het ondernemerslevenvan salomon frenk (1915-1999)

advertisement
Rotter I j»t
HET ONDERNEMERSLEVENVAN SALOMON FRENK (1915-1999)
door Peter Tammes
Salomon Frenk kwam uit een familie van vleeshandelaren en scheepsleveranciers. Zijn vader had de overstap gemaakt van veehandelaar
naar scheepsleverancier, terwijl zijn schoonfamilie, de Van Crevelds,
actief waren in de vleeshandel. Dit artikel gaat over het ondernemerschap van Salomon Frenk. Tijdens de Duitse bezetting verloren de
Joodse families Frenk en Van Creveld al hun bezittingen en werden ze
gedeporteerd. Salomon Frenk overleefde de Tweede Wereldoorlog en
zette de familiebedrijven in de vlees- en in scheepsleveranciersbranche
voort. In beide sectoren ontwikkelde hij zich tot een vooruitstrevende
ondernemer.
Het ondernemerschap van Salomon Frenk geeft ons een goed beeld
van de ontwikkelingen van de naoorlogse vleeshandel en scheepsbevoorrading. Dit is voor een groot deel te danken aan zijn verzameldrang, waardoor talrijke documenten zoals jaarverslagen, notulen,
accountantsrapporten en zakelijke correspondentie bewaard zijn, evenals 'rammelende kletsbrieven' die hij zijn 'teerbeminde dochters' stuurde nadat ze het ouderlijk huis hadden verlaten en in het buitenland
waren gaan wonen. Dit enorme prive-archief is na zijn overlijden aan
het Rotterdamse gemeentearchief geschonken en biedt een goed inzicht
in zijn activiteiten.'
In het eerste deel van dit artikel wordt het leven van Salomon tot het
einde van de Tweede Wereldoorlog beschreven: zijn familie, de familiebedrijven en de wederwaardigheden van hemzelf en zijn familie tijdens de oorlogsjaren. Het tweede deel begint met een korte beschrijving van de wijze waarop Salomon zijn leven na de oorlog weer trachtte op te bouwen en zich inzette voor de Joodse gemeenschap. Ten slotte komen zijn zakelijke activiteiten uitgebreid aan bod, eerst in de
vleessector en daarna in de scheepsleveranciersbranche.
De familie Frenk
De familie Frenk kwam oorspronkelijk uit
Duitsland. In de achttiende eeuw vertrok
Marcus Mordechai Frenk, Salomons betover-
grootvader, uit Furth om zich in Rotterdam te
vestigen. Zijn zoon verhuisde naar Zierikzee,
maar in 1906 kwam de familie Frenk terug in
Rotterdam.^ De vader van Salomon, Nathan
183
afb. I. N.S. Frenk (met
strohoed) en echtgenote
poseren temidden van de
stoere slagers omstreeks
917.
(GAR, 956, dep. 1/1463)
Salomon, werd veehandelaar en leverde veel
aan slagerij Van Creveld, die in Rotterdam
bekend stond als de slagerij voor pekelvlees.'
In 1914 trouwde hij met een dochter uit deze
slagersfamilie, Sophia van Creveld. De zaken
verliepen voorspoedig: vanaf 1920 nam
Nathan Salomon als partner deel aan net
scheepsleveranciersbedrijf Reens & Co van
zijn zwager Charles Reens. In 1934 richtte hij
een eigen scheepsleveranciersbedrijf op
onder de firmanaam N.S. Frenk. In datzelfde
jaar volgde ook de oprichting van Van
Creveld & Frenk, een handelsfirma in slachtproducten zoals darmen.
Salomon Frenk werd geboren op 29 maart
1915. Familieen vrienden noemden hem
overigens zijn leven lang Boy. In 1920 werd
zijn zus Myra geboren. De kinderen kregen
184
een Joodse opvoeding. Zo deed Salomon Bar
Mitswah in Lew Jom. Dit sjoeltje was door
Salomons vader opgericht en hij vervulde er
de functie van penningmeester. Nathan Salomon zorgde er tevens voor dat zijn zoon
gedegen voorbereiding kreeg op het ondernemerschap. Na het behalen van zijn H.B.S.-A
diploma aan het Rotterdams Lyceum werd
Salomon naar een vestiging van Unilever in
Frankrijk gestuurd. Vervolgens liep hij stage
bij Smithfield Market in Londen om daar
meer te leren over de groothandel in vlees en
werkte hij een jaar bij Nestle in Spanje.
Tijdens al deze stages verwierf Salomon de
nodige talenkennis, die later zeer profijtelijk
zou blijken te zijn.
De ondernemerscarriere van Salomon begon
in 1936, toen hij 21 jaar oud was. Zijn vader
jaaiboekje 2008
nam hem voor eenderde als medefirmant in
de firma N.S. Frenk op. Bij deze gelegenheid
werd de bedrijfsnaam veranderd in N.S.
Frenk & Zoon. Al met al deed de firma N.S.
Frenk & Zoon steeds betere zaken. Met het
eigen motorschip Hafnia bevoorraadde de
firma in 1934 27 schepen, een aantal dat in
vijf jaar tijd opliep tot maar liefst 495 schepen. In 1939 had de firma N.S. Frenk & Zoon
vier werknemers in dienst en maakte een
omzet van 230.000 gulden.* Deze groei is
enigszins opvallend, omdat volgens sommigen in Nederland een zekere voorzichtigheid
ontstond om met Joden zaken te doen.' In de
tweede helft van de jaren dertig werden
Joden in Duitsland immers steeds meer sociaal en economisch uitgesloten en uitte Hitler
dreigende oorlogstaal.
Ook Salomon en zijn vrouw, de in Frankfurt
am Main geboren Liselotte Kann met wie hij
in 1938 was getrouwd, kregen in hun persoonlijke levenssfeer te maken met de gevolgen van de Jodenvervolging in Duitsland. Een
oom werd tijdens de Kristalnacht in 1938
opgepakt en naar een concentratiekamp
gebracht. Een jaar later besloten ze de moeder van Liselotte naar Nederland over te laten
komen. Een tweetal zakenrelaties vertrok
naar Chili en drong er bij de familie Frenk op
aan hen te volgen. Salomon en zijn vrouw
bemachtigden een inreisvisum, maar Salomons vader was het niet eens met hun emigratieplannen en weigerde het benodigde
geld te verstrekken. Hij dacht namelijk dat
Nederland net zoals tijdens de Eerste
Wereldoorlog neutraal zou blijven.'
De gang van zaken tijdens de Duitse
bezetting
Vanwege de toenemende oorlogsdreiging
besloot de Nederlandse regering op 28
augustus 1939 tot een algemene mobilisatie
van het leger. Salomon, die in 1934 was afgekeurd voor militaire dienst, hoefde zich niet
te melden/ Om zich toch voor zijn vaderland
in te zetten werd hij vrijwilliger bij de Burgerwacht van Rotterdam. Hij volgde de kadercursus bij het korps mariniers en was betrokken bij de reorganisatie van het vendel
'Centrum'. Na de Duitse invasie in mei 1940
tot aan de demobilisatie van de Burgerwacht
op 15 juli vertegenwoordigde Salomon het
vendel bij het Commando der Burgerwacht
op het Raadhuis, en na de capitulatie van het
Nederlandse leger tevens op het hoofdbureau
van de politie Haagsche Veer. Voor zijn
inspanningen ontving hij het herinneringskruis voor Bijzondere Diensten 1939-1940.
Na het bombardement op Rotterdam van 14
mei 1940, bleef de stad in puin achter. Ook
het kantoor en het magazijn van N.S. Frenk &
Zoon, gevestigd aan de Leuvehaven 185, en
het entrepot aan de Boompjes 90 werden
beschadigd. Het motorschip Hafnia ging in
vlammen op. De ingestelde Schade Enquete
Commissie taxeerde het verlies op een kleine
tienduizend gulden, waarvan ruim zevenduizend gulden voor verloren gegane goederen
en zo'n tweeduizend gulden voor schade aan
de bedrijfsinventaris. Hier kwam nog bij dat
er door de Duitse bezetting nauwelijks handel gedreven kon worden. De firma Frenk
voorzag uitsluitend het Zwitserse schip Saint
Cergue van proviand, zolang het de haven
niet mocht verlaten.
185
afb. 2. Het kantoor en
magazijn van N.S. Frenk &
Zoon, gevestigd aan de
Leuvehaven 185 in 1939.
