Extra opgaven hoofdstuk 2 Opgave 1 Wat is specialisatie en parallellisatie en wat differentiatie en integratie? Is specialisatie eigenlijk niet hetzelfde als differentiatie? Verklaar je antwoord. Opgave 2 a. In welke zin zijn sterk gespecialiseerde mensen kwetsbaar? Geldt datzelfde ook voor ondernemingen en voor landen? b. Noem twee voordelen van arbeidsverdeling. Bedenk ook een nadeel van arbeidsverdeling. Opgave 3 a. Welke twee kernproblemen moeten in elke economische orde worden opgelost? b. Was er op het eiland van Robinson Crusoë sprake van een economische orde? Motiveer je antwoord. Opgave 4 Waarop is de beslissingsbevoegdheid gebaseerd van: a. een directeur van een bedrijf; b. een minister; c. de ouders van een kind; d. een docent? Opgave 5 In welke mate is een gezin een verkeershuishouding of een centraal geleide huishouding? Opgave 6 a. Beschrijf kort en bondig het ideaaltype van een markthuishouding, een democratische huishouding, een bureaucratische huishouding en een prijsmanipulerende huishouding. b. Wat is de overeenkomst en wat is het verschil tussen de markthuishouding en de prijsmanipulerende huishouding? Opgave 7 In kantines van grote bedrijven en overheidsinstellingen worden de meeste producten tegen een gereduceerde prijs verkocht. Beredeneer binnen welk type economische orde deze beslissing tot stand kan komen. Opgave 8 De consumenten in een volkshuishouding wijzigen hun voorkeur. Om gezondheidsredenen willen zij minder wit en meer bruin brood eten. Op welke manier wordt in de verschillende economische orden deze voorkeurswijziging aan de bakkerijen doorgegeven? Opgave 9 Door de zoutlozingen van de Franse kalimijnen op de Rijn verzilt de bodem van het Westland. De opbrengsten van de glastuinbouw nemen daardoor af. Geef aan hoe in de verschillende economische orden rekening wordt gehouden met deze verandering in de productiemogelijkheden. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 1/11 Opgave 10 De consumenten in een volkshuishouding worden milieubewuster. Zij willen minder varkensvlees eten waardoor meer natuur behouden kan blijven. In welk type van economische orden kan deze voorkeurswijziging tot uitdrukking worden gebracht? Motiveer je antwoord. Opgave 11 Geef een definitie van de term evenwicht. Opgave 12 Welke betekenis hebben winst en concurrentie in de opvatting van Adam Smith voor de oplossing van het allocatievraagstuk? Bedenk een voorbeeld waaruit de positieve werking van concurrentie op de markt blijkt. Opgave 13 a. Welke twee soorten moeilijkheden doen zich voor als iemand op een dag planken tegen schoenen wil ruilen? b. Waarom wordt het nog lastiger als dezelfde persoon niet planken, maar vissen tegen schoenen wil ruilen? Opgave 14 In de onderstaande tabel zijn drie individuele vraagschema’s voor goed X vermeld. Leid de totale vraag naar goed X af, onder de veronderstelling dat er slechts drie vragers voor goed X zijn. Prijs in euro 6 5 4 3 2 1 Gevraagde hoeveelheid individu 1 individu 2 individu 3 9 18 30 10 20 32 12 24 36 16 30 45 22 40 60 30 60 110 Welke van de in de figuur getekende curven zou de collectieve vraagcurve van goed X kunnen zijn? © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 2/11 Opgave 15 Welke van de volgende omstandigheden moet varieerbaar zijn als we de vraagcurve van een goed willen opstellen? a. Het inkomen van de consumenten. b. De prijzen van andere goederen. c. De prijs van het goed in kwestie. d. De voorkeuren van de vragers. Opgave 16 De aanbodcurve van melk is de afgelopen jaren naar rechts verschoven. Wat is daarvan de oorzaak? a. Een toegenomen vraag naar melk. b. Een stijging van de prijs van melk. c. Verhoging van de efficiëntie van de