RUIMTELIJKE STAAT VLAANDEREN

advertisement
RUIMTELIJKE STAAT
VLAANDEREN
in thema’s en indicatoren
www.ruimtelijkeordening.be
INDICATOREN RUIMTE VLAANDEREN/
RUIMTE IN VLAANDEREN
BEKNOPT BEKEKEN
Hoeveel plaats neemt industrie in in Vlaanderen? Waar werken, wonen en leven
we? Kunnen we ons vlot verplaatsen met openbaar vervoer? Geven we voldoende
ruimte aan natuur en hernieuwbare energiebronnen? Hoeveel oppervlakte is er
voor landbouw? En voor recreatie?
Dat alles en nog veel meer hebben we uitgebreid bestudeerd en in kaart
gebracht. We hebben ons daarbij ook de vraag gesteld: wat zijn de grote en
kleine uitdagingen voor de toekomst? Waar moet Vlaanderen naartoe qua
ruimtegebruik?
Dit beknopte overzicht geeft je snel en eenvoudig een goed beeld van Vlaanderen.
Dat gebeurt aan de hand van een aantal indicatoren. Het zijn specifieke facetten
van ons ruimtegebruik die terugkomen in verschillende domeinen zoals wonen,
werken, mobiliteit, leefmilieu …
Een voorbeeld: de indicator ‘Hoe verplaatsen we ons?’ speelt een rol bij zowel
mobiliteit als bij wonen, werken en openbare ruimte.
Je ziet in dit overzicht vanuit verschillende invalshoeken hoe de ruimte in
Vlaanderen vandaag wordt benut. Dat is meteen een goed uitgangspunt om aan
het Vlaanderen van de toekomst te werken.
De Ruimtelijke Staat reikt trends, feiten en cijfers aan voor een onderbouwd
ruimtelijk beleid. Het rapport maakt geen keuzes maar laat toe beleidsmatige
beslissingen te nemen.
Deze eerste Ruimtelijke Staat vormt de basis voor een structurele rapportage in de
vorm van een ruimterapport.
EEN OVERZICHT/
IN THEMA’S EN INDICATOREN
Hoe brengen we de Ruimtelijke Staat van Vlaanderen in kaart?
Het gebeurt aan de hand van een aantal indicatoren die representatief zijn voor de thema’s openbare ruimte, wonen,
werken, mobiliteit en leefmilieu. De gebruikte indicatoren worden gekozen omdat zij relevant zijn voor het beleid én voor de
maatschappij.
Een indicator kan in verschillende thema’s passen. Bijvoorbeeld: de indicator ‘Hoe verplaatsen we ons?’
speelt een rol bij ‘mobiliteit’, bij ‘wonen/werken’ en ook bij ‘openbare ruimte’.
THEMA’S
indicatoren
RAPPORT
INFO
GRAPHIC
01/OR
1. Ruimtebeslag


OPEN
RUIMTE
2. Versnippering van de grote aaneengesloten
open ruimte gebieden


3. Ruimtelijk rendement op vlak van
inwonersdichtheid


4. Feitelijk landgebruik voor landbouw


5. Feitelijk landgebruik voor natuur


6. Inwonersdichtheid in gebied
< 300/800/1.200 m rond knooppunt
van vervoerssysteem


7. Toegang vanuit woonomgevingen
tot groene ruimte


8. Onbebouwde percelen die in aanmerking
komen voor bebouwing (woningen)


9. Gemiddelde woonprijzen


10. Leegstaande panden


11. Voorzieningenniveau


12. Onbebouwde percelen die in aanmerking
komen voor bebouwing (bedrijven)


13. Multimodaal ontsloten locaties


04/MO
14. Knooppuntwaarde en connectiviteit


MOBILITEIT
15. Operationele reistijd met het openbaar vervoer
tussen stedelijke regio’s


16. Energieverbruik voor verplaatsingen


17. Oppervlakte bestemmingscategorieën
(Ruimteboekhouding)


18. Ruimte voor hernieuwbare energie


02/WO
WONEN
03/WE
WERKEN
05/LO
LEEFOMGEVING
RAPPORT
6 WONEN/WO
indicator
indicator INWONERSDICHTHEID IN GEBIED < 300/800/1.200 M
ROND KNOOPPUNT VAN VERVOERSSYSTEEM
www.ruimtelijkeordening.be
WONEN/WO
INWONERSDICHTHEID IN GEBIED < 300/800/1.200 M ROND
KNOOPPUNT VAN VERVOERSSYSTEEM
DEFINITIES EN BEREKENINGSMETHODEN
Definitie
Berekeningsmethoden
Een knooppunt van vervoerssysteem is hier gedefinieerd
als een cluster van stopplaatsen in het systeem voor collectief vervoer van personen. Enkel de knooppunten van
de trein in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest met minstens twee vertrekken en twee aankomsten tussen 9u en 16u worden in de analyses beschouwd.
Rondom de knooppunten van collectief vervoer van
personen (type trein) werd de inwonersdichtheid per ha
berekend. Dit gebeurde aan de hand van cirkelvormige
buffers met een straal van 300 m, 800 m en 1200 m
rond de knooppunten. Dit principe werkt cumulatief in
die zin dat bijvoorbeeld inwoners van het gebied binnen
een straal van 300 m van een knooppunt ook meegerekend worden bij de inwoners van het gebied binnen
een straal van 800 en 1200 m van dat knooppunt. Voor
de inwonerskaart worden de inwoners toegewezen aan
hun domicilie-adres en worden de inwoners in iedere
1ha-rastercel gesommeerd (FOD Crisiscentrum, met correcties op basis van Crols et al., 2016).
De inwonersdichtheid wordt bepaald op basis van de
gegevens van de FOD Crisiscentrum. Betere alternatieven voor deze indicator zijn zo mogelijk dichtheid van
gezinnen of woningen in de nabijheid van knooppunten, maar, er zijn geen publieke data van beschikbaar op
dezelfde resolutie.
Databronnen
• Inwonersdichtheid per ha (2001-2013): doctoraatstudie Tomas Crols (Crols et al., 2016)
•Inwoners uit het Rijksregister in 2013 (AD
Crisiscentrum, FOD Binnenlandse Zaken)
• Knooppunten: Verachtert et al., 2016
WONEN/WO
indicator INWONERSDICHTHEID IN GEBIED < 300/800/1.200 M ROND KNOOPPUNT VAN VERVOERSSYSTEEM
3
FIGUUR 1: INWONERSDICHTHEID (AANTAL INWONERS/HA) BINNEN 300 M VAN DE 587 TREIN-KNOOPPUNTEN - Bron: VITO, 2016
FIGUUR 2: INWONERSDICHTHEID (AANTAL INWONERS/HA) BINNEN 800 M VAN DE 587 TREIN-KNOOPPUNTEN - Bron: VITO, 2016
FIGUUR 3: INWONERSDICHTHEID (AANTAL INWONERS/HA)BINNEN 1200 M VAN DE 587 TREIN-KNOOPPUNTEN - Bron: VITO, 2016
4
SITUATIE IN VLAANDEREN (KAARTEN GRAFIEKEN, TABELLEN) EN EVOLUTIE
Inwonersdichtheid rondom knooppunten
Rondom de 587 trein-knooppunten (Verachtert et al.,
2016) wordt de inwonersdichtheid op verschillende
afstanden (300, 800 en 1200m) weergegeven op kaart
(zie: Figuur 1, Figuur 2 en Figuur 3). Wat opvalt zijn de
grote verschillen in dichtheid die zich voordoen, met de
hoogste waarde van 185 inwoners per ha binnen 1200m
rondom Brussel Zuid en de kleinste waarde van 1 inwoner per ha binnen 1200m rondom Maria-Aalter. Voor de
centrumsteden gelden dichtheden in de range van 30 tot
50 inwoners per ha. Antwerpen, Gent en ook Turnhout
scoren merkelijk boven deze range. Hetzelfde geldt voor
Brussel. Algemeen is de trend dat de inwonersdichtheid
afneemt naarmate de afstand tot het knooppunt groter wordt (zie Figuur 4). Zeker in meer landelijke gebieden rondom kleinere stations (bv. Erps-Kwerps, Landen,
Maria-Aalter, Denderleeuw) is de inwonersdichtheid op
300m duidelijk groter dan deze op grotere afstanden.
Voor grotere stations (bv. Antwerpen-Centraal, Leuven,
Brussel; in het vet aangeduid in Tabel 5) is de bevolkingsdichtheid op grotere afstand (800m, 1200m) groter
dan deze op 300m omdat binnen een straal van 300m
een proportioneel groter aandeel van de ruimte wordt
ingenomen door infrastructuur en gebouwen direct
gerelateerd aan het vervoerssysteem in het knooppunt.
Daarnaast zijn er op sommige plaatsen ook meer andere
functies zoals kantoorgebouwen in de directe omgeving van het station. Het meest opmerkelijk is dit voor
Brussel Zuid, Antwerpen Centraal, Brussel Centraal en
ook Brugge. Maar dit is niet systematisch. Een aantal stations in grotere steden, zoals Gent Dampoort, Gent Sint
Pieters, Turnhout, Kortrijk en Genk hebben een afnemende dichtheid met de afstand.
Naast de centrumsteden, die typisch hoog scoren qua
knooppuntwaarde en voorzieningenniveau (kwadrant A
uit Verachtert et al., 2016), werden nog 5 extra knooppunten toegevoegd om een meer genuanceerd beeld van
Vlaanderen te schetsen. Landen, Balen en Denderleeuw
zijn ook voorbeelden van stationsomgevingen uit het
kwadrant A maar ze behoren niet tot de Vlaamse centrumsteden. Ze geven een goede weergave van de range
van inwonersdichtheden die hierbij voorkomen. MariaAalter en Erps-Kwerps zijn voorbeelden van stationsomgevingen met een goede knooppuntwaarde maar een
beperkt voorzieningenniveau (kwadrant C uit Verachtert
et al., 2106).
Inwonersperhaopverschillendeafstandenrondomgeselecteerde
knooppunten(trein)
200
180
160
140
120
100
80
300m
60
800m
40
1200m
20
0
FIGUUR 4: INWONERS PER HA RONDOM EEN SELECTIE VAN KNOOPPUNTEN (TREIN), WAARONDER DE 13 CENTRUMSTEDEN - Bron: VITO,
2016
WONEN/WO
indicator INWONERSDICHTHEID IN GEBIED < 300/800/1.200 M ROND KNOOPPUNT VAN VERVOERSSYSTEEM
5
Er zijn voor het verleden geen gelijkaardige bevolkingscijfers op een resolutie van 1 ha beschikbaar. Voor een
evolutie in de tijd moeten we daarom werken met een
benadering. We kunnen daarvoor terugvallen op een
inwonerskaart voor 2001 uit Crols et al., 2016. Deze kaart
is gebaseerd op de inwonersaantallen per statistische
sector uit 2001 en een inschatting van het ruimtebeslag
in 2001 op basis van satellietbeelden. Het betreft een
benadering en bijgevolg een minder nauwkeurige kaart
dan deze voor 2013.
Het aantal inwoners en de inwonersdichtheid rondom
de knooppunten nam toe tussen 2001 en 2013 met
ongeveer 300.000. Iets meer dan 2,5 miljoen van de
Vlamingen en Brusselaars woont op minder dan 1200m
van een trein-knooppunt in 2013 (Figuur 6). Tussen 2001
en 2013 is er vooral een toename in het gebied op minder dan 800m.
Aantal inwoners per ha
op een afstand van
HALTENAAM
Centrumsteden
Brussel
Andere
Aalst
300 m
800 m
1200 m
50
52
48
Antwerpen-Berchem
72
81
90
Antwerpen-Centraal
62
134
149
Antwerpen-Luchtbal
30
43
41
Antwerpen-Noorderdokken
11
26
28
Antwerpen-Zuid
67
57
63
Brugge
5
15
28
Genk
50
34
25
Gent-Dampoort
87
79
71
Gent-Sint-Pieters
65
52
41
Hasselt
45
57
42
Kortrijk
53
50
41
Leuven
44
54
51
Mechelen
24
42
48
Oostende
21
33
36
Roeselare
47
37
36
Sint-Niklaas
50
50
47
Turnhout
73
55
48
Brussel-Noord
107
145
150
Brussel-Zuid
78
184
185
Brussel-Centraal
29
59
92
Denderleeuw
36
26
20
Landen
29
20
14
Balen
26
15
10
Erps-Kwerps
8
4
2
Maria-Aalter
6
2
1
TABEL 5: INWONERSDICHTHEID RONDOM EEN SELECTIE VAN KNOOPPUNTEN, WAARONDER DE 13 CENTRUMSTEDEN VAN VLAANDEREN
De haltes in het vet aangeduid hebben een stijgende inwonersdichtheid met toenemende afstand van het knooppunt.
6
<800m
<300m
1.000.000
500.000
0
2001
2013
Gemiddeldaantalinwonersrondknooppunten
(trein,n=587)
Totaalaantalinwonersrondknooppunten
(trein,n=587)
12.000
3.000.000
10.000
2.500.000
8.000
2.000.000
1.500.000
<800m
<300m
2.000
500.000
0
<800m
4.000
<300m
1.000.000
<1200m
6.000
<1200m
0
2001
2013
FIGUUR 6: EVOLUTIE VAN HET TOTAAL AANTAL INWONERS OP VER
SCHILLENDE AFSTANDEN RONDOM DE KNOOPPUNTEN (TREIN, N=587)
2001
2013
FIGUUR 7: EVOLUTIE VAN HET GEMIDDELD AANTAL INWONERS OP
VERSCHILLENDE AFSTANDEN RONDOM DE KNOOPPUNTEN (TREIN,
N=587)
Gemiddeldaantalinwonersrondknooppunten
(trein,n=587)
12.000
Ofschoon er dus verhoudingsgewijs weinig inwoners zijn
10.000
binnen een straal van 300 m van een knooppunt wonen
8.000in een hogere dichtheid (Figuur 8). De gemiddelde
ze wel
dichtheid in Vlaanderen bedraagt 10,75 inwoners<1200m
/ ha.
6.000
<800mde
Ze is berekend als de totale bevolking gedeeld door
<300m
4.000oppervlakte van de regio. Bijgevolg is in absolute
totale
termen
een dichtheid van 30 inwoners/ha op minder
2.000
dan 300 m van een spoorwegknoop nauwelijks drie
0
2001
2013
maal deze waarde, en dit, ondanks de goede ontsluiting van de betreffende locaties. Ook de dichtheden op
minder dan 800 m en 1200 m met respectievelijk 27 en
24 inwoners/ha zijn in absolute termen niet bijzonder
hoog te noemen. Ter vergelijking: de inwonersdichtheid
in Vlaanderen op een afstand van meer dan 1200 m van
de knooppunten was 3,48 inwoners/ha in 2001 en 3,69
inwoners/ha in 2013
Gemiddeldeinwonersdichtheid
(aantal/ha)
40
35
30
25
<300m
20
<800m
15
<1200m
10
5
0
2001
2013
FIGUUR 8: EVOLUTIE VAN DE INWONERSDICHTHEID OP VERSCHILLENDE AFSTANDEN VAN DE
KNOOPPUNTEN (TREIN, N=587)
WONEN/WO
indicator INWONERSDICHTHEID IN GEBIED < 300/800/1.200 M ROND KNOOPPUNT VAN VERVOERSSYSTEEM
7
UITDAGINGEN
Ruimte is net zoals andere hulpbronnen een kostbaar
en eindig goed. De beperkte beschikbare ruimte die
bovendien goed ontsloten is door hoogwaardig collectief vervoer per spoor dient daarom zorgvuldig gebruikt
te worden. Locaties op minder dan 300, 800 en 1200m
van een spoorwegknoop zijn in Vlaanderen in principe
gemakkelijk te voet te bereiken vanuit die spoorwegknoop. Ze zijn bijgevolg erg interessante locaties met het
oog op een gedifferentieerde dichtheid van het stedelijk
wonen. Uit de indicator blijkt nochtans dat de dichtheden nabij de spoorwegknopen in absolute termen aan
de lage kant zijn in Vlaanderen, nauwelijks het dubbele
tot het drievoud van de gemiddelde dichtheid van de
regio. De uitdaging bestaat er bijgevolg uit om in deze
gebieden te streven naar een meer zorgvuldig ruimtegebruik. Aangezien het gaat om omgevingen waar ook
andere functies, zoals handel en diensten kunnen floreren, moeten de mogelijkheden van ruimtelijk rendement
door verdichting, hergebruik en multifunctionaliteit
ernstig worden afgetast. Aangezien stationslocaties ook
publieke en sociale functies vervullen, vaak in een historische omgeving, moet bovendien zorg worden gedragen voor de publieke ruimtes, de algehele leefkwaliteit
en de mate van verharding.
REFERENTIES
›› Tomas Crols, Sven Vanderhaegen, Frank Canters, Guy Engelen,
Lien Poelmans, Inge Uljee, Roger White, 2016 (in revisie).
Deriving high-resolution population density maps for the
past using sealed surface cover time series. Landscape and
Urban planning)
›› Els Verachtert, Inge Mayeres, Lien Poelmans, Maarten
Van der Meulen, Marlies Vanhulsel, Guy Engelen, 2016.
Ontwikkelingskansen op basis van knooppuntwaarde en
nabijheid voorzieningen – eindrapport. Studie uitgevoerd in
opdracht van Ruimte Vlaanderen.
https://www.ruimtevlaanderen.be/Portals/108/docs/
Onderzoek/Eindrapport_studie_knooppuntwaarde_juni2016.pdf
INFO
GRAPHIC