(GAR, 956, dep 1/1463)
In oktober 1 940 verplichtte de bezetter de
registratie van alle Joodse ondernemingen en
hun economische activiteiten. Hiertoe was de
Wirtschaftsprufstelle opgericht. De familie
Frenk diende eind november het aangifteformulier in met vermelding van de volgende
ondernemingen en activiteiten:
- firmaVan Creveld & Frenk: sinds September
1934, im- en export, groothandel in be- en
verwerken van darmen. Meyer van Creveld
voor tweederde vennoot en Nathan Salomon Frenk voor eenderde.
- motorschip Hafnia N.V.: proviandvaart, verbrand op 14 mei 1940, eigenaar S. Frenk.
- firma N.S. Frenk & Zoon: vennoten zijn
N.S. Frenk en S. Frenk, sinds September
1934, scheepsleveranciers en handelaren
in vlees.
De firma N.S. Frenk & Zoon kwam in februari 1943 onder toezicht te staan van een Verwaltungstreuhander, die ervoor zorgde dat de
186
firma een paar maanden later werd geliquideerd. De Verwaltungstreuhander aan wie de
firmaVan Creveld & Frenk in april 1942 werd
toegewezen, ontsloeg beide vennoten en
eigende zichzelf de liquide middelen toe om
met dit geld de firma te kopen van de Wirtschaftsprufstelle. Toen deze Verwalter in 1944
dienst moest doen bij het Duitse leger kwam
de handel van de firmaVan Creveld & Frenk
stil te liggen.
Registratie en deportatie
Een verordening uit januari 1941 bepaalde
dat alle Nederlanders met een of meer Joodse
grootouders gegevens over hun Joodse afstamming, beroep, burgerlijke staat en adres
moesten opgeven." De familie Frenk Met zich
zonder argwaan registreren: 'Je wist immers
niet waar dit toe zou leiden? Bovendien je
was toch Joods?"
In de zomer van datzelfde jaar dienden Joden
hun prive-vermogen op te geven bij de door
de Duitsers overgenomen Joodse bank
Lippmann-Rosenthal (LiRo). Salomons vader
trachtte het verlies te beperken en registreerde zijn vermogen pas nadat hij vijftienduizend gulden had geleend en weggegeven aan
familieleden. Voorts gaf hij een aantal bezittingen mee aan zakenrelaties en niet-Joodse
kennissen.'" In de herfst van 1941 volgde een
nieuwe maatregel: Joden moesten opgeven
wat voor onroerende goederen en grond ze
bezaten, waarna ze deze verplicht moesten
verkopen. De familie Frenk Net de Heemraadssingel 234 en de Mathenesserstraat 1216 registreren. Deze woningen kwamen
onder beheer van het Algemeen Nederlands
Beheer van Onroerende Goederen
(A.N.B.O.).
Ondanks deze maatregelen was de behoefte
om te vluchten of onder te duiken bij de
familie gering in 1941. Zo legde men het
aanbod naast zich neer van kapitein Cerber
van het Zwitserse schip Saint Cergue om de
familie mee te nemen naar de Verenigde
Staten. De Frenks besloten hem alleen enkele
bezittingen mee te geven. Ze vertrouwden
erop dat een inreisvisum dat ze bemachtigd
hadden voor Uruguay bescherming zou bieden als de situatie mocht verergeren.
De familie Frenk was aan dat visum gekomen
via de plaatsvervangend consul van Uruguay,
de heer Kroos, een collega in het scheepsleveranciersbedrijf." Na het bombardement op
Rotterdam had Nathan Salomon de familie
Kroos geholpen. Als dank bezorgde Kroos
Nathan Salomon een functie bij het consulaat, zodat deze een inreisvisum voor
Uruguay kon krijgen voor zichzelf, zijn
vrouw Sophia, zijn dochter Myra, zijn zoon
Salomon en schoondochter Liselotte. De volgende stap was het aanvragen van een uitreisvisum bij de Zentrallstelle fiirjudische
Auswanderung in Amsterdam. Zolang de
familie hiermee bezig was, kregen ze het
stempel 'vrijgesteld van deportatie' en kwamen ze op de zogenoemde 'uitruillijst' te
staan. Dit gebeurde bij personen die de
nationaliteit van of een reisvisum voor een
land hadden dat zich neutraal opstelde, waarmee Duitsland bevriend was of diplomatieke
contacten onderhield. In deze laatste categorie viel Uruguay. Kroos en Frenk probeerden
ook anderen te helpen door valse persoonsbewijzen te vervaardigen met behulp van
stempels uit de illegaliteit. Naarmate de situatie voor Joden verslechterde, kwamen steeds
meer mensen om hulp vragen."
In juli 1942 ging de Jodenvervolging in
Nederland een nieuwe fase in. Er werden
lijsten opgesteld met de namen van Joden die
naar doorgangskamp Westerbork of werkkamp Vught moesten om vandaar uit te worden gedeporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen." Ze kregen een oproep
thuis of werden meegenomen tijdens razzia's.
In Rotterdam begonnen de deportaties op 30
juli, toen tweeduizend Rotterdamse Joden
een oproep kregen om zich te melden bij
Loods 24." Hierna zouden nog vele transporten volgen.
In 1943 nam de dreiging toe. De bezetter
begon ook diegenen die tot dan toe waren
vrijgesteld te deporteren. Daarnaast werden
Joodse instellingen ontruimd. In februari was
het Joodse ziekenhuis in Rotterdam aan de
beurt. Alle Joden die hier verbleven moesten
naar Westerbork. In dit ziekenhuis werkte
Salomons zus als verpleegster; zij was die
187
dag toevallig vrij. Maar zijn moeder, die aan
kanker leed en net was geopereerd, werd wel
meegenomen. Chirurg De Groot vond haar
samen met de andere patienten en het personeel terug in een goederentrein in het vrijentrepot in Rotterdam Zuid. Samen met enkele vrienden van de familie wist De Groot
haar uit de trein te halen. Een paar dagen
later overleed ze thuis." Ondanks de relatief
goede afloop, zat de schrik er wel goed in bij
de familie.
Zeker toen in april bekend werd gemaakt dat
alle Joden die nog in hun woonplaats verbleven voor het einde van de maand naarVught
moesten. Alleen Joden uit Amsterdam mochten nog even blijven waar ze warenJ' Salomon en zijn vrouw planden direct een
vluchtpoging naar Zwitserland. In Weert aangekomen wachtten ze op de beloofde hulp.
Toen deze niet kwam opdagen, vermoedden
ze verraad en verlieten de afgesproken ontmoetingsplaats. De avond was al gevallen en
de naderende avondklok maakte een terugreis naar Rotterdam onmogelijk. Daarom
benaderde Salomon een zakenrelatie in
Weert. Hoewel deze man een NSB'er was,
die zich erg ongemakkelijk voelde met dit
onverwachte bezoek, mochten ze blijven slapen en keerden ze de volgende ochtend terug
naar Rotterdam. Bij thuiskomst bleek hun uitruilstempel toch nog steeds bescherming te
bieden; ze hoefden zich niet te melden voor
vertrek. Wellicht dat Salomon en zijn vrouw
daarom geen poging meer ondernamen om
te vluchten of onder te duiken.
In September kwamen Joden met een uitruilstempel aan de beurt. Half September haalden Nederlandse politieagenten vergezeld
188
van een agent van de Sicherheitsdienst
's nachts de familie Frenk op van huis. Ze
gingen naar Westerbork." Door hun uitruilstempel en door het feit dat Salomon en zijn
zus baantjes hadden in het kamp heeft de
familie uitstel van deportatie lang kunnen
rekken. Uiteindelijk vertrok de familie op J3
September 1944 met het laatste Jodentransport vanuit Nederland naar concentratiekamp
Bergen-Belsen.
In Bergen-Belsen overleed Nathan Salomon
aan honger en uitputting.'" Salomon zelf lag
twee maanden lang met verlammingsverschijnselen aan benen en armen in een ziekenbarak. Op 7 april 1945 werd Salomon
met andere kampbewoners op de trein gezet
naar Theresienstadt. Daar zouden ze echter
nooit aankomen. In de buurt van Fallersleben, ten zuiden van Maagdenburg, vorderde het Duitse leger de locomotief voor oorlogsdoeleinden. Een dag later werden ze
bevrijd door de Amerikanen. Salomon, zijn
vrouw en zijn zuster overleefden de Tweede
Wereldoorlog. Na de oorlog bleken zij tot
een minderheid te behoren; nog geen kwart
van de Joden uit Rotterdam had de Jodenvervolging overleefd."
Herstel
Nadat de familie Frenk en de andere gedeporteerden waren bevrijd, brachten de Amerikanen hen naar een Displaced Persons Center in Hillersleben. Met een vrachtwagon vertrok Salomon vervolgens naar Nederland.