productiemethode. d. Een afname van het aantal aanbieders ten gevolge van bedrijfssluiting. Opgave 17 Teken in twee tekeningen, maar wel op dezelfde schaal, de vraag- en aanbodcurven voor de goederen 1 en 2. goed 1 goed 2 prijs gevraagd aangeboden prijs gevraagd aangeboden 1 130 10 1 70 10 2 110 20 2 65 20 3 90 30 3 60 30 4 70 40 4 55 40 5 50 50 5 50 50 6 30 60 6 45 60 7 10 70 7 40 70 Verschuif in beide gevallen de aanbodcurve evenwijdig en evenveel naar rechts. Welk verschil valt op met betrekking tot de veranderingen in prijs en hoeveelheid als gevolg van de verschuiving? Opgave 18 Teken een vraag- en aanbodcurve in een figuur. Laat daarna de vraagcurve naar rechts verschuiven en de aanbodcurve naar links. Welke van de volgende beweringen is juist? a. De evenwichtsprijs daalt en de evenwichtshoeveelheid neemt toe. b. De evenwichtsprijs stijgt en de evenwichtshoeveelheid ook. c. De evenwichtsprijs stijgt, de evenwichtshoeveelheid kan zowel stijgen, dalen als gelijk blijven. d. Geen van de beweringen is juist. Opgave 19 Waarom zal in de meeste gevallen een goedkopere productiemethode leiden tot een verschuiving van de aanbodcurve naar rechts? © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 3/11 Opgave 20 Goed X heeft een dalende vraagcurve. Welke aanbodcurve leidt bij een autonome vraagstijging tot een prijsverhoging, zonder dat de verhandelde hoeveelheid van X verandert? a. b. c. d. © 1. 2. 3. Geen van de drie. Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 4/11 Uitwerkingen Opgave 1 Zie voor de definities van de begrippen specialisatie, parallellisatie, differentiatie en integratie de tekst. Specialisatie en differentiatie zijn analytische begrippen en in theorie goed uit elkaar te houden. In de praktijk laten processen van specialisatie en differentiatie zich moeilijker herkennen. Een producent van bijvoorbeeld autobanden maakt deel uit van de productiekolom die auto’s voortbrengt, maar kan evengoed tot de bedrijven worden gerekend die gezamenlijk de bedrijfstak van de auto-industrie vormen. Kortom, specialisatie en differentiatie zijn te onderscheiden, maar moeilijk te scheiden. Opgave 2 a. Door specialisatie word je afhankelijk van anderen. Anderen dienen door middel van ruil te voorzien in goederen die je zelf vanwege de specialisatie niet meer kunt produceren. Bovendien vergroot specialisatie het risico om zonder inkomsten te zijn. Wanneer aan jouw specialisme geen behoefte meer is, kun je niet meer terug vallen op andere bekwaamheden, waarmee je een inkomen kunt verwerven. Eenzelfde redenering geldt ook voor ondernemingen en landen die zich hebben toegelegd op de voortbrenging van één of enkele producten. b. Door arbeidsverdeling zal de kwaliteit van de voortgebrachte producten verbeteren. Ook zal de totale productie van een groep mensen (in een bedrijf of in een land) toenemen. (vergelijk het voorbeeld van de speldenfabriek van Adam Smith). Arbeidsverdeling vereist wel een goede afstemming van alle productieve handelingen op elkaar en op de consumptieve behoeften. Hoe nauwkeuriger de afstemming moet zijn, hoe vaker deze afstemming fout kan lopen. Zo gaat het in een fabriek (tijdelijk) mis als de inpakafdeling zonder verpakkingsmateriaal zit. Ook is er iets mis met de afstemming als de consumenten alleen wit brood kunnen kopen, terwijl ze bruin brood willen hebben. De noodzaak van een nauwkeurige en dus kwetsbare afstemming van productie- en consumptiebeslissingen op elkaar, is een nadeel van arbeidsverdeling. Opgave 3 a. De kernvraagstukken in elke economische orde zijn de verdeling van de beslissingsbevoegdheden en de coördinatie van de beslissingen. b. Robinson Crusoë had geen economische orde nodig omdat hij alleen