2002 November – deel 5van5 – Jef Boeckmans Nummer 84 van de Biyan lu, van de Hekigan Roku. Ik lees eerst de inleiding: Er is niets positief dat echt positief genoemd kan worden. Er is niets negatief, dat werkelijk negatief genoemd kan worden. Als goed en fout, winst en verlies vergeten zijn is alles naakt en helder. Nu vraag ik je: wat is vóór me, wat is achter me? Een lompenmonnik kan opstaan en zeggen: ‘vóór me is de Boeddhahal en de tempelpoort, achter me is het slaapvertrek en het hutje van de Meester.’ Zeg me: is die man zijn oog geopend? Als je hem doorziet, wil ik toegeven dat je de oude Waardevollen hebt gezien. Dat is de inleiding. Nu de koan: Vimalakirti vroeg aan Manjushri: ‘Wat is de deur voor de Boddhisatva tot het Enig Een?’ Manjushri antwoordde: ‘Volgens mij is dat niet-spreken, nietverklaren, niet-uitleggen, niet-waarnemen. Geen activiteit van het bewustzijn. Het is voorbij vraag en antwoord. Dit is de toegang tot het Enig Een.’ Toen zei Manjushri tot Vimalakirti: ‘Elk van ons heeft nu het zijne gezegd. Nu vraag ik ú: wat is de deur van de Boddhisatva tot het Enig Een?’ Hiermee eindigt de koan. Wat is de deur tot het Enig Een? En dan zegt de samensteller van deze collectie, Setcho : ‘Wat zéi Vimalakirti? Wat zéi hij eigenlijk? Wat antwoordde híj? En, zegt hij, ik heb hem doorzien! Het vers: Oude arme dwaas Vimalakirti. Uit medeleven met de levende wezens ligt hij ziek in Vaisali. Zijn lichaam mager en verdord. De leraar van de zeven Boeddha’s komt en de kamer wordt leeggevaagd van alles. Hij vraagt naar de poort van het Enig Een. ‘Heb je geen weerstand tegen de woorden van Manjushri?’ ‘Nee, geen weerstand. De leeuw met de gouden manen kan je nergens vinden.’ Dit is het gedicht. De inleiding, denk ik, is nogal simpel. Er is niets positief dat echt positief genoemd kan worden. Het hangt maar van je standpunt af, het hangt maar van je plaats af, het hangt van zoveel factoren af. Er is niets dat werkelijk negatief genoemd kan worden. Zo dikwijls is een schijnbaar negatieve ervaring als het openen van een onverwachte deur: uit iets schijnbaar negatiefs / kwaads / onheil komt de goede richting voort. Dan gaat er een deur open. Goed en fout, winst en verlies: als dat vergeten is, is alles naakt en helder. Niet: míjn belang, míjn …: gewoon het pure hiér, dít waarnemen. Nu vraag ik je: wat is vóór me, wat is achter me? De meester vraagt: ‘Wat is vóór me?’ en dan staat er een lompenmonnik op, dat wil zeggen: een monnik in lompen gekleed. Die mensen herstelden voortdurend hun gewaad, die hadden er allemaal lapjes op. Ze wasten het wel heel veel, maar het waren allemaal vodden die ze droegen. De lompenmonniken, zo waren vroeger de Zen-monniken gekleed. Dat is nu nog geformaliseerd in dat mooie schortje dat ze hebben, met allemaal kleine lapjes, dat nu dikwijls van brokaat en goud is. Dat is wat liturgie doet: vroeger was dat heel eenvoudig en dat wordt dat iets chiques! Die lompenmonnik staat op en die zegt: ‘De Boeddha-hal is vóór me en de tempelpoort. En daar de bibliotheek en de keuken, de refter, dat is achter me.’ Is dat zo? Hij staat voor me en hij kijkt naar dáár. Kijkt hij nu vanuit mijn standpunt of kijkt hij vanuit zijn standpunt? Zeg me: heeft deze man een geopend oog? Dat is natuurlijk een serieuze vraag. Want je moet in een wereld leven met vóór en achter. Als je naar Amsterdam gaat, vertrek je niet naar Brussel! Er is voor en achter. Je moet in de wereld van tijd en ruimte - in de fenomenale wereld - beslissingen nemen, je moet gaan. Dat is een goede vraag: Is dat nu een wetende of is hij nu.. ? Is hij verlicht of is hij niet verlicht? Als je hem doorziet, zegt Setcho hier, dan heb je ook de oude Waardigen doorzien, de oude patriarchen, de Boeddha zelf. Dan weet je waar die het over hebben. Voelt u een beetje de spanning tussen de wereld van het absolute en de wereld van het fenomenale, die natuurlijk niet twee is. Daar gaat heel deze koan over. Er is niet een wereld