Terug in Rotterdam kreeg hij toegang tot zijn
huis aan de Breitnerstraat en trachtte hij zijn
bestaan weer op te bouwen. In bewaring
gegeven goederen kwamen terug en de
Twentse bank, waar zijn vader een vooroorlogse rekening had, verschafte de financiele
middelen om de eerste stappen op weg naar
herstel te zetten. In 1946 werd dochter Ruth
geboren. Begin 1947 verhuisde het jonge
gezin naar de Rochussenstraat en een jaar
later kwam dochter Miriam ter wereld. Nadat
Liselotte Frenk-Kann in 1962 was overleden,
hertrouwde Salomon een jaar later met Lilian
Stromer, die hij tijdens een zakenreis had
ontmoet.
Om aanspraak te kunnen maken op de erfenis van zijn vader had Salomon een overlijdensakte en een erfrechtverklaring voor hem
en zijn zuster Myra nodig. Dit was niet eentwee-drie geregeld. In juli 1945 stelde
Salomon een notariele verklaring op met zes
namen van personen die getuigden dat zijn
vader in het kamp Bergen-Belsen was overleden en dat in dit concentratiekamp geen akte
van overlijden werd afgegeven. Reden voor
de arrondissementsrechtbank om het overlijden van Nathan Salomon alsnog op te laten
nemen in de burgerlijke stand, zodat een
overlijdensakte kon worden verstrekt. Nadat
ook de erfrechtverklaring was geregeld kreeg
Salomon de rekening-courant tegoeden die
op Amerikaanse en Engelse rekeningen stonden en regelde hij het rechtsherstel van de
aandelen van zijn vader.
Daarmee was nog niet alles geregeld. Voor de
oorlog bezat zijn vader enkele huizen. De
Heemraadssingel 234 werd beheerd door de
A.N.B.O. De Mathenesserstraat 12-16 was in
februari 1942 door de A.N.B.O. verkocht. Na
een rechtsherstelprocedure kwamen deze
panden uiteindelijk weer in het bezit van de
familie. Ter compensatie voor tijdens de oor-
log toegebrachte schade aan onroerende goederen keerde de Maatschappij tot financiering van het Nationaal Herstel in augustus
1948 aan de erven N.S. Frenk ruim
fl. 12.500,- aan molestpenningen uit; te
weten ruim tienduizend gulden voor de koop
van huisraad en kleding en ruim tweeduizend
gulden voor compensatie van uitgaven voor
herstel. Van het ministerie van Wederopbouw
en Volkshuisvesting kreeg de familie ruim
tweeduizend gulden als schadevergoeding
voor de woning aan de Heemraadssingel.
Wederopbouw van de Joodse gemeenschap
Nadat Salomons zaken goeddeels geregeld
waren, ging hij zich actief inzetten voor de
Joodse gemeenschap. Naar eigen zeggen was
dit op verzoek van de Rotterdamse opperrabbijn A.B.N. Davids. Davids, die niet wilde
onderduiken maar bij zijn gemeenteleden
bleef, overleed in concentratiekamp BergenBelsen.™ Vlak daarvoor sprak hij uitgebreid
met Salomon. Hij zou toen gezegd hebben:
'Frenk, als je terugkomt, zorg dat ze bij elkaar
blijven', hiermee doelend op de Joodse
gemeenschap in Rotterdam. Dit gesprek was
voor Salomon na de oorlog de drijfveer om
zich in te zetten voor de wederopbouw van
de Joodse gemeenschap in Rotterdam.^'
Hij doneerde geld aan de Stichting Joodsche
Jeugdzorg en nam tijdelijk de zorg van de
twee kinderen uit het Joodse gezin Fried op
zich, totdat zij hun reeds naar Amerika geemigreerde moeder achterna mochten reizen.
Hij was lid van de Nederlands Israelitische
Gemeente (NIG) en gaf deze gemeente een
menora met de inscriptie 'cadeau van Salomon zoon van Nathan Salomon Frenk 19
189
Siwan 5714' ter gelegenheid van de opening
van een nieuw synagogecomplex in 1954. In
datzelfde jaar werd hij penningmeester van
deVereniging Centraal Tehuis voor Israelieten
in Nederland (CETIN). Deze functie zou hij
blijven uitoefenen tot 1978.
Bij de Nederlands Israelitische Gemeente
Rotterdam was hij ondertussen lid van de
kascommissie en ceremoniemeester tijdens
de viering van het jubileum van het driehonderdjarige bestaan van de Kehilla. In 1965
werd hij gekozen tot bestuurslid. In de
speech die hij hield bij zijn installatie refereerde hij aan de familietraditie.^ Net als de
drie generaties voor hem wilde hij graag de
Joodse gemeenschap dienen door zitting te
nemen in de kerkenraad der NIC Rotterdam.
Vanaf 1 969 tot aan 1985 was Salomon voorzitter van deze raad. Deze periode zou een
enerverende tijd worden voor het bestuur en
de Joodse gemeente: financiele moeilijkheden, rabbinale problemen, moeite met het
bewaren van de eenheid in de gemengd
samengestelde Joodse gemeenschap, de
bouw van een Joods bejaardentehuis en de
verbouwing van de recreatiezaal onder de
sjoel."
De oorlog bemvloedde Salomons leven ook
op een andere wijze. Na de oorlog bleef hij
last houden van zijn benen. Later kreeg hij
mogelijk last van een post-concentratiekamp
syndroom. In 1972 zag hij in ieder geval om
die reden af van deelname aan een scheepsleverancierscongres in Polen." Eerder werd
hij al in zijn zakelijke contacten belemmerd
door gevoelens van antipathie voor Duitsers
en Duitsland, bijvoorbeeld toen hij vijf jaar
na de oorlog op zakenreis was in Duitsland
190
om vlees te verkopen aan het daar gelegerde
Amerikaanse leger. In 1954 weigerde hij handel te drijven met een Duitse rederij. De
directeur kwam toen voor een bespreking
naar Rotterdam en zei bij die gelegenheid
met tranen in zijn ogen: 'Aber verstehen sie
doch, Herr Frenk, das ist das einzige das ich
machen kann ...'. Na deze woorden nam
Salomon de uitgestoken hand aan en vonden
niet alleen de zaken doorgang, maar ontwikkelde zich langzamerhand ook een persoonlijke genegenheid."
Vleeshandelaar Frenk: 'A real pioneer in
meat business'
In de naoorlogse jaren werkte Salomon hard
om de familiebedrijven nieuw leven in te blazen. Nathan Salomon Frenk en Meyer van
Creveld hadden de oorlog niet overleefd. Hij
maakte een doorstart met de firma Van
Creveld & Frenk en nam de slagerij en de
rechten van handelsnaam D. van Creveld
over van een familielid. Zo verwierf hij toegang tot de lokale vieesmarkt en het recht om
vlees te exporteren. De vleeszaken van
scheepsleveranciers N.S. Frenk & Zoon werden vanaf dit moment voortgezet onder de
handelsnaam Van Creveld.
Daarnaast zette Salomon zich in voor de
wederopbouw van de vieesmarkt. Vanaf 1946
was hij daarom ononderbroken bestuurslid
van de Ondervakgroep Importeurs van Bevroren Vlees die in 1951 werd omgedoopt tot de
Vereniging van Importeurs van Bevroren
Vlees. Voor de Rotterdamse Vereniging van
Crossiers in Rund- en Kalfsvlees zat hij vanaf
1954 tot aan de opheffing in 1989 in het
bestuur. Tevens bemiddelde hij sinds de
oprichting van de Bond van Belanghebbenden bij de handel in Olien, Vetten en Oliezaden bij geschillen in de vleesbranche. In
1954 trad hij toe als lid van The Institute of
Meat in Engeland. In 1974 werd hij gekozen
tot raadslid en benoemd tot 'Fellow'. Salomon was met deze benoeming de eerste nietBrit in het bestuur.* In 1977 was Salomon
vice-president en 1978 was hij zelfs een jaar
lang voorzitter van de raad.
De situatie op de Nederlandse vleesmarkt
was in de naoorlogse jaren zeer duidelijk. Tot
1949 reguleerde de overheid de markt. Op
verzoek van het Nederlandse Import Bureau
ontving Salomon vlees dat de Nederlandse
regering overzee had gekocht. Als 'meatexpert reisde hij voor de Nederlandse regering in 1948 enkele maanden door ZuidAmerika en in 1950 door de Verenigde Staten
om daar vlees in te kopen namens de regering." Tijdens deze reizen leerde hij veel over
de vleesproductie bij de bezochte ondernemingen.