op zijn eiland was (de vraag hoe de beslissingsbevoegdheden zijn verdeeld is niet relevant) en geen rekening hoefde te houden met de beslissingen van andere mensen (het coördinatievraagstuk deed zich niet voor). Op het moment dat Vrijdag kwam, ontstond er een bepaalde verdeling van de beslissingsbevoegdheden en moesten Robinson Crusoë en Vrijdag beslissingen op elkaar gaan afstemmen. Met de komst van Vrijdag ontstond er dus een economische orde. Opgave 4 a. De beslissingsbevoegdheid van een directeur van een bedrijf is gebaseerd op de eigendom van de productiefactor kapitaal (machines, gebouwen enz.). b. De beslissingsbevoegdheid van een minister is gebaseerd op een combinatie van door de kiezers afgestane (tijdelijke) bestuurlijke macht en informatie. c. De beslissingsbevoegdheid van ouders ten opzichte van hun kind(eren) is vooral gebaseerd op traditie. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 5/11 d. De beslissingsbevoegdheid van een docent is gebaseerd op een combinatie van macht, kennis en traditie, waarbij meestal kennis de belangrijkste reden is. Opgave 5 Een gezin met kinderen is in belangrijke mate te typeren als een centraal geleide huishouding. De centrale leiding is in handen van één der of beide ouders. Als tiener vechten kinderen vaak de verdeling van de beslissingsbevoegdheden aan. Een herverdeling van de beslissingsbevoegdheden is meestal het gevolg, zonder dat er al sprake is van een verkeershuishouding. Pas bij het economisch onafhankelijk worden van kinderen ten opzichte van hun ouders, beweegt het gezin zich in de richting van een verkeershuishouding. De vraag is echter of het gezin dan nog wel bestaat. Opgave 6 a. Een markthuishouding is een economische orde, waarin de beslissingsmacht volledig is gedecentraliseerd en de informatiestromen horizontaal verlopen, terwijl de informatie wordt overgebracht door lonen en prijzen. Een democratische huishouding is een vorm van economische ordening, die wordt gekenmerkt door volledig gedecentraliseerde besluitvorming en horizontaal verlopende informatiestromen. Als informatiedragers fungeren voorstellen voor te nemen besluiten en de steun die deze voorstellen krijgen in de vorm van stemmenaantallen. Een bureaucratische huishouding is een vorm van economische ordening, die wordt gekenmerkt door volledig gecentraliseerde besluitvorming en verticaal verlopende informatiestromen. De voor de coördinatie noodzakelijke communicatie tussen de verschillende economische subjecten vindt plaats met behulp van enquêtes en opdrachten. Een prijsmanipulerende huishouding is een vorm van economische ordening, die wordt gekenmerkt door volledig gecentraliseerde besluitvorming en verticaal verlopende informatiestromen. De benodigde informatie wordt overgebracht door lonen en prijzen. b. De overeenkomst is de taal die wordt gebruikt voor de uitwisseling van informatie over productiemogelijkheden en consumptiewensen, namelijk lonen en prijzen. In een markthuishouding is de beslissingsmacht gelijk verdeeld over alle economische subjecten, terwijl in een prijsmanipulerende huishouding alle beslissingsmacht gecentraliseerd is bij één economisch subject (persoon of instantie). Dit verschil kan ook zo worden geformuleerd: in een markthuishouding zijn lonen en prijzen het resultaat van de gevraagde en aangeboden hoeveelheden, terwijl in een prijsmanipulerende huishouding de gevraagde en aangeboden hoeveelheden het gevolg zijn van de centraal vastgestelde lonen en prijzen. Opgave 7 Een gereduceerde prijs betekent in dit geval dat de bedrijfsleiding een lagere prijs vaststelt dan op de markt tot stand zou komen. De prijs is daarmee geen uitkomst van vraag en aanbod op een markt, maar een