versie 1.0 Thuisprostitutie onder de Wrp Thuiswerken kan onder de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Wrp) niet verboden worden. Als prostitutie vanuit een woning bedrijfsmatig is, dan is het wel vergunningplichtig. Of er sprake is van bedrijfsmatigheid is afhankelijk van een aantal factoren. De Wrp geeft hiervoor een aantal handvatten, de gemeente kan dit verder invulling geven in (interpreterende) beleidsregels. Definitie De Wrp definieert prostitutiebedrijf als volgt: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie (zie artikel 1). Prostitutiebedrijven zijn vergunningplichtig (zie artikel 9) en kunnen bovendien verboden worden middels de nuloptie (zie artikel 23). Het is dus met name van belang om te bepalen of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Bedrijfsmatige activiteiten In de Memorie van Toelichting staan een aantal factoren waarvan afhangt of een activiteit bedrijfsmatig wordt verricht. Deze factoren zijn: het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat aan de activiteit wordt besteed, de wijze van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken), en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod. Met betrekking tot klantenwerving merkt de memorie van toelichting op dat als: er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat het tot passanten leidt, of er reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn, er wel sprake is van een prostitutiebedrijf volgens de Wrp en is wel een vergunning noodzakelijk. En met betrekking tot de organisatiegraad merkt de memorie van toelichting op dat als: er personeel in dienst is, of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, er volgens de Wrp wel sprake is van een prostitutiebedrijf er wel een vergunning noodzakelijk. Ook een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn en is dus ook vergunningplichtig. Als prostitutie plaats vindt in woningen, kunnen deze locaties – onder omstandigheden (zie hierboven) – als de bedrijfsruimte van een prostitutiebedrijf aangemerkt worden. Een dergelijk ‘privé-huis’ is voor het publiek toegankelijk, er wordt klanten immers toegang verschaft. Het is aan de gemeenten om desgewenst regels daarover op te nemen in de plaatselijke verordening (als het dus om een prostitutiebedrijf gaat). Als de prostituee op enigerlei wijze werkzaam is voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf en moet er dus een vergunning aangevraagd worden. Niet bedrijfsmatig Er is niet automatisch sprake van bedrijfsmatigheid. Als een prostituee: zelfstandig werkt, op haar thuisadres, en geen andere prostituees in haar woning laat werken, dan is er volgens de memorie van toelichting geen sprake van prostitutiebedrijf, maar van een thuiswerker. CCV Infosheet pagina Thuisprostitutie onder de Wrp 2/2 versie 1.0 Elders in de memorie van toelichting staat dat er niet van een prostitutiebedrijf wordt gesproken als: er sprake is van één prostituee, op haar eigen adres, zonder uiterlijke kenmerken, die niet (uitvoerig) adverteert. Als er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten (dus het gaat niet om een prostitutiebedrijf), dan is er sprake van een aan huis gebonden beroep, en is er dus geen vergunning nodig. Deze vorm van prostitutie vanuit woningen valt niet onder de nuloptie, en kan dus niet worden verboden. Structureel Er zit echter ook een ondergrens aan het begrip ‘prostitutie’ waar rekening mee gehouden dient te worden. Uit de memorie van toelichting blijkt dat "het zich beschikbaar stellen" duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele / eenmalige seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip 'prostitutie' vallen, zelfs niet als 'de ander' een tegenprestatie levert (bijvoorbeeld in de vorm van betaling). De zijn dus niet vergunningplichtig (Bron: MvT, artikelsgewijze toelichting, artikel 1). Concluderend Er zijn dus verschillende indicatoren die meegenomen moeten worden bij het beoordelen of bepaalde activiteiten als bedrijfsmatig zijn aan te merken. Het wetsvoorstel biedt hierover, op verzoek van gemeenten, geen uitsluitsel, maar wel handvatten. (Interpreterende) beleidsregels kunnen hiervoor soelaas bieden.