In november 1949 was er voor het eerst weer
sprake van een vrije vleesmarkt, toen de
overheid distributiemaatregelen en reglementeringsvoorschriften ophief. De vleesmarkt
veranderde hierna snel. Kocht de slager voorheen zelf beesten op de veemarkt om ze
daarna eigenhandig te slachten, nu nam de
slager steeds vaker het vlees aan bouten of in
helften af van de vleesgrossier. De grassier
nam een belangrijk deel van de ambachtelijke slagerstaak over, namelijk het uitbenen
van vlees en het zonodig uitsnijden in onderdelen zoals lendes, hazen, billen en ribben.
Een andere belangrijke ontwikkeling voor de
vleessector was de massale acceptatie van
koelkasten en diepvriezers in het huishouden
in de naoorlogse jaren.™ Salomon beoordeelde deze ontwikkeling tijdens een bijeenkomst
van de Kontaktgroep Vleesbranche in 1959
als volgt: 'op dit moment wordt in Nederland de koelkast beschouwd als het einde
van de maaltijd: voor het bewaren van restjes. Maar de koelkast moet het begin van de
maaltijd zijn. Je kunt er je spullen in bewaren
en dan hoef je de volgende dag niet naar de
winkel. Enerzijds moet de huisvrouw, en
anderzijds de slager opgevoed worden. Mijn
gedachte is dus het vlees kant-en-klaar aan
de slagers te leveren, zodat ze niet meer hoeven uit te benen en hun opslagruimte efficienter kunnen gebruiken. Mijn persoonlijke
mening: nog hooguit tien jaar en die kant-enklaar slagerijen zijn er.'™ Om een schakel van
betekenis te blijven in de distributie moest de
traditionele slager zich volgens Salomon richten op de winkelverkoop, liefst van panklare
artikelen en bijproducten. Zelf had hij in
1954 al een contract gesloten met Albert
Heijn voor het leveren van kant-en-klaar
voorverpakt rood vlees aan een Rotterdams
filiaal door de firma D. van Creveld. Dit
experiment was een doorslaand succes.™
Verenigde Vee- en VIeeshandel: 'De Schuur
van Broere'
Om beter in te kunnen spelen op de ontwikkelingen in de vleesbranche sloeg Salomon
samen met andere groothandelaren in vlees
de handen ineen. In 1949 richtten Frenk,
Broere (senior en junior), Wijler, Visser en
Soesman de Verenigde Vee- en VIeeshandel
(V.V.H.) op.«
In de V.V.H. bracht Salomon de rechten en
191
activiteiten van de firma D. van Creveld
onder. De taakverdeling binnen de nieuwe
organisatie was als volgt: Frenk was verantwoordelijk voor de algehele organisatie en
administratie, Broere was belast met de aankoop van varkens, Soesman van runderen en
Wijler met de verkoop."
In 1956 was de tijd rijp voor een nieuw te
bouwen bedrijfspand. DeV.V.H. diende daarom een verzoek in bij Burgemeester en
Wethouders van Rotterdam om een terrein
van ongeveer 475 vierkante meter groot,
gelegen op het terrein van het openbaar
slachthuis aan de Boezemstraat, in erfpacht te
krijgen om daarop voor gezamenlijke rekening een kantoorpand en bedrijfspand te
bouwen voor het bewerken van alle soorten
vlees. Omdat het terrein al snel te klein bleek
voor de bouwplannen werd het op verzoek
van deV.V.H. uitgebreid.
Tijdens het ontwikkelen van de bouwplannen
voor dit bedrijfspand zochten de firmanten
naar financieringsbronnen. Alleen Salomon,
die inzag dat de vleesgrossier een steeds grotere rol zou gaan spelen in de branche, durfde echt risico te nemen. Daarom werd de
helft van het pand voor zijn rekening en risico gebouwd, en de andere helft op kosten
van alle vier de firmanten. Om deze financieringsconstructie mogelijk te maken adviseerde een accountant een scheiding van het
gemeenschappelijk eigendom 'door eenvoudig een muur in het midden te stellen'. Zo
ontstonden de panden 'Noord' en 'Zuid' en
daarmee respectievelijk de N.V. exploitatiemaatschappij 'Noord', volledig eigendom van
Salomon, en de N.V. exploitatiemaatschappij
'Zuid', volledig eigendom van de vier firman-
192
ten. Frenk was verantwoordelijk voor de
bouwplanning van het gehele bedrijfspand."
Op 20 april 1960 opende burgemeester Van
Walsum officieel het nieuwe V.V.H.-gebouw.
Bij deze gelegenheid brachten verscheidene
sprekers gekscherend 'de schuur van Broere'
ter sprake." Broere sr. had zich tijdens een
bespreking namelijk eens laten ontvallen:
'zorg nu maar dat we een schuurtje krijgen,
dan kunnen we tenminste eens iets gaan
doen'. Het nieuwe pand leek echter in niets
op een schuur. Het was juist het toppunt van
moderniteit. Het 2.400 vierkante meter tellende gebouw was 46 meter lang en 13
meter diep en had een gesloten achtergevel
aan de Boezemstraat en een open voorgevel
op het terrein van het openbaar slachthuis. In
de kelder was een zouterij met betegelde
pekelbakken, een magazijn, de rookkamer,
de centrale verwarming en de machine en
pompkamer. Op de begane grand waren verkoopruimtes voor rund- en varkensvlees
gevestigd, uitgerust met koel- en vriescellen
en een weegschaal. De directiekantoren, de
boekhouding, de vergaderzalen en de kantine
bevonden zich op de eerste verdieping. De
kleedruimtes voor het personeel zaten op de
tweede verdieping, evenals de uitbeenruimtes
met koel- en vriescellen en een magazijn.
Een railsysteem en lift vergemakkelijkten het
vervoer van vlees aanmerkelijk. Dit hangspoor was namelijk verbonden met het
slachthuis, zodat men de geslachte dieren
makkelijk naar het bedrijfspand kon transporteren. Het uitbenen van varkens- en rundvlees, het uitsnijden van de voeten, het sorteren en naar behoefte distribueren van het uitgesneden vlees was met dit gebouw vele
jaaiboekje 2008
afb. 3. Impressie van het nieuwe kantoorpand van deVerenigdeVee- en Vleeshandel op het terrein van het openbaar
slachthuis aan de Boezemstraat van de Rotterdamse architecten Swaneveld en Goslinga die vooral bekend geworden
zijn door hun ontwerp voor de Karel de Stouteflat in Pendrecht. (GAR, 956, dep. I /1463)
malen efficienter en beter naar wens van de
slagers te realiseren.
Zowel onder binnenlandse als buitenlandse
vakgenoten was er veel waardering voor het
V.V.H.-gebouw. Zo typeerde Misset's vakblad
De Slagerij het bij de opening als 'een monumentaal bedrijfspand'.^ Gedurende de gehele
jaren zestig volgden ondernemers en ge'fnteresseerden uit alle delen van de wereld rondleidingen. Vaak liet Salomon vol enthousiasme het pand zien. Zelf noemde hij deze
rondleiding wel de 'Frenk-show'." Velen lieten een lovend woord achter in het bezoekersboek. Zo schreef een Amerikaanse colle-
ga: To a real pioneer in the meat business
and best regards from the USA. Een Engelse
collega vond het The realisation of a wonderful dream.^
De V.V.H.: een modern bedrijfspand gaat
roemloos ten onder
Intern verliepen de zaken in de jaren zestig
moeizaam. In 1964 raakte de relatie tussen
de vier firmanten ernstig verstoord, waardoor
het bestaan van deV.V.H. volgens Salomon
'aan een zeer dunne draad' hing.^Tijdens
besprekingen over het omzetten van de firma
in een naamloze vennootschap zeiden twee
193
firmanten namelijk dat de financieringsconstructie N.V. 'Noord' en N.V. 'Zuid' volgens
hen niet in overeenstemming was met de
destijds gemaakte afspraken. De kwestie liep
hoog op in een 'vrij scherpe en vervelende
discussie'. Salomon voelde zich aangetast 'in
mijn goede trouw' en confronteerde zijn
medefirmanten schriftelijk met passages uit
oude brieven en notulen. Ze moesten hem
gelijk geven: de financieringsconstructie was
inderdaad juist. Al lieten de vier firmanten
aan de eerder aangestelde getuigen weten
'dat dit incident thans als geheel gesloten kan
worden beschouwd',™ toch vond de omzetting van de financieringsconstructie naar een
naamloze vennootschap niet plaats.
Hiermee was de financieringskwestie vanzelfsprekend niet opgelost. Ter vervanging van
het krediet van de Nederlandse Middenstandsbank en ter verlaging van het hoge krediet van N.S. Frenk & Zoon regelde de V.V.H.
een lening van de Nationale Investeringsbank. De financiele ruimte bleef echter krap.