8
indicator
6
RUIMTELIJKE STAAT
www.ruimtelijkeordening.be
WONINGDICHTHEID RONDOM TREINSTATIONS
WAT WERD ER BEKEKEN?
Hoeveel mensen wonen op 1 hectare
in de buurt van treinstations waar
aansluiting is met bus/tram/metro?
1ha
DE TOESTAND
LANDELIJK GEBIED
Dichtbij de
stations wonen
veel mensen
samen.
800m
Verder van het
station wonen
minder mensen
samen.
1200m
GROTE STEDEN
(BRUSSEL, ANTWERPEN, LEUVEN …)
Minder bewoning in de
directe stationsbuurt.
Er wonen meer mensen samen
iets verder van het station. Vlakbij
grote stations staan immers minder
woningen. Er is veel plaats nodig
voor het station, voor bus- en
tramhaltes, parkings … én er zijn ook
meer winkels, kantoren en openbare
gebouwen.
!
1
WAT VALT OP?
2
+2,5 MILJOEN
VLAMINGEN EN
BRUSSELAARS WONEN OP
MINDER DAN 1200 METER
VAN EEN STATION
DICHTBIJ DE
STATIONS
WONEN MENSEN
DICHTER OP
ELKAAR
?
3
STEDEN GEBRUIKEN
BESCHIKBARE RUIMTE
INTENSIEF
compactere gebouwen
+
veel renovatie en hergebruik.
VRAAG:
kunnen er nog meer mensen
wonen rondom de stations?
UITDAGINGEN
1
De woonkernen verder
(her)ontwikkelen rond
plekken waar treinen
en ander openbaar
vervoer samenkomen.
2
Meer mensen laten samenwonen
rondom stations.
Door nieuwbouw en door:
> hergebruik van bestaande oude en ongebruikte gebouwen,
> wonen boven winkels en kantoren,
> gemeenschappelijk wonen (cohousing),
> renovatie en anders indelen van woningen,
> minder traditionele woonvormen: gestapeld wonen,
patiowoningen, rijwoningen …).
LEES MEER
 VOLLEDIG RAPPORT: WONEN / indicator INWONERSDICHTHEID IN GEBIED < 300/800/1.200 M ROND
KNOOPPUNT VAN VERVOERSSYSTEEM
 https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-beleidsplan-ruimte
 https://www.ruimtevlaanderen.be/BRV
RAPPORT
7 WONEN/WO
indicator
indicator TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN
TOT GROENE RUIMTE
www.ruimtelijkeordening.be
WONEN/WO
TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN TOT GROENE RUIMTE
DEFINITIES, DATABRONNEN EN BEREKENINGSMETHODEN
Definitie
Groene ruimtes zijn alle ruimtes waar mensen het
gevoel hebben buiten te zijn en in contact te komen met
natuur, waar ze een groene beleving ervaren: de bossen waar we gaan wandelen, het buurtparkje waar we
doorkomen op weg naar de bakker, het braakliggende
en verwilderde terrein dat wacht op een verkoop, en
de tuinen van onszelf en onze buren. Het gaat om een
brede waaiers van zowel private, semi-private groene
ruimtes als publiek groen (Devlaeminck et al., 2016, De
Smet, 2015).
Toegang tot groene ruimte beperkt zich niet tot fysieke
toegankelijkheid, maar omvat ook het zicht op groen,
de bijdrage aan ecosysteemdiensten… Naast gevestigde
groene ruimtes kunnen ook tijdelijke groene ruimtes
meerwaarde creëren (Tritsmans et al., 2015).
Op basis van het Harmonisch Park- en Groenbeheer en
-beleid (HPG) wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- woongroen; private tuinen die fysiek toegankelijk
zijn voor de gezinnen die eigenaar of huurder zijn,
maar niet voor derden. Zij zijn belangrijk voor de
buurt omwille van esthetische redenen en voor de
maatschappij omwille van hun bijdrage tot klimaatregulatie, stofvang, koolstofopslag.(Dewaelheyns et
al., 2014);
- buurtgroen dat beschikbaar binnen 400m en met
een sociale en recreatieve functie;
- wijkgroen, op minstens 800m van de woonplaats met meer gevarieerde functies en grotere
oppervlakte;
- grotere groene ruimtes: het stadsdeelgroen (op
maximum 1600m en minstens 10ha voor parken en
30ha voor bos of natuurgebied) en het stadsgroen
(op 3200m en minstens 60ha groot).
Berekeningsmethode
Er worden twee factoren gecombineerd in het berekenen van deze indicator:
- De beschikbare oppervlakte (per inwoner)
- De afstand of toegankelijkheid van deze oppervlakte
Deze factoren laten toe om normen te bepalen in functie van de bevolkingsdichtheid (Tabel 1). Het aanbod aan
nabij groen wordt bepaald als alle open ruimtes die voldoen aan de oppervlakte- en afstandsnormen (Tabel 2)
voor de groentypes buurtgroen en wijkgroen.
WONEN/WO
indicator TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN TOT GROENE RUIMTE
3
Bevolkingsdichtheid (inw/ha)
Minimaal groenaanbod (m2/inwoner)
<6
>=10
6-15
>=15
15-25
>=20
25-40
>=25
>=40
>=30
TABEL 1 OPPERVLAKTENORMEN GROEN UITGEDRUKT ALS EEN IDEAAL M2 GROEN PER INWONER, AL NAARGELANG DE TYPOLOGIE VOLGENS HET
RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN. - Bron: Inverde
Groentypes volgens functieniveau
Maximumafstand
Minimumareaal van
individuele groene ruimtes
1
woongroen
< 150 m
2
buurtgroen
< 400 m
> 1 ha
3
wijkgroen
< 800 m
> 10 ha (park: > 5 ha)
4
stadsdeelgroen
< 1600 m
> 30 ha (park: > 10 ha)
5
stadsgroen
< 3200 m
> 60 ha
6
stadsgroen (stadsbos)
< 5000 m
> 200 ha
TABEL 2 AFSTANDSNORMEN EN MINIMUM AREAAL VOOR GROEN VOLGENS FUNCTIENIVEAU. - Bron: Inverde
FIGUUR 1 PROCENTUELE OPPERVLAKTE-INNAME DOOR PRIVÉTUIN PER STATISTISCHE SECTOR. - BRON: (DEWAELHEYNS ET AL., 2014)
4
TOESTAND IN VLAANDEREN (KAARTEN GRAFIEKEN, TABELLEN)
EN EVOLUTIE
1 op 5 Vlamingen heeft geen toegankelijke publieke
groene ruimte op wandelafstand
aan stedelijk gebied. Maar ook in het Vlaamse buitengebied zijn tuinen volop aanwezig (33%).
Woongroen in Vlaanderen wordt in kaart gebracht aan
de hand van de oppervlakte en spreiding van privétuinen, gedefinieerd als het residentiële perceel (gehuurd
of in eigendom) zonder de woning, maar met inbegrip
van tuininfrastructuur zoals tuinhuizen, carports, particuliere serres, … (Dewaelheyns et al., 2014). Weiland voor
hobbylandbouw, extensieve beboste percelen en volkstuinen zijn niet meegerekend. De ruimtelijke spreiding
wordt weergegeven aan de hand van het oppervlaktepercentage privétuin per statistische sector (Figuur 1).
Minstens 8% van Vlaanderen is privétuin, 75% van de
Vlamingen heeft toegang tot een tuin. Van de Vlaamse
tuinoppervlakte ligt het merendeel in stedelijke woonkernen (67%): tuinen nemen 21% in van de oppervlakte
Hoewel 97% van de open ruimte in Vlaanderen potentieel als buurtgroen dienst kan doen, is er op meer dan
12% van de bewoonde oppervlakte geen buurtgroen.
Daardoor beschikt ongeveer 21% van de Vlamingen niet
over publieke groene ruimte voor dagelijks gebruik op
wandelafstand (Simoens et al., 2014) (Figuur 2). Dit is
niet alleen het geval voor steden, maar ook in dichtbebouwde en dichtbevolkte gemeentekernen.
Als wijkgroen komt 95 % van de Vlaamse open ruimte
potentieel in aanmerking. Tekorten blijken vooral voor
te komen in de grotere steden (Figuur 3). Ongeveer 11 %
van de bewoonde oppervlakte heeft geen toegang tot
wijkgroen (Simoens et al., 2014).
FIGUUR 2 VRAAG EN AANBOD AAN BUURTGROEN - BRON: SIMOENS ET AL., 2014) IN NATUURRAPPORT 2014 IN NATUURRAPPORT 2014
WONEN/WO
indicator TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN TOT GROENE RUIMTE
5
FIGUUR 3 VRAAG EN AANBOD AAN WIJKGROEN - BRON: SIMOENS ET AL., 2014) IN NATUURRAPPORT 2014 IN NATUURRAPPORT 2014
VERKLARINGEN
De vraag naar publiek toegankelijk recreatief groen
wordt bepaald door de mensen die buitenactiviteiten
willen ondernemen. Vooral het aanbod dicht bij huis
wordt gebruikt om te recreëren. De omvang en ruimtelijke spreiding van de vraag wordt dus bepaald door de
bevolkingsdichtheid. Maar net in en rondom grotere en
kleinere steden en concentraties van economische activiteit is dit groenaanbod laag.
6
Mensen waarderen groen in hun nabije woonomgeving.
Uit de Huishoudenquête van 2005 bleek dat de aanwezigheid van groen in de woonomgeving op de derde
plaats komt als er gevraagd wordt naar de meest positieve aspecten van de huidige woonomgeving. De aanwezigheid van een tuin werd door 10% van de respondenten vermeld en was het vierde meest voorkomende
antwoord. Voor 7% van de mensen was het ontbreken
van een tuin of een te kleine tuin het meest negatieve
aspect van hun woning (Bomans et al., 2011). Door de
bevolkingsgroei veroorzaakt deze tuinwens een grote
druk op onze beschikbare ruimte.
UITDAGINGEN
Een fijnmazig netwerk van rust en ruimte realiseren
Een fijnmazig groenblauw netwerk kan de verschillende
groentypes met elkaar verbinden. Kleinschalige ingrepen
zoals ecologische inrichting van deze verbindingen vullen het samenhangend geheel van een robuuste open
ruimte aan en doen het als één geheel functioneren. De
toegankelijkheid hoeft niet noodzakelijk een fysieke toegankelijkheid in te houden. Het kan ook gaan over het
optimaliseren van de geprivatiseerde open ruimte, bijvoorbeeld door het bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit,
of door het leveren van voordelen zoals de opslag van
koolstof en het ondersteunen van bijen (Dewaelheyns,
2015).
Vraag en aanbod op elkaar afstemmen
Op dit ogenblik is het moeilijk om verdere versnippering en privatisering van de groene ruimte tegen te gaan
omdat niet duidelijk is welk alternatief wél aan de noden
van mensen tegemoet kan komen indien ze geen tuin
hebben. Er is meer onderzoek nodig naar het gebruik
van groene ruimtes en de motieven van Vlamingen om
groene ruimtes op te zoeken, en het beeld van de nodige
uitrusting van groene ruimtes voor buitenactiviteiten
moet verbeterd worden (Simoens et al., 2014).
Van een ‘Tirannie van de kleine beslissingen’ denkmodel naar een samenwerkingsmodel
Privétuinen kunnen meer betekenen voor de kwaliteit
van onze leefomgeving dan ze nu doen. Als half natuurlijke ecosystemen kunnen ze heel wat diensten voor onze
maatschappij en het milieu ondersteunen (Cameron et
al., 2012), ook wel ecosysteemdiensten genoemd. Zo zou
ongeveer een zelfde hoeveelheid van het broeikasgas
koolstofdioxide opgeslagen kunnen worden in gazonbodems als in de bodems van landbouwland (Dewaelheyns,
2014). Dit zou een belangrijke bijdrage zijn aan het
tegengaan van klimaatverandering. Veel mensen slagen
er niet in om hun eigen individuele acties in verband te
brengen met milieuproblemen op wereldschaal. Tuinen
en tuinieren zijn een uitstekende manier om globale problemen zoals het verlies van biodiversiteit en klimaatverandering bij de mensen zelf te brengen (Karasov, 1997).
Via hun tuin kunnen burgers werkelijk beheerders van
ecosysteemdiensten worden (Nassauer, 2011).
REFERENTIES
›› Bomans, K., Dewaelheyns, V., Heylen, K., Gulinck, H., 2011. The
Bomans, K., Dewaelheyns, V., Heylen, K., Gulinck, H., 2011. The
spatial importance of gardens: a regional perspective, in:
Dewaelheyns, V., Bomans, K., Gulinck, H. (Eds.), The Powerful
Garden. Emerging Views on the Garden Complex. Garant
Publishers, Antwerp, pp. 69–84.
›› Cameron, R.W.F., Blanuša, T., Taylor, J.E., Salisbury, A., Halstead,
A.J., Henricot, B., Thompson, K., 2012. The domestic garden –
Its contribution to urban green infrastructure. Urban For.
Urban Green. 11, 129–137. doi:10.1016/j.ufug.2012.01.002
›› De Smet, A., 2016. Institutionele tuinen, een schat aan
potentieel te delen ruimt, in: Vanempten, E., Van der Lecq,
R. (Eds.), Plandag 2016 Verruimen. Stichting Planologische
Diskussiedagen, Antwerpen.
›› De Smet, A., 2015. Welkom in mijn tuin. Een onderzoek naar
de mogelijkheid tot integratie van (semi-­)privaat groen in
stedelijke groenplannen. Brussels, Belgium.
›› Devlaeminck, R., Vanhulle, A., Van Rompuy, S., 2016. Draaiboek
Groenplan. Richtlijnen bij het opmaken van een lokale
groenvisie. Agentschap voor Natuur en Bos, Brussel.
›› Dewaelheyns, V., 2015. Ruimte maken voor het tuincomplex.
Plandag 2105. .
›› Dewaelheyns, V., 2014. The garden complex in strategic perspective. The case of Flanders. Fac. Biosci. Eng. KU Leuven,
Leuven.
›› Dewaelheyns, V., Rogge, E., Gulinck, H., 2014. Putting domestic gardens on the agenda using empirical spatial data:
The case of Flanders. Appl. Geogr. 50, 132–143. doi:10.1016/j.
apgeog.2014.02.011
›› INVERDE
http://www.inverde.be/planning-en-ruimte-afstandsnormen
›› Simoens, I., Thoonen, M., Meiresonne, L., Van Daele, T., 2014.
Ecosysteemdienst groene ruimte voor buitenactiviteiten,
in: Stevens, M., Schneiders, A., Demolder, H., Jacobs, S., Van
Gossum, P., Peymen, J., Van Reeth, W., Michels, H., Spanhove,
T., Simoens, I. (Eds.), Natuurrapport - Toestand En Trend
van Ecosystemen En Ecosysteemdiensten in Vlaanderen.
Technisch Rapport. Instituut voor Bos en Natuuronderzoek,
Brussel.
›› Tritsmans, B., De Smet, A., Dewaelheyns, V., Vanbutsele, S.,
2015. De kracht van tijdelijke open ruimte. AGORA 2, 28–30.
›› Verhoeve, A., Dewaelheyns, V., Kerselaers, E., Rogge, E.,
Gulinck, H., 2015. Virtual farmland: Grasping the occupation of agricultural land by non-agricultural land uses.
Land use policy 42, 547–556. doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.
landusepol.2014.09.008
INFO
GRAPHIC

