2010 – 23 maart – deel 2 – Zundert – Jef Boeckmans Omdat er niets te bereiken is, leven de Boddhisatva’s in vrede. Geen hindernissen in de geest, dus geen angst. Waar ik u gisteren toe uitnodigde, om heel diep te ontspannen - omdat er niets te bereiken is, niets te verwezenlijken - dat is natuurlijk één kant van de medaille. Want er is geen Zen zonder ontwaken, zonder wakker worden. En dat is natuurlijk de vraag: wat is er gebeurd dat: het ondraaglijke van het lijden, het ondraaglijke van de verwarring, van ‘het huis staat in brand, en overal is die vergankelijkheid en daar is niet aan te ontsnappen’ die ervaring van de Boeddha - die in allerlei varianten onze ervaring is, overal is die confrontatie van de ondraaglijke lichtheid van het zijn - dat alles verandert, alles impermanent is, niets echt voldoet, er altijd dat diepe gevoel van frustratie blijft en dat de Boeddha daar in vrede zit en glimlacht? En de werkelijkheid is nog altijd dezelfde werkelijkheid gebleven: mensen sterven, geliefden gaan dood, er is verwarring, er is verraad, er zijn giffen in de kosmos; en toch glimlacht de Boeddha. Het gaat natuurlijk niet om de Boeddha, het gaat om jóu. Hoe kun jij ontwaken in die werkelijkheid die stil en onvergankelijk verzoening en vrede brengt. Is dat mogelijk? En elke sesshin is weer een uitnodiging om dat te beleven: is het voor jóu mogelijk? Is er dat vertrouwen dat ook jij kunt overgaan van de oever van verwarring, van angst, van allerlei dingen die er in het menselijk bewustzijn zijn, naar de oever van rust en vrede? Te midden van de verwarring. Te midden van het vuur bloeit de blanke lotus. De realiteit van het ontwaken – anders is er geen Zen – kan op allerlei manieren bereikt worden. En dat is natuurlijk geen goed woord, want er is niets te bereiken. Hoe kan die gerealiseerd worden? Spontaan, zo in een flits, we hebben dat in dat gedicht even gezien. Er zijn daar veel voorbeelden van in de moderne literatuur: een flits. Een schampschot, zouden we zeggen in Zen. Geen diepe kensho, maar even toch een flits waar het om gáat, van die stille wereld, waar geen komen en gaan is, waar geen geboorte en dood is, maar die IS, onbeweeglijk, stil. Eén van de technieken om contact te krijgen met die eenheid, is het gebruik van koans. En in onze Zenschool gebruiken we verschillende collecties en de laatste collectie van koans die we hebben is die van de Denko Roku. De Denko Roku is de enige Japanse collectie van koans, te vertalen als: De transmissie van het licht. Hoe is het licht van de Boeddha tot bij jou gekomen? Hoe ben jij ontwaakt? Hoe ben jij gaan zíen, want daar gaat het natuurlijk om. Dat is al een merkwaardig iets: is er iets door te geven? Is er een transmissie? Is er een overdracht van hart tot hart, bestaat dat? Is er iets te geven? Kan ik jullie iets geven? (lacht). Dat is natuurlijk een heel mooie. Het is een geschrift dat rond 1315 -1320 is ontstaan in Japan. De derde opvolger van Dogen Zenji in de Soto-school heeft dat geschrift gemaakt en heeft gezegd: hoe is dat licht nu doorgegaan van de Boeddha naar de volgende leerling naar de volgende leerling? Eerst in India, via de Indische patriarchen, dan via de Chinese patriarchen en dan uiteindelijk via de Japanse patriarchen. En dan bij hem, bij de schrijver. Wow. 52 overdachten, 52 verhaaltjes van ontwaken worden in de Denko Roku beschreven. Dat zijn natuurlijk allemaal hulpmiddelen voor óns, om werkelijk te zien. Ik zal u de eerste koan lezen, dat gaat over de Boeddha zelf: Sakyamuna Boeddha zag de Morgenster en was verlicht. Ik, de grote wereld en de levende wezens, hebben gelijktijdig de weg voleind. Ik, de grote kosmos, deze grote aarde, en alle levende wezens zijn sámen aangekomen. (lacht). Ja. Dat is natuurlijk een leuke koan. Wat zeg je als je ‘ik’ zegt? Wie spreekt er? Wie zegt er ‘ik’? Wat is dat ik? Ik? De Zen spreekt van het eerste brullen van de leeuw. Ik en de levende wezens en de hele wereld samen. Wow. Jij wordt verlicht, de hele kosmos wordt verlicht, alle grassen en struiken ontwaken samen. Prachtig hè. Alle hoofdjes gaan op en ‘wow’. Mooi. Ik en…De Zenmeesters zeggen dan terecht: ‘wat een gewauwel van de Boeddha, wat stom, wat zegt hij daar allemaal?’ Ik én. Ik én. Ja, als je ‘ik én’ zegt, zit je er eigenlijk al naast natuurlijk! Want dat ‘ik’… Dan falen de woorden. De Boeddha heeft altijd geweigerd daarover te spreken in zijn Nobel Stilzwijgen, en toch moest hij onderrichten, daarom zegt hij zulke rare dingen: ik én… (lacht). Is er nog een én buiten dat ik? Dat ik = natuurlijk het niet-ik. Je kunt het allerlei namen geven. Ik én de wereld én de levende wezens. Die diepe ervaring van eenheid is natuurlijk en dat is gevaarlijk om dat zo te zeggen - waar het om gáát. Want jij bént het en jij bent het níet! Als je zegt ‘ik ben Boeddha’, mmmmm, dat is niet zo goed. Als je zegt ‘ik ben het niet’, is het ook niet zo goed. De uitgesloten derde: iets–is-iets óf iets-is-iets-niet, wat is dat eigenlijk? Wij weten dat het objectiverende bewustzijn waar we nu in leven, een prachtig product is van een heel lange, schitterende evolutie, die zich vooral situeert in de neocortex. We hebben drie breinen: een soort reptielenbrein, het limbisch systeem en dan de neocortex met die duizenden, miljoenen van dendrieten, waardoor al die programma’s lopen. Het is dankzij dat laatste brein dat wij de wereld als gespleten ervaren: ik hier en de wereld daar. En als dat helemaal stil wordt, is er een andere waarneming. Dat was eigenlijk de geweldige genialiteit van de Boeddha, die ervaren had van ‘ik kan die wereld niet transcenderen, ik kan ze niet overstijgen. Want dat had hij geprobeerd in alle yogadisciplines en transcendentale meditaties. Hij wist, dat dat een weg van zelfvernietiging is. De ascese is een doodlopende weg. Dat helpt niet. Maar ook de weg van de botte lustvervulling is het niet. Wat is het dan wel? Ik én de levende wezens (lacht). Gisteren, in het begin van ons onderricht, heb ik een gedichtje voorgelezen van Jellema. En het tweede in zijn bundel vind ik een pareltje: Wij gaan er stil vandoor; er leven immers elfen in mijn herinnering en in de tuin, in huis, in ieder ding dat donker is en stil kan wezen. Zing na de woorden die ik zing en wacht niet tot de twijfel is gerezen, die zeker komt volgens ongeschreven en ingebeelde wet der zelfvernietiging. Betast voorzichtig elk geluid. Geen afstand is er en geen deur op slot. Alles aanwezig, juist omdat je het niet ziet. Soms denk ik ‘dit ben jij’; je bent het niet, het is een boom, een denkbeeld, God Tot men ons roept; dan is ons spelen uit. (Voor het slapengaan. Uit: Klein gloria en andere gedichten, 1961) De ervaring waar de dichter naar verwijst is een vroegkinderlijke ervaring van de geanimeerde, de bezielde kosmos. Alles is bezield, overal zitten elfen in, alles heeft een eigen stil, onherhaalbaar diep leven. De Big Bang is geweest, er is een geweldige evolutie geweest (onze voorouders zijn inderdaad de microben en de eencellige wezens), maar wij denken dat die evolutie vooruitgang is. Omdat wij altijd antropocentrisch denken: ‘achter dat mythische, animistische bewustzijn komt het rationele bewustzijn en dat is natuurlijk een stap vooruit in de evolutie’. Dénken wij. Ik ben er van overtuigd, dat élk bewustzijn een uiting is van het Ene Leven. Dat mythische bewustzijn waar dat kind uit leeft - dat nog overal elfen en kabouters beleeft - is niet minder. Het is een ánder bewustzijn. En natuurlijk is het goed dat we evolueren naar een bewustzijn dat gescheiden is, maar ook in dat mythische bewustzijn, in dat elfenbewustzijn, is een heel diepe intuïtie. Alles heeft zijn eigen ding, alles is het. Alles leeft. Als je stil bent en de geluiden betast, zoals hij dat zo mooi zegt, dan is er geen deur op slot. Elk geluid is een poort om in te gaan, in dat mysterieuze leven. Er is geen deur op slot. En dan zegt hij dat zo mooi (daarom heb ik dit gedicht ook gelezen): Jij bent dit. Ik ben dit. Ik ben de boom. Ik ben dat denkbeeld. Ik ben God. En dan zegt hij: nee, je bent het niet. Dat is zo juist. Natuurlijk ben je én ben je het niet. Hoe zit het dan? (lacht). Sakyamuna Boeddha zag de Morgenster, was verlicht en zei: ik, de grote wereld en de levende wezens hebben sámen… De sleutel ligt in ons bewustzijn, dat is de grote vondst van de Boeddha. De sleutel ligt in jouw hart. Als jij verlicht bent, dan verandert de perceptie van de hele werkelijkheid. De hele werkelijkheid verandert. En die gaat ook anders antwoorden. Op psychisch niveau is dat al zo: als je een Familieopstelling doet en je ziet het oude patroon. Dan verandert dat, gewoon door het in het bewustzijn te heffen. Door het te verbeelden en er gestalte aan te geven. Ineens gaan kinderen anders op ouders reageren. Maar dit gaat veel dieper. (lange stilte). De man die deze koans verzameld heeft, heeft er ook een vers op geschreven, dat ik heel bijzonder mooi vind: Een schitterende twijg ontspringt aan de oude pruimenboom. Mettertijd hinderlijke doorns bloeien overal. De oude, knoestige, verwrongen boom is natuurlijk een symbool van het wezen. En altijd komen daar weer nieuwe twijgen aan. Jouw verlichting, de Boeddha’s verlichting... Altijd brengt dat oude wezen weer nieuwe loten voort. Maar dan zegt de dichter: mettertijd zijn er overal hinderlijke doorns. Ons rationele denken, er weer een religie van maken met symbolen, met riten, met een doctrine, met een filosofie, met een theologie: die verhinderen weer… Overal, iedereen, blijft aan de doorns hangen: ‘Ja, maar het gaat toch om het karma. Ja, maar het gaat toch om dit, ja maar….’ En de directheid, de intimiteit van de onmiddellijkheid, waar het de Boeddha om ging: onmiddellijk direct intimiteit - die gaat verloren door de doorns. Daarom zwijgen wij in deze sessie, om intiem te worden met de onmiddellijkheid.