gemanipuleerde grootheid. De mogelijkheid om de prijzen van producten te bepalen, is karakteristiek voor de prijsmanipulerende huishouding. Opgave 8 Markthuishouding: in een markthuishouding leidt de smaakverandering via de prijzen tot een wijziging in de productie van wit- en bruinbrood. De vraag naar witbrood zal afnemen, terwijl de vraag naar bruinbrood toeneemt. De prijs van witbrood zal door de vraagverandering dalen en die van bruinbrood stijgen. De hogere prijs van bruinbrood maakt het voor de bakkers profijtelijk meer bruinbrood te bakken. Daarvoor zullen zij productiecapaciteit vrij maken bij de ‘witbroodafdeling’, omdat de prijsdaling de productie van witbrood onaantrekkelijk heeft © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 6/11 gemaakt. Uiteindelijk leidt dit tot een groter aanbod van bruinbrood en een kleiner aanbod van witbrood en dus tot een prijsdaling van bruinbrood en een prijsstijging van witbrood. Democratische huishouding: in een democratische huishouding doet iemand het voorstel minder witbrood en meer bruinbrood te bakken. De smaakverandering leidt ertoe dat dit voorstel door een meerderheid wordt gesteund, zodat de broodproductie overeenkomstig het voorstel wordt bijgestuurd. Bureaucratische huishouding: in een bureaucratische huishouding wordt de smaakverandering door middel van enquêteformulieren geregistreerd door het Planbureau. Wanneer het Planbureau niet met grote hoeveelheden witbrood wil blijven zitten en lange rijen voor bruinbrood in de winkels wil vermijden, zal zij het productieplan overeenkomstig de smaakverandering bijstellen en de consumenten de gevraagde extra bonnen voor bruinbrood verstrekken in ruil voor een verminderde beschikbaarheid van witbrood. Prijsmanipulerende huishouding: in een prijsmanipulerende huishouding worden de prijzen niet bepaald door de gevraagde en aangeboden hoeveelheden, maar worden de gevraagde en aangeboden hoeveelheden bepaald door de prijzen die het Centraal Planbureau heeft vastgesteld. Een smaakverandering van de consumenten komt dan ook niet door prijsstijging (bruinbrood) en prijsdaling (witbrood) tot uiting, maar door overschotten (witbrood) en tekorten (bruinbrood). Het Centraal Planbureau kan nu twee dingen doen. 1. De prijs van bruinbrood zodanig verhogen en die van witbrood zodanig verlagen, dat er overschotten noch tekorten van wit- of bruinbrood zijn. 2. Het productieplan overeenkomstig de smaakverandering zodanig bijstellen dat de overschotten en tekorten verdwijnen. Conclusie: een smaakverandering van de consumenten leidt in alle vier de ideaaltypische huishoudingen tot dezelfde productieaanpassing, onder de voorwaarde dat de Planbureaus in centraal geleide volkshuishoudingen zich bij de opstelling van productieplannen laten leiden door de voorkeuren van de consumenten. Opgave 9 In een markthuishouding verslechteren de productiemogelijkheden voor de glastuinbouw door de verzilting. Meer areaal is nodig om de productieomvang op peil te houden. De extra inzet van productiefactoren die dat vereist, verhoogt de prijs van de glastuinbouwproducten uit het Westland. De vraag zal zich meer en meer gaan richten op glastuinbouwgebieden waar de productiemogelijkheden niet door verzilting zijn verslechterd. De extra offers die nodig zijn om de verzilting in het Westland te bestrijden, leiden in een democratische huishouding tot het voorstel de glastuinbouwproducten uit niet-verzilte gebieden te betrekken. Als de verzilting in het Westland de enige verandering in de concurrentieverhouding tussen de verschillende glastuinbouwgebieden is, zal dit voorstel een meerderheid halen en worden uitgevoerd. In een bureaucratische huishouding zal het Planbureau