WONEN/WO
indicator TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN TOT GROENE RUIMTE
7
indicator
7
RUIMTELIJKE STAAT
www.ruimtelijkeordening.be
TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN TOT GROENE RUIMTE
WAT WERD ER BEKEKEN?
TOEGANG TOT GROEN =
je bent écht in het groen (in je tuin, in het park, in het bos)
of je hebt zicht op groen (je ziet de tuin van de buren vanuit je
appartement).
Hoeveel groen is er
per inwoner?
Hebben we er
toegang toe?
Hoe ver wonen we
van dat groen?
TOESTAND
DE VIER SOORTEN GROEN VAN VLAANDEREN
1
privé
WOONGROEN
privétuinen..
25%
van de Vlamingen
heeft GEEN toegang
tot een tuin
2
te
voet
BUURTGROEN
groen voor ontmoeting en
recreatie op wandelafstand
van je woning.
20%
van de Vlamingen
in steden en gemeenten
heeft GEEN buurtgroen.
3
< 1km
WIJKGROEN
ruimer groen op iets
minder dan een kilometer
van je woning.
11%
van de Vlamingen
heeft GEEN wijkgroen
in de buurt.
4
STADSGROEN
grotere parken, bossen,
natuurgebieden.
Om hier naartoe te gaan
> 1km moet je een grotere verplaatsing doen.
VINDEN WE
GROEN LEUK?
❤
JA!
Vlamingen houden van groen: een park, een bos en
een eigen tuin.
Maar: omdat velen een tuin willen, staat de
beschikbare ruimte op die manier ook onder druk.
Mensen willen openbaar groen (om te sporten,
wandelen, spelen … ) dicht bij huis. Hoe dichter we bij
elkaar wonen, hoe meer we naar groen verlangen.
Maar: net in en rondom steden en
industriegebieden is er weinig groen.
Iedereen zou moeten wonen op minder dan:
150 m
van woongroen
400 m
van buurtgroen
800 m
1600 m
van wijkgroen
van een groter park,
bos of stadsgroen
UITDAGINGEN
WAAR MOET HET NAARTOE
MET ONS GROEN?
1 Groennetwerk
Aanwezig groen verbinden tot
een groennetwerk van rust en
ruimte. Toegankelijk voor mensen
of als ondersteuning van het
leefmilieu (omzetten van koolstof,
bijen laten gedijen).
2 Wat wil de Vlaming?
Uitzoeken wat mensen zonder tuin in het
groen willen doen. Hoe vullen we dat best in?
3 Samenspel
Samenspel creëren tussen
openbaar groen en privégroen
(dat helpt om bijvoorbeeld het
verlies aan biodiversiteit en de
klimaatverandering tegen te gaan).
LEES MEER
 VOLLEDIG RAPPORT: WONEN / indicator TOEGANG VANUIT WOONOMGEVINGEN
TOT GROENE RUIMTE
 https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-beleidsplan-ruimte
 https://www.ruimtevlaanderen.be/BRV
RAPPORT
8 WONEN/WO
indicator
indicator ONBEBOUWDE PERCELEN DIE IN AANMERKING
KOMEN VOOR BEBOUWING (WONEN)
www.ruimtelijkeordening.be
WONEN/WO
ONBEBOUWDE PERCELEN DIE IN AANMERKING KOMEN
VOOR BEBOUWING (WONEN)
DEFINITIES, DATABRONNEN EN BEREKENINGSMETHODEN
Onbebouwde percelen die in aanmerking komen voor
bebouwing zijn de kadastrale percelen in woongebied
die in aanmerking komen voor bebouwing. Het Register
Onbebouwde Percelen (ROP) lijst op hoeveel onbebouwde percelen in woongebied in aanmerking komen
voor bebouwing, geeft aan waar die percelen zich situeren en welke van die kavels eigendom zijn van Vlaamse
besturen of Vlaamse semipublieke rechtspersonen
(Ruimte Vlaanderen, ROP 2016).
Onbebouwd zijn alle kadastrale percelen waarop geen
gebouw aanwezig is of in het geval van de aanwezigheid
van kleinere gebouwen (garage, loods) een discontinuïteit in de bebouwing ontstaat. Een hoofdgebouw inclusief eventuele bijgebouwen en gebouwaanhorigheden
kan er opgetrokken worden conform de geldende planologische, technisch-stedenbouwkundige en juridische
normen (Brems et.al., 2015).
Een genormaliseerde oppervlakte (naar gebieden volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen), op basis
van gegevens van het kadaster en van de FOD Economie,
wordt eveneens gepubliceerd (VRIND, 2016).
Het Register onbebouwde percelen lijst op hoeveel onbebouwde percelen in woongebied in aanmerking komen
voor bebouwing, geeft aan waar die percelen zich situeren en welke van die kavels eigendom zijn van Vlaamse
besturen of Vlaamse semipublieke rechtspersonen.
WONEN/WO
indicator ONBEBOUWDE PERCELEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR BEBOUWING (WONEN)
3
TOESTAND IN VLAANDEREN (KAARTEN GRAFIEKEN, TABELLEN)
EN EVOLUTIE
3,2 % van de totale oppervlakte van Vlaanderen zijn
onbebouwde percelen. De voorbije 30 j. is de oppervlakte
onbebouwde percelen weliswaar verminderd, maar toch
blijft een aanzienlijke oppervlakte bouwgrond ‘onbenut’
(Figuur 1).
Uit de gemeentelijke registers van onbebouwde percelen
bleek
dat er in
2013
bijna 312.000
ha onbebouwde
Evolutie
van
de nog
oppervlakte
van onbebouwde
en
percelen
beschikbaar
waren
(42.836 percelen).
In april
bebouwde
percelen
in Vlaanderen
naar gebieden
2016,volgens
ging hethet
omRuimtelijk
273.935 haStructuurplan
(41.194 percelen).
Deze zijn
Vlaanderen
niet gelijkmatig verdeeld, en ook de evolutie is ruimtelijk zeer verschillend. In Antwerpen, Limburg en OostVlaanderen bleef de oppervlakte onbebouwde percelen
het voorbije jaar nagenoeg gelijk. In West-Vlaanderen,
de provincie met het laagste aanbod onbebouwde percelen in woongebieden, was er een sterke daling. Dit is
een verderzetting van de trend dat de afname van de
onbebouwde oppervlakte het grootst is in de landelijke
gebieden. (VRIND, 2013).
Oppervlakte (km2)
16000
14000
totale oppervlakte
12000
10000
onbebouwde percelen
8000
6000
4000
bebouwde percelen
2000
niet gekadastreerd
of niet genormaliseerd
0
FIGUUR 1. EVOLUTIE VAN DE OPPERVLAKTE VAN ONBEBOUWDE EN BEBOUWDE PERCELEN IN VLAANDEREN NAAR GEBIEDEN VOLGENS HET
RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN - Bron: Eigen verwerking op basis van VRIND, 2016.
Aantal percelen
Oppervlakte (ha)
% Evolutie Oppervlakte
2014-2015
Antwerpen
64.658
10.098
-1,09
Limburg
59.499
9.140
1,67
Oost-Vlaanderen
64.493
10.148
1,62
Vlaams-Brabant
56.364
7.515
-3,91
West-Vlaanderen
28.921
4.293
-12,31
Vlaanderen
273.935
41.194
-1,78
FIGUUR 2. AANBOD BOUWPERCELEN IN WOONGEBIEDEN, PER PROVINCIE - Bron: Eigen verwerking op basis van Ruimte Vlaanderen, ROP 2016
4
VERKLARINGEN
De beperkte toename van de onbebouwde percelen,
kan verklaard worden door het effect van het verkavelen van gronden: de oppervlakte neemt niet toe of
kan zelfs afnemen, maar het aantal percelen neemt wel
toe. Verder zijn er ook de effecten van de Ruimtelijke
Uitvoeringsplannen (RUP’s) die extra woongebied (en
dus percelen / oppervlakte) genereren. De oppervlakte
wonen die er hierdoor netto bijkomt, is wel eerder
beperkt (Ruimte Vlaanderen in VRIND, 2013).
Deze cijfers geven een potentieel woonaanbod. Veel van
de onbebouwde percelen komen niet meteen in aanmerking om te bouwen.
In deze cijfers zijn de woonuitbreidingsgebieden
inbegrepen. De voorwaarden om deze reservegebieden aan te snijden, zijn strenger dan die voor andere
woongebieden.
Veel onbebouwde percelen zijn niet te koop. Eerdere
tellingen wezen uit dat het overgrote deel van de gronden in het bezit is van particulieren (84%). Uit een eerste
analyse van de databank blijkt dat vele eigenaars slechts
één perceel bezaten (77%). Waarschijnlijk wordt het aantal eigenaars dat meerdere onbebouwde percelen bezit
hierbij wel wat onderschat. Dit omdat alleen rekening
werd gehouden met de eigenaar die als eerste in de leggers van het kadaster vermeld staat. In de praktijk zijn
veel eigendommen gezamenlijk bezit (broer, zus, echtgenoten…) (Declerck et.al. 2015).
Het toekomstig ruimtegebruik voor wonen is ook afhankelijk van de keuze en de typologie van de woongelegenheden (eengezinswoningen, meergezinswoningen,
zorgwoningen, seniorenflats,…) die gebouwd worden op
de beschikbare kavels. Veel onbebouwde percelen zijn
niet geschikt voor type woongelegenheden die men
op die plaats wil bouwen.
Grote delen van de woonvoorraad zijn suboptimaal
gelegen ten opzichte van de bestaande steden en dorpen, zoals woonlinten, waardoor initiatieven voor kernversterking ernstig bemoeilijkt worden (BRV-witboek
nov 2015)
FIGUUR 3. VOORRAAD ONBEBOUWDE PERCELEN OPGENOMEN IN HET ROP, PER GEMEENTE, MEI 2013, IN AANTAL PERCELEN EN IN % TEN OPZICHTE
VAN DE TOTALE OPPERVLAKTE - Bron: Departement Ruimte Vlaanderen, afdeling Onderzoek en Monitoring, bewerking SVR
WONEN/WO
indicator ONBEBOUWDE PERCELEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR BEBOUWING (WONEN)
5
UITDAGINGEN
De grote uitdaging is om vraag –en aanbod op de
woningmarkt op elkaar af te stemmen, zowel ruimtelijk
als naar type woningen.
REFERENTIES
›› Brems, W., Technische richtlijnen betreffende de opmaak van
het register van de onbebouwde percelen v1.6, 01/09/2015,
40p.
›› Declerck, J., Dudal, R., Gijs, P., Cattrysse, T., Devriendt, S.,
Dedecker, P., Ryckewaert, M., Somers, D., 2015. Naar een visionaire woningbouw; Kansen en opgaven voor een trendbreuk in de Vlaamse woonproductie. Eindrapport studie in
opdracht van de Vlaamse Bouwmeester. 164p.
›› Ruimte Vlaanderen, ROP. 2016. https://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Ontvoogding/ROP. Laatst geraadpleegd
op 31/05/2016
›› VRIND, 2016, Evolutie van de oppervlakte van onbebouwde
en bebouwde percelen in Vlaanderen naar gebieden volgens
het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (in km²).http://
www4dar.vlaanderen.be/sites/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx.
›› VRIND 2013, 4. Groen en dynamisch stedengewest p280-378.
›› Winters, S., Ceulemans, W., Heylen, K., Pannecoucke, I.,
Vanderstraeten, L., Van den Broeck, K., De Decker, P.,
Ryckewaert, M., Verbeeck, G., 2015. Wonen in Vlaanderen
anno 2013. De bevindingen uit het Grote Woononderzoek
2013 gebundeld.
INFO
GRAPHIC

6
indicator
8
RUIMTELIJKE STAAT
www.ruimtelijkeordening.be
ONBEBOUWDE PERCELEN VOOR BEBOUWING (WONINGEN)
WAT WERD ER BEKEKEN?
GRONDEN WAAROP WONINGEN KUNNEN EN MOGEN WORDEN GEBOUWD.
Je kan er een huis met bijhorende
gebouwen op plaatsen.
Er is nog geen gebouw
aanwezig.
TOESTAND
ONBEB
OU
PERCEE WD
L
VE DO
RK OR
A
N
OP EEM VELI
PE T D NG
NIE RVLA E
T T KT
m
E
aan aar w OE
el
ta
ONBEB
OU
PERCEE WD
L
ee ez bo t m
zo rgez insw uwe en
rgw in o n
on swo nin
ing ni g,
…) ng,
.
ONBEB
OU
PERCEE WD
L
do va
rp n
en
GE NI
S E
v
wo oor CH T
n h
(ee er w ing et t IKT
m ng il da ype
l pe het
rce
len
.
SL
E
L
te IG CH
ste n o G
T
de pzi IN E
n ch
G
en te
On
b
is v ebo
oo uwd
V
r
Vo
ora ERM bije e gro
l
MA in
I 30 nd
AR lan ND jaar
bo toc delij ER
uw h l ke
gro igt geb D
nd no ied
bra g ve en.
ak. el
NIE
T
KOO TE
P
UITDAGINGEN
?
DÉ GROTE UITDAGING:
VRAAG- EN AANBOD OP
DE WONINGMARKT OP
ELKAAR AFSTEMMEN.
ZOWEL QUA RUIMTE
ALS QUA TYPE WONING.
LEES MEER
 VOLLEDIG RAPPORT: WONEN / indicator ONBEBOUWDE PERCELEN DIE IN AANMERKING
KOMEN VOOR BEBOUWING (WONEN)
 https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-beleidsplan-ruimte
 https://www.ruimtevlaanderen.be/BRV
RAPPORT
9 WONEN/WO
indicator
indicator GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
www.ruimtelijkeordening.be
WONEN/WO
GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
DEFINITIES, DATABRONNEN EN BEREKENINGSMETHODEN
De Vlaamse Wooncode stelt als algemene beleidsdoelstelling van de Vlaamse overheid op lange termijn dat
iedereen recht heeft op wonen. De beschikking over een
aangepaste woning, van goede kwaliteit, in een behoorlijke woonomgeving, tegen een betaalbare prijs en met
woonzekerheid moet worden bevorderd (Decreet houdende de Vlaamse Wooncode 15/07/1997 1997)1.
Op basis van gegevens over verkopen die onderworpen zijn aan het stelsel van registratierechten van de
Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën worden door
Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium (ADS)
de gemiddelde verkoopprijzen van gewone woonhuizen, ­
villa’s, appartementen en bouwgronden
berekend. Voor gewone woonhuizen, villa’s en appartementen worden ze uitgedrukt in euro per verkochte
woning. Gemiddelde prijzen van bouwgronden worden
uitgedrukt in euro per vierkante meter.
Op basis van dezelfde ADS gegevens berekent de
Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) enkele
Vlaamse regionale indicatoren (VRIND) (Studiedienst
Vlaamse Regering, 2015). Naast de vastgoedmarkt is er
ook een huurmarkt. Hier wordt onder andere gekeken
naar het aandeel eigenaars ten opzichte van het aandeel huurders; naar de ruimtelijke spreiding van huurwoningen (op basis van gegevens van ADS en Census
2011); en naar de gemiddelde huurprijzen (op basis
de Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013, en
gegevens van de Vlaamse Maatschappij voor Sociale
Woningbouw – VSMW).
De betaalbaarheid van het wonen wordt bekeken door
de woonuitgaven te plaatsen ten opzichte van het
1
inkomen van de huishoudens. Via de woonquote wordt
gekeken naar het aandeel van de inwoners waarvan de
totale uitgave van het gezin voor wonen minstens 30%
bedraagt van het gezinsinkomen. Een tweede manier is
het berekenen van het resterende inkomen en dit te
evalueren ten opzichte van een minimaal budget dat
een huishouden nodig heeft om, na het betalen van de
woonuitgaven, menswaardig te kunnen deelnemen aan
de samenleving (Studiedienst Vlaamse Regering, 2015).
Om het bezitten van een eigen woning te ondersteunen,
zijn er verschillende ondersteunende maatregelen bij
eigendomsverwerving voorzien, zoals sociale leningen, premies en sociale huisvesting. Ook de huurmarkt
wordt ondersteund door bijkomende sociale huurwoningen voorop te stellen. Het sociaal huurpatrimonium
wordt beheerd door de Vlaamse Maatschappij voor
Sociaal Wonen, sociale huisvestingsmaatschappijen, en
sociale verhuurkantoren. Ondersteuning aan huurders
en verhuurders bestaat uit een huursubsidie, huurpremie en het huurgarantiefonds (Studiedienst Vlaamse
Regering, 2015).
Ook de Notarisbarometer is een bron van gegevens over de vastgoedmarkt van koopwoningen. De
Notarisbarometer wordt per trimester gepubliceerd, op
basis van gegevens die elektronisch verzameld worden
op het moment dat de voorlopige verkoopovereenkomst
getekend wordt. Dit gebeurt doorgaans ongeveer 3 tot
4 maanden voor de ondertekening van de eigenlijke
verkoopakte.
Enkele van de indicatoren uit de Stadsmonitor rond
woonzekerheid geven een goed zicht op een aantal
http://codex.vlaanderen.be/Zoeken/Document.aspx?DID=1005498&param=inhoud&AID=1022779
WONEN/OR
indicator GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
3
kwesties verbonden aan de gemiddelde woonprijzen in
de 14 Vlaamse centrumsteden2. De vastgoedprijzen
omvatten de gemiddelde verkoopprijzen van een flat en
woonhuis in euro op basis van gegevens van Algemene
Directie Statistiek (ADS). De betaalbaarheid van wonen
wordt bekeken via de woonquote en via de betalingsmoeilijkheden. Bij deze tweede manier wordt gekeken
naar het aandeel (%) van de inwoners dat het afgelopen jaar problemen heeft gehad om de naakte woonkosten (huur of de afbetaling op de lening) te betalen.
Informatie over sociale woningen wordt gegeven door de
indicatoren ‘sociaal woningaanbod’ en ‘spreiding sociale
huurwoningen’. Het sociaal woningaanbod geeft aan
wat het aandeel sociale huurwoningen in de stad is ten
opzichte van het totaal aantal huishoudens in de stad.
De spreiding sociale huurwoningen geeft het aandeel
(%) aan sociale huurwoningen in de stad tegenover het
aandeel sociale huurwoningen in de stadsrand, dit zijn
alle gemeenten die grenzen aan het grondgebied van de
centrumstad zelf. Een verhouding van één op één wijst
op een optimale spreiding van het aandeel sociale huurwoningen in de stad tegenover de stadsrand.
TOESTAND IN VLAANDEREN (KAARTEN GRAFIEKEN, TABELLEN)
EN EVOLUTIE
Een dominante eigenaarsmarkt
Aangezien de Vlaamse Overheid het bezit van een eigen
woning stimuleert, is het niet verwonderlijk dat 71% van
de woningen in eigendom is. Sinds 2005 is het aandeel
eigenaars wel gedaald met 4%, terwijl het aandeel huurwoningen toegenomen is. Het aandeel eigenaars is het
grootst in het overgangsgebied (79%), gevolgd door het
platteland (77%) (Studiedienst Vlaamse Regering, 2015;
Winters et al., 2015).
FIGUUR 1: AANDEEL EIGENAARSWONINGEN, IN KLEUREN UITGEDRUKT IN %, EN AANTAL HUURWONINGEN (IN BOLLEN) PER GEMEENTE OP 1 JANUARI 2011. - Bron: ADS en Census 2011 in Studiedienst Vlaamse Regering (2015).
2
4
Aalst, Antwerpen, Brugge, Brussel, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout
Toenemende vastgoedactiviteit
Vastgoedprijzen blijven (licht) stijgen
De vastgoedmarkt in Vlaanderen kende een topjaar
in 2014, met 83.748 woningen die van eigenaar verwisselden (voornamelijk woonhuizen). Vooral tijdens het
vierde kwartaal van 2014 gingen nog heel wat kandidaat-kopers over tot een effectieve aankoop. Dit kwam
door minder voordelige contracten vanaf 1 januari 2015
omwille van een aangekondigde wijziging in het systeem
van de woonbonus. In het vierde kwartaal van 2014 lag
het totaal aantal transacties 33% hoger dan in het vierde
kwartaal van 2013. De verkoop van percelen bouwgrond
daalde tot iets meer dan 10.000 (Studiedienst Vlaamse
Regering, 2015). Ook voor het eerste kwartaal van 2016
stelt de Noratisbarometer een recordaantal transacties
vast, met een toename van de vastgoedactiviteit, aantal dossiers die maandelijks binnenkomen in de notariskantoren, ten opzichte van hetzelfde trimester in 2015
(Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, 2016).
De gemiddelde prijzen van gewone woonhuizen, villa’s, appartementen en bouwgronden zijn licht blijven
stijgen in 2014 (Figuur 2). Vooral bouwgronden zijn 6%
duurder geworden. In 2014 kostte een gewoon woonhuis in het Vlaams Gewest gemiddeld 213.558 euro. Met
gemiddeld 184.422 euro voor een gewoon woonhuis
was de provincie Limburg de goedkoopste provincie. In
Vlaams-Brabant waren woonhuizen het duurste met een
gemiddelde woonprijs van 242.730 euro (Figuur 3). Een
villa kostte gemiddeld 355.394 euro en een appartement
214.465 euro. Bouwgrond kostte gemiddeld 179 euro/m²
(Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium (ADS),
2015; Studiedienst Vlaamse Regering, 2015).
De Notarisbarometer geeft aan dat de gemiddelde prijzen van woonhuizen (uitgezonderd villa’s, herenhuizen
en opbrengsthuizen) voor het eerste trimester van 2016
FIGUUR 2: GEMIDDELDE VERKOOPPRIJS VOOR WOONHUIZEN, APPARTEMENTEN EN BOUWGRONDEN IN HET VLAAMS GEWEST VOOR DE PERIODE
VAN 1990 TOT EN MET 2014. - Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek3, via http://www4.vlaanderen.be/sites/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx
Meer informatie: http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4652.htm
3
WONEN/OR
indicator GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
5
FIGUUR 3: GEMIDDELDE PRIJS VOOR WOONHUIZEN PER GEMEENTE IN 2014, IN EURO. - Bron: Studiedienst Vlaamse Regering (2015)
daalde met 0.1% tot 253.925 euro. Voor appartementen,
flats en studio’s was er een prijsstijging van 09% tot
209.784 euro per appartement (Koninklijke Federatie van
het Belgisch Notariaat, 2016).
Voor de 14 centrumsteden4 is de gemiddelde vastgoedprijs5 voor een flat 211.163 euro in 2013, voor een woning
is dit 212.230 euro. In vergelijking met de gemiddelde
prijzen in 2003 is de prijs voor een flat verdubbeld in
vier centrumsteden en minstens 1,5 keer duurder geworden in de overige centrumsteden. Voor een woonhuis is
de gemiddelde prijs in acht centrumsteden verdubbeld.
De huurmarkt is vooral een private huurmarkt
In een dominante eigenaarsmarkt nemen huurders 27%
van de woningmarkt in. Van de 27% aan huurwoningen bevindt zich 20% op de private huurmarkt en 7%
op de sociale huurmarkt. Het aandeel private huurders
is het grootst in het grootstedelijk gebied (28%). In de
centrumsteden Antwerpen, Gent en Leuven is slechts de
helft van de woningen in eigendom. Ongeveer een op
vijf Vlaamse huishoudens woont in een private huurwoning. Deze private huurmarkt is voor 95% in handen van particuliere verhuurders (Winters et al., 2015).
De huurprijs voor een woning op de private huurmarkt
bedraagt gemiddeld 562 euro in 2013, voor een appartement is dit 560 euro. Gecorrigeerd voor inflatie is dit
4
De betaalbaarheid van wonen evolueert negatief
Aan de hand van een woonquote van 30% is de betaalbaarheid van wonen In Vlaanderen van 2005 tot 2013
negatief geëvolueerd. Zo heeft 20% van de Vlaamse
huishoudens in 2013 een probleem met de betaalbaarheid van wonen. Vooral op de private huurmarkt zijn
de betaalbaarheidsproblemen toegenomen. Meer dan de
helft van de huishoudens betaalt meer dan 30% van het
inkomen aan de huur. Ook op de eigendomsmarkt en
sociale huurmarkt nemen problemen toe. Bij eigenaars
die nog een woning afbetalen kampt 27% met betaalbaarheidsproblemen. Vooral alleenstaanden en eenoudergezinnen hebben betaalbaarheidsproblemen, en ook
langdurig zieken of werklozen kennen problemen. De
sociale huur biedt hier een oplossing voor sociaaleconomisch zwakkere groepen (Winters et al., 2015).
Aalst, Antwerpen, Brugge, Brussel, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout
http://www.stadsmonitor.be/vastgoedprijzen
5
6
een stijging van 8% ten opzichte van 2005. Dit komt
overeen met een reële prijsstijging van 1% op jaarbasis (Studiedienst Vlaamse Regering, 2015; Winters et al.,
2015). De zwakste groepen worden het meest getroffen
door de stijging van de private huurprijzen. De kleinste
woningtypes blijken het meest in prijs gestegen te zijn.
De stijging van de huurprijzen blijft wel ver onder de
stijging van de woningprijzen (Winters et al., 2015).
Woonquotes boven 30% komen in 2013 voornamelijk
voor in het regionaalstedelijk en grootstedelijk gebied.
In vergelijking met 2005 is de toename het sterkste op
het platteland en in het grootstedelijk gebied. Volgens
het resterende inkomen blijven de betaalbaarheidsproblemen stabiel op 13% tussen 2005 en 2013 (Studiedienst
Vlaamse Regering, 2015;Winters et al., 2015).
Wanneer we kijken naar de betaalbaarheid van wonen
in de centrumsteden blijkt de woonquote6 in 2014
hoger te zijn dan 30% voor een kwart van de inwoners (Figuur 5). Dit aandeel is toegenomen ten opzichte
van 2011. Huurders hebben een aanzienlijk hogere woonquote dan eigenaars, en ook inwoners van een flat
hebben een hogere woonquote dan inwoners van een
huis. Hogere woonquotes vinden we ook terug bij inwoners jonger dan 35 jaar, lager opgeleiden en niet-Belgen. Betalingsmoeilijkheden7 kwamen in 2014 bij gemiddeld 17% van de inwoners voor. In vergelijking met 2011
is dit iets minder. Huurders en niet-Belgen hebben het
opvallend moeilijker met de betalingen van woonkosten dan eigenaars en Belgen. Ook bij jongere inwoners
(-35 jaar) en lager opgeleiden zijn er in mindere mate
betalingsmoeilijkheden.
FIGUUR 4: WOONQUOTE BOVEN 30% NAAR EIGENDOMSSTATUUT (LINKS) EN GRAAD VAN VERSTEDELIJKING (RECHTS), VOOR 2005 EN 2013 IN %. Bron: Woonsurvey 2005 en Groot Woononderzoek 2013 in Studiedienst Vlaamse Regering (2015)
Uitbreiding van het aanbod aan sociale woningen
Het aanbod aan sociale woningen wordt jaarlijks uitgebreid door sociale woningbouw. Zo worden er sinds
2006 jaarlijks gemiddeld 2.200 sociale woningen opgeleverd, waarvan één vierde sociale koopwoningen. In
2014 nam dit aantal toe tot 2.050 huurwoningen en 965
koopwoningen. In 2014 werden ook 8.563 sociale leningen verstrekt, wat een stijging is van 34% ten opzichte
van 2013 (Studiedienst Vlaamse Regering, 2015).
De sociale huurmarkt neemt bijna 7% in van de 27% van
de Vlaamse huurmarkt. Het aandeel aan sociale huurders is het grootst in het grootstedelijk gebied (10%)
en het kleinste in het overgangsgebied (4%). De gemiddelde huurprijs van een sociale woning steeg van 215
euro in 2005 tot 288 euro in 2014 (Studiedienst Vlaamse
Regering, 2015).
6
7
http://www.stadsmonitor.be/sociaal-woningaanbod
http://www.stadsmonitor.be/spreiding-van-sociale-huurwoningen
Wat betreft het sociale woningaanbod in de centrumsteden is het Vlaamse gemiddelde 5,5%. Het aandeel
sociale huurwoningen per 100 huishoudens is stabiel,
zonder grote veranderingen sinds 20048. In één stad is
er een zo goed als optimale spreiding van het aandeel sociale huurwoningen9 in de stad tegenover de
stadsrand. In twee steden is het aandeel sociale huurwoningen in de stadsrand hoger dan in de stad, terwijl
in 11 steden het aandeel sociale huurwoningen in de stad
hoger ligt dan in de stadsrand. Tussen 2004 en 2014 zijn
huurders meer geconcentreerd in de stad gaan wonen
in twee steden. Voor zes steden is er een lichte toename
van het aandeel sociale huurwoningen in de stadsrand,
terwijl de spreiding ongewijzigd blijft voor de overige
zes steden.
8
9
http://www.stadsmonitor.be/betaalbaarheid-van-het-wonen-woonquote
http://www.stadsmonitor.be/betaalbaarheid-van-het-wonen-betalingsmoeilijkheden
WONEN/OR
indicator GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
7
FIGUUR 5: WOONQUOTE VOOR DE CENTRUMSTEDEN. DEZE GRAFIEK GEEFT HET AANDEEL VAN DE INWONERS WEER WAARBIJ DE TOTALE UITGAVE
VAN HET GEZIN VOOR WONEN MINSTENS 30% BEDRAAGT VAN HET GEZINSINKOMEN IN 2014 IN %. - Bron: www.stadsmonitor.be
VERKLARINGEN
Stijgende woning- en huurprijzen
Vastmans et al. (2014) geven als voornaamste verklaring voor het stijgen van de woningprijzen de stijgende
gezinsinkomens, dalende interestvoeten en de introductie van de woonbonus in 2005.
Betaalbaarheidsproblemen zijn gelinkt aan het
inkomen
Betaalbaarheid van wonen wordt in de publieke discussie vaak enkel beoordeeld op basis van de woningprijzen. Dit laat het mogelijke positieve effect van de
interestvoet en looptijd op de lening op de hoogte van
de afbetaling buiten beschouwing. De beoordeling van
de betaalbaarheid van wonen moet geëvalueerd worden met aandacht voor het inkomen. De resultaten voor
de woonquote 30% geven aan dat vooral sociaaleconomisch zwakkere groepen en lage inkomens problemen
hebben met de betaalbaarheid van wonen. De verschillen tussen de eigendomsmarkt en huurmarkt kunnen
volgens Winters et al. (2015) verklaard worden door
een combinatie van de evolutie van de inkomens en de
woonuitgaven: terwijl de inkomens in beide deelmarkten niet significant wijzigden, steeg de huur meer dan
8
de afbetaling van de lening. Inkomens van sociale huurders zijn gemiddeld lager dan die van private huurders.
Hierdoor wegen huurlasten bij sociale huurders zwaarder door in het gezinsbudget dan bij private huurders.
Deze laatste verklaring gaat ook op voor de betaalbaarheidsproblemen in de sociale huurmarkt volgens het
resterende inkomen. Wanneer we kijken naar het resterende inkomen, valt opnieuw de zwakkere positie op
van werklozen en zieken/arbeidsongeschikten. Waar de
sociale huisvesting bij de analyses over woonquote deze
groepen bescherming biedt, is dat bij het resterende
inkomen onvoldoende het geval. Dit is opnieuw te verklaren door de erg lage inkomens van sommige sociale
huurders (Winters et al., 2015).
Het effect van de woonbonus
De woonbonus had tot doel de betaalbaarheid van een
eigen woning te verbeteren, maar bleek de woningprijzen op te drijven (Goeyvaerts et al., 2014). De voordelen
kwamen voornamelijk huishouden met hogere inkomens
ten goede, of net die groepen waar weinig betaalbaarheidsproblemen waren. Ook De Decker (2000) en Doms
et al. (2001) wezen reeds op de gebrekkige efficiëntie van
fiscale voordelen.
UITDAGINGEN
Betaalbaar houden van wonen
De betaalbaarheid van wonen verzekeren is een van de
voornaamste doelstellingen van het Vlaamse woonbeleid (Vastmans et al., 2014; Winters et al., 2015). Een laag
inkomen bleek een groot deel van de betaalbaarheidsproblemen te verklaren. Dit is niet enkel een verantwoordelijkheid van het woonbeleid, maar vraagt om een
geïntegreerde aanpak samen met andere beleidsdomeinen zoals onderwijs, tewerkstelling en sociale zekerheid.
De huurmarkt verdient daarbij de grootste prioriteit,
maar ook in de eigendomsmarkt zijn betaalbaarheidsproblemen realiteit voor een deel van de huishoudens.
Aangezien de inkomens van starters doorgaans stijgen
over de levensloop en de afbetaling van een hypothecaire lening volgens een vast bedrag verloopt, zijn
betaalbaarheidsproblemen voor de meeste starters vermoedelijk tijdelijk. Daarenboven biedt de Vlaamse verzekering gewaarborgd wonen een tijdelijke verzekering bij
verlies van werk of ziekte. Eigenaars bouwen ook vermogen op in hun woning dat indien nodig aangewend kan
worden. Bouwers blijken wel meer dan kopers beroep te
kunnen doen op eigen spaargelden en giften van familie.
Dit rechtvaardigt vanuit het aspect van betaalbaarheid
de beleidskeuze om nieuwbouw en grondaankoop uit te
sluiten voor sociale leningen (Winters et al., 2015).
Het afwegen van overheidssteun voor het bevorderen van het eigen woonbezit
De Vlaamse Overheid stimuleert het bezit van een eigen
woning, wat ook duidelijk is aan het aandeel eigenaars
(71%) ten opzichte van het aandeel huurders (27%). Beleid
moet echter een zorgvuldige afweging maken over de
balans tussen overheidssteun door eigendomsverwerving en de argumenten voor en tegen het bevorderen
van eigen woonbezit. Een argument voor het bevorderen
van eigen woonbezit is dat huishoudens aangezet worden tot sparen, wat op latere leeftijd bijdraagt tot een
betere welvaartspositie. Dit wordt ondersteund door de
cijfers. Zo kampt 20% van de eigenaars met betaalbaarheidsproblemen in vergelijking met 67% van de private
huurders. Terwijl voor oudere eigenaars de afbetaling
van de lening weggevallen is, blijven huurders een deel
van hun inkomen aan de huur betalen. Toch zou een
eigen woning niet aanzien mogen worden als een pensioen, tenzij er compenserende maatregelen zouden zijn
voor wie niet in staat was een eigen woning te verwerven. Een argument tegen eigendomsverwerving is het
effect op de arbeidsmarkt. Eigenaars zullen minder snel
verhuizen, waardoor de arbeidsmarkt minder flexibel is.
Ook hier kan het woonbeleid niet los gezien worden van
andere beleidsdomeinen, zoals tewerkstelling.
REFERENTIES
›› Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium (ADS), 2015.
Vastgoedprijzen blijven licht stijgen in 2014. Persbericht 12.
›› Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, 2016.
Noratisbarometer Nr. 28. Brussel.
›› De Decker, P., 2000. Wie geniet van de overheidsuitgaven
voor wonen in Vlaanderen? Ruimte en Plan. 20, 8–33.
›› Studiedienst Vlaamse Regering, 2015. VRIND2015. Vlaamse
regionale indicatoren.
›› Decreet houdende de Vlaamse Wooncode 15/07/1997, 1997. .
BELGISCH STAATSBLAD 19.08.1997, Vlaamse Gemeenschap.
›› Vastmans, F., Buyst, E., Helgers, R., Damen, S., 2014.
Woningprijzen: woningprijs-mechanisme & marktevenwichten. De logica, nood en valkuilen van betaalbaarheid als
woningprijs determinant. Leuven.
›› Doms, K., Van Damme, B., Winters, S., Bilsen, V., Buyst, E., 2001.
Op zoek naar eigendom. Een evaluatie van de overheidsinstrumenten voor eigendomsverwerving. Leuven.
›› Goeyvaerts, G., Haffner, M., Heylen, K., Van den Broeck, K.,
Vastmans, F., Winters, S., 2014. Onderzoek naar de woonfiscaliteit in Vlaanderen. Leuven.
›› Winters, S., Ceulemans, W., Heylen, K., Pannecoucke, I.,
Vanderstraeten, L., Van den Broeck, K., De Decker, P.,
Ryckewaert, M., Verbeeck, G., 2015. Wonen in Vlaanderen
anno 2013. De bevindingen uit het Grote Woononderzoek
2013 gebundeld.
INFO
GRAPHIC