voorbíj deze wereld, waar zou die zijn? Ik ga naar de koan zelf. Vimalakirti vroeg aan Manjushri : twee belangrijke, legendarische figuren. Of die historisch geleefd hebben, dat doet er niet toe. Wie was Vimalakirti? Vimalakirti was een leek, een koopman. Een devoot iemand, een toegewijde aan de Boeddha, een zeer dierbare volgeling van de Boeddha. Maar hij was leek en dat betekende wat, want de eerste volgelingen van de Boeddha waren allemaal monniken. Mensen die de wereld verlaten hadden, die kozen voor ascese. En Vimalakirti is een merkwaardige figuur. Sommigen zeggen dat hij een rijke koopman was, die gehuwd was en kinderen had. Sommigen zeggen dat hij een arme koopman was die een heel klein winkeltje had. Ik moet dan altijd denken aan Nisargadatta, één van die grote goeroes uit India, die zijn hele leven in een sigarettenwinkeltje heeft gewoond en dus koopman van sigaretten was. Zijn winkeltje was altijd vol met allerlei westerlingen, want hij was een van de volgelingen van Mahajanarashi (volledige naam Siddharameshwar Maharaja) van die grote non-dualiteits-richting, in Bombay. Wie was Vimalakirti? In ieder geval hij was een leek. En hij heeft best moeite moeten doen om bij de Sangha te horen, om bij de broederschap te horen. En op den duur werd hij erg gewaardeerd. Bij elke teisho van de Boeddha, bij wijze van spreken, bij elke onderricht, kwam Vimalakirti tussen de monniken zitten. En op een zeker moment geeft de Boeddha een preek en Vimalakirti is er niet. En hij zegt tegen Manjushri, de Boddhisatva van de Waarheid (eigenlijk de belichaming van de Kennis, de Boddhisatva die ons helpt bij het doorbreken uit de wereld van de illusie, de man die de leegte belichaamt): ‘Ga hem eens opzoeken, bij zijn ziekbed!’ Vimalakirti ligt thuis ziek. En, zegt de traditie, hij is eigenlijk ziek van het leed van de levende wezens. Hij is ziek geworden omdat elk levend wezen lijdt. Hij kan het niet meer hebben, hij wordt daar doodziek van. Prachtig hè! Hij ligt daar ziek op het bed en Manjushri bezoekt hem en dan vraagt Vimalakirti vanuit zijn ziekte - vanuit zijn verlangen van ‘Jeetje ik wil doorbreken, ik wil door die deur’- : ‘Wat is de deur voor de Boddhisatva tot het Enig Een? Voor de mens die alle levende wezens wil redden’ - want hij is solidair met alle levende wezens en is daar ziek van geworden. Het Enig Een, zo heb ik het vertaald: tot de non-dualiteit, tot het Ene, tot de niet-tweeheid, eindelijk bevrijd! Wat is de deur naar de verlossing? Daar gaat het toch om. En Manjushri, de Boddhisatva van de Wijsheid, geeft dan dat prachtige antwoord. ‘Volgens mij’, zegt hij (dat is belangrijk: volgens hém) ‘is dat: niet-spreken, nietverklaren, niet-uitleggen, niet-waarnemen. Geen activiteiten.’ Mooi antwoord. Niet - niet – niet - stilte. Als alle activiteiten van ons bewustzijn ophouden en we als het ware een lege spiegel zijn, komt alles in helderheid voor ons. Zo mooi! Nu zegt de traditie: Manjushri, de Boddhisatva van de Wijsheid, was niet alléen naar Vimalakirti gegaan. Er waren 32 van die Boddhisatva’s. Ook Kanzeon was er en Yu Men en al die Boddhisatva’s. Vimalakirti vroeg aan iedereen hetzelfde en die gaven allemaal een ander antwoord. ‘ Wat is de deur?’ ‘Hoe moet ik er binnen?’ Dat is natuurlijk erg belangrijk. De traditie zegt: er zijn 84.000 manieren om binnen te gaan. Voor jou zó en voor jou zó. En daarmee zegt Manjushri: nietspreken, niet-denken, niet-waarnemen. Alleen maar dít. Die volledige rust, dat volledige zelf-vergeten. Mooi. Maar die anderen zeggen allemaal andere dingen (grinnikt). De traditie zegt van deze ontmoeting: er waren niet alleen 32 Boddhisatva’s, maar er waren ook 32.000 Arhats En dat zijn de twee categorieën van personen die ’er aangekomen zijn’, die de verlichting bereikt hebben. De Arhats, in het Boeddhistische Pantheon, zijn de heiligen. Boddhisatva’s zijn wezens die terugkeren om levende wezens te helpen en te redden, die zijn gewoonlijk heel mooi. Kanzeon / Kuan Yin, is heel mooi, jong, man of vrouw. Manjushri is een prachtige, krachtige figuur. Dat zijn altijd mooie jongelingsfiguren, archetype van Jezus, de jongeling die redt. Maar die Arhats, dat is zo leuk: er waren er 32.000 in zijn kleine kamertje. Hoe kan dat nu? (grinnikt). En die Arhats, dat zijn altijd lelijke mensen: kale mensen met lelijke monden en scheven en zwarten en witten en gelen en roden. Maar die zijn ook allemaal gevraagd en die waren allemaal in dat kamertje. Hoe kan dat nu? In dat kleine kamertje waren er 32.000 van die Arhats. Mooi is het om te zien, want daar gaat het in deze koan natuurlijk om, hier wordt alles omgedraaid: de leek wordt de leraar van de Boddhisatva’s, de leraar van de Arhats. De man die niet uitdrukkelijk met religie bezig is, de man die niet praat, de man die niet verkondigt, die gewoon zijn sigaretten verkoopt, op een vriendelijke manier. Die gewoon doet wat hij doet. Hier zit natuurlijk een hele discussie in het Boeddhisme onder, betreffende de dominantie van de klerikalen, van de monniken. En het Mahayana heeft gezegd: nee, het gaat om Vimalakirti! (Die heeft een hele sutra aan hem gewijd, een leerrede aan de Boeddha zelf) We draaien het om: de man die gewoon doet wat hij doet, niet-spreekt, niet-verkondigt, dát is hem, houd die in de gaten. Mooi is dat. Het stoppen van het bewustzijn. Het is voorbij vraag en antwoord. Dat is de toegang tot het Enig Een. En toen zei Manjushri tot Vimalakirti: ‘Elk van ons heeft nu het zijne gezegd. Nu vraag ik ú: wat is de deur van de Boddhisatva tot het Enig Een?’ De traditie spreekt dan van een donderend zwijgen van Vimalakirti. Hij lag daar ziek op zijn bed, uitgemergeld: een donderend zwijgen,…….aaahh……..heel de wereld is vol van dat zwijgen. Heel de wereld is het geluidloze geluid. Het klappen van de ene hand …. heel de wereld is daar vol van…. heel de wereld is……………(diepe zucht). Het donderend zwijgen van Vimalakirti. Belangrijk is natuurlijk, hoe ga jij binnen? Jullie zijn allemaal Vimalakirti. Jullie zijn de onderrichters van de Boeddha. Jullie zijn de onderrichters van de Boddhisatva’s. Het gaat natuurlijk om júllie antwoord….. (lange stilte),……. De leek, waar alle monniken de dienaar van zijn. De leek, waar alle priesters, waar alle hiërarchieën, de dienaar van zijn. Daar gaat het om. Jij staat centraal, jij. Heel de spirituele traditie is om jóu te dienen, om jou te helpen binnen te gaan. En niet andersom! En dan dat prachtige vers van Setcho : Oude arme dwaas Vimalakirti. Uit medelijden met de levende wezens ligt hij ziek in Vaisali . Vaisali is zijn woonplaats, zijn winkeltje. Ligt hij daar ziek in zijn winkeltje. Eigenlijk zegt Setcho: ‘nou ja, het helpt niet.’ Zijn lichaam mager en verdord. De leraar van de zeven Boeddha’s komt binnen: dat is Manjushri. Dat is eigenlijk de échte, die belichaamt dus de wijsheid, pure leegte, alles is Niets, alles is Leeg, alles is Mu, alles is …. En als Manjushri binnenkomt is héél de kamer leeg! Zitten er 32.000 Arhats, die natuurlijk allemaal aanwezig zijn (dat is natuurlijk ook zo, de heiligen zijn híér ook allemaal aanwezig, de Boddhisatva’s zijn híér aanwezig) en Manjushri komt binnen - de wijsheid, de pure wijsheid - en de kamer is helemaal leeg! De kamer wordt leeggevaagd .. Jij vraagt naar de poort van het Enig Een. En dan vraagt Setcho: ‘Heb je geen weerstand tegen de woorden van Manjushri? Niet-denken, niethandelen, niet-aanwijzen, niet verklaren?’ En dan zegt Vimalakirti: ‘Nee, ik heb geen weerstand. De leeuw met de gouden manen kan je nergens vinden.’ Manjushri, de Boddhisatva van de wijsheid, wordt voorgesteld als een leeuw met gouden manen: zijn kracht om alles… Koning van de dieren, allesverslindend dier, de leegte. En die kijkt en die ziet helemaal geen Vimalakirti meer. Hij kan je nergens vinden, je hebt geen plaats – of je bent overal natuurlijk. Het donderend zwijgen, die essentie is ….. Voorbíj woorden, voorbíj teisho’s, voorbíj uitleg.