aan het verzilte Westland productiefactoren onttrekken ten gunste van niet-verzilte glastuinbouwgebieden. In een prijsmanipulerende huishouding zal het Planbureau tot eenzelfde besluit komen als in de bureaucratische huishouding. De uitvoering van het besluit gaat in de prijsmanipulerende huishouding echter anders, namelijk door de prijzen van de glastuinbouwproducten uit het Westland te verhogen. Daardoor zal het publiek Westlandse producten minder afnemen. Uiteindelijk leidt dit tot inkrimping van de productie in het Westland en uitbreiding van de productie in andere glastuinbouwgebieden. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 7/11 Opgave 10 Intensieve varkenshouderijbedrijven leveren, zoals bekend, door ammoniakemissies een substantiële bijdrage aan de ‘zure regen’. De neerslag van onder andere ammoniak tast met name de vitaliteit van de bossen aan. Het in varkenshouderijen geproduceerde varkensvlees is een individueel goed, maar de door verzuring aangetaste natuur is een collectief goed. De voorkeur voor varkensvlees vertaalt zich op de markt in een (varkensvlees)prijs. Voor het collectieve goed natuur komt op grond van vraag en aanbod op de markt geen prijs tot stand. De markthuishouding is dus ongeschikt om in de behoeften aan minder verzuurde natuur te voorzien. Binnen de democratische en bureaucratische huishouding is het wel mogelijk tegemoet te komen aan beide wensen van de consumenten. In de democratische huishouding zal de gewenste verandering plaatsvinden indien de meerderheid van de kiezers achter de verandering staat. In de bureaucratische huishouding zal de smaakverandering door middel van enquêtes bekend worden en door opdrachten van het Planbureau aan de producenten worden verwezenlijkt. In een prijsmanipulerende huishouding kan het Planbureau in beginsel het productieplan zodanig bijstellen dat recht wordt gedaan aan de veranderde voorkeuren van de consumenten. Maar net als in een markthuishouding, kan deze voorkeurswijziging slechts voor een deel worden geconstateerd. De voorraden varkensvlees stapelen zich op. Maar hoe constateer je de toegenomen voorkeur voor een minder verzuurde natuur? Opgave 11 Op een markt betekent evenwicht dat de marktkrachten vraag en aanbod elkaar in evenwicht houden. Van het betreffende product worden evenveel eenheden gevraagd als aangeboden. De prijs verandert dan niet. Zouden de consumenten meer eenheden van het product vragen dan de producenten aanbieden, dan zullen de consumenten tegen elkaar gaan opbieden om toch eenheden van het product in bezit te krijgen. De prijs stijgt dan. Wanneer de producenten meer eenheden van het product aanbieden dan de consumenten vragen, zullen de producenten gaan onderbieden om van hun voorraad af te komen. De prijs daalt dan. Als de prijsbewegingen ophouden, zijn de gevraagde en aangeboden hoeveelheden aan elkaar gelijk. De markt is dan in evenwicht. Merk op dat op een markt die in evenwicht is doorgaans veel goederen worden gekocht en verkocht. Het bijzondere is dat de consumenten bij deze (evenwichts)prijs niet meer of minder goederen willen aanschaffen dan zij in het verleden deden, en dat ook de producenten niet meer of minder goederen willen aanbieden dan zij in de vorige periode deden. Opgave 12 Volgens Adam Smith vormt de te realiseren winst de motivatie voor een ondernemer om die eindproducten te produceren die de consumenten wensen. Indien een producent andere eindproducten fabriceert, blijft hij met onverkoopbare voorraden zitten en maakt hij geen winst. Concurrentie leidt ertoe dat goederen tegen de laagst mogelijke kosten worden geproduceerd. De ondernemer wil zoveel mogelijk klanten lokken door een lage prijs te vragen. Om