijn teksten wordt gemaakt door Jacques van Tol. Ironisch genoeg wordt juist hij, die grote hits voor de joodse Louis Davids had geschreven, lid van de NSB. Van Tol heeft er voor gevangen gezeten na de oorlog en is lange tijd doodgezwegen, maar de kwaliteit van zijn teksten staat buiten kijf. Bij ons in de Jordaan: gouden jaren Cabaretpionier Jean-Louis Pisuisse bedacht ooit de term levenslied voor zijn satirische chansons. Vele jaren na zijn dood komt die term eigenlijk pas echt in zwang, maar nu als aanduiding voor volkse zangers die liederen zingen in begrijpelijke taal. Het levenslied begint een nieuw leven. Op straat begonnen Amsterdam, 1935, hoek Lauriergracht/Prinsengracht. Twee schoffies van een jaar of tien zingen liedjes van Willy Derby. Het zijn Jan van Musscher en zijn neef Carel Verbruggen. Ze zijn niet rijk, wonen in onooglijke achterafstraatjes nabij de Lauriergracht en het enige dat ze hebben is hun stem. Na de Tweede Wereldoorlog maakt ook de rest van Nederland kennis met die stemmen. Carel Verbruggen en Jan van Musscher hebben dan hun artiestennamen aangenomen: Willy Alberti en Johnny Jordaan. Gouden generatie Met de populariteit van Willy Alberti en Johnny Jordaan (en Tante Leen en de Zangeres Zonder Naam) krijgt de term levenslied zijn definitieve betekenis. Het levenslied is eenvoudig, volks, gezongen door gewone mensen uit de kroeg. Ze zingen van het leven, met een lach en een traan. Deze generatie levensliedzangers is gezichtsbepalend geworden voor het genre. Willy Alberti, Johnny Jordaan, De Zangeres Zonder Naam en Tante Leen zijn de pijlers waar hedendaagse artiesten als Frans Bauer en Marianne Weber op steunen. Willy Alberti wist goed in welke traditie hij stond als Nederlandstalige zanger: hij nam een versie van Mens Durf Te Leven op en het lied Liefde Alleen, van cabaretpionier Eduard Jacobs. Ook de Zangeres Zonder Naam had succes met een cabaretlied uit de oude doos: Het Broekje Van Jantje van J.H. Speenhoff. Rotterdammers Geestig detail is wel dat veel van de grote Amsterdamse hits in Rotterdam zijn ontstaan. Jaap Valkhoff en Johnny Hoes zijn belangrijke aanjagers geweest voor de groep hoofdstedelijke ‘jongeren’: Valkhoff schrijft talloze liedjes, onder meer Oh Johnny voor Tante Leen. Johnny Hoes is de ontdekker van de Zangeres Zonder Naam en begint in 1964 platenmaatschappij Telstar waar menig Nederlandstalig artiest zijn weg naar de top is begonnen. De gouden jaren van het levenslied zijn absoluut de jaren zestig en zeventig. In 1971 begint oud Veronica-dj Bert van Rheenen (alias Chiel Montagne) met een televisieprogramma puur gericht op het Nederlandstalige werk: Op Losse Groeven (later omgedoopt tot Op Volle Toeren). Het programma is een geweldige carrièrebooster voor artiesten als Vader Abraham, Corrie Konings, Ben Cramer, Koos Alberts en Jacques Herb. De wederopstanding Begin jaren tachtig gaan gitaarbandjes ook opeens in het Nederlands zingen. De mannen van Doe Maar, De Dijk, Toontje Lager en Het Goede Doel zijn in één klap supersterren en sneeuwen de levensliedartiesten onder. Eigenlijk is André Hazes nog zo’n beetje de enige die in de jaren tachtig het levenslied zingt. In die jaren ontstaat er een levendige underground scene van levensliedzangers. Ze worden gedraaid op illegale piratenzenders, want de nationale radio draait het genre in die tijd eigenlijk niet. Daar komt in september 1994 verandering in. De zanger is 21 jaar, komt uit een woonwagenkamp in Fijnaart en heet Frans Bauer. Zijn hit: Als Sterren Aan De Hemel Staan. Het succes van Bauer is onvoorstelbaar. Zijn cd’s vliegen de winkel uit, hij geeft vanaf 1998 ieder jaar uitverkochte concertseries in Ahoy’ Rotterdam, er verschijnen reallifesoaps, Nederland krijgt maar geen genoeg van de goedlachse Brabander. In het kielzog van Frans Bauer komen steeds meer artiesten uit het piratencircuit naar de oppervlakte. Het levenslied