Bronnen van EU-‐recht

advertisement
Bronnen van EU-­‐recht A. Primaire rechtsbronnen = de rechtsvoorschriften die door de lidstaten zelf zijn gecreëerd. De basisbepalingen inzake bevoegdheidsafbakening, doelstellingen, instellingen, besluitvormingsprocedures en fundamentele waarden van de Unie opgenomen. Het HVJ is de enige die de bevoegdheid geeft om bepalingen van primair recht te interpreteren, maar niet om de geldigheid ervan na te gaan. o Oorspronkelijke basisbedragen en wijzigingen van de basisverdragen o Het EU Handvest van de grondrechten o Protocollen gehecht aan de Verdragen o Toetredingsverdragen gesloten met nieuwe lidstaten B. Secundaire rechtsbronnen = de afgeleide rechtsregels die door de EU instellingen op basis van de Verdragen zijn aangenomen. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de internationale akkoorden die de EU sluit met derde landen of IO’s. Dit zijn handelingen van de EU instellingen die verbindend zijn voor zowel de Unie als de lidstaten. Vanaf de dag van hun inwerktreding maken de bepalingen van dergelijke akkoorden integraal deel uit van de EU-­‐rechtsorde. De autonome EU rechtshandelingen moeten zowel de int’le overeenkomsten als de primaire rechtsbronnen respecteren. De belangrijkste zijn: o Een verordening = heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke LS. o Een richtlijn = verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de BH gelaten vorm en middelen te kiezen. o Een besluit = is verbindend in al zijn onderdelen. Indien de adresstaten worden vermeld, is het alleen voor hen verbindend. o Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend. Bij bindende rechtshandelingen kan er een verder onderscheid worden gemaakt tussen wetgevingshandelingen (= eigenlijke wetgeving) en niet-­‐wetgevingshandelingen (=niet via een wetgevingsprocedure werden vastgesteld, maar eenzijdig door één van de instellingen). Deze laatsten worden verder opgesplitst in gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Sinds het Verdrag van Lissabon wordt expliciet aangegeven wanneer het gaat om een gedelegeerde of uitvoeringshandeling. 1 1. Verordeningen ! Algemene strekking ! Bindend in al haar onderdelen ! Rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat De verordening wordt vaak met “de wet” vergeleken op het nationale niveau. Een verordening verzekert de uniforme toepassing van het recht van de Unie in alle lidstaten en brengt bijgevolg eenzelfde recht in de ganse Unie tot stand. Het is een RH die niet tot iemand specifiek is gericht, maar wel eenieder bindt. Dit vloeit voort uit de “algemene strekking” van de verordening. Dit betekent niet dat in bepaalde gevallen in de kring van de personen die door een verordening worden “geraakt” of “getroffen” niet bepaalbaar kan zijn. Opdat een verordening haar verordenend karakter niet zou verliezen is het echter noodzakelijk dat ze op een objectieve en abstracte wijze de regels aangeeft. BELANGRIJKSTE KENMERK: De rechtstreekse toepasselijkheid, er is dus geen omzetting of transformatie nodig, het is zelfs verboden maar dit betekent niet dat er soms geen uitvoeringsmaatregelen of sanctieregelingen dienen te worden uitgevaardigd door de lidstaten. De regel moet ook directe werking hebben, ze moeten dus voor de rechter inroepbaar zijn, ze moet relevant zijn. Arrest: Faccini Dori Uit dit arrest blijkt trouwens dat verordeningen precies van richtlijnen verschillen omdat verordeningen ook evenzeer in geschillen tussen particulieren als in geschillen tussen particulier en overheid inroepbaar kunnen zijn. Recent heeft het Hof evenwel verduidelijkt dat indien een verordening nog niet gepubliceerd is, zij particulieren ook niet kan binden. Verordeningen houden een schending in van de nationale soevereiniteit, daarom mogen EU instellingen enkel verordeningen vaststellen waarvoor ze krachtens het Verdrag bevoegdheid hebben gekregen. Dit is het geval inzake landbouwbeleid, mededingingsbeleid, handelsbeleid, etc. Voorbeeld: verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan vliegtuigpassagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. Alle vliegtuigpassagiers die opstijgen of landen in een lidstaat van de EU dezelfde rechten in geval van overboeking, annulering of vertraging. In de zaak Wallentin-­‐Hermann t. Alitalia werd er duidelijk verschaft over deze verordening, een luchtvaartmaatschappij mag niet zomaar weigeren om passagiers compensatie te betalen wanneer een vlucht wordt geannuleerd wegen een technisch probleem aan het vliegtuig. In de zaak McDonagh t. Ryanair verduidelijkte het Hof verder dat zelfs in geval van annulering door buitengewone omstandigheden, luchtvaartmaatschappijen verplicht zijn om de nodige bijstand te leveren. 2 2. Richtlijn De lidstaten zijn door de richtlijn gebonden ten aanzien van het te bereiken resultaat. Wat de vorm en middelen betreft om het resultaat te bereiken, behouden de lidstaten hun vrijheid . De keuzemogelijkheid is in de praktijk inhoudelijk beperkt omdat de richtlijn veelal precieze omschrijvingen geeft van de te bereiken doelstellingen. De keuze beperkt zich dan ook in veel gevallen tot niet veel meer dan een keuze van het nationaalrechtelijke instrumentarium dat de RL dient uit te voeren. BELANGRIJKSTE KENMERK: ze geeft een uitvoeringstermijn aan waarbinnen de lidstaten de richtlijnen moeten uitvoeren. Voor het verstrijken van de omzettingstermijn rust op de lidstaten geen verplichting om de nodige omzettingsmaatregelen te nemen. De lidstaten moeten zich onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen. Dit is een uiting van het loyauteitsbeginsel. Wanneer de RL niet tijdig is omgezet of de omzettingsmaatregelen niet tijdig heeft meegedeeld, kan hij voor het Hof van Justitie worden gedaagd. Richtlijnen zijn het rechtsinstrument bij uitstek om de wetgeving van de LS nader bij elkaar te brengen en dus, niet zoals een verordening, om een eenvormige wetgeving tot stand te brengen. Het EUP en de Raad kunnen via de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal comité harmonisatierichtlijnen vaststellen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen (uitz: belastingen, vrij verkeer van personen en rechten en belangen van werknemers; hiervoor geldt de regel van unanimiteit in de Raad en raadpleging van het Europees Parlement en in het economisch en sociaal comité.) Het feit dat richtlijnen worden gebruikt voor het nader tot elkaar brengen van nationale wetgeving heeft tot gevolg dat richtlijnen in zeer veel en zeer uiteenlopende domeinen van recht te vinden zijn. Voorbeeld: de richtlijnen betreffende de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De richtlijn bepaalt dat een liter grondwater niet meer dan 50 mg nitraat mag bevatten. De lidstaten hadden twee jaar tijd om de nodige maatregelen te treffen om deze doelstelling te bereiken. In België was dit een bevoegdheid voor de gewesten, waardoor door elke gewestregering de nodige initiatieven moest nemen. In Vlaanderen werd er een decreet aangenomen waardoor elke persoon die een bedrijf heeft dat land-­‐ en tuingronden bevat, in een register het gebruiken van meststoffen moest optekenen. In tegenstelling tot de verordening is de richtlijn niet rechtstreeks toepasselijk in de interne rechtsorde van de lidstaten in moeten deze worden omgezet in nationaal recht. Een belangrijke vraag is derhalve of een richtlijn directe werking kan hebben, met andere woorden of particulieren zich rechtstreeks op bepalingen van een richtlijn kunnen beroepen. 3 Het hof zegt een genuanceerd antwoord dat wanneer een lidstaat nalaat en richtlijnen om te zetten in nationaal recht of wanneer de omzetting niet in overeenstemming is met de richtlijn, erkent het hof een particuliere richting kan putten uit de bepalingen van de richtlijnen op voorwaarde dat het gaat om een paar dingen die voldoende duidelijk in onvoorwaardelijk zijn. Bovendien moeten de in de richtlijn voorziene omzettingstermijn verlopen zijn en kunnen de bepalingen enkel worden ingeroepen ten aanzien van een overheidsinstantie. De particulier mag dus geen nadeel ondervinden van het feit dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het gaat hier om een ruime interpretatie van het begrip “staat”, het gaat om alle instanties die onder toezicht van de staat staan en over de bevoegdheden beschikken die verder gaan dan deze die gelden in betrekkingen tussen particulieren. Er zijn wel belangrijke grenzen. Een RL kan immers uit zichzelf geen verplichtingen opleggen en een bepaling van kan als zodanig niet tegenover een particulier worden ingeroepen. Ze hebben met andere woorden geen horizontale directe werking. Zie supra, arrest Faccini Dori. Om een zo groot mogelijke rechtsbescherming van particulieren te garanderen is de nationale rechter verplicht om, na het verstrijken van de omzettingstermijn, het nationaal recht zoveel mogelijk richtlijn conform uit te leggen. De relevante bepalingen van nationaal recht moet natuurlijk wel voor dergelijke uitlegging vatbaar zijn. De nationale rechter kan geen contra legem interpretatie geven. Dit betekent dat een rechter geen uitlegging kan geven die indruist tegen de bewoordingen en het doel van het nationale recht. Bovendien moet de rechter rekening houden met een aantal algemene rechtsbeginselen en moet er nationale wetgeving voorhanden zijn die zich leent tot een dergelijke richtlijnconforme interpretatie. Indien een particulier schade ondervindt wegens het niet of verkeerd uitvoeren van een RL door en LS, kan hij alleen tegen de in gebreke blijvende lidstaat optreden via een aansprakelijkheidsvordering voor de nationale rechter. In de zaak Francovich erkende het HVJ dat een dergelijke schadevergoedingsregeling, hoewel niet voorzien in de Verdragen, integraal deel uitmaakt van het Unierecht. 4 3. Besluit = verbindend in al zijn onderdelen. Indien de adresstaten worden vermeld, is het alleen voor hen verbindend. Het Verdrag van Lissabon heeft geen veranderingen aangebracht aan de verordeningen en richtlijnen maar wel aan de besluiten. De wijziging houdt een samenvoeging in van twee voorheen bestaande rechtsinstrumenten: o Een beschikking was vroeger immers verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk is gericht. o Een besluit diende om internationale akkoorden te sluiten, EU-­‐programma’s aan te nemen. De huidige besluiten vervangen de vroegere beschikkingen en besluiten en laten de EU-­‐
instellingen nu dus toe zowel in een individuele situatie een beslissing te nemen, alsook beslissingen met algemene strekking vast te stellen. Besluiten kunnen individueel gericht worden tot lidstaten, maar in sommige gevallen ook tot particulieren. Besluiten van deze laatste categorie zijn vb. Besluiten die een door een onderneming begane inbreuk op art. 101 of 102 VWEU vaststellen (en eventueel een boete opleggen). 4. Aanbevelingen en adviezen Niet juridisch bindend! Dit werd bevestigd in de zaak Grimaldi (zie cases). De aanbevelingen en adviezen kunnen enkel een hulpmiddel zijn bij de interpretatie van nationale wetgeving die ter uitvoering ervan zijn vastgelegd of als aanvulling van de Europeesrechtelijke bepalingen. Indien meerdere interpretaties mogelijk zijn, dan volgt uit het loyauteitsbeginsel dat de nationale rechter moet opteren voor de interpretatiemogelijkheid die het dichtst bij de aanbevelingen aansluit. 5. ‘Ad Hoc’ handelingen = beslissingen sui generis, die niet behoren tot de in art. 288 VWEU opgesomde categorieën van handelingen van de Unie. Voorbeelden: resolutie, conclusie, mededeling, verklaring, richtsnoer, gedragscode, … De rechtsgevolgen van dergelijke instrumenten vloeien voort uit de inhoud ervan. Zo zal een EU instelling die een bepaalde gedragscode uitvaardigt hier zelf door gebonden zijn. Een voorbeeld zijn de door de Commissie uitgevaardigde regels inzake optreden in mededingingszaken. 5 Er bestaan ook groenboeken en witboeken. Een groenboek is een document dat de Europese discussie wil bevorderen omtrent de aanpak van een bepaalde problematiek. Personen, organisaties, bedrijven, etc. Die bij dit thema betrokken zijn kunnen hierover hun mening geven. De EUC verzamelt zo de nodige informatie om een wetgevingsvoorstel te kunnen opstellen. Op basis van de resultaten van een groenboek keurt de Commissie soms een witboek goed, waarin zij gedetailleerde voorstellen voor Europese maatregelen doet. C. Ongeschreven rechtsbronnen ‘Subsidiair recht’ = niet geschreven rechtsbronnen die via de rechtspraak van het HVJ zijn ontwikkeld. Het betreft algemene rechtsbeginselen en principes van internationaal publiekrecht die het Hof gebruikt om de leemten in het primaire en/of afgeleide recht op te vullen. Tot de algemene rechtsbeginselen van de EU behoren ook de grondrechten die voortvloeien uit de EVRM en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten. Zij hebben dezelfde status als het primaire Unierecht. Dit betekent dat deze beginselen door het afgeleide Unierecht moeten worden gerespecteerd. D. Vindplaatsen o
o
o
o
o
Verdrag van Lissabon Jurisprudentie van het Hof van Justitie EU wetgeving Publicatieblad van de EU ECLI-­‐verwijsmethode (European case law identifier) 6 Enkele basisprincipes van het EU recht A. De EU als autonomie rechtsorde De basisverdragen waarop de EU is gebaseerd hebben een eigen, autonomie rechtsorde in het leven geroepen die zich onderscheidt van het klassiek internationaal recht. Dit werd verduidelijkt in 2 arresten: 1. Zaak van Gend en Loos: ! Feiten ◦ Nederlandse transportfirma wordt geconfronteerd met hogere importtarieven in Nederland ◦ In strijd met Artikel 12 EEG-­‐Verdrag? ! Rechtsvraag ◦ Kunnen particulieren rechtstreeks rechten putten uit het Europees recht? ! Cf. klassieke visie op relatie internationaal recht – nationaal recht ! Analyse van de ‘geest, inhoud en bewoordingen’ van het Verdrag ◦ Meer dan een overeenkomst die wederzijdse verplichtingen schept tussen de verdragsluitende partijen ! Preambule van het verdrag ! Institutionele structuur ! Prejudiciële procedure ! Rol van het Hof van Justitie om interpretatie en toepassing van het recht te verzekeren ◦ EU als autonome rechtsorde met mogelijkheid tot directe werking van de verdragsbepalingen ! ! Indien deze bepalingen duidelijk en onvoorwaardelijk zijn 2. Costa v. Enel: ! Feiten ◦ Mr. Costa is aandeelhouder in een privaat elektriciteitsbedrijf en weigert zijn elektriciteitsrekening te betalen als protest tegen nationalisering van de Italiaanse elektriciteitssector ! Rechtsvraag ◦ Wat is de verhouding tussen Italiaanse wetgeving en het Europees recht? De principes van direcht werking en voorrang uitgewekrt in deze arresten zijn de hoekstenen van de autonome EU-­‐rechtsorde. Beide principes vloeien voort uit de knemerken van het Unierecht zelf en dit onafhankelijk van wat nationale grondwetten of het internationale recht bepalen over het effect van het verdragsrecht in de nationale rechtsorde. 7 In de meer recente zaak Kadi en Al Barakaat t. Raad werd de autonomie van de EU-­‐
rechtsorde ten aanzien van het internationale recht bevestigd door het HVJ, nadat het gerecht in eerste aanleg had geoordeeld dat de EU-­‐rechter enkel aan het just cogens kon toetsen. ! ZIE CASES B. Het attributiebeginsel 1. Bevoegdheidsverdeling Volgens dit beginsel mag de alleen regels maken en optreden op grond van bevoegdheden die de lidstaten aan de EU hebben toegekend. Alle andere bevoegdheden behoren toe aan de lidstaten zelf. Met het attributiebeginsel moet zowel bij het interne als het internationale optreden van de EU rekening gehouden worden. Het attributiebeginsel is vastgelegd in van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het attributiebeginsel kent drie bevoegdheidstypes: 1. De exclusieve bevoegdheden: alleen de Europese Unie is op deze gebieden gemachtigd om wetten te maken. De LS kunnen geen maatregelen nemen die afwijken van deze die door de EU werden vastgelegd. 2. De gedeelde bevoegdheden: zowel de Europese Unie als de lidstaten mogen op deze gebieden wetten maken. 3. De aanvullende bevoegdheden: gebieden waarin de lidstaten bