Beschrijving toets

advertisement
Bijlage 11 - Toetsenmateriaal
Toets Module 1
In de eerste module worden de getallen behandeld:
- Natuurlijke getallen en talstelsels
- Gemiddelde - mediaan
- Getallenas en assenstelsel
- Gehele getallen met nieuwe begrippen
- Negatieve getallen in het assenstelsel
- Rationale getallen in alle mogelijke gedaanten en die nader bespreken
- overzicht van de getallen in verzameling (verdieping)
In de toets wordt een gedeelte elementair - basis getoetst. Dit gedeelte wordt verrekend naar
66% van de punten.
In een tweede gedeelte wordt de verdiepingsleerstof aangeboden aan leerlingen die dit
aankunnen. V(erdieping)1 bevat nog moeilijke basisleerstof omdat het leerplan 70% aanraadt.
De verdieping wordt in levels aangeboden (V1 , V2 ,V3..) van gemakkelijk naar moeilijk.
Tijdens het schooljaar krijgen de leerlingen een volgblad waarin zij precies weten welke
leerstof en welde oefeningen tot een bepaald level behoren.
Wanneer de leerlingen een bepaald level afgewerkt hebben, kunnen zij overstappen naar een
hoger level (motivatie!)
Op het evaluatieblad worden alle doelstellingen die in deze module aan bod zijn gekomen
opgesomd. In het portfolio krijgen de leerlingen feedback over de doelstelling. Hebben zij de
doelstelling bereikt?
Wanneer er een onvoldoende behaald wordt voor een bepaalde doelstelling is dat niet altijd
een probleem , omdat die doelstelling in de volgende modules opnieuw aan bod komt. De
leerlingen moeten dan wel weten dat ze deze leerstof opnieuw moeten inoefenen voor zij naar
een hoger level gaan.
Module 2
Ruimtemeetkunde en basisbegrippen vanuit de ruimte
Module 3:
Bewerkingen met gehele getallen
Eigenschappen van bewerkingen
Volgorde van bewerkingen
Gebruik van letters
Vergelijkingen
Module 4:
Machten en vierkantswortels
Regelmaat en formules
Module 5:
Module 6 :
Driehoeken en vierhoeken
De rationale getallen
Eigenschappen van bewerkingen
Volgorde van beweringen
Vergelijkingen
Eigenschappen vertalen in symbolen
Bijlage 11 - 1
Naam:
Klas:
Nr.:
Datum:3 december 2008
Wiskunde M-toets LG 1
LG1Pasen
1. Vul aan:
- het kleinste natuurlijk getal dat uit 3 cijfers bestaat ………………….
-
3
Het grootste natuurlijk getal dat je kunt vormen door volgende cijfers juist één
maal te gebruiken: 5,2,9,0 en 6 ……………………………
-
Hoeveel getallen kun je met de cijfers 2,3,4 en 7 vormen die groter zijn dan
6000?.................
2. Vul in > , > of =
5 …. -7
4
3 …. -3
-7 …. -6
2
3
......
3
5
3. Plaats de getallen op de getallenas. -1; -2;
2 5
; ; 3,5
3 6
Welk getal hoort bij D?
3
4.
Wat zijn de coördinaten van
A
C
D
3
F
G
H
Bijlage 11 - 2
5. Schrijf telkens de bewerking op en reken uit.
3
Het product is gelijk aan 18 en één van de factoren is gelijk aan 3 . Wat is de
andere factor?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
-
Als de deler gelijk is aan het deeltal, wat is dan het quotiënt?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
-
Als de tweede term gelijk is aan het verschil, waaraan is de eerste term dan gelijk?
……………………………………………………………………………………………………………………………..
6. Reken uit.
6
5 + 0 = ……
47 – 38 = ….
0 : 22 = …..
3  …. = 0
15 : 0 = ….
114 = …..
7. Hoeveel mountainbikes werden gemiddeld verkocht in het vorige jaar?
Wat is de mediaan?
aa
rt
ap
ril
m
ei
ju
ni
au ju
g li
se ust
pt us
em
b
ok er
to
no be
ve r
de mb
ce e r
m
be
r
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
m
4
aantal mountainbikes
verkoop mountainbikes 2007
maand
8. Vul aan:
Het tegengestelde van 8 is ….
De absolute waarde van -3 is ….
5
(-7) = ……
9  = …..
Hoe lees je : -(-15) ? ………………………………………………………………………………………………..
Bijlage 11 - 3
9.
-
7
Schrijf
-
Deze grafiek vertelt je een verhaal: Anke gaat boodschappen doen. Ze gaat eerst
naar de krantenwinkel en daarna naar de bakker.
de juiste gegevens bij de x-as en de y-as :
welke gegevens vind je op de x-as terug? Schrijf dit erbij.
ijk de y-as.
Schrijf bij de y-as de volgende gegevens op de juiste plaats: thuis – bakker krantenwinkel
en beantwoord volgende vragen
- Kun je aan de grafiek zien dat de bakker op de hoek van de straat ligt?............
-
Hoe lang blijft Anke bij de bakker?
-
Ligt de krantenwinkel verder van huis dan de bakker?
-
Hoe gaat Anke naar het dorp? Te voet – met de fiets - met de auto
9. Schoolenquête
4 van de 5 leerlingen komen met de fiets naar school.
Schrijf de verhouding als een breuk. ……………………
Hoeveel Leerlingen komen met de fiets naar school als er 315 leerlingen in de school
3
zitten? ……………………………………………………………………………………………………………………………..
Bijlage 11 - 4
10. De Europese autoverkoop heeft het in maart slecht gedaan. Er werden 9,5 procent minder
nieuwe auto's verkocht als gevolg van hoge olieprijzen en groeiende onzekerheid over de economie
Hoeveel nieuwe auto’s werden in maart verkocht als er in februari 987 844 auto’s verkocht
werden?
Berekening: ……………………………………………………………………………………………………………………………
3
Antwoord: ……………………………………………………………………………………………………………………………..
11. Schaal
Op een tekening is een toren 6 cm. Als de toren in werkelijkheid 15 m is, op welke schaal werd de
tekeing dan gemaakt?
3
Berekening: …………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Antwoord: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
12 a zet volgende breuken om in een kommagetal. Duid de periode aan waar nodig.
/
6
3
 .......... ........
8
5
 .......... .......... .........
11
4
 .......... .......... .........
3
b Schrijf de kommagetallen als een basisbreuk
0,450 = …………………
7,28 = ……………………………..
0,0004 = ……………….
/ 53
Bijlage 11 - 5
Naam:
Klas:
Nr.:
Datum:27 november 2008
Wiskunde M-toets LG1
1. Welke getallen horen bij D, E en F?
3
2.
Plaats de getallen in de juiste verzameling:
3 9
; ;  6; 1 ;  3 ; 0 ; 7,25
4 3
Schrijf de naam van de verzameling bij de cirkels.
3
Vul in  of 
6
5 …..
|
3 ….. Q
-7 …..
2
......
3
4,5 …..
|
4,5 ….. Q
Bijlage 11 - 6
3. Teken een grafiek bij deze tabel.
tijd (uur)
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24
temperatuur (°C)
6
4
3
5
7
11 15 20 24 19 16 12 7
Verzin een gepaste titel bij deze grafiek.
Duid de juiste gegevens aan bij de assen.
………………………………………………………………………
6
Stel twee zinvolle vragen bij deze grafiek en beantwoord die vragen.
………………………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
4. Fien kreeg 15% korting op een trui en betaalt nu €68. Hoeveel kostte de trui
eerst?
……………………………………………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………………………..
3
Antwoord: ……………………………………………………………………………………………………………
5. Schrijf in Romeinse cijfers 2768
…………………………………
2
Schrijf in het tientallig stelsel MCMLXXXIV ……………….
Veel succes!
Bijlage 11 - 7
Bijlage 11 - 8
Leerplandoel
G1 Natuurlijke, gehele en rationale getallen associëren
aan betekenisvolle situaties.
G2 Bewerkingen met getallen associëren aan
betekenisvolle situaties.
B
9
G3 Vraagstukken in verband met betekenisvolle situaties
oplossen.
10
11
G4 Procentberekeningen in zinvolle contexten gebruiken.
10
G5 Gegeven tabellen, schema's, grafieken en
diagrammen aflezen en interpreteren.
E Getalwaarden aflezen uit een tabel, op een grafiek of
een staafdiagram en ze in
hun context interpreteren.
B Vragen beantwoorden in verband met gegeven
tabellen, schema’s, grafieken en
diagrammen.
V Zelf vragen stellen in verband met gegeven tabellen,
schema’s, grafieken en diagrammen
en die vragen beantwoorden.
4
8
G6 Cijfergegevens aanschouwelijk voorstellen, onder
andere door middel van diagrammen en grafieken.
7
G7 Van een reeks getallen uit tabellen het rekenkundige
gemiddelde en de mediaan
bepalen en in de context interpreteren.
7
V
M2
9
x
M3
x
M4
x
M5
x
x
x
x
x
x
x
4
M6
M7
x
x
x
x
x
x
x
4
7
4
3
3
E Van een reeks getallen (aantal ten hoogste vijf) het
rekenkundige gemiddelde en
de mediaan bepalen.
G24 Getallen ordenen en voorstellen op een getallenas.
3
G25 De relatieve waarde van een cijfer in de decimale
vorm van een rationaal getal
aangeven. 4
U In concrete, eenvoudige situaties de voorstelling van
een getal in binaire en /of hexadecimale schrijfwijze
begrijpen en verwoorden.
U De ontwikkeling van het plaatswaardesysteem
illustreren met voorbeelden uit de
geschiedenis of uit andere culturen.
1
G26 Een breukvorm van een rationaal getal omzetten in
de decimale vorm.
12
1
X
x
5
E
De grootteorde bepalen van eenvoudige breukvormen
door de begrenzing ervan te
geven tot op twee decimalen.
Eenvoudige breuken zijn breuken met tellers en noemers
kleiner dan twintig of
noemers die een snelle factorisering toelaten met een
beperkt aantal factoren.
BDe periode bepalen van een decimale vorm, als de
12
Bijlage 11 - 9
periode maximaal twee cijfers
telt en als de decimale ontwikkeling wordt bepaald met
behulp van een rekenmachine.
U Het begrip periode van een decimale vorm verklaren.
x
G27 Rationale getallen met een begrensde decimale
vorm in breukvorm schrijven.
E Een decimaal getal met maximaal twee decimalen
omzetten in breukvorm.
B Een decimaal getal omzetten in breukvorm.
U De breukvorm bepalen van een repeterende decimale
vorm.
12
x
x
x
G29 De absolute waarde, het tegengestelde en het
omgekeerde van een getal bepalen.
5
V De rol van 0 en 1 bij de bewerkingen verwoorden.
2
x
x
x
x
x
6
G32 Gekende wiskundige symbolen correct gebruiken en
verwoorden.
2
x
V
De symbolen �, �, �gebruiken als verkorte notatie voor
de bedoelde verzamelingen
G33 De symbolen =, ≠, ≤, ≥, <, > correct gebruiken en
verwoorden.
2
G34 Terminologie in verband met absolute waarde,
tegengestelde en omgekeerde van
een getal correct gebruiken.
G35
Terminologie in verband met bewerkingen met getallen
correct gebruiken:
- optelling, som, term;
- aftrekking, verschil;
- vermenigvuldiging, product, factor;
- deling, quotiënt, deeltal, deler, rest.
8
2
x
5
Bijlage 11 - 10
Tweede leerjaar
G37 Vaardig rekenen met rationale getallen bij het oplossen van problemen.
B Vlot rekenen met eenvoudige getallen.
G38 Machten van getallen associëren aan betekenisvolle situaties.
V De decimale vorm van een getal omzetten in de wetenschappelijke schrijfwijze en
omgekeerd.
U Rekenen met getallen die geschreven zijn in de wetenschappelijke schrijfwijze.
G39 Vraagstukken in verband met betekenisvolle situaties oplossen.
B Vraagstukken die te herleiden zijn tot een vergelijking van de eerste graad met één
onbekende oplossen
B Een grootheid berekenen uit een gegeven formule, door de waarden van de andere
grootheden eerst in te vullen en dan de vergelijking op te lossen.
G40 Het recht evenredig en omgekeerd evenredig zijn van twee grootheden herkennen
in het dagelijkse leven en in tabellen.
G41 Vraagstukken oplossen waarbij recht evenredige en omgekeerd evenredige grootheden
aan bod komen. 16
G42 Recht evenredige verbanden tussen grootheden grafisch voorstellen. 39
U
Bij recht evenredige grootheden, gegeven met een grafiek of een tabel, een tussenliggende
waarde berekenen (interpoleren) of een verderliggende waarde berekenen
(extrapoleren).
G43 Gegeven strook- en schijfdiagrammen aflezen en interpreteren. 23
25
E Getalwaarden aflezen uit een strook- of schijfdiagram en ze in hun context interpreteren.
B Vragen beantwoorden in verband met gegeven strook- of schijfdiagrammen
V Zelf vragen stellen in verband met een gegeven strook- of schijfdiagram en die
vragen beantwoorden.
U In eenvoudige situaties numerieke gegevens in een strook- of een schijfdiagram
weergeven.
Bijlage 11 - 11
Download