onder die omstandigheden nog winst te maken, moeten producenten de kosten zoveel mogelijk drukken. De conclusie is dan dat concurrentie werkt in het voordeel van de consumenten. Een positieve werking van concurrentie komt bijvoorbeeld tot uiting bij de productie van elektrische apparaten. De consumenten wensen, onder invloed van stijgende energieprijzen en een toenemend milieubewustzijn, apparaten die zuinig zijn met energie. Om de gunst van de consumenten te verwerven, ontwikkelen producenten steeds zuiniger apparaten. Dat is gunstig, zowel voor de beurs van de consument, als voor het milieu, hoewel de producenten hun productieproces niet hebben ingericht met het oog op de inkomens- en milieueffecten. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 8/11 Opgave 13 a. Als iemand planken tegen schoenen wil ruilen, moet hij in de eerste plaats iemand zien te vinden die schoenen over heeft van de juiste kleur en maat. In de tweede plaats moet die persoon ook nog planken willen hebben in ruil voor zijn schoenen. b. Bij de ruil van vissen tegen schoenen vormt de bederfelijkheid van vis een extra complicatie. In het geval van de ruil van planken tegen schoenen kunnen er zonder bezwaar enige dagen voorbij gaan voordat de marktpartijen elkaar hebben gevonden. Wanneer bederfelijke waar als vis bij de ruil is betrokken, moet de ruil in korte tijd afgehandeld zijn. Opgave 14 De totale vraag naar goed X krijgen we door de bij verschillende prijzen individueel gevraagde hoeveelheden bij elkaar op te tellen. prijs 6 5 4 3 2 1 gevraagde hoeveelheid 57 62 72 91 122 200 Als deze hoeveelheden in een grafiek worden uitgezet, vinden we als collectieve vraagcurve curve b. Opgave 15 Het juiste antwoord is c. Een vraagcurve geeft immers het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een goed, terwijl alle overige omstandigheden gelijk blijven. Het variëren van de prijs geeft dan de mogelijkheid verschillende punten van de vraagcurve te bepalen. De antwoorden a, b en d betreffen variabelen die onder de ceteris paribus clausule vallen. Opgave 16 Het juiste antwoord is c. Ten gevolge van de hogere efficiëntie van de productiemethode wordt bij elke prijs meer melk aangeboden en dat veroorzaakt een verschuiving van de aanbodcurve van melk naar rechts. Bij antwoord a. zien we geen verschuiving optreden van de aanbodcurve, maar van de vraagcurve. Bij antwoord b. treedt een beweging langs de aanbodcurve op. Ten slotte betekent antwoord d. een verschuiving van de aanbodcurve naar links. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 9/11 Opgave 17 Voor goed 1 is de prijsdaling kleiner dan voor goed 2. Voor de hoeveelheidstijging is het precies andersom. Dit is het gevolg van het verschil in helling van de vraagcurven. Bij gelijk prijsniveau is deze helling een aanduiding voor de prijselasticiteit van de vraag. Elasticiteiten geven aan hoe een grootheid reageert op een verandering van een andere grootheid. Elasticiteiten komen verder aan de orde in hoofdstuk 3. Opgave 18 Uit de bijbehorende tekening blijkt dat antwoord c. juist is. De prijs stijgt in ieder geval en de evenwichtshoeveelheid kan zowel stijgen, dalen als gelijk blijven. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 10/11 Opgave 19 Een producent stemt zijn aanbodgedrag af op de winst. Dat is het verschil tussen de omzet en de productiekosten. Een goedkopere productiemethode leidt in de meeste gevallen tot een hogere winst. Hij kan immers bij eenzelfde prijs meer aanbieden tegen dezelfde kosten omdat de productiemethode efficiënter is. Opgave 20 Uit bijbehorende figuur blijkt dat het juiste antwoord b. is. © Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 2 – blz. 11/11