Het waarachtige licht

advertisement
Het waarachtige licht
Ds. J.J. van Eckeveld – 1 Johannes 2:8b
(Kerst)
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 89: 7
1 Johannes 2: 1-11
Psalm 119: 53, 65
Lofz. v. Simeon: 2
Psalm 27: 7
Gemeente, de tekst voor deze dienst vindt u in 1 Johannes 2 en daarvan het laatste
gedeelte van het achtste vers. Daar schrijft de apostel Johannes:
Het waarachtige licht schijnt nu.
Het gaat hier over het waarachtige licht.
1. De duisternis die het verlicht
2. De Zaligmaker in Wie het opgaat
3. De tijd waarin het schijnt
1. De duisternis die het verlicht
Gemeente, het is opvallend dat in het Woord van God steeds weer de tegenstelling
tussen duisternis en licht benadrukt wordt. Dat vindt u al in het Oude Testament. Dan
hoor ik de profeet Jesaja zeggen: Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht
zien (Jes.9:1). We lezen in het Woord van God over degenen die uit de duisternis zijn
geroepen tot Gods wonderbaar licht. Zo zien we steeds weer die tegenstelling tussen
duisternis en licht.
Dat vinden we ook wel heel bijzonder bij de apostel Johannes. In zijn evangelie leest u al
direct in het begin: Het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft Het niet
begrepen (Joh.1:5). Zo is het ook in de eerste brief van Johannes. We lezen in het eerste
hoofdstuk dat God een Licht is en dat in Hem geen duisternis is en dat wij liegen als wij
zeggen gemeenschap met Hem te hebben en in de duisternis wandelen. Ook hier vinden
we dus duisternis en licht.
Zo is het ook in het hoofdstuk van onze tekst. We kijken naar de verzen na het achtste
vers: Die zegt dat hij in het licht is en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe.
Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en geen ergernis is in hem. Steeds die
tegenstelling tussen duisternis en licht. U vindt het ook hier in de eerste brief van de
apostel Johannes.
En wat is nu die duisternis? Duisternis is in het Woord van God een beeld van de zonde.
Een beeld van het leven zonder God en zonder Christus. Duisternis, dat is de mens als
www.prekenweb.nl
1/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
kind van Adam. Een gevallen adamskind leeft in de duisternis. Hij is geneigd God en de
naaste te haten. Dat is onze duisternis.
En daartegenover spreekt Gods Woord over het licht. Als het Woord van God spreekt
over het licht tegenover die duisternis, dan is dat het beeld van Gods genade, van Gods
werk in zondaarsharten. Zeker in de tijd van het kerstfeest mogen we zeggen: dat licht is
bijzonder geopenbaard in Christus. Het Kind Dat in Bethlehem de weg wilde beginnen
naar het kruis van Golgotha. Het Kind Dat gekomen is in de volheid van de tijd, toen het
donkerder was dan ooit. Het is vooral met het oog op Hem dat Johannes het hier schrijft:
Het waarachtige licht schijnt nu.
Maar dat licht schijnt in de duisternis. Johannes spreekt in deze brief uitdrukkelijk van
het licht tegenover de duisternis. Van nature zijn we in de duisternis. Paulus schrijft aan
de gelovige Efeziërs: ‘Eertijds, toen God in uw leven kwam met het werk van Zijn Geest,
eertijds waart gij duisternis.’ Zonder het werk van God in uw hart en leven, gemeente,
bent u duisternis. Dat is de aangrijpende werkelijkheid van ons leven. Het beeld van de
duisternis geeft zo aangrijpend weer hoe ons leven is, door de zonde.
Duisternis… Dat doet ons denken aan de nacht in de natuur, als de zon is ondergegaan
en het donker wordt. Toen Christus kwam in Bethlehems stal, was het nacht. Het was
donkerder dan ooit. De Romeinen heersten. De stem van de profetie had al vierhonderd
jaar gezwegen. Het was nacht in Bethlehems dreven. Het was nacht toen de herders de
engel ontmoetten. Maar het was ook nacht in het leven van het volk van Israël. Het huis
van David was geworden tot een afgehouwen tronk. Het was alsof de Heere Zijn volk
vergeten was. En toen ging het licht op, midden in de nacht!