WONEN/OR
indicator GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
9
indicator
9
RUIMTELIJKE STAAT
www.ruimtelijkeordening.be
GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
WAT WERD ER BEKEKEN?
TE KOO
P
GEMIDDELDE
VERKOOPPRIJZEN
GEMIDDELDE
HUURPRIJZEN.
(van woonhuizen, villa’s,
appartementen en bouwgronden).
TOESTAND
(woonuitgaven ten
opzichte van inkomen).
6%
duurder geworden!
2014:
Woning gemiddeld goedkoopst
in Limburg en duurst in
Vlaams-Brabant.
WONINGEN DIE VAN
EIGENAAR VERWISSELDEN
Woningprijzen stijgen door:
• stijgend gezinsinkomen
• dalende interestvoeten
• de woonbonus
83.748
20% van de Vlaamse
huishoudens heeft betaalprobleem voor wonen.
DE HUURMARKT IS VOORAL
EEN PRIVATE HUURMARKT.
De sociale huurmarkt =
WONEN WORDT MINDER
EN MINDER BETAALBAAR.
slechts
Huren: vooral in de grote steden.
De huurprijs steeg meer
dan de afbetaling van een lening.
Dit zijn vooral huurders en
mensen met een laag inkomen
(werklozen, eenoudergezinnen, langdurig zieken en alleenstaanden).
7%
BETAALBAARHEID
VAN WONEN
DE VASTGOEDPRIJZEN
BLIJVEN (LICHT) STIJGEN.
bouwgrond is in 2014 dus
71%
VAN DE WONINGEN
IS IN EIGENDOM
Het aandeel eigenaars
is lichtjes gedaald,
het aantal huurders is
gestegen.
BETAAL
BAAR -
TE HUU
R
EN DE
SOCIALE WONINGEN?
Het aanbod sociale
woningen breidt uit.
Gemiddeld
5,5%
van de woningen in de
centrumsteden is een
sociale woning
UITDAGINGEN
1
2
WONEN BETAALBAAR
HOUDEN.
OVERHEIDSSTEUN VOOR
EEN EIGEN WONING?
> Omdat betaalproblemen samenhangen
met inkomen ook inzetten op
‘onderwijs’, ‘tewerkstelling’ en
‘sociale zekerheid’.
Voordeel:
> Zet aan tot sparen.
> Meer welvaart op
latere leeftijd.
Nadeel:
> Eigendom mag geen pensioen zijn.
Wat met huurders?
> Eigenaars verhuizen minder makkelijk =
minder flexibele arbeidsmarkt.
LEES MEER
 VOLLEDIG RAPPORT: WONEN / indicator GEMIDDELDE WOONPRIJZEN
 https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-beleidsplan-ruimte
 https://www.ruimtevlaanderen.be/BRV
RAPPORT
10 WONEN/WO
indicator
indicator LEEGSTAANDE PANDEN
www.ruimtelijkeordening.be
WONEN/WO
LEEGSTAANDE PANDEN
DEFINITIES, DATABRONNEN EN BEREKENINGSMETHODEN
Sterkens et al. (Sterkens et al., 2013) onderscheiden vijf
vormen van leegstand. Frictieleegstand is leegstand
noodzakelijk voor een goede werking van de vastgoedmarkt. Wanneer een pand in afwachting is van
een ‘zekere’ invulling, zoals bij een renovatie of verhuurde panden die nog niet bewoond zijn, is er sprake
van tijdelijke leegstand. Structurele leegstand is
(langdurige) leegstand van vastgoed dat omwille van
diverse redenen geen (her)invulling krijgt of kan krijgen. Wanneer vastgoed leeg staat tijdens vaste periodes van de week, de maand of het jaar spreekt men
van periodieke leegstand. Voorbeelden hiervan zijn
vakantiewoningen of tweede verblijven. Verdoken
leegstand tenslotte is leegstand die verborgen is achter een administratief statuut, zoals bij het oneigenlijk
gebruik van het statuut ‘tweede verblijf’.
Op 19 april 1995 ging het decreet in werking houdende
maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (Vlaamse
Regering, 1995). Het doel van dit decreet is het tegengaan van stedelijk verval. Hierbij wordt een bedrijfsruimte beschouwd als leegstaand wanneer meer
dan de helft van de totale vloeroppervlakte van de
bedrijfsgebouwen niet effectief benut wordt tijdens
een periode van minstens twaalf opeenvolgende maanden. Zolang de oorspronkelijke beoefenaar van de economische activiteit een niet afsplitsbaar gedeelte van
het gebouw bewoont, wordt dit pand niet als leegstaand beschouwd.
Het Decreet Grond- en Pandenbeleid, dat in werking
trad op 1 september 2009, verruimt het begrip leegstand naar woningen (Vlaamse Regereing, 2009). Dit
decreet stelt dat gemeenten een leegstandsregister
dienen bij te houden van leegstaande gebouwen en
woningen. Dit register moet minstens één keer per
jaar geactualiseerd worden. Een woning wordt als
leegstaand beschouwd wanneer ze meer dan een jaar
niet meer effectief in gebruik is. Sinds 1 januari 2010 is
het registeren en bestrijden van leegstand in handen
van de gemeenten. Gemeenteraden mogen een leegstandsheffing heffen op gebouwen en woningen die
opgenomen zijn in dit leegstandsregister. Wanneer aangetoond kan worden dat gedurende een termijn van
minstens zes maanden meer dan de helft van de totale
vloeroppervlakte van een bedrijfsgebouw in gebruik is,
of dat een woning opnieuw bewoond wordt, kan een
pand uit het leegstandsregister geschrapt worden.
Naast de gemeentelijke leegstandsregisters verkenden
Vanderstraeten et al. (Vanderstraeten et al., 2016) de
mogelijkheden van een gekoppelde woningendatabank van de Census 2011 voor het meten van leegstand.
Op basis van deze gekoppelde informatie uit de Census
2011 kunnen op gemeentelijk niveau de conventionele
WONEN/WO
indicator LEEGSTAANDE PANDEN
3
woningen (dat zijn de woningen bestemd voor permanente bewoning) opgesplitst worden in een groep
bewoonde woningen en een groep niet-bewoonde
woningen. De bewoonde woningen zijn deze woningen
waaraan via de verschillende koppelingsmechanismen
een huishouden is toegekend, aan de niet-bewoonde
woningen is geen huishouden toegekend. Dit betekent
echter niet dat in de bewoonde woningen ook effectief
een huishouden woont en in de niet-bewoonde woningen niet. De groep van niet-bewoonde woningen bevat
structureel leegstaande woningen, maar daarnaast
behelst deze groep ook andere tijdelijke vormen van
leegstand, secundaire bewoning (zijnde tweede verblijven & vakantiewoningen in gewone conventionele
woningen) en semi-primaire of niet-officiële bewoonde
woningen. In deze laatste groep bevinden zich studenten die niet op hun kot gedomicilieerd zijn, starters op
de woningmarkt die nog op het ouderlijk adres gedomicilieerd zijn, mensen die in het wachtregister zijn
opgenomen en alleen wonen, buitenlandse diplomaten
en militairen die zich niet in België geregistreerd hebben, enzovoort.
De groep van niet-bewoonde woningen bestaat dus,
naast structureel leegstaande woningen, ook uit (1)
andere tijdelijke vormen van leegstand, (2) tweede
verblijven, (3) vakantiewoningen in gewone conventionele woningen en (4) niet-officiële bewoonde woningen (studenten die niet op hun kot gedomicilieerd zijn,
starters op de woningmarkt die nog op het ouderlijk
adres gedomicilieerd zijn, mensen die in het wachtregister zijn opgenomen en alleen wonen, buitenlandse
diplomaten en militairen die zich niet in België geregistreerd hebben, enzovoort). Er zijn geen betrouwbare
administratieve cijfers beschikbaar om de nodige correcties/aanpassingen op de groep van niet-bewoonde
woningen uit te voeren om tot een wetenschappelijk
aanvaardbare gemeentelijke becijfering van structurele
leegstand te komen.
FIGUUR 1: EVOLUTIE VAN HET AANTAL LEEGSTAANDE PANDEN OPGENOMEN IN DE GEMEENTELIJKE LEEGSTANDSREGISTERS, VAN 2004 TOT 2014. Bron: Agentschap Wonen – Vlaanderen in (Studiedienst Vlaamse Regering, 2015)
4
TOESTAND IN VLAANDEREN (KAARTEN GRAFIEKEN, TABELLEN)
EN EVOLUTIE
In 2010 waren er in totaal 7.835 panden opgenomen in
de gemeentelijke leegstandsregisters. In 2014 was dit aantal gestegen tot 20.218 (Studiedienst Vlaamse Regering,
2015) (Figuur 1). Vooral de registraties in gemeentelijke
leegstandregisters is enorm toegenomen. Dit kan het
gevolg zijn van de toenemende inspanning voor de
inventarisatie van leegstand, eerder dan een teken van
meer leegstaande panden (Vanderstraeten et. al. 2016).
Op de kaart van 2015 (Figuur 2) springen enkele kleine
en regionale steden in het oog: Geeraardsbergen, Aalst,
Roeselare, Mechelen, Blankenberge, Wevelgem, Izegem,
Beringen, Menen en Kortrijk. Ook in Antwerpen en Gent
vinden we een hoger aantal leegstaande panden terug
in het leegstandsregister. Het is belangrijk om te onthouden dat de registratie mogelijk geen weerspiegeling
is van de activiteitsgraad van het gemeentelijke beleid
rond leegstand. Een lagere registratie kan immers ook
duiden op het feit dat de gemeente inspanningen levert
om de woningen op de markt (en dus uit het register) te
houden. Het is daarnaast ook mogelijk dat de gemeente
wel degelijk een beleid voert en structureel leegstaande
panden registreert, maar niet over de ICT-mogelijkheden
beschikt om de panden correct in te voeren in de RWOdatamanager (Vanderstraten et. al., 2016, Winters et al,
2015).
Aandeel niet conventionele woningen op basis van
de Census 2011 gegevens
In totaal waren er ongeveer 3.057.000 woningen in
Vlaanderen op 1/1/2011, ADS berekende dat er daarvan
ongeveer 444.000 niet bewoond waren. Figuur 3 toont
het aantal niet-bewoonde woningen per gemeente zoals
geregistreerd op 1/1/2011. De grootste absolute aantallen
niet-bewoonde woningen tellen we in de belangrijkste
studentensteden en de kustgemeenten. De niet-officiële bewoning door studenten en de tweede verblijven
en vakantiewoningen verklaren er de hoge aantallen
(Vanderstraeten et al., 2016).
FIGUUR 2: ABSOLUUT AANTAL LEEGSTAANDE PANDEN VOLGENS HET LEEGSTANDSREGISTER OP 30/4/2015 - Bron: Vanderstraeten et.al., 2016.
Bron data: RWO-datamanager, Wonen Vlaanderen
WONEN/WO
indicator LEEGSTAANDE PANDEN
5
FIGUUR 3: AANTAL NIET-BEWOONDE CONVENTIONELE WONINGEN OP 1/1/2011, VLAANDEREN - Bron: Vanderstraeten et.al., 2016.
FIGUUR 4: AANDEEL NIET-BEWOONDE CONVENTIONELE WONINGEN OP 1/1/2011, VLAANDEREN - Bron: Vanderstraeten et.al., 2016. Bron data: Census 2011.
6
Figuur 4 toont de spreiding van het aandeel niet-bewoonde woningen ten opzichte van de totale groep
conventionele woningen in de gemeente. Ook op deze
kaart springen de kustgemeenten en (de directe omgeving van) studentensteden het meest in het oog. In de
meeste kustgemeenten is meer dan 1 op 2 woningen officieel niet bewoond.
In de 9 kustgemeenten gaat het vooral om tweede verblijven (Figuur 5). Koplopers zijn de gemeenten De Haan
en Middelkerke, waar bijna 60% van de woongelegenheden in gebruik is als tweede verblijf. In Nieuwpoort,
De Panne, Bredene, Koksijde en Knokke-Heist gaat het
om ongeveer de helft van de woongelegenheden. In
Blankenberge is ‘maar’ 39% van de woongelegenheden
tweede verblijven en in Oostende gaat het slechts
om 21%. Naast de kustgemeenten zien we ook enkele
gemeenten uit de Antwerpse Kempen en in het Maasland
in de top vijftien.
Als we de 31 gemeenten met de meeste tweede verblijven bekijken (donkerste kleur op figuur 5 en aandelen
van meer dan 7,3%), dan komen de Antwerpse Kempen
nog wat duidelijker in beeld. Ook de Westhoek en enkele
gemeenten in het Waasland springen in het oog. De volgende 31 gemeenten, die iets lichter zijn ingekleurd en
aandelen hebben tussen 4,8% en 7,3%, situeren zich in
het hinterland van de kust, de Vlaamse Ardennen, het
Scheldeland en in enkele steden (Sterkens et.al., 2013).
FIGUUR 5: AANDEEL NIET-BEWOONDE CONVENTIONELE WONINGEN OP 1/1/2011, VLAANDEREN - Bron: Vanderstraeten et.al., 2016. Bron data: Census 2011.
WONEN/WO
indicator LEEGSTAANDE PANDEN
7
VERKLARINGEN
Vastmans (in Verstraeten et.al., 2016) stelt vast dat er
diverse mogelijke verklaringen voor leegstand te geven
zijn:
• Private investeerders hebben een tweevoudige impact
op statistische sectoren met huurders met lage inkomens. Als investeerders de woningen renoveren, kan
de buurt verbeteren. Maar als de investeerders niet
in dit potentieel geloven, kunnen ze wachten op een
geschikte moment om deze woning te verkopen. Dit
kan samengaan met leegstand en een verdere afname
van de kwaliteit van de woonbuurt en een grotere
leegstand (Li Y., Walter R. 2013). Dit zou betekenen:
hoe hoger het inkomen, hoe lager de leegstand.
• Sterkens e.a. (2013) geven het overaanbod als reden
voor de hoge leegstandscijfers in Roeselare en
Kortrijk, zowel aan handelspanden in de stedelijke
kern als aan bouwgrond rondom de stedelijke kern.
Bijgevolg blijft nieuwbouw aantrekkelijker, betaalbaarder en dus ook een meer uitgevoerde praktijk
dan hergebruik. Dit zou betekenen: in regio’s met
een groot aanbod aan bouwgrond en hoge nieuwbouwactiviteit verwachten we veel nieuwbouw en
meer leegstand in de oude woningvoorraad.
• Een opkomende problematiek is leegstand van grote
villa’s en landhuizen op de eerder slechte locaties
(Sterkens e.a. 2013).
• “Armere steden worden vaak geconfronteerd met een
hogere graad van leegstand in hun oudere woningvoorraad.” (Dwarka 2014).
Het probleem is: om de leegstand te verklaren is er in de
eerste plaats een tijdreeks leegstand nodig. De beschikbare data om dit te doen zijn momenteel partieel en
benaderend. Daarnaast zijn de verklarende variabelen
zoals ‘slechte locaties’, ‘kwaliteit van de woon buurt’ …
bepaald lang niet eenduidig te bepalen en te meten.
Op basis van de census 2011 kon wel aangetoond worden dat structurele leegstand in aantrekkelijke gemeenten beperkt is. Het lijken voornamelijk de niet primair
bewoonde oudere eengezinswoningen op minder aantrekkelijke locaties die leegstaan. De aantrekkelijkheid
van de locatie is gemeten via het inkomen van eigenaars die starten op de woningmarkt (Vastmans in
Vanderstraeten et.al., 2016).
Resultaten voor gemeenten met veel appartementen
kunnen niet echt getrokken worden. De analyse op basis
van het leegstandregister een partieel beeld en mogelijk registreren gemeenten vooral die panden waarvan
de leegstand op een eenvoudige manier vast te stellen
is. Vermoedelijk wordt een leegstaande woongelegenheid in een appartementsgebouw dat voor het overige
bewoond is, minder snel geregistreerd dan een woonhuis.
UITDAGINGEN
Zicht krijgen op hergebruiksmogelijkheden en hun
ruimtelijke situering
De herontwikkelingskansen van leegstaande panden
hangt af van hun ligging en de wenselijkheid om hergebruik te stimuleren. Hierbij is zowel de maatschappelijke vraag naar aangepast gebruik van belang, als het
afstemmen van ontwikkelingen op de omgeving. Het is
dus van belang om inzicht te krijgen in de hergebruiksmogelijkheden en hun ruimtelijke situering.
Het meten van de werkelijke leegstand
Winters et al. (Winters et al., 2015) stellen dat hoge cijfers voor een gemeente kunnen wijzen op een actief
beleid, eerder dan op een hoog aandeel leegstand in de
8
gemeente. Een actief beleid hoeft ook niet noodzakelijk tot uitdrukking te komen in een hoog aantal leegstaande panden in het register. Het is onmogelijk om te
weten of het cijfer uit het gemeentelijke leegstandregister de werkelijke leegstand benadert of niet en of het
cijfer dus een volledig of partieel (misschien zelfs eenzijdig) beeld schetst van leegstand.
Omdat de registratie vermoedelijk sterk afhankelijk is van
de gemeentelijke bereidwilligheid en ICT-mogelijkheden
en gemeenten niet beschikken over een objectieve
databank als vertrekpunt, is er geen wetenschappelijke
basis om aan te nemen dat deze aantallen de werkelijke structurele leegstand in de gemeenten weergeven.
Deze elementen vereisen een doordacht gebruik van de
databank.
Sommige gemeenten hebben wel een eigen (succesvolle)
methode ontwikkeld om de structurele leegstand zo
nauwkeurig mogelijk op te volgen, maar de grote groep
van Vlaamse gemeenten niet. Veel gemeenten beschikken op dit ogenblik over voldoende informatie en middelen om alle structureel leegstaande panden in hun
gemeente te lokaliseren. Er is geen voldoende uitgezuiverde databank die als vertrekpunt kan dienen om een
gemeentelijk leegstandsregister op te stellen en er beleid
rond te voeren (Vanderstraeten et al., 2016).
woningen van de Census 2011 structurele leegstand te
becijferen. Er zijn geen betrouwbare administratieve cijfers beschikbaar die de andere soorten van niet-bewoning voldoende nauwkeurig kunnen bepalen. Hierdoor
kan aan de eerste voorwaarde die we stelden om tot
een goede meting van structurele leegstand te komen
niet worden voldaan. Daar er geen databanken zijn, kan
logischerwijs ook niet onderzocht worden of de databanken kunnen worden gekoppeld aan de databank van
de niet-bewoonde.
Het is niet mogelijk om op een wetenschappelijk verantwoorde manier op basis van de groep niet-bewoonde
Mogelijke oplossingen om de leegstand te meten worden
nog volop onderzocht (Vanderstraeten et al., 2016).
REFERENTIES
›› Dwarka, “Keeping Revitalized Urban Neighborhoods
Affordable”, Planning & Environmental Law Vol. 66, Issue 4
april 2014
›› Vanderstraeten, L., Vastmans, F., Ryckewaert, M. (2016).
Mogelijkheden en beperkingen van de verschillende beschikbare databanken. Ontwerpversie. Leuven.
›› Li Y., Walter R. 2013, “Single-Family Housing Market
Segmentation, Post-Foreclosure Resale Duration, and
Neighborhood Attributes” Housing Policy Debate, 2013, Vol.
23, No. 4, 643–665
›› Vastmans F, (2013) De Huurschatter. https://www.woninghuurprijzen.be.
›› Sterkens, D., Coppens, T., Van Acker, M. (2013). Leegstand en
Herbestemming, Inventariserend onderzoek naar beleid en
maatregelen, 2013, Onderzoek in opdracht van de Interlokale
Vereniging Kenniscentrum Vlaamse Steden In samenwerking
met Belfius Bank.
›› Studiedienst Vlaamse Regering. (2015). VRIND2015. Vlaamse
regionale indicatoren.
›› Vlaamse Regering (2009) Decreet van 27 maart 2009 betreffende het gron- en pandenbeleid.
›› Vlaamse Regering (1995). Decreet van 19 april 1995 houdende
maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en
verwaarlozing van bedrijfsruimten.
›› Winters, S., Van den Broeck, K., Vanormelingen, J. (2015). Het
lokaal woonbeleid op (de) kaart! De praktijk van het lokaal
woonbeleid beschreven, de subsidie voor intergemeentelijke
samenwerking geëvalueerd. Leuven.
INFO
GRAPHIC

