Aanleg en Onderhoud Luizenbestrijding met lieveheersbeestjes Gun de luis geen rust met larven én poppen Luizen in bomen zijn beter te bestrijden door naast larven ook poppen van lieveheersbeestjes uit te zetten, meent Arnold Meulenbelt van BTL Bomendienst. Een proef in een Nederlandse gemeente bevestigde dat deze nieuwe, gecombineerde aanpak zorgt voor een constantere en betere bestrijding en de overlast van honingdauw vermindert. Tekst Arnold Meulenbelt (BTL Bomendienst) Beeld Nina Joosten (Entocare), Robert Prins (BTL Bomendienst) Biologie lieveheersbeestje Adalia bipunctata (tweestippelig lieveheersbeestje) is een inheems lieveheersbeestje. Volwassen Adalia zijn ongeveer 4 mm groot en komen in diverse kleurvarianten voor. De larven zijn grijs met gele vlekken en lange poten. De eieren zijn langwerpig en geel/oranje. Een vrouwtje legt tot vijftig eieren per dag, die na vier tot acht dagen uitkomen. Een volwassen lieveheersbeestje kan drie maanden leven. 42 TuinenLandschap I 11 I 2016 B ladluizen (Aphidoidea) zijn plantenetende insecten die zich met speciale monddelen (stiletten) passief voeden met de sappen uit hun waardplant. Zij kunnen veel verschillende kleuren hebben en het tere, peervormige lichaam wordt niet groter dan vijf millimeter. In het achterlijf bevinden zich twee organen die een vloeistof afscheiden, ’honingdauw’ genaamd. Die kan overlast veroorzaken. In de nerven van het blad lopen aan de bovenzijde de xyleemvaten en aan de onderzijde de floëemvaten. De floëemvaten transporteren vooral glucose, één van de stoffen die bij fotosynthese worden aangemaakt. Deze glucose is het voedsel voor bladluizen. De lindebladluis heeft geen zuigsnuit, maar meer een soort een holle naald die hij door de onderkant van het epidermis in het glucoserijke floëem in de bladnerf steekt. Door de druk van de sapstroom kan hij de glucose tot zich nemen. Bij gunstig weer kan de druk van de sapstroom zo hoog worden, dat de glucose door de bladluis heen wordt ’geperst’ en hij ook weer pure glucose uitscheidt. Deze doorzichtige vloeistof noemen we honingdauw en zorgt dat alles onder de boom plakkerig aanvoelt. Op deze plakkerige glucose gaan schimmels groeien en die veroorzaken na verloop van tijd de zwarte kleur. Overlast in de vorm van plakkerige auto’s, fietsen en straatmeubilair zal vooral tijdens en direct na mooi weer optreden. Overlast van honingdauw kan op natuurlijke wijze worden beperkt. Om de natuur een handje te helpen zetten boomverzorgers al enkele jaren larven van inheemse lieveheersbeestjes in bomen uit. Inheemse lieveheersbeestjes Elke luizengroep heeft eigen natuurlijke vijanden. Voor lindebladluis in laanbomen is het inheemse tweestippelig lieveheersbeestje (Adalia bipunctata) de beste kandidaat voor biologische bestrijding en voor wollige dopluis is dat het inheemse viervleklieveheersbeestje (Exochomus quadripustulatus). Als in bijvoorbeeld een esdoorn zowel bladluis als wollige dopluis zit, kunnen larven van beide soorten lieveheersbeestjes tegelijkertijd worden uitgezet. Deze larven zijn echte veelvraten en kunnen in vier weken grote aantallen luizen eten. Eenmaal volgroeid, verpoppen ze zich in de boom. Na ongeveer twee weken ontpoppen volwassen lieveheersbeestjes, die het werk weer voortzetten. Door alleen larven uit te zetten, valt na vier weken dus een pauze van twee weken in de bestrijdingsperiode: de poppen eten namelijk niet. Luizenpopulaties kunnen zich zonder natuurlijke