Dus moesten de firmanten een streep zetten
door het plan om een extra verdieping op het
pand te laten bouwen. Om toch het nijpende
ruimtegebrek op te lossen werd er intern verbouwd.
Pas in 1970 kwam de financieringsconstructie
weer ter sprake. De firmanten besloten in
onderling overleg om de N.V.'s 'Noord' en
'Zuid' onder te brengen in de V.V.H. en deze
een jaar later om te zetten in een besloten
vennootschap. Aanvankelijk veelbelovende
gesprekken met de Engelse Meade-Lonsdale
Group Ltd over een overname van de V.V.H.
liepen op niets uit door de ongunstige ontwikkeling van het pond sterling, hetgeen voor
194
de investeerders betekende dat de overnamekosten te hoog zouden uitpakken en het valutarisico te groot werd.
Dit was een tegenvaller voor de V.V.H., want
de organisatie maakte moeilijke jaren door.
Al bood de V.V.H. begin jaren zeventig werkgelegenheid aan zo'n driehonderd mensen en
zette ze jaarlijkse 15.000 ton vlees af bij
lokale afnemers, toch vielen de winstresultaten tegen. Dit werd wel geweten aan de
teruglopende vleesconsumptie, vanwege
negatieve propaganda random vlees en hoge
prijzen bij de traditionele slagerijen, die de
concurrentie met de goedkopere kiloslagers
slecht aankonden.™ De tegenvallende resultaten van de V.V.H. waren ook het resultaat van
de gebrekkige interne organisatie. Accountants, die door de directie waren aangesteld
om de organisatie door te lichten, concludeerden dat de V.V.H. slecht gebruik maakte
van administratieve gegevens voor het opstellen en goedkeuren van de begroting, dat de
coordinate van directieleden onderling en
tussen directieleden en afdelingshoofden te
wensen overliet en dat het de V.V.H. ontbrak
aan goede functie- en taakomschrijvingen
evenals een gedegen kostencalculatie.
Het belang van een goede kostencalculatie
bleek eind 1978, toen een meningsverschil
met de Makro ontstond over het prijsbeleid.
Deze grote klant zegde zelfs het samenwerkingscontract met de V.V.H. op, met inachtneming van een jaar opzegtermijn. De Makro
wilde het inkoopbeleid voor de aankomende
jaren namelijk baseren op een vorm van
open kostencalculatie; de organisatie wilde
op de hoogte worden gebracht van de kosten
en de winstmarges van ieder onderdeel van
ROtter ^ j
•o
het productieproces om zo inzicht te krijgen
in de prijsvaststelling. Door middel van prijsbeleid hoopte men de concurrentie met
Albert Heijn beter aan te kunnen. De V.V.H.
stelde de prijzen echter vast op basis van een
klassieke bruto kostprijs minus een korting
aan de klant. Salomon, die inmiddels president-commissaris was, was niet genegen de
Makro veel tegemoet te komen. Hij wilde pas
bedrijfsgevoelige informatie verstrekken als
de Makro veertig procent van de V.V.H.-aandelen zou overnemen. Het samenwerkingsverband was immers opgezegd en de Makro
had contact gezocht met andere vleesleveranciers. Bovendien oordeelde Salomon dat het
stimuleren van de vleesverkoop niet alleen
een kwestie van prijsbeleid was, maar ook
van winkelpresentatie. Al zeiden zowel de
Makro als cle V.V.H. de samenwerking voort
te willen zetten, toch liepen de gesprekken
op niets uit. Uiteindelijk stopte de Makro de
totale vleesafname voor de vestiging in
Duiven per 1 januari 1980 en gingen alle
vestigingen in de loop van 1980 na of ze
elders varkensvleesonderdelen konden
inkopen.
Het wegvallen van de Makro-order betekende
de nekslag voor de V.V.H.. In april 1980 volgden gedwongen ontslagen. In het daaropvolgende jaar zagen de vier oprichters er geen
heil meer in. Ze trokken hun drie ton borg
terug, waarna ook de banken niet meer
garant wilden staan en een faillissement onafwendbaar werd. Sommigen beschouwden de
neergang van de V.V.H. als een uitvloeisel
van het gemeentebesluit uit 1973 om de veemarkt en het abattoir te laten vertrekken."" De
V.V.H. viel echter ook veel te verwijten. De
directiekamer was in de voorgaande vijf jaar
een 'duiventil' geweest: er waren vele directeuren aan- en afgetreden. Met de genomen
bezuinigingsmaatregelen was niet het beoogde effect bereikt: de financiele positie van het
bedrijf was en bleef slecht. In de laatste vier
jaar was bovendien jaarlijks voor een half
miljoen gulden aan vlees ontvreemd. Drie
miljoen gulden, die door de gemeente
beschikbaar was gesteld om een varkensslachterij in de Spaanse Polder te beginnen,
was gebruikt om financiele gaten te dichten.
Aldus ging Rotterdams grootste vleesverwerkingsbedrijf roemloos ten onder.
Snackbar en Steakhouse: broodje pekelvlees, worstjes en steaks
Ook in de horeca had Frenk oog voor vernieuwing. In 1955 heropende Salomon
samen met Alb. van Creveld en de dames
Van Creveld een broodjeszaak en kleine
vleeswinkel in het nieuwe winkelcentrum
aan het Stadshuisplein.
Voor de Tweede Wereldoorlog had Van
Creveld op de Kruiskade gezeten. De dagelijkse gang van zaken werd overgelaten aan
Salomon, die de andere commanditaire vennoten al snel uitkocht. De snackbar had de
laatste moderne snufjes op het gebied van
koeltechniek en toonbankverkoop. Uit Amerika werden machines ge'i'mporteerd, om grillen vleesgerechten klaar te maken. Zo konden
worstjes aan het spit worden gebraden. Ook
de inrichting deed Amerikaans aan: er stond
een glazen vitrine op de toonbank en er was
een spiegelwand. De openingstijden waren
on-Nederlands; klanten konden 's zondags
tot een uur 's nachts terecht. Vooral het tradi-
195
afb. 4. Op 3 I oktober 1955 opende de Amerikaans aandoende snackbar en broodjeszaak van Van Creveld aan het
Stadhuisplein. (GAR, 956, dep. I /1463)
tionele brooclje pekelvlees stond bekend als
'razend lekker'." Naast de snackbar bevond
zich een kleine winkel waar vleeswaren werden verkocht.
In 1961 verhuisde de snackbar naar de overkant van het Stadhuisplein, waar twee en half
keer zoveel ruimte was. Het leidende principe in deze zaak was snelle bediening. De
196
oude snackbar werd ingericht als semi-zelfbedieningszaak voor vleeswaren en delicatessen." Een paar maanden later opende Salomon naast de snackbar de grillroom Van
Creveld Steakhouse. De ingang bevond zich
in het Corso theater. Salomon kwam er vaak
met kennissen en zakenrelaties eten. Een
klant herinnerde zich later dat je er 'fantas-
ROtter ^ j
tische lappen vlees geserveerd' kreeg. Een
recensent in het tijdschrift Holland Herald
vond het steakhouse wat betreft 'American
food classic" uniek voor West-Europese
begrippen.'"
Het steakhouse draaide prima, in tegenstelling tot de snackbar. Snackbar Van Creveld
leverde slechts in een enkel jaar een batig
saldo op. De exploitatietekorten werden
gedicht met geld dat de firma D. van Creveld
verdiende met andere zaken. In 1970 besloot
Salomon daarom de snackbar te sluiten. De
stijgende grondstofprijzen en loonkosten konden alleen worden opgevangen door prijsstijgingen en dit zou geen haalbare kaart zijn.
Het ene na het andere horecabedrijf ging
namelijk dicht of stond op de nominatie om
gesloten te worden. Een paar jaar later
belandde ook het steakhouse in de rode cijfers. Wiedouw Horecabedrijven B.V. nam het
over. Salomon trok zich helemaal terug uit de
horecasector.
Scheepsleveranciers: N.S. Frenk & Zoon
voortdurend dagelijkse benodigdheden te
leveren en alert te reageren ten tijde van
moeilijkheden of onverwachte gebeurtenissen.
De overheid had echter geen voorzieningen
getroffen voor het rantsoen van opvarenden.
Om door het rijk gehoord te worden, richtten
de scheepsbevoorraders een commissie op ter
behartiging van hun belangen." Deze commissie ging in 1954 over in de Nederlandse
Vereniging van Scheepsleveranciers.