WONEN/WO
indicator LEEGSTAANDE PANDEN
9
indicator
10
RUIMTELIJKE STAAT
www.ruimtelijkeordening.be
LEEGSTAANDE PANDEN
WAT WERD ER BEKEKEN?
STRUCTURELE LEEGSTAND =
langdurige leegstand omdat
panden geen invulling krijgen.
Maar ook: tijdelijke leegstand, vakantiewoningen,
tweede verblijven, niet-officieel bewoonde panden
(studentenkoten waar studenten niet gedomicilieerd zijn)
en bedrijfsgebouwen die tijdens minstens één jaar voor
meer dan de helft niet worden gebruikt.
TOESTAND
GEREGISTREERDE
LEEGSTAND
Meer en meer woningen in leegstandsregister door inspanningen van
gemeenten. Enkele steden springen
in het oog: Geraardsbergen, Aalst,
Roeselare, Mechelen, Blankenberge,
Wevelgem, Izegem, Beringen, Menen,
Kortrijk, Antwerpen en Gent.
WAAROM
LEEGSTAND?
Woning verhuurd
aan mensen
met lage inkomens worden
niet gerenoveerd.
Overaanbod aan bouwgrond
maakt nieuwbouw aantrekkelijker dan hergebruik.
444.000
Op ± 3.057.000 woningen
Nijpend probleem: leegstand van
grote villa’s en landhuizen.
Hoge leegstand van oude huizen
in armere steden.
In gemeenten waar het goed
wonen is, blijft de structurele
leegstand beperkt
ZICHT OP ZEE
EN ZO
Meer ‘niet-bewoonde’ woningen:
> in studentensteden door
studentenkoten.
> aan de kust door tweede
verblijven (1 op 2 woningen
officieel niet bewoond).
UITDAGINGEN
ZICHT KRIJGEN OP
1
2
mogelijkheid tot
hergebruik.
Is de ligging goed
voor hergebruik?
Is hergebruik nodig
en nuttig?
de werkelijke leegstand.
Hoge leegstandscijfers kunnen
enkel het gevolg zijn van actief
gemeentebeleid.
Er worden methoden
onderzocht om de leegstand
correct in kaart te brengen
LEES MEER
 VOLLEDIG RAPPORT: WONEN / indicator LEEGSTAANDE PANDEN
 https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-beleidsplan-ruimte
 https://www.ruimtevlaanderen.be/BRV
RAPPORT
11 WONEN/WO
indicator
indicator VOORZIENINGENNIVEAU
www.ruimtelijkeordening.be
WONEN/WO
VOORZIENINGENNIVEAU
DEFINITIES EN BEREKENINGSMETHODEN
Definitie
Met het begrip ‘voorziening’ wordt algemeen verwezen
naar een dienst, een voorraad, of een infrastructuur die
aanwezig moet zijn om het functioneren van een sociaal-economisch, maatschappelijk systeem mogelijk te
maken. Met ‘voorzieningenniveau’ wordt dus verwezen
naar een mix van een aantal voorzieningen die op een
bepaalde locatie aanwezig zijn. Er wordt onderscheid
gemaakt tussen voorzieningen in functie van de frequentie van de behoefte die men eraan heeft. Zo is er in
Vlaamse beleidsdocumenten1 sprake van basis- of lokale
voorzieningen, regionale voorzieningen, metropolitane
voorzieningen en tenslotte topvoorzieningen:
 Basisvoorziening
Voorzieningen die nodig zijn om het dagelijkse leven
te organiseren en deel te nemen in de maatschappij.
Voorbeelden zijn: kleuter- en basisschool, kinderopvang, huisarts, apotheek, voedingswinkel, postpunt
en (publieke) ontmoetingsruimten binnen en buiten.
2Regionale voorziening
Voorzieningen met een ruim verzorgingsgebied dat
verschillende kernen in de regio bedient. Voorbeelden
van regionale voorzieningen zijn: middelbare school,
algemeen ziekenhuis, woonzorgcentrum, gerechtelijke diensten, winkelcentrum, cultureel centrum en
kantoren. Een samenhangende regio beschikt over
een compleet pakket van regionale voorzieningen.
3Metropolitane voorziening
Voorzieningen met een ruim bereik en het potentieel
om zich internationaal te onderscheiden. Concreet
gaat het om kennisinstellingen, grote culturele instellingen of toeristische attracties die toegankelijk zijn
voor ondernemers, kenniswerkers, studenten, bezoekers en burgers uit Vlaanderen en daarbuiten.
Metropolitane voorziening
Voorzieningen waarvan de lokale en gewestelijke
inbedding een dusdanige kwaliteit realiseren dat ze
een bovengewestelijke uitstraling genieten. Ze bouwen bovendien op een bovengewestelijk draagvlak
om hun grootschaligheid of mate van specialisatie te
behouden (Storme et al., 2015).
Het voorzieningenniveau is in recente studies in
Vlaanderen op verschillende manieren in kaart gebracht.
In een studie van de KU Leuven (Loopmans et al., 2011)
is het voorzieningenniveau van de Vlaamse gemeenten bestudeerd met het doel de stedelijke hiërarchie
van Vlaanderen te actualiseren. Gemeenten met veel
en vooral bovenlokale (regionale) voorzieningen scoren
hoog in de stedelijk hiërarchie, gemeenten met enkel
basisvoorzieningen scoren laag. Ook in een studie van
SumResearch (2013) is het voorzieningenniveau van
Loopmans et al. (2011) één van de vijf indicatoren die
ingezet worden om de stedenstructuur van Vlaanderen
te bepalen.
In een recente studie van VITO (Verachtert et al., 2016)
is het voorzieningenniveau van elke 1ha-locatie in
Vlaanderen bepaald, met het doel de ontwikkelingskans
ervan onder de loep te nemen. De resultaten van deze
studie zullen verder worden besproken.
1 Definities gebaseerd op Ruimte Vlaanderen, werktekst van het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (versie november 2015), in opdracht van het kabinet van minister Schauvliege.Te raadplegen
via: http://www.ruimtevlaanderen.be/Portals/108/docs/BRV/Witboek_BRV_werktekst.pdf
WONEN/WO
indicator VOORZIENINGENNIVEAU
3
Databronnen
•Verrijkte KruispuntBank van Ondernemingen
(VKBO) - versie januari 2015 (Agentschap Informatie
Vlaanderen)
• Voorzieningen: Verachtert et al., 2016
• Landgebruiksbestand VITO op 10m, toestand 2013
(Poelmans et al., 2016b)
•Ruimteboekhouding versie 01-07-2015 (Ruimte
Vlaanderen)
Berekeningsmethoden
In de studie van VITO (Verachtert et al., 2016) wordt
vertrokken van de locatie van individuele diensten,
handelszaken, centra, recreatieplekken, … , en wordt
in rekening gebracht hoe goed ze te bereiken zijn met
de fiets of te voet vanuit elke 1ha-locatie. Het voorzieningenniveau wordt bepaald door voorzieningen
in 4 klassen: Onderwijs, Cultuur en sport, Zorg en
Woonondersteunend. Goed voorziene locaties hebben
toegang tot zowel basis-, regionale als metropolitane
voorzieningen van alle 4 de klassen. Opnieuw is het
meer de volledige mix dan wel de grote aantallen aan
voorzieningen die van doorslaggevend belang zijn. Het
type ‘topvoorziening’ wordt niet verwerkt zoals de
drie andere types. Het betreft een kleine deelset van
de metropolitane voorzieningen die volgens de definitie erg specialistisch en/of groots van omvang zijn
en dus per vestiging ook gekend zijn. Voor een gedetailleerd overzicht van de topvoorzieningen wordt er
verwezen naar de Atlas der Topvoorzieningen (Storme
et al., 2015). Voor elk van de 3 types (basis, regionaal,
metropolitaan) wordt een aparte berekening uitgevoerd die resulteert in een kaartbeeld. Zoals verder
zal toegelicht worden, gaat de berekening uit van de
ligging van de individuele voorzieningen en wordt vervolgens uitgemaakt welke 1-ha-cellen binnen wandelof fietsafstand gelegen zijn van de totaliteit van de
voorzieningen. In verschillende stappen worden (1) de
voorzieningen geaggregeerd tot een inhoudelijk-technisch verwerkbare set, (2) gewogen naargelang hun
aantal in de nabije omgeving, en (3) afstandsgewogen
gesommeerd.
TOESTAND IN VLAANDEREN (KAARTEN GRAFIEKEN, TABELLEN)
EN EVOLUTIE
Het aanbod aan woonondersteunende voorzieningen, waaronder detailhandel, kent een relatief grote verspreiding in Vlaanderen en Brussel. Ze zijn met andere
woorden goed vertegenwoordigd in zeer veel kleine
kernen. De zorgsector en het onderwijs vertonen een
gelijkend patroon: een aantal kleine kernen met een
gemiddelde score, maar een beperkter aantal kernen
met een hoge score. Het gaat met name om kleine kernen die wel voorzien zijn van bijvoorbeeld een huisarts
en een kleuter- of basisschool, maar omwille van het
afstandsverval waarbij enkel wandelreistijden kleiner
dan 7 minuten als nabij worden beschouwd, hebben ze
een zeer lokale impact. Wat betreft cultuur en sport,
tot slot, heeft een groot deel van Vlaanderen een gemiddeld voorzieningsniveau, en scoren vooral de centrumsteden bovengemiddeld.
De kaart in Figuur 1 toont aan dat Vlaanderen bestaat
uit een relatief dicht netwerk van kleine kernen die
4
redelijk tot goed voorzien zijn van basisvoorzieningen
zowel op het vlak van onderwijs, cultuur en sport, zorg
als woonondersteunende voorzieningen. Door de keuze
voor een afstandsverval, waarbij enkel afstanden tot 7
minuten reistijd (aan wandel- of fietssnelheid) als nabij
worden beschouwd, gebeurt de afbakening in de ruimte
zeer nauw rondom de kernen.
Wat betreft de regionale voorzieningen zoals secundair
onderwijs, zwembaden, ziekenhuizen, grote voedingswinkels, …. zijn er een 40-tal kernen die goed tot zeer
goed voorzien zijn (zie Figuur 2). Het gaat hier zowel
om de centrumsteden als om de centra van kleinere steden zoals bv. Sint-Truiden, Ieper en Aarschot. Door het
minder sterke afstandsverval hebben een heel aantal
locaties een gemiddeld voorzieningenniveau aangaande
regionale voorzieningen. Het gaat hier bijvoorbeeld om
alle kleinere gemeenten in het centrum van Vlaanderen.
FIGUUR 1: TOTAALSCORE VOOR BASISVOORZIENINGEN IN VLAANDEREN PER HECTARE - Bron: VITO
FIGUUR 2: TOTAALSCORE VOOR REGIONALE VOORZIENINGEN IN VLAANDEREN PER HECTARE- Bron: VITO
WONEN/WO
indicator VOORZIENINGENNIVEAU
5
Wat betreft de metropolitane voorzieningen, tot slot,
zijn er slechts een 20-tal kernen die een hoge score behalen, met Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven voorop.
Omdat deze metropolitane voorzieningen sterk zijn
geconcentreerd in bepaalde kernen, scoren bovendien
heel wat locaties zeer slecht op het vlak van metropolitane voorzieningen.
Figuur 4 toont het totale voorzieningenniveau in
Vlaanderen. Deze kaart wordt gebruikt om een typologie
op te stellen naar voorzieningenniveau, in combinatie
met de knooppuntwaarde. Daarvoor worden de waarden op basis van natural breaks (algoritme van Jenks)
in 4 klassen2 verdeeld: beperkt, matig, goed en zeer goed
voorzieningenniveau (zie Figuur 5). EEen beperkte oppervlakte (3%) heeft geen waarde. Dit zijn de ‘barrières’ en
2
Grenswaarden van de ‘natural breaks’-categorieën: 0 – 0,17 – 0,35 – 0,56 – 0,99.
FIGUUR 3: TOTAALSCORE VOOR METROPOLITANE VOORZIENINGEN IN VLAANDEREN PER HECTARE- Bron: VITO
FIGUUR 41: TOTAAL VOORZIENINGENNIVEAU IN VLAANDEREN PER HECTARE
Bron: VITO
6
FIGUUR 5: TOTAAL VOORZIENINGENNIVEAU – INDELING IN 4 KLASSEN (NATURAL BREAKS)
Bron: VITO
locaties van waaruit er niet naar voorzieningen gereisd
kan worden omwille van water, spoorwegen, snelwegen, meerbaanswegen en militaire domeinen. Ze zijn wit
gekleurd op de kaart van Figuur 1 t.e.m. Figuur 5.
Ongeveer 46% van de bevolking van Vlaanderen woont
op de locaties met een zeer goed voorzieningenniveau
(9% van de oppervlakte van Vlaanderen) (Zie Tabel 6).
Op locaties met een goed tot zeer goed voorzieningen­
niveau is dat zelfs 80% van de bevolking. Een derde
van de Vlaamse ruimte heeft een eerder beperkt voorzieningenniveau. Dit is een gebied dat ook nauwelijks
wordt ingenomen door residentieel gebruik (3% van de
inwoners).
TABEL 6: OPPERVLAKTE VAN, EN INWONERS IN DE VERSCHILLENDE KLASSEN VOORZIENINGENNIVEAU
Geen waarde
Oppervlakte
(ha)
Aantal
inwoners
Beperkt
Matig
Goed
Zeer goed
Totaal
41.821 (3%)
427.903 (31%)
457.121 (34%)
307.789 (23%)
125.096 (9%)
1.359.730
14.614 (0,2%)
168.942 (3%)
1.086.769 (17%)
2.170.808 (34%)
2.936.428 (46%)
6.377.561
WONEN/WO
indicator VOORZIENINGENNIVEAU
7
Volgens de Ruimteboekhouding van Ruimte Vlaanderen
liggen de locaties met een beperkt aanbod aan voorzieningen voornamelijk (94%) binnen zachte bestemmingen. Volgens het Landgebruiksbestand van VITO
bestaan ze voornamelijk uit open ruimte (landbouw,
bos en natuur) (zie Figuur 7). Dit aandeel open ruimte
daalt sterk naarmate het voorzieningenniveau stijgt: in
Beperkt aanbod
water
overig
wegen en
spoorwegen
overig groen
open natuur
bos
gebouw
braakliggende
terreinen
de best voorziene locaties is er minder dan 20% open
ruimte. Deze locaties zijn daarentegen in relatief grote
mate verhard: ze bevatten 17,7% gebouwen, 15% wegen
en spoorwegen en 12,8% overige, niet groene, oppervlakte. Qua ruimtelijke bestemmingen liggen ze voor
83% in harde bestemmingen.
Matig aanbod
braakliggende
terreinen
overig
wegen en
water
spoorwegen
bos
open natuur
overig groen
gebouw
landbouw
landbouw
Goed aanbod
Zeer goed aanbod
braakliggende terreinen
water
wegen en
spoorwegen
overig
bos
open natuur
braakliggende terreinen
water
overig
open natuur
bos
landbouw
wegen en
spoorwegen
overig groen
gebouw
landbouw
overig groen
gebouw
FIGUUR 7: SAMENSTELLING VAN DE 4 KLASSEN VOORZIENINGENNIVEAU VOLGENS HET LANDGEBRUIKBESTAND VAN VITO.
8
UITDAGINGEN
De voorzieningengraad bepaalt in belangrijke mate de
ontwikkelingsmogelijkheden van een plek omdat de
mix, nabijheid en bereikbaarheid van de voorzieningen
bepalend zijn voor de leefkwaliteit.
Publieke voorzieningen zijn duur en worden daarom het
best opgezet voor en gebruikt door een voldoende grote
groep van gebruikers. Commercieel uitgebate voorzieningen zijn pas rendabel als ze een voldoende grote
klantengroep kunnen bedienen. De doelstelling van een
hoger ruimtelijk rendement voor Vlaanderen als geheel
kan uiteraard niet op dezelfde wijze worden toegepast
op iedere individuele plek: een gebiedsgerichte afweging
is essentieel. Een stationsomgeving is niet hetzelfde als
een havengebied of een lint. Voor de variëteit aan typelocaties moeten indicaties gegeven worden over de differentiatie van ruimtelijk rendementskansen (verhogen
en verlagen) en het soort van rendementsverhogende
operaties die overwogen kunnen worden. Een van de
belangrijkste uitdagingen is om te bepalen waar we
nog wel bijkomend ruimtebeslag verantwoord vinden
en waar niet, en, dit in het beleid ook consequent toe
te passen.
REFERENTIES
›› Loopmans M., Van Hecke E., De Craene V., Martens M., Schreurs
M., Oosterlynck S. (2011). Selectie van kleinstedelijke gebieden
in Vlaanderen. Onderzoek uitgevoerd door Afdeling Geografie
& Onderzoeksgroep Planning en Ontwikkeling KULeuven,
en bureau voor architectuur & planning, bv bvba, Vlaamse
Overheid.
http://ruimtevlaanderen.be/NL/Diensten/
Onderzoek/Studies/articleType/ArticleView/articleId/8417/
Selectie-van-de-kleinstedelijke-gebieden-in-Vlaanderen
›› Poelmans Lien, Van Esch Leen, Janssen Liliane en Engelen
Guy, 2016b. Landgebruiksbestand voor Vlaanderen, 2013,
studie uitgevoerd in opdracht van Ruimte Vlaanderen, VITO
rapport 2016/RMA/R/0542.
›› Storme T., Meijers E., van Meeteren M., Sansen J., Louw E.,
Koelemaij J., Boussauw K., Derudder B., Witlox F. (2015),
Verdiepingsrapport Topvoorzieningen, uitgevoerd in
opdracht van Ruimte Vlaanderen.
›› Verachtert E., Mayeres I., Poelmans L., Van der Meulen M.,
Vanhulsel M., Engelen G., 2016. Ontwikkelingskansen op basis
van knooppuntwaarde en nabijheid voorzieningen. Studie
uitgevoerd door VITO in opdracht van Ruimte Vlaanderen.
›› SUM Research (2013), Stedenstructuur Vlaanderen.
Onderzoeksopdracht in het kader van het Witboek Beleidsplan
Ruimte Vlaanderen, studie voor Ruimte Vlaanderen, https://
www.ruimtevlaanderen.be/NL/Beleid/Beleidsontwikkeling/
BeleidsplanRuimte/OnderzoekifvwitboekBeleidsplanRuimte
›› https://www.ruimtevlaanderen.be/Portals/108/docs/
Onderzoek/Eindrapport_studie_knooppuntwaarde_juni2016.
pdf
›› Van Hecke, E., en Van der Haegen, H., 1997. Hiërarchie van
de stedelijke kernen in Vlaanderen. Leuven-Heverlee: KUL.
Instituut voor sociale en economische geografie.
INFO
GRAPHIC