vijanden erg snel ontwikkelen en om geen gat in de bestrijding te laten vallen, kun je naast larven ook poppen uitzetten die op het punt staan uit te komen. Op deze manier zijn diverse levensstadia van de natuurlijke vijand aanwezig. Bovendien zitten gemiddeld zes weken vroeger in het seizoen ook al volwassen lieveheersbeestjes in de boom. Die bestrijken een groter deel van de boom dan larven, omdat ze zich sneller voortbewegen. Wanneer de lieveheersbeestjes uit de poppen komen, paren zij voordat ze zich door de boom verspreiden. In de daarop volgende twee dagen leggen de bevruchte vrouwtjes massaal eitjes in de boom, waar weer nieuwe larven uitkomen die luis gaan eten (2e generatie in de grafiek op pag. 43). De volwassen vrouwtjes kiezen de locatie voor het leggen van hun eitjes heel zorgvuldig op een plek waar zoveel mogelijk bladluizen aanwezig zijn. De larven die uitkomen kunnen dus direct beginnen met eten. Volwassen lieveheersbeestjes worden ongeveer een jaar oud en blijven het gehele seizoen eitjes leggen. Levenscyclus lindebladluis Lindebladluizen (Eucallipterus tiliae) zijn tot 3 mm groot, geel met zwarte vlekken, en komen in grote aantallen op de onderkant van lindebladeren voor. Zij overwinteren als ei op de takken van lindes. Wanneer in het voorjaar de temperatuur hoog Praktijkproef Met een proef in een lange laan met lindes heeft BTL Bomendienst geprobeerd de hypothese te testen dat het uitzetten van een combinatie van larven en poppen een betere bestrijding geeft dan luizen alleen. De proef vond van mei tot september plaats in een laan van lindes met een gemiddelde stamdiameter van ongeveer 50 cm. In deze vrij uitgroeiende lindes zijn groepen gemaakt waarin enkel larven, enkel poppen en de combinatie larven met poppen zijn opgehangen. Gedurende het seizoen zijn de bladluizen en honingdauwdruppels geteld. Het bleek dat de overlast van honingdauwdruppels sterk afneemt bij alledrie de methodes. In de behandelgroep larven met poppen is de afname van bladluizen vanaf het uitzetmoment het genoeg is, komen de eerste bladluizen uit het ei. Deze zogenaamde stammoeders brengen zonder bevruchting levende jonge bladluizen voort. Deze groeien op tot gevleugelde of ongevleugelde exemplaren. Als er veel luizen zijn, zoeken de gevleugelde exemplaren andere bomen op. In de nazomer ontstaan ongevleugelde eileggende vrouwtjes en gevleugelde mannetjes. Deze paren en de vrouwtjes leggen eieren die weer overwinteren. sterkst, maar het verschil met de andere methodes was klein (97% afname bij de combinatie larven/poppen, 95% afname bij alleen larven en 92% bij alleen poppen). De getelde aantallen bladluizen en honingdauwdruppels liggen in het voorjaar verder van het gemiddelde af dan later in het seizoen (de standaardafwijking daalde het sterkst bij de gecombineerde bestrijding). Dit ondersteunt de idee dat de behandeling met larven en poppen geen ruimte laat voor pieken in de bladluispopulatie. De continue bestrijding en de natuurlijke neiging van de volwassen lieveheersbeestjes om naar de plekken te vliegen met de ernstigste aantastingen zorgen voor een gelijkmatiger afnemend aantastingsbeeld. Wanneer de uitgezette larven van het lieveheersbeestje gaan verpoppen, zijn de uitgezette poppen uitgekomen en nemen de volwassen lieveheersbeestjes de bestrijding over. Door lieveheersbeestjes in verschillende levensstadia uit te zetten, voorkom je een ’gat’ in de luizenbestrijding. TuinenLandschap I 11 I 2016 43