Salomon was een van de grondleggers van
deze vereniging; zijn lidmaatschapskaart
droeg het lidnummer een en hij was er vele
jaren voorzitter. Ook was hij medeoprichter
en executive vice-president van de in 1956
opgerichte International Ship Suppliers
Association (I.S.S.A.). De I.S.S.A. had als
motto Storing Ships is Teamwork en ontwikkelde onder meer procedures en documenten. Salomon ontwierp de 'conditions governing the trade in ship's stores, provisions and
supplies en het bijbehorende arbitragereglement.
Salomon was niet alleen actief in de vleesbranche. Hij was tevens eigenaar van
scheepsleveranciersbedrijf N.S. Frenk &
Zoon. Dit bedrijf zette hij in 1945, samen
met Weterings, een medewerker van het eerste uur, weer op als eenmanszaak. Doordat
het herstel van de haven prioriteit kreeg
boven de wederopbouw van de stad voeren
de schepen al vlug weer de Rotterdamse
haven binnen. Vanzelfsprekend moesten al
deze schepen ook bevoorraad worden. Dit
was het werk van scheepsleveranciers. N.S.
Frenk & Zoon beschouwde het als de taak
van de scheepsleverancier om regelmatig en
De periode van 1950 tot de oliecrisis in 1973
waren gouden jaren voor de Rotterdamse
haven en voor de Nederlandse economie. De
scheepsleveranciers hadden veel werk. Het
aantal door N.S. Frenk & Zoon bediende
schepen steeg in rap tempo en daarmee ook
de omzet: in het eerste jaar van de herstart
bevoorraadde de firma 36 schepen en over
geheel 1946 210 schepen, in 1947 waren dat
er al 299, in 1948 426 en in 1949 706 schepen. In diezelfde periode steeg het aantal met
vlees bevoorrade schepen van 104 naar
177.*" De brutowinsten in zowel de vlees- als
de scheepszaken lagen zo rond de zeven ton,
197
NED. VER. VAN SCHEEPSLEVERANCIERS
afb. 5. Lidmaatschapskaart
van Frenk Salomon van
de NederlandseVerenig-
De H»« Frank Salomon
ing van Scheepsleveran-
geboren ..2.943=Z.9Jj^. te
t ordain __,._
is in diensl van de , K J . : u -em. t; 2oon.JJ.V-.Van Veerdan P o e l a p B w e g 2 1 , R o t t e r d i
ciers.
(GAR, 956, dep. I /1463)
als
N. S. FtENK
VAN WEtBCtN I
ROTTERC
maar de winstpercentages voor scheepszaken
waren hoger. Begin jaren vijftig groeide het
aantal bevoorrade schepen nog verder en verdubbelde de omzet in beide zaken. Als de
door N.S. Frenk & Zoon bediende schepen
worden afgezet tegen het totale aantal schepen dat de Rotterdamse haven in 1956 aandeed, dan leverde N.S. Frenk & Zoon aan
circa vijftien procent van de 20.000 schepen
haar producten.*"
In deze jaren zetten Frenk en Weterings de
firma N.S. Frenk & Zoon om in een naamloze
vennootschap. Van het aandelenkapitaal
bezat Weterings zo'n vier procent, terwijl de
rest was ondergebracht in de 'Beheersmaatschappij Frenk N.V.' waarvan Salomon de
enige aandeelhouder was. In 1954 verhuisde
198
Gezien,
Inspecleui I, en A.
N.S. Frenk & Zoon naar een nieuw en
modern bedrijfspand aan de Willemskade.
N.S. Frenk & Zoon: improviseren en
doordraaien
De ontwikkelingen van de containerhaven en
de olieraffinaderijen noopte N.S. Frenk &
Zoon in 1968 opnieuw te verhuizen. Het
bedrijf vertrok naar een goed geoutilleerd
pand bij de Waalhaven. Bij deze gelegenheid
wees Salomon zijn medewerkers op de noodzaak te 'improviseren en doordraaien' om zo
de leuze '168 uur per week klaarstaan voor
de klanten' waar te maken.™ Om optimale
service te bieden, konden afnemers hun
orders op allerlei manieren doorgeven aan
N.S. Frenk & Zoon en kregen belangrijke
klanten een eigen kantoorruimte in het
bedrijfsgebouw, zodat ze direct betrokken
konden worden bij de scheepsbevoorrading.
Toch waren service en de modernste hulpmiddelen en technieken volgens Salomon
niet de belangrijkste succesfactoren. Bij het
veertigjarig bestaan van de firma in 1974
legde hij in dit verband meer nadruk op het
belang van de juiste mensen op de juiste plek
en een familiair contact met zijn medewerkers."'
In de tweede helft van de jaren zestig nam
het marktaandeel van N.S. Frenk & Zoon af.
In deze jaren telde Rotterdam en omstreken
namelijk 65 handelaren in scheepsbevoorrading die de meer dan 30.000 schepen die de
Nieuwe Waterweg binnenvoeren van leveranties voorzagen. De tien grootste bedrijven
bevoorraadden tweederde tot driekwart van
de schepen. N.S. Frenk & Zoon richtte zich
op de circa 20.000 buitenlandse schepen die
Rotterdam aandeden en bediende zo'n tien
procent van deze markt.™
De scheepsbevoorrading omvatte diverse productgroepen; het aandeel van deze productgroepen in de totale afzet van N.S. Frenk &
Zoon was: vleesproducten 18%, aardappelen
en groente 7%, vis 3%, gevogelte 5%,
boter/kaas 4%, rookwaren 8%, drank 12%,
gedroogde producten 12% en machineonderdelen 28%. Het grote aandeel van deze laatste productgroep maakt duidelijk dat de
scheepsbevoorrading zich niet alleen toespitste op voeding. Het vlees werd geleverd door
de firma D. van Creveld, die behalve in eigen
bedrijf geslachte vleesonderdelen ook geTmporteerd ingevroren vlees verkocht. Ongeveer
20% van deze producten zette Van Creveld af
bij N.S. Frenk & Zoon, 60% bij andere
scheepsleveranciers uit Rotterdam en omgeving en 20% bij West-Duitse bedrijven.
Om te groeien zocht N.S. Frenk & Zoon naar
nieuwe afzetmarkten. Zo vormde zij in 1974
samen met Pakhoed transportgroep en ingenieursbureau Schrada de organisatie PSF
Offshore, die bevoorradingsdiensten aan offshore maatschappijen aanbood. Het magazijn
en de kantoorpanden bevonden zich in Aberdeen. Een enorme tanker werd omgebouwd
tot magazijn, om daarna in gebruik te worden genomen door Shell. Salomon typeerde
het project als een 'kleinkind' omdat de ontwikkeling met zijn goedkeuring gebeurde,
maar de zaak eigenlijk geheel was bedacht
door zijn medewerkers Kretz en Bot."
De jaren zeventig waren moeilijke jaren voor
de scheepsleveranciers: de schepen die Rotterdam aandeden bleven korter in de haven
en telden minder bemanningsleden. Bovendien ging het bergafwaarts met de economic
De scheepsbevoorraders zagen zich gedwongen om hun bedrijven te reorganiseren en te
concentreren. N.S. Frenk & Zoon voerde
gesprekken over een fusie met British and
Commonwealth Shipping Company Ltd., een
Engels conglomeraat. Uiteindelijk werd afgesproken dat Salomon zijn aandelen geleidelijk zou verkopen aan deze firma. De laatste
overdracht vond plaats in 1975 en Frenk
bleef tot 1976 aan als directeur. Desondanks
verliep de overdracht niet probleemloos. De
verwevenheid tussen N.S. Frenk & Zoon en
D. Van Creveld, waarvan Salomon nog altijd
directeur was, leverde zoveel moeilijkheden
op dat Salomon de nieuwe eigenaren van
N.S. Frenk & Zoon namens D. van Creveld
199
dagvaardde over de betaling van vleesleveranciers in de jaren 1975-1976. De voortzetting van N.S. Frenk & Zoon onder beheer van
British and Commonwealth Shipping company verliep niet succesvol. Met pijn in zijn
hart vernam Salomon dat N.S. Frenk & Zoon
in 1977 failliet ging.
De inmiddels eenenzestig jarige Salomon
dacht er niet aan om zich terug te trekken uit
de handel. Een jaar nadat hij was teruggetreden als directeur van N.S. Frenk & Zoon
richtte hij SamTraCo op, gehuisvest aan de
Schiedamsevest. In dit bedrijf bracht hij de
firma D. van Creveld onder. Ook dit bedrijf
had tot doel te handelen in onder andere
levensmiddelen, vlees, vleesconserven en
technische artikelen en deze producten te
importeren en exporteren. In 1984 trad Salomon terug als directeur. Hij bleef wel aan het
bedrijf verbonden als president-commissaris.