WONEN/WO
indicator VOORZIENINGENNIVEAU
9
indicator
11
RUIMTELIJKE STAAT
www.ruimtelijkeordening.be
VOORZIENINGENNIVEAU
WAT WERD ER BEKEKEN?
WELKE MIX VAN VOORZIENINGEN
(voor onderwijs, cultuur en sport, zorg, woonondersteuning)
IS ER OP EEN BEPAALDE LOCATIE AANWEZIG?
Zijn deze voorzieningen vlot bereikbaar
te voet of met de fiets?
DE TOESTAND
BASIS
VOORZIENINGEN
REGIONALE
VOORZIENINGEN
METROPOLITANE
VOORZIENINGEN
Vlaanderen vormt een
dicht netwerk van
steden en dorpen met
goede basisvoorzieningen
op het vlak van
onderwijs (basisschool),
woonondersteuning
(bv. buurtwinkels), cultuur,
sport en zorg (huisarts,
apotheek …)
Een 40-tal kernen zijn
goed voorzien van regionale
voorzieningen: secundaire
school, ziekenhuis, zwembad,
grotere winkels. Dit zijn vooral
de centrumsteden, maar ook
kleinere steden zoals
Sint-Truiden, Ieper en
Aarschot.
Slechts een 20-tal kernen
(Brussel, Gent, Antwerpen,
Leuven …) scoren hoog op
het vlak van metropolitane
voorzieningen: toeristische
attracties, universiteiten
en onderzoekscentra,
cultuurtempels …
HOE MEER
VOORZIENINGEN
HOE MINDER
OPEN RUIMTE
aantal Vlamingen voor wie de basisvoorzieningen vlot bereikbaar zijn
46%
van de Vlamingen
zeer goed
80%
van de Vlamingen
goed tot zeer goed
3%
van de Vlamingen
matig tot beperkt
Locaties met beperkte voorzieningen liggen
in landbouw-, bos- of natuurgebied.
UITDAGINGEN
1
2
STEEDS PUBLIEKE VOORZIENINGEN
VOORZIEN VOOR EEN VOLDOENDE
GROTE GROEP GEBRUIKERS,
OMDAT DEZE VOORZIENINGEN
ANDERS TE DUUR ZIJN.
BEPALEN WAAR EXTRA RUIMTE
KAN EN MAG INGENOMEN
WORDEN OM VOORZIENINGEN TE
ONTWIKKELEN.
LEES MEER
 VOLLEDIG RAPPORT: OPEN RUIMTE / indicator VOORZIENINGENNIVEAU
 https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/groenboek-beleidsplan-ruimte
 https://www.ruimtevlaanderen.be/BRV
Redactie, lay-out en productie:
VITO, SADL, KULeuven en Vanden Broele Productions
Download