De nacht is een beeld van onze zonde. U en ik, als kinderen van Adam, zijn mensen van
de nacht. Door de zonde zijn we God, onze Schepper, kwijtgeraakt. Door de zonde zijn
we mensen waarvan Paulus aan de gemeente van Efeze schrijft: zonder God en zonder
hoop in deze wereld. Dood in de misdaden en de zonden. Allemaal op weg, door de
nacht, naar de eeuwige nacht.
Het is niet iets nieuws wat ik tegen u zeg. Dat hebt u al zo vaak gehoord. Maar mag ik u
vragen: Is dat al werkelijkheid voor u geworden? Niet dat u dat wéét of erover práát,
maar dat het werkelijkheid is, diep vanbinnen. Want daar brengt de Heere toch ál Zijn
kinderen. Als de Heere Zijn werk begint in uw hart, dan wordt die duisternis in uw leven,
waarover u al zo vaak hebt horen preken - want we zijn allemaal rechtzinnige
kerkmensen - dan wordt die duisternis werkelijkheid. Dan wordt dat je nood. Dan wordt
dat je droefheid en je schuld. Ik ben een mens in de duisternis, door eigen schuld, zonder
God op deze wereld.
En ja, hoe is het dan? Als de zon ondergegaan is en het is donker geworden, dan steken
we kunstlicht aan. Dan proberen we de nacht wat te verlichten met ons kunstlicht. Maar
dat is natuurlijk wel namaaklicht. Het is niet het licht van de zon. Zo kan de mens bezig
zijn de duisternis van zijn hart wat te verlichten met namaaklicht. Maar het helpt niet en
het baat niet.
Gemeente, het licht schijnt in de duisternis. De herders stonden in de nacht. Toen kwam
het licht. Het wordt werkelijk kerstfeest voor mensen in de nacht. Mensen die de nacht
van hun leven hebben leren kennen, die vastgelopen zijn met het kunstlicht en het
www.prekenweb.nl
2/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
namaaklicht. Mensen die naar recht niet anders dan de eeuwige nacht kunnen
verwachten.
Hoe is dat met u? Zitten er hier in de kerk die zeggen moeten: ‘O, ik heb alleen maar
duisternis in mijn leven overgehouden en die schuld is eigen schuld’? Wat een wonder
als in het leven van zo’n duisterling het licht opgaat. Daar werkt de Heere altijd op aan,
nietwaar? Waar de Heere werkt, blijft uiteindelijk het wonder over. Het is zo waar wat
mensen vroeger zeiden: ‘Als het nooit een wonder geworden is in je leven, dan is het
Gods werk niet.’
De nacht, dat is de nacht van de zonde. Als het nacht is, dan zien we niet. Weet u wat
onze duisternis is? We zien niet Wie God is. Ook al zijn we er in opgevoed en weten we
misschien een heleboel uit de Bijbel te zeggen over God, maar die God is nooit levende
werkelijkheid voor ons geworden. We zien niet Wie God is. We beseffen het niet. En
daarom zien we ook niet wie we zelf zijn.
Calvijn begint er zijn Institutie mee. Al helemaal aan het begin maakt hij duidelijk dat
twee dingen altijd samen gaan: Godskennis en zelfkennis. Ik ga zien Wie God is en ik ga
zien wie ik ben tegenover die God. De wegen die de Heere gaat met Zijn kinderen
kunnen verschillend zijn. Vroeger zei men al: ‘De één gaat door de noorderpoort en de
ander door de zuiderpoort.’ De één wordt meer geleidelijk getrokken en bij de ander
gaat het veel schokkender, door hoogten en diepten heen. De Heere weet goed welke
weg Hij moet gaan met ieder van Zijn kinderen. Al zijn er natuurlijk van die punten, van
die kruispunten, waar al Gods kinderen elkaar tegenkomen. Ze zullen allemaal weten uit
welke grote nood en dood ze verlost zijn. Ze zullen allemaal weten van de drie stukken:
ellende, verlossing en dankbaarheid. Maar in dat alles blijft er verschil in de leidingen die
de Heere met Zijn kinderen gaat. Maar ik zou dit willen zeggen: Eén ding is bij ieder kind
van God hetzelfde. Dat is het begin van de waarachtige bekering. Waar begint de
bekering altijd mee? Hiermee, dat je ogen opengaan voor Wie God is. Dat de Heere
levende werkelijkheid in je leven wordt.
Koning Manasse is een duidelijk voorbeeld uit de Bijbel. U weet dat wel, hij was een
bruut van een koning. Dat weten de kinderen ook wel. Koning Manasse deed
verschrikkelijke dingen. Hij liet kleine kindertjes leggen in de holle armen van het
afgodsbeeld van de Moloch en dan verbrandden ze. Ze verschroeiden in de gruwelijke
armen van dat afgodsbeeld. Verschrikkelijk! En Manasse wist het zo goed. Hij had een
godvrezende vader gehad, Hizkia. Zijn vader zal vast met hem gesproken hebben over de
dienst van de Heere. Hij zal die dienst hebben aangeprezen als een liefdedienst. Maar
het ging allemaal langs Manasse heen. Hij wist wel dat de Heere er was, maar het had
nooit betekenis voor hem gekregen.
Totdat hij daar in de gevangenis van Babel zit. Dan gebeurt het. Als God werkelijk in zijn
leven komt, dán erkent Manasse dat de Heere God is. Die God van Wie hij in kindse
dagen gehoord had van zijn vader Hizkia, werd toen levende werkelijkheid.
Gemeente, dan krijg je met God te doen. Dan gaan je ogen open voor de werkelijkheid
van God. Dan gaat het samen: Godskennis en zelfkennis. Manasse ging ook zien wie hij
tegenover die God was: één stuk zonde. Dat kan niet anders.
www.prekenweb.nl
3/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Daar zal het toch altijd mee beginnen: dat de levende God in mijn leven werkelijkheid
wordt. Dan wordt mijn zonde tegenover die God levende werkelijkheid. Hoe de leidingen
van de Heere ook verder zijn, daar zal het toch altijd mee beginnen. Dan ga je zien Wie
God is. Voor die tijd had je het nooit gezien. Dat is de nacht, dat is de duisternis van ons
leven, dat we niet zien wie God is. U weet wel wat Hellenbroek zegt: ‘Onze grootste
ellende is dat we onze ellende niet kennen.’ We beseffen niet wat het betekent dat we in
de duisternis leven. We beseffen niet wat het betekent dat we met God in rekening
staan. Al hebben we al weet-ik-niet-hoe-vaak kerstfeest gevierd. Onze ogen moeten
worden geopend. Dan gaan we het zien.
Is dat nu al gebeurd in uw leven? Dat wéét je toch? Dat is toch niet iets waarvan je zegt:
‘Dat weet ik eigenlijk niet’? U gelooft toch wel dat Manasse nooit meer vergeten is hoe
dat in zijn leven gegaan is, dat zijn ogen open gingen voor de werkelijkheid van God? Het
is een oude uitdrukking, maar wel waar: ‘Je hebt licht nodig om de duisternis te leren
kennen.’
Duisternis geeft ook angst en onrust. Dat is bij jullie ook zo, kinderen. Als je ’s avonds in
bed ligt en het is pikdonker op je slaapkamer, dan ben je bang. Dan zeg je: ‘Mama, mag
er een lichtje aan? Ik ben zo bang. Ik zie nergens licht.’ Duisternis geeft angst en onrust.
U moet niet denken dat het leven buiten God rust geeft. O nee. We zoeken wel onze
eigen rust in onze duisternis. We kunnen daar wel een valse rust vinden, maar nooit
echte rust. Dat zegt het Woord: De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede
(Jes.57:21).
Duisternis is ook gevaarlijk. In de Tweede Wereldoorlog moest ’s avonds alles
verduisterd worden. Er mocht buiten nergens een klein lichtje te zien zijn. Er zijn toen
veel mensen verdronken in de Amsterdamse grachten. Ze liepen daar in het donker
zomaar een gracht in, want het was donker en ze zagen niets. Duisternis is gevaarlijk.
Gemeente, weet u wel dat u als mensen van de nacht in een levensgevaarlijke toestand
verkeert? Een onbekeerd mens balanceert in het aardedonker op de rand van de afgrond
van de hel. Hij ziet het niet. Hij beseft het niet. Hij beleeft het niet. Hebt u er wel eens
over nagedacht? In het aardedonker balanceer ik aan de rand van de afgrond van de hel
en ik kan zomaar ieder ogenblik naar beneden vallen. Vandaag nog. Of morgen. En dan is
het te laat. Dan is het eeuwig te laat. En we zien het niet! We horen het wel, en we
zeggen misschien als we thuis komen dat het weer duidelijk gezegd is, maar we beleven
het niet. Dat is onze duisternis. Dat is onze nacht. Want hoe is het toch mogelijk dat als je
in zo’n gevaarlijke toestand bent - ieder ogenblik kan je naar beneden storten - je toch
rustig gaat slapen, alsof er niets aan de hand is? Hoe dat mogelijk is? Omdat wij mensen
van de nacht zijn. Mensen van de duisternis.