Dit bleek van korte duur, want een jaar later
werd de onderneming geliquideerd. Hiermee
kwam een einde aan de ondernemerscarriere
van Salomon Frenk. Het enige wat hem restte
was een vordering op SamTraCo van vijfendertigduizend gulden, die hij door herhaalde
aanmaningen, juridische procedures en uiteindelijk beslaglegging terug trachtte te krijgen.
Salomon Frenk: een Joodse ondernemer
De families Frenk en Van Creveld handelden
al generaties lang in vlees, net als vele andere
Joodse families in Nederland." Ontwikkelingen in deze branche werden dan ook vaak
op het conto van Joden geschreven." Dat
Nathan Salomon zich niet alleen richtte op
de vleeshandel is niet zo verwonderlijk. Veel
200
vee- en vleeshandelaren hielden zich tevens
bezig met de verkoop van andere waren of
stapten over naar de aanverwante leer- en
schoenenindustrie.^ Hoe gebruikelijk in Joodse kringen de overstap naar de scheepsleveranciersbranche was, is echter niet
bekend. Waarschijnlijk was Nathan Salomon
geen uitzondering, want de werkgelegenheid
nam snel toe in deze sector. Hij kwam ermee
in aanraking via zijn zwager, wiens scheepsleveranciersbedrijf veel vleesartikelen leverde, en richtte later een eigen scheepsleveranciersbedrijf op. Zijn zoon Salomon kwam, na
een gedegen voorbereiding, halverwege de
jaren dertig bij hem in de zaak. N.S. Frenk
werd omgedoopt in N.S. Frenk & Zoon.
De bezetting van Nederland door NaziDuitsland in de jaren 1940-1945 veranderde
alles. In eerste instantie kwamen de zaken stil
te liggen, later vervolgden en deporteerden
de nazi's de familie Frenk. Salomon overleefde de jodenvervolging, in tegenstelling tot
veel van zijn familieleden. Na zijn repatriering bouwde hij zowel N.S. Frenk & Zoon als
de vleeshandel D. van Creveld, familiebezit
aan moederszijde, van de grand af aan
opnieuw op en breidde deze bedrijven uit.
Hoewel de firma's onderling zaken deden,
hield hij ze wel gescheiden.
Kijkend naar Salomons optreden in beide
branches valt op dat hij de ontwikkelingen op
de binnenlandse en buitenlandse markt
scherp in de gaten hield. Hij zag in dat
ondernemers hun krachten moesten bundelen
om gehoord te worden en de kwaliteit van de
dienstverlening te bewaken en te verbeteren.
Om dit doel te bereiken zocht hij de samenwerking met branchegenoten en was hij
ROtter ^j
betrokken bij de oprichting van vakverenigingen in binnen- en buitenland. Jarenlang
had hij zitting in de bestuursorganen van
deze organisaties. Vooral met zijn bedrijven
in de vleesbranche speelde Salomon goed in
op de door hem verwachte ontwikkelingen
en werd zo een van de dragers van vernieuwing. Hij leverde een bijdrage aan de veranderende taakverdeling tussen vleesgrossier en
slager en aan de introductie van voorverpakt
vlees in de supermarkten.
De basis voor het succes van Salomons
ondernemerschap was reeds gelegd in de
vooroorlogse jaren. Hij werd gevormd tijdens
internationale stages en door te participeren
in het bedrijf van zijn vader. Na de oorlog
moest hij eerst het familiebezit weer in handen krijgen, daarna ging het snel. Hij plukte
de vruchten van de handelsreizen die hij
ondernam en die hem de gelegenheid boden
om contacten te leggen in het buitenland en
daar ideeen op te doen. Ook had hij baat bij
de naoorlogse expansie van de Rotterdamse
haven en het beheer van aan elkaar verwante
bedrijven. Deze omstandigheden vergrootten
zijn kansen om een succesvol ondernemer te
worden. Helaas voor Salomon was het einde
van zijn ondernemerschap minder glorieus
dan het begin. Het tij zat hem niet meer mee,
zijn bedrijven gingen roemloos ten onder en
werden gesloten of verkocht.
Gedurende zijn maatschappelijke carriere
zette Salomon zich in voor de Joodse
Gemeente. In dit opzicht was hij niet uniek.
Er is geconstateerd dat succesvolle Joodse
ondernemers veelal praktiserend Joods waren
of in het bestuur van Joodse instellingen
zaten.^ Toch is nog niet duidelijk waarom
beide vaak samengingen. Worden Joodse
ondernemers gevraagd voor een bestuursfunctie als ze succesvol zijn of zijn Joodse
ondernemers eerder geneigd een steentje bij
te dragen aan de samenleving? In het geval
van Salomon lijkt het op een combinatie van
drijfveren en mogelijkheden. Behalve het
beroep dat de opperrabbijn op hem deed om
zich na de oorlog in te zetten voor de Joodse
gemeenschap speelde ook inzicht een rol.
Salomon zag de noodzaak in om een groep
te verenigen en te organiseren, of het nu ging
om ondernemers of leden van een levensbeschouwelijke groepering. De mogelijkheid
om tot het Nederlands Israel itische Gemeente
bestuur toe te treden deed zich voor nadat
een bestuurslid overleed. Het oog van het
bestuur viel op Salomon, niet alleen vanwege
diens inzet voor de Vereniging Centraal
Tehuis voor Israelieten in Nederland maar
ook omdat er behoefte aan een koopman in
het bestuur was.™
Vast staat dat Salomons ondernemerschap
velen opviel en alom lof oogstte. In 1972
benoemde de koningin, op voordracht van
het Ministerie van Landbouw, Salomon tot
Ridder in de Orde van Oranje Nassau op
grand van zijn verdienste in de Vlees- en
Scheepsleverancierssector. Een blijk van
waardering waarmee hij erg verguld was.
NOTEN
1. Dit artikel is mede gebaseerd op het archief van
defamilie S. Frenk (1934-1995), Gemeentearchief
Rotterdam, toegangsnummer 956, dep1/1463/01/1.
201
2. Abraham Marcus Frenk vertrok als koopman
naar Zierikzee en nam zitting in het bestuur van de
Kehilla, dejoodse gemeente. Ook zijn zoon
Salomon kreeg zitting in dit bestuur. Nathan
Salomon, die was opgegroeid in Zierikzee, verhuisde in 1906 naar Rotterdam met zijn vrouw, Mietje
van Klaveren, hun vier dochters en drie van hun
vier zonen. Een van hen was Nathan Salomon
Frenk, de vader van Salomon.
3. Brief van Jan Olyslager (8-11-1993) aan
Boddaert naar aanleiding van zijn artikel in
Havenloods van 1 6 September 1993 (omslag 412).
4. Document 'Diverse gegevens betr. firma N.S.
F.&Z.' (omslag 705).
5. J.A. Veraart, Joden in Nederland (Hilversum
1938) 91.
6. Interviews Angelique Aalbers en Ita Arends met
Salomon Frenk in 1993 en 1994 in het kader van
hun scriptie geschiedenis aan de Chr. Hogeschool
Windesheim, afdeling H.P.O. Lerarenopleiding:
'Neerlands Israel' in goede en zeer kwade dagen.
7. Interviews Aalbers en Arends.
8. Volgens de gehanteerde definities was de familie
Frenk voljoods. Dit stempel kregen personen met
drie of vier Joodse grootouders en personen met
twee Joodse grootouders die gehuwd waren met
een Jood of zelf lid waren van het Israelitische
kerkgenootschap. Op deze Joden had de bezetter
het gemunt.
9. Interviews Aalbers en Arends.
10. Nathan Salomon bezat behalve vermogen op
zijn Nederlandse bankrekening, aandelen ter
waarde van meer dan twintigduizend gulden, een
Amerikaanse rekening met een saldo van meer dan
dertigduizend dollar en een Engelse rekening met
een paar honderd pond.
11. Hij werkte voor Speelman & Bros dat Spaanse
en Latijns-Amerikaanse schepen proviandeerde.
202
12. Deze alinea is deels gebaseerd op interviews
Aalbers en Arends.
13. Op een van deze teruggevonden lijsten staan
Nathan Salomon als scheepsleverancier, zijn vrouw
Sophia en hun dochter Myra als ziekenverpleegster
wonende op de Heemraadssingel 234, en Salomon
als secretaris/commies en zijn vrouw Liselotte
wonende op de Breitnerstraat 81b. (Nederlands
Instituut voor Oorlogsdocumentatie (N1OD), 77-85:
267-284.)