is in de jaren nul helemaal terug van weggeweest. Liefde van later: het luisterlied Na decennia van cabareteske armoe, komt in de jaren zestig de droom uit van de cabaretpioniers van begin van de eeuw: kritisch, scherp, intelligent en literair hoogstaand cabaret. Liederen maken vanzelfsprekend een belangrijk deel uit van dit zogenaamde cabaret-artistique. Gaandeweg worden er liederen gemaakt die niet in een cabaretprogramma voorkomen: het luisterlied is geboren. Verzet tegen vervlakking Literair hoogstaande, maatschappijkritische Nederlandstalige liederen worden in de jaren dertig en veertig niet echt meer gemaakt. Het cabaret is op sterven na dood. De enigen die een beetje in de voetsporen van Jean-Louis Pisuisse treden, zijn Louis Davids en Wim Kan met zijn ABC-Cabaret. Verder is het echte cabaret, zoals de pioniers dat in de jaren tien voor ogen hadden, ver te zoeken in de decennia voor en na de Tweede Wereldoorlog. In de late jaren vijftig komt daar verandering in. De Nederlandse samenleving is in rap tempo aan het veranderen. De economie begint flink aan te trekken, de jongeren worden mondiger (eind jaren vijftig doet de rock-‘n-roll hier zijn intrede) en de technologische vooruitgang is onstuitbaar. In steeds meer huiskamers wordt het televisietoestel een centraal apparaat waar een bijna hypnotiserende werking van uit gaat. Hoewel het aantal uur dat er uitzending was lachwekkend laag ligt, komener toch cabaretgroepen in verweer tegen de vervlakking die de televisie met zich meebrengt. Lurelei De eerste groepen die dat doen, zijn Tingel Tangel (opgericht in 1957) en Lurelei (1958). Jasperina de Jong isde spil van Lurelei, waar ook mensen als Gerard Cox, Kees van Kooten en Adèle Bloemendaal hun carrière zijn begonnen. In de jaren zestig schieten de cabaretgroepen naar het voorbeeld van Tingel Tangel en Lurelei als paddenstoelen uit de grond: Cabaret, PePijn, Don Quishocking, Kabaret Ivo de Wijs, Neerlands Hoop, groepen die op humoristische wijze hun gal spuwen over de maatschappij. Overigens nog altijd onder het juk van de censuur, of ‘tekstcontrole’ en ‘hoofdredactionele sturing’. Een nummer als Call Girl, geschreven door Guus Vleugel en gezongen door Jasperina de Jong voor Lurelei, wordt ondanks (of misschien wel dankzij) de censuur een groot succes. Tekstschrijver Guus Vleugel herinnert zich jaren later: “Call Girl mocht absoluut niet op de televisie, dat was verboden terrein. Prostitutie, daar repte je niet over en al helemaal niet in het amusement.” Nederland was duidelijk nog niet klaar voor dit soort teksten, maar het zijn mensen als Guus Vleugel die tegen de stroom in gaan en Nederland klaar maken. Geboorte van het luisterlied In de jaren zestig en zeventig gaan theatermakers en cabaretiers losse liederen opnemen, zonder dat er een theaterprogramma bij hoort. Frans Halsema bijvoorbeeld, is begonnen als cabaretier bij Lurelei, maar ontwikkelt zich vanaf de late jaren zestig als liedzanger. Zijn lied Voor Haar is een echte luisterliedklassieker geworden, maar ook Ik Ben Nou Nog Springlevend en Kees zijn parels in de Nederlandse liedcultuur. Ook Bram Vermeulen begon als cabaretier: hij vormde samen met Freek de Jonge Neerlands Hoop In Bange Dagen. Vermeulen was in het duo altijd al degene die de muziek op zich nam en na het uiteenvallen van Neerlands Hoop legde Vermeulen zich volledig toe op het schrijven en zingen van liederen. Net als bij Halsema niet perse humoristisch of maatschappijkritisch, maar de literaire kwaliteit staat hoog in het vaandel. Naast de liederen die ontstaan vanuit het cabaret is er nog een bron die bijgedragen heeft aan de luisterliedcatalogus, namelijk de naamgever van het genre: Ernst van Altena. Hij is dé vertaler van Franse chansons en verzon voor zijn Nederlandstalige creaties de term luisterlied. Hij vertaalde Jacques Brels Le Plat Pays (Mijn Vlakke Land), Ne Me Quite Pas (Laat Me Niet Alleen) en La Chanson Des Vieux Amants (Liefde Van Later), in 1968 opgenomen door een piepjonge Herman van Veen. Geen strikte scheiding Wat begon als maatschappijkritisch cabaret is, mede dankzij de hulp uit Frankrijk, uitgegroeid tot een apart genre. Serieuze liederen, poëtisch verwoord. In de traditie van Halsema, Van Veen en Vermeulen staan ook zangers als Jules de Corte, Robert Long, Stef Bos, Frank Boeijen, Maarten van Roozendaal, Paul de Munnik en Daniël Lohues. En ook popartiesten als Spinvis en Roosbeef zijn hoorbaar beïnvloed door de luisterliedzangers uit het theater. En zo zien we dus een tweedeling in het Nederlandstalige lied: aan de ene kant het levenslied en aan de andere kant het luisterlied. Het ene zo eenvoudig mogelijk, dicht bij de belevingswereld van het gewone volk, het andere poëtisch, met een diepere gedachte. Natuurlijk is die scheiding niet absoluut. Zo kan een Robert Long heel plat uit de hoek komen en een Jannes onverwacht poëtisch. En waar delen we Rob de Nijs in? Het is onmogelijk een strikte scheiding te maken en dat hoeft dan ook niet. Levensliedcanon Een volstrekt arbitraire mini-canon van het levenslied. Het levenslied wordt gezongen door artiesten uit de volkswijken. De teksten laten vaak niets aan de verbeelding over: in begrijpelijke taal wordt gezongen over het leven, met een lach en een traan. Johnny Jordaan - Bij Ons In De Jordaan (1955) Jan van Musscher wint in 1955 de talentenjacht De Beste Stem Van De Jordaan en daarmee lijkt zijn kostje gekocht. Johnny Jordaan heeft ook wel veel succes, maar ook vaak pech. Hij tobt met zijn gezondheid en met zijn homoseksualiteit en gaat meerdere keren failliet. Johnny Jordaan neemt in 1972 met een grote televisieshow afscheid van zijn publiek. Zangeres Zonder Naam – Ach Vaderlief, Toe Drink Niet Meer (1959) Met haar kenmerkende stem en een repertoire vol onvervalste smartlappen verdient Mary Servaes de titel Koningin van het Levenslied. Ach Vaderlief is exemplarisch voor haar werk: je kunt er op meedeinen, maar het is tegelijk een heel verdrietig lied. Johnny Hoes – Oh Was Ik Maar Bij Moeder Thuis Gebleven (1961) Johnny Hoes (de Koning van de Smartlap) schreef veel voor anderen, was de ontdekker van de Zangeres Zonder Naam en had een succesvolle studio. Maar zingen kon-ie ook. Zijn lijflied is 450.000 keer over de toonbank gegaan. Corry Konings – Huilen Is Voor Jou Te laat (1970) Pierre Kartner heeft vele artiesten in het zadel geholpen en ook Corry Konings heeft haar carrière aan Vader Abraham te danken. In 1970 koppelt Kartner het 19-jarige meisje aan De Rekels en schrijft Huilen Is Voor Jou Te Laat voor de groep, waarmee ze een onvoorstelbare 41 weken in de Top 40 staan. Andre Hazes – De Vlieger (1977) André Hazes is drie keer ontdekt voor hij doorbrak. De eerste keer in 1959, de tweede keer in 1976 en de derde keer in 1980. Elke periode brengt een single op, met wisselend succes. In 1976 is het Eenzame Kerst en in het kielzog daarvan De Vlieger. Twee hartverscheurende liederen die terecht tot het klassieke Hazes-repertoire worden gerekend. Willy en Willeke Alberti – Niemand Laat Zijn Eigen Kind Alleen (1983) Prachtig duet van vader en dochter, waarbij de stem van vader net zo hoog is als die van dochter. De Alberti’s hebben grote successen gekend als soloartiesten, maar zijn in de jaren zestig vooral als duo populair, mede dankzij de televisieshow die ze samen presenteren. Koos Alberts – Ik Verscheurde Je Foto (1984) De eerste single van Koos Alberts en meteen zijn grootste hit. Het publiek heeft niet lang kunnen genieten van de souplesse van Alberts’ stem: drie jaar na zijn doorbraak krijgt de zanger een zwaar auto-ongeluk waardoor hij in een rolstoel belandt. Doordat hij nog maar één stemband heeft, klinkt hij lang niet meer zo goed als vroeger, maar zijn populariteit is nog altijd groot. Jantje Smit – Ik Zing Dit Lied Voor Jou Alleen (1997) Dit liedje stamt uit de tijd dat Jan nog Jantje werd genoemd: hij was pas 11 jaar oud toen hij de harten stal van alle Nederlandse oma’s. Na het succes van deze single vertrekt Smit naar Duitsland, omdat hij daar als minderjarige wél mag werken. Hij is in 2001 de best verkopende act in het buitenland. In 2005 maakt hij een succesvolle comeback met meerdere hits en reallifesoaps. Marianne Weber – De Regenboog (1997) In 2009 verkiezen bezoekers van de website Geschiedenis24 Marianne Weber als beste levensliedzanger, vóór André Hazes en de Zangeres Zonder Naam. Weber timmert al sinds begin jaren negentig aan de weg, maar het gaat pas echt hard als ze in 1997 een plaat opneemt met Frans Bauer. Single De Regenboog wordt een nummer 1-hit. Frans Bauer – Heb Je Even Voor Mij (2003) Dit is de grootste hit van Frans Bauer en dankzij het dansbare karakter ook geliefd in carnavalskringen. Aanvankelijk is het de b-kant van Eens Schijnt Voor Jou De Zon, maar die single kwam niet verder dan plaats 34 in de Nederlandse Top 40. Luisterliedcanon Een volstrekt arbitraire mini-canon van het luisterlied. Liederen waarin de (soms kritische) boodschap poëtisch wordt verwoord en de muzikale omlijsting niet te veel is opgetuigd. Luisterliederen hebben vaak hun oorsprong in het theater en komen daar ook het best tot hun recht. Jules de Corte - Ik Zou Wel Eens Willen Weten (1956) Het allerbekendste werk van de blinde dichter-componist. Het lied stelt de grote vragen des levens en antwoordt daar ook op. En dat alles in twee minuten. Ramses Shaffy – Stil In Amsterdam (1966) Zoon van een Egyptische vader en een Poolse moeder, geboren in Frankrijk, opgegroeid in een Leids pleeggezin, maar toch vooral voor altijd verbonden aan Amsterdam. Herman van Veen –Suzanne (1969) Veelzijdig en productief zijn twee termen die toepasselijk zijn bij Herman van Veen. Al sinds 1965 is hij onafgebroken aan het werk. Suzanne is een lied van Leonard Cohen en werd vertaald door Rob Chrispijn. Frans Halsema – Voor Haar (1977) Halsema nam dit lied al in 1977 op, maar werd pas in 1994 als single uitgebracht. Als promotie van een verzamel-cd die tien jaar na Halsema’s dood werd uitgebracht. Voor Haar is vertaald uit het Engels door Michel van der Plas. Bram Vermeulen - Rode Wijn (1988) Bram Vermeulen vormde samen met Freek de Jonge het cabaretduo Neerlands Hoop. Na hun scheiding in 1980 gingen beiden doen waar ze het best in waren: Freek werd conferencier, Bram werd muzikant. Frank Boeijen – Zeg Me Dat Het Niet Zo Is (1990) In 1983 kwam de Frank Boeijen Groep voor het eerst in de top-40. Niet naar de wens van Frank Boeijen, die zijn muziek te serieus achtte voor de hitlijst. Zeg Me Dat Het Niet Zo Is is de laatste single van de Frank Boeijen Groep. In 1991 ging Boeijen solo verder en werd een graag geziene gast in de theaters. Stef Bos – Is Dit Nu Later (1990) Tekstueel gezien verwant aan de klassieker Mens Durf Te Leven: niet wachten tot het beter wordt, maar genieten van het hier en nu. Is Dit Nu Later was de eerste single van het gelijknamige album, waar ook de hit Papa op staat. Acda en de Munnik – Als Het Vuur Gedoofd Is (1997) Acda en De Munnik leerden elkaar kennen op de Amsterdamse Kleinkunstacademie. De liedjes uit het theaterprogramma dat ze na hun studie maakte, werden op cd uitgebracht. Het maakte van het kleinkunstduo popsterren. Maarten van Roozendaal – Red Mij Niet (2000) Met dit lied won Maarten van Roozendaal in 2000 de Annie M.G. Schmidtprijs voor beste theaterlied. Toen hij zijn werk een keer aanduidde als liedjes, zei Bram Vermeulen tegen hem: “Maarten, wij zingen geen liedjes. Wij zingen liederen.” Waarvan akte. Trijntje Oosterhuis – Ken Je Mij (2008) Huub Oosterhuis schreef deze tekst, gebaseerd op Psalm 139, bij de geboorte van zijn dochter Trijntje. Zij voerde het in 2008 uit in de ‘kerk’ van haar vader, debatcentrum De Rode Hoed in Amsterdam.