De roepstem van het Woord is: Kom toch tot jezelf! Vraag toch of de Heere je blinde
ogen opent. Smeek toch om licht van boven, want dat licht heb je nodig om de duisternis
van je leven te leren kennen. Vraag om ontdekkend licht van de hemel, opdat je het zien
mag en behoefte zult krijgen - want dát is het - aan het licht. Als je de duisternis van je
leven nooit ontdekt hebt en als je met al je kunstlicht nooit eens ondersteboven gegaan
bent, dan heb je geen behoefte aan dat licht. Daarom is het zo nodig dat we onze
duisternis leren kennen. Want dat licht schijnt in de duisternis.
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Gemeente, beseft u dat? Het is verschrikkelijk als we dat licht niet leren kennen. Als het
voor ons nooit een wonder geworden is dat de Heere in de nacht het licht heeft
ontstoken. Want dan blijven we in de duisternis.
Dan moet u eens letten op de woorden die aan onze tekst voorafgaan: De duisternis gaat
voorbij. Dat is aan de ene kant zo’n wonderlijke vertroosting voor Gods kinderen. Want
in het geestelijke leven, al is het licht aanvankelijk opgegaan, wisselen licht en duisternis
elkaar steeds weer af. Ik maak het altijd maar weer donker, ook na ontvangen genade.
Als er dan staat: De duisternis gaat voorbij, dan is dat een bemoediging voor Gods
aangevochten kinderen. Het gaat naar die eeuwige toekomst waar licht en donker elkaar
nooit meer afwisselen, maar waar het eeuwig licht zal zijn.
Maar er is ook die andere kant, als je blijft in die duisternis. Als je burger blijft van het rijk
van de duisternis. Dat zijn we allemaal van huis uit. Als dat niet verandert, als dat zo
blijft, dan ga je onder met heel dat rijk van de duisternis. Dan wordt het een eeuwige
nacht.
Het waarachtige licht. De duisternis die het verlicht, maar ook:
2. De Zaligmaker in Wie het opgaat
In het vorige hoofdstuk lezen wij dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is (1
Joh.1:5). Dat licht dat in God is, heeft zich in het bijzonder geopenbaard in Jezus Christus.
Dat licht heeft God geopenbaard in Hem Die gelegd is in de kribbe van Bethlehem. Dan
hoor ik Christus Zelf zeggen: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis
niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben (Joh.8:12).
Daar heeft Zacharias van gezongen: ‘Voor elk die in het duister dwaalt verstrekt deez’
Zon een helder licht.’ Daar heeft Simeon van gezongen, toen hij dat Kind in zijn armen
had: ‘Een licht, zo groot, zo schoon, gedaald van ’s hemels troon, straalt volk bij volk in d’
ogen.’
Dat licht, dat waarachtige licht, is gekomen in die donkere kribbe van Bethlehem. Zo’n
zeventien eeuwen geleden was er in de jonge christelijke kerk een strijd tegen de
opvattingen van Arius. Arius loochende de godheid van Christus. De oude kerk zag daar
het grote gevaar van in en daarom heeft men tegenover de opvattingen van Arius in de
geloofsbelijdenis van Nicea beleden dat Christus God uit God is, licht uit licht. Dat Kind, in
die donkere stal van Bethlehem, is God uit God, licht uit licht.
De mens, deze wereld, is weggezonken in de diepste duisternis en we verdienen de
eeuwige duisternis. Maar de hemel is opengegaan in Bethlehem. In dat Kind is het licht
uit de hemel neergedaald in deze donkere en verduisterde wereld.
Daarvan nu zegt Johannes in deze tekst, dus tegenover al die duisternis: Het waarachtige
licht schijnt nu. Het waarachtige licht! Dat is wat anders dan al dat namaaklicht en
kunstlicht. Waar komt dat licht vandaan? Toen dat licht kwam in Bethlehem, had de
profetie al vierhonderd jaar gezwegen. De laatste profeet was Maleachi. Die heeft het
nog éénmaal gezegd waar dat licht vandaan komt: Ulieden daarentegen, die Mijn Naam
vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan (Mal.4:2).
In de natuur komt het licht van de zon. Welnu, het Kind in de donkere kribbe is de Zon
der gerechtigheid. Die Zon is opgegaan in de nacht van Bethlehem. Daar had niemand
www.prekenweb.nl
5/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
naar gevraagd. Dat had niemand kunnen bedenken. Maar dat heeft God bedacht in de
stilte van de eeuwigheid, naar Zijn goddelijk welbehagen, toen Hij het plan van verlossing
heeft uitgedacht in Zijn ontfermende liefde. Daar komt het vandaan. Het komt bij God
vandaan.
Zo daalde het licht in de duisternis, in die donkere stal en in die donkere kribbe. Ze
wijzen heen naar de duisternis van Golgotha. De nacht van Bethlehem wijst heen naar de
nacht waarin Jezus is weggezonken in de diepten van de godverlatenheid, toen Hij het
uit moest klagen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? (Matth.27:46) Jezus
is weggezonken in de afgrond van de hel. Ik heb gezegd dat wij in de duisternis
balanceren op het randje van de afgrond. De mens kan zomaar naar beneden storten.
Welnu, Jezus ís neergestort in de afgrond van de hel, in de nacht van de hel. Mijn God,
Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Geen antwoord. Het bleef donker.
Weet u wat de hel is, gemeente? Dat is een eeuwige, inktzwarte duisternis, zonder het
kleinste lichtpuntje, het kleinste lichtstraaltje en dan buiten Christus. Als u zo neerstort in
die inktzwarte afgrond, dan is dát je toekomst. Dat kan vanavond nog. Je rijdt tegen
iemand op of een ander rijdt tegen je aan en je bent er niet meer… Dan is dát je
toekomst. Eeuwig nacht, zonder het kleinste lichtpuntje.
Nu is Christus in die nacht weggezonken en neergestort, beladen met de schuldenlast
van al Zijn kinderen. Maar zo heeft Christus - dat is het wonder aller wonderen! - door de
nacht van de hel heen, de weg gebaand naar het eeuwig, zalig licht. Dat zie je al in die
nacht van Bethlehem. Dat Kind ligt in het donker en die herders worden in het licht
gezet. Daar moet je eens even over denken. Het Kind ligt in het donker en de kerk zit in
het licht. Hij in de nacht, opdat schuldige zondaren de eeuwige dag zouden mogen
ontvangen.
Het waarachtige licht schijnt nu. Dat licht is opgegaan in Christus Jezus. Welk licht zien
we dan in Hem? Het licht van Gods genade. Dat Kind is in de duisternis gezonken om
Gods genade te verwerven. Wat is genade? Dat is onverdiende gunst. Dat is dat de Heere
Zich over een doodschuldige zondaar neerbuigt in Zijn goddelijk ontfermen. Genade, dat
is gratie voor een ter dood veroordeelde misdadiger, omdat Jezus de dood is ingegaan.
In Hem schijnt ook het licht van Gods liefde. Ook een woord uit het evangelie van
Johannes: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe
(Joh.3:16).
In een wereld vol duisternis, vol vloek en vol schuld, laat de Heere het wonder nog
verkondigen dat Hij uit onbegrijpelijke liefde Zijn eigen Zoon gegeven heeft. Liefde tot
Zijn eer en daaraan verbonden liefde tot allen die Hij van eeuwigheid heeft liefgehad.
Het waarachtige licht is in die Christus. Het licht van Gods genade. Het licht van Zijn
liefde. Het licht van Zijn gemeenschap. Want dit Kind draagt de naam Immanuël - God
met ons. Hij werd van God verlaten, opdat schuldige zondaren teruggebracht zouden
worden in Gods gemeenschap.
Heeft u er wel eens iets van gezien, van dat wonder? Als in de duisternis van je eigen
verloren zondaarsbestaan dat Licht opgaat, dan kun je het wonder toch niet op? Dan
breekt toch je hart? Dan blijft toch het wonder over? Dit licht schijnt alleen in Christus.
www.prekenweb.nl
6/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Dat is het waarachtige licht. Al het aardse licht heeft schaduwen. Maar u weet toch wel
wat we lezen van die herders, als de hemel opengaat en daar die lichtende engel
verschijnt in de donkere nacht? De heerlijkheid des Heeren omscheen hen (Luk.2:9). Als
het licht tegen je áánschijnt, zijn er altijd weer schaduwen. Maar als het licht je
ómschijnt, zijn er geen schaduwen meer. Dan is er licht zonder schaduw. O, als Hij
verschijnt - dat weet een ieder die het kent - dan is het zalig vol. Dan zijn er geen
schaduwen meer.
Later komen die schaduwen weer wel. Ik heb al gezegd: licht en schaduw wisselen elkaar
in het geestelijk leven steeds af, zolang Gods kinderen in dit leven zijn. Maar áls de
heerlijkheid des Heeren je omschijnt, al ben je dan nog in het aardse leven, dan zijn dat
toch de beginselen van het eeuwig Kanaän. Eeuwig licht, zonder schaduwen. Dat is de
toekomst van allen die de Heere vrezen.
Is dat ook onze toekomst? Rust toch niet, gemeente, voordat de Heere u gebracht heeft
aan de voeten van dat Kind. Daar is nog plaats. Die herders hoefden zichzelf niet op te
knappen en op te poetsen. Ze zijn zomaar gekomen in hun vuile plunje bij die kribbe van
Bethlehem. Die kribbe staat zo laag, dat zelfs iemand die plat op de grond voor God in
het stof ligt, er precies bij kan.
We gaan naar onze derde gedachte. Maar we gaan eerst zingen, de Lofzang van Simeon,
het tweede vers:
Een licht, zo groot, zo schoon,
Gedaald van ‘s hemels troon,
Straalt volk bij volk in d’ ogen;
Terwijl ‘t het blind gezicht
Van ‘t heidendom verlicht,
En Isrel zal verhogen.
Het waarachtige licht. We zagen de duisternis die het verlicht. We zagen de Zaligmaker in
Wie het opgaat. We zien tenslotte:
3. De tijd waarin het schijnt
Want Johannes zegt heel nadrukkelijk: Het waarachtige licht schijnt nu. Nú! Dat ‘nu’,
wanneer is dat? Dat is begonnen in de volheid van de tijd, in de door God bepaalde tijd,
toen Christus neerdaalde in de kribbe van Bethlehem. En dat ‘nu’, dat is nog steeds, ook
tweeduizend jaar later. Het waarachtige licht schijnt nu. Dat ‘nu’ is de evangelietijd. Dat
is de tijd van de nieuwtestamentische bedeling, waarin wij allemaal mogen leven. Dat is
de tijd waarin het evangelie verkondigd mag worden zonder de schaduwen van het Oude
Testament.
Dat ‘nu’ is de bediening der verzoening. Het waarachtige licht schijnt nu. Nu, nu u leven
mag onder de bediening der verzoening, waarin het klinken mag: Zo zijn wij dan
gezanten van Christus’ wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus’ wege:
Laat u met God verzoenen! (2 Kor.5:20)
Dat is het ‘nu’ van het heden der genade. De duivel zegt altijd: ‘Morgen!’ Willen jullie dat
goed onthouden, jongelui? De duivel zegt altijd: ‘Morgen! Morgen is het nog vroeg
www.prekenweb.nl
7/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
genoeg om bekeerd te worden.’ Morgen, morgen, en hij blijft ‘morgen’ zeggen. Totdat er
geen morgen meer is. Maar de Heere zegt: ‘Nu!’ Het waarachtige licht schijnt nu. Heden,
zo gij Zijn stem hoort, verhard uw harten niet, maar laat u leiden!
Dat ‘nu’ is het heden der genade. Dat is de genadetijd waarin u en ik mogen leven. Dat is
de tijd waarin de uitnodiging gaat: ‘Kom tot dat schijnsel, alle volken!’ Ook u wordt nog
geroepen en genodigd tot dat waarachtige licht, dat in Bethlehem is opgegaan en dat
verkondigd wordt in de prediking van het evangelie van vrije genade.
Of denkt u dat het aan de Heere zal liggen als u verloren gaat? Denkt u dat, dat het aan
God zal liggen als u neerstort in de afgrond van de eeuwige nacht? Nee, gemeente, het
ligt niet aan de Heere. Het waarachtige licht schijnt nu. U moet maar eens lezen wat de
Dordtse Leerregels zeggen. Als we verloren gaan, ligt dat niet aan God. Had Hij nog meer
kunnen geven dan Zijn eigen Zoon? Het ligt ook niet aan Christus. Had Hij nog meer
kunnen geven dan Zijn eigen bloed? Het ligt ook niet aan het evangelie. Want daarin
betuigt de Heere dat het Hem aangenaam is dat de geroepenen tot Hem komen.
Wij willen God beschuldigen. ‘Ja, een mens kan er ook niks aan doen. Als ik niet
uitverkoren ben…’ En ga zo maar door. Dan gaan we God de schuld geven. Echt, als u
voor Gods rechterstoel staat, zullen al uw verwijten en al uw verontschuldigingen weg
schrompelen. Dan zult u nooit de Heere de schuld kunnen geven, al zou u alleen maar de
preek van vandaag gehoord hebben. Het mag vandaag klinken: Het waarachtige licht
schijnt nu.
Weet u wat ons ongeluk is van huis uit, wat onze schuld is? We hebben geen behoefte
aan dat licht. Dat is niet Gods schuld. Dat is míjn schuld, míjn zonde! En waarom hebben
we geen behoefte aan dat licht? Omdat we onze duisternis niet zien. Ja, nog erger.
Dezelfde Johannes schrijft in het derde hoofdstuk van zijn evangelie: En dit is het oordeel,
dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad
dan het licht (Joh.3:19). Daar ligt het aan. Het ligt niet aan de Heere. Het waarachtige
licht schijnt nu. Het licht is in deze wereld gekomen. Het ligt aan ons. We hebben de
duisternis liever dan het licht.
Daarom wil je niet breken met de zonde. Daarom wil je die boezemzonde niet kwijt, die
je in het verborgen bedrijft, waar niemand van weet… dan God alleen. Daarom wil je je
eigen leven niet verliezen. We hebben de duisternis liever dan het licht.
Gemeente, als je nu straks thuiskomt, buig dan toch je knieën en zeg dan: ‘O God, open
toch mijn ogen en bewaar me er toch voor dat ik in die afgrond zal neerstorten, in de
eeuwige nacht. Trek me toch! U weet het toch dat ik zo blind ben. Maar open mijn ogen,
opdat ik het zien mag.’
Daar zou de Heere de preek van vandaag voor kunnen gebruiken, dat u het gaat zien: het
is mijn duisternis, het is mijn schuld en het is rechtvaardig als de Heere mij voorbijgaat.
Maar bij Hem is het licht. Tot wie anders zullen we heengaan? Nu is het de tijd. Nu! Het
waarachtige licht schijnt nu.
Er zitten er misschien ook in de kerk vandaag, die zeggen: ‘Ja, ik geloof dat ik er geen
vreemde van ben. Ik heb wel eens wat gezien van de duisternis van mijn leven; zonder
God en zonder Christus. Er is ook een hunkering in mijn ziel gekomen naar die
www.prekenweb.nl
8/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Zaligmaker. Maar… hoe kom ik er?’ Hoe gaat het nu, als dat licht opgaat in dat donkere
hart?
Dan denk ik aan die profeet die nog éénmaal het Woord van God verkondigde, daarna
werd het vierhonderd jaar donker. Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de
Zon der gerechtigheid opgaan (Mal.4:2). Het opgaan van het licht in het hart is als het
opgaan van de zon. Die zon staat niet in één keer op middaghoogte. Eerst is het
aardedonker; de nacht. Ik heb wel eens mensen horen zeggen die vaak ‘s morgens vroeg
aan het werk waren, dat kort voordat het eerste licht van de dag verschijnt, de nacht op
het donkerst is. Maar dan komen die eerste lichtverschijnselen aan de horizon. En
geleidelijk aan wordt dat licht sterker. Het wordt schemerig. Het wordt ál lichter. En
toch… de zon zelf blijft nog verborgen. Dan komt het moment dat de zon boven de
horizon uitkomt, hoger en hoger stijgt, tot op middaghoogte.
Dat is het opgaan van het licht, ook in het hart. Eerst is er duisternis. Dan wordt het zo
donker. Dan zeg je: ‘Dat een ander in het licht gezet wordt, dat kan ik wel geloven, maar
ík, déze vuile zondaar? Het is recht als het eeuwig donker blijft.’ En dan het wonder om
die eerste lichtverschijnselen te mogen zien! Wat is dat? Misschien weet u het uit eigen
beleving. Dat is wanneer er zo’n lieve evangeliebelofte in je hart valt. Wanneer je even
het hoofd mag opheffen en zegt: ‘O God, zou het voor mij ook nog kunnen?’ Die eerste
lichtverschijnselen.
En dan die schemering, als de Heere je een oog geeft buiten jezelf. Als je de mogelijkheid
van zalig worden mag zien. Dan kan het zo wonderlijk ruim zijn, dat je zegt: ‘O, nu zal het
voor mij kunnen! Het kan voor de grootste zondaar!’ En als je dan vraagt: ‘Wie is Jezus?
Weet je dat al? Is die Zon al opgegaan?’, dan durf je weer niks te zeggen. Hij is nog zo
verborgen. Dan kan het weer zo donker worden. In de natuur kan dat niet, maar in het
hart wel. Dan wordt het wéér zo donker. Zou God wel van me afweten?
Maar dan het wonder dat die zon boven de horizon uitkomt. Weet u wat dat is? Paulus
zegt daarvan dat het Gode behaagd heeft Zijn Zoon in hem te openbaren. Dan wordt het
doek weggetrokken. Dat is het woord wat Paulus gebruikt. Als er een kunstwerk wordt
onthuld door bijvoorbeeld de burgemeester, hangt er een doek over. Je ziet wel dát er
iets onder dat doek zit, maar wát het is weet je nog niet. De burgemeester komt en die
trekt dat doek weg en dan zíe je het! Dat doet God. Dat vergeet je nooit meer, als dat
voor het eerst in je leven gebeurt, dat het doek wordt weggetrokken en je oog mag
vallen op die Zaligmaker. O, dan wordt Hij zo dierbaar, zo beminnelijk, zo alles
betekenend in je leven. Als het licht op Hem mag vallen, ga je al direct iets begrijpen van
wat de bruid zegt: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk (Hoogl.5:16). Al moet je dan later
zeggen dat het nog maar zo’n weinig gekende Jezus was.
En dan de weg van de geloofsoefening, wanneer de zon opklimt tot middaghoogte. Hij
moet wassen, maar ik minder worden (Joh.3:30). Dan wordt Hij ál meer en ik ál minder.
Dan wordt Hij alles en ik word niets. Zo komt het in het geestelijke leven tot de vastheid
in Christus, zo wordt het anker vastgemaakt in Zijn gerechtigheid, zo leer ik door het
dierbare geloof, zo schuldig en doemwaardig als ik ben, te rusten in Zijn volkomen werk
alleen. En daarin mag ik iets smaken van de vrede met God, die alle verstand te boven
gaat. Dan blijft er maar één ding over: ‘Niets uit ons, maar alles alleen uit Hem, zo kom ik
in Jeruzalem.’
www.prekenweb.nl
9/10
Ds. J.J. van Eckeveld – Het waarachtige licht
Als het gaat over die kennis van Hem is er wel een begin, maar geen eind. Dan moet zelfs
Paulus het nog zeggen, na al zijn geloofsoefeningen: Opdat ik Hem kenne! (Fil.3:10) We
weten er nog zo weinig van. Het blijft een zien in een spiegel als door een duistere rede.
Totdat het moment aanbreekt - dat is toekomst - dat we zullen zien aangezicht tot
aangezicht. Dan kom ik er achter dat ik steeds het doek er weer voor trek en dat ik
steeds weer duisternis in mijn hart breng. Maar die getrouwe God houdt Zijn werk in
stand.
Nog één ding en dan gaan we eindigen. Dat woordje ‘nu’. Het waarachtige licht schijnt
nu. In het Grieks heeft dat ook de betekenis van ‘nu al’. Nu reeds. De duisternis gaat
voorbij en het waarachtige licht schijnt nu al. Maar… nog maar in beginsel. Als het licht
opgaat in het hart, dan schijnt het nú al in het hart, maar nog maar in beginsel. Maar dat
beginsel roept Gods bestreden kerk toe: ‘Het gaat naar het volle licht!’ Nu het beginsel,
straks de volkomenheid. Als de beginselen al zo onuitsprekelijk zalig zijn, vol zijn, wat zal
dan de volkomenheid zijn?
Als gouden de portalen zijn,
Hoe zullen dan de zalen zijn?
Dan zal de duisternis voor eeuwig zijn weggenomen. Dan zal het in zalige, volle
werkelijkheid zijn, tot in alle eeuwigheid, voor de aangevochten kerk die hier zo vaak in
het donker is: Het waarachtige licht schijnt nu. Voor eeuwig! Wat geen oog heeft gezien,
geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeklommen, dát heeft God
bereid voor degenen die Hem liefhebben.
Amen.
Slotzang Psalm 27: 7
Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op de HEER’, godvruchte schaar, houd moed:
Hij is getrouw, de bron van alle goed;
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de HEER’.
www.prekenweb.nl
10/10
Download