14. Stichting Comite Loods 24, Vervolging Rotterdamse joden in de oorlog. Rotterdam (1993) 4, 17,
24.
15. Een maand later stierf de in 1939 uit Duitsland
geemigreerde schoonmoeder van Salomon in sanatorium Dennenoord in Doom.
16. A.J. Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging
1940-1945 (Amsterdam 1978) 61.
1 7. Interview Aalbers en Arends.
18. Nathan Salomon Frenk staat vermeld in
Kaddisj. Ter nagedachtenis van dejoodse Rotterdamse burgers 1940-1945 (Rotterdam 2000).
19. M. Croes en P. Tammes, Gif laten wij niet
voortbestaan. Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in de Nederlandse gemeenten,
1940-1945 (Amsterdam 2004) 41.
20. L. Vorst, 'In Memoriam Opperrabbijn A.B.N.
Davids, 1895-1945' in: Rotterdams jaarboekje
1968, 144-147. Davids staat vermeld in Kaddisj.
21. Interviews Aalbers en Arends; voorts Judith
Nelemans, 'Zorg dat ze bij elkaar blijven als drijfveer' Interview met Salomon Frenk, oud-voorzitter
JGRotterdam, Nieuw Israelitisch Weekblad (NIVV),
19 juli 1985 (omslag 432).
22. Notulen van de 119de vergadering van de
Kerkeraad der Nederlands Israelitische Gemeente
te Rotterdam, 20 januari 1966 (omslag 2).
23. Zie voor een uitgebreide geschiedenis van de
Nederlandse Israel itische Gemeente te Rotterdam
(1945-2007) P. van Trigt, Een Kleine Kehilla met de
jeroesje van een grote (Rotterdam 2007).
24. Zie brief van Frenk aan Mr. Cieslik, 12 april
1972 (omslag 107).
25. Deze ervaringen verhaalt Salomon in een brief
van 9 mei 1980 aan zijn zus Myra en haar man
Theo Pinkowitz (omslag 11).
26. De aanstelling van een niet-Brit in het bestuur
was mede ingegeven doordat hetVerenigd Koninkrijk een jaar eerder was toegetreden tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG) waardoor
de afzetmarkt voor zowel de Britten als de EEGlanden vergrootte en op elkaar werd afgestemd
(brief Frenk 8 juli 1973 aan teerbeminde dochters;
omslag 8).
27. Zie verzoek van het Bedrijfschap voorVee en
VIeesch aan het Braziliaanse consulaat om de
benodigde visa voor 'Mr. Frenk as meat-experf (11
maart 1948) (omslag 198).
28. Door een spaaractie van supermarktketen
Albert Heijn nam het bezit van een koelkast begin
jaren zestig nog verder toe. T. de Rijk, Het elektrische huis (Rotterdam 1998) 359-360.
29. Misset's vakblad De Vee- en Vleeshandel (21
april 1959) 'Pers-naklanken van de Kontactdag in
de Rivierahal' (omslag 1).
30. The National Provisioner, 'Red Meat Packaged
at Packer Level is Big Hit in Holland' (omslag 1).
31. Frenk kende Broere en Soesman al enkele
jaren. Zij vertegenwoordigden namelijk de
Rotterdamse Vleesgrossiers Combinatie (R.V.C.),
waarmee Frenk contracten afsloot voor de firma's
N.S. Frenk & Zoon en D. van Creveld.
32. Oorspronkelijk was de heer Visser ook betrokken bij de oprichting van de V.V.H. Na het overlijden van Broere sr. in 1954 werd het contract volgens de vennootschapovereenkomst ontbonden en
een nieuw contract opgesteld onder voortzetting
van dezelfde naam. Visser verklaarde toen geen
deelgenoot meer te willen zijn in de voort te zetten
firma V.V.H. (vennootschapsakte, omslag 255)
33. Een tiental aannemers schreef zich in om de
klus te klaren voor ongeveer een half miljoen gulden. De geschatte bouwtijd lag tussen de 250 en
300 dagen. Uiteindelijk kregen de architecten
Swanefeld en Goslinga en bouwbedrijf N.V. gebr.
Koudijs uit Rotterdam opdracht om het nieuwe
bedrijfspand te realiseren (omslag 370).
34. Misset's vakblad De Vee- en Vleeshandel (26
april 1960) 'Officiele opening VVH gebouw'
(omslag 363).
35. Misset's vakblad De Slagerij (22 april 1960) 'De
VVH te Rotterdam in nieuw bedrijfspand' (omslag
363).
36. Zie bijvoorbeeld brief van Frenk aan zijn teerbeminde dochters van 1 mei 1970 (omslag 5).
37. V.V.H. bezoekersboek, mei 1960 - nov. 1973
(omslag 127).
38. Brief van 8 juli 1964 van Frenk aan zijn drie
medefirmanten (omslag 253).
39. Brief van R. Krol namens de vier firmanten aan
getuigen D. Mak, F. Melis en W. Westbroek, 10
november 1964 (omslag 253).
40. De gemiddelde vleesconsumptie van de
Nederlander daalde inderdaad in de periode 19711973 van 50,9 kilo naar 48,5. Daarna steeg de
vleesconsumptie weer naar 52,8 in 1974 en zelfs
naar 61,3 in 1975. Als we de prijsindexcijfers
ernaast leggen (met 1990=100), dan zien we een
stijgende vleesprijsindex van 51 in 1971 naar 67 in
1975. (bron: CBS StatLine, geraadpleegd juli 2007).
'Vlees per kilo lokt huisvrouw naar grossier', Het
Algemeen Dagblad, 5 februari 1974 (omslag 585).
41. Rotterdams Nieuwsblad (2 juli 1981) 'De
Verenigde Vleeshandel: systematisch uitgebeend?'
(omslag 127).
203
42. Boddaert, Havenloods (16 September 1993)
(omslag 412).
43. Voor de verkoop van vlees- en andere conserven door Van Creveld Delicatessen was 't Raedthuys het gedeponeerde handelsmerk.
44. Holland Herald (ongedateerd) (omslag 400).
45. Interview Frenk in Jaarverslag 1988, een terugblik op de periode 1954-1989 van de Nederlandse
Vereniging van Scheepsleveranciers (omslag 432)
46. Overzicht van onkosten en aantal schepen
(omslag 705).
47. The National Provisioner, 'Red Meat Packaged
at Packer Level is Big Hit in Holland' (omslag 1).
48. Een schrijven van Frenk gericht aan de medewerkers op 1 november 1968 (omslag 3).
49. Reprint from The Institute of Meat "Bulletin"
nummer 86, 'Celebrations in Rotterdam' (omslag
448).
50. Ongeveer eenderde van de schepen die N.S.
Frenk & Zoon bevoorraadde droeg de Engelse, een
op de zes schepen de Franse, een op de acht schepen de Italiaanse en een op de tien schepen een
vlag van een Noord of Zuid Amerikaans land en
verder enkele schepen uit Israel, Ethiopie, Filippijnen en Hongkong. Dit is opvallend, aangezien
ongeveer de helft van alle uit buitenlandse schepen
voor een Duitse, Zweeds of Noorse maatschappij
voer (document opgesteld in 1968 en getiteld
'History of N.S. Frenk & Zoon N.V.' (omslag 215)).
51. Zie bijvoorbeeld brief van Frenk van 12 maart
1974 aan dochter Ruth (omslag 9).
52. J.C.H Blom en J.J Cahen, 'Joodse Nederlanders,
Nederlandse joden en joden in Nederland (18701940)' in: J.C.H. Blom, R.G. Fuks-Mansfeld, I.
Schoffer (red.), Geschiedenis van de joden in
Nederland (Amsterdam 1995) 247-312.
53. Zo was Gerzons vleeschconservenfabriek een
van de eerste bedrijven die zich grootschalig toe-
204
legde op vleesconserven en waren Hartog en
Zwanenberg de oprichters van de twee grootste
exportslachterijen eind negentiende eeuw. M.
Schrover, 'Gij zult het bokje niet koken in de melk
zijner moeder. Joodse ondernemers in de voedingsen genotsmiddelenindustrie' in: H. Berg, T.
Wijsenbeek, E. Fischer (red.), Venter, fabriquer,
fabrikant. Joodse ondernemers en ondernemingen
in Nederland 1796-1940 (Amsterdam 1994) 160190.
54. Schrover, 'Gij zult het bokje niet koken', 182.
55. Schrover, 'Gij zult het bokje niet koken', 187188.
56. Notulen van de 119de vergadering van de
Kerkeraad der Nederlands Israelitische Gemeente
te Rotterdam, 20 januari 1966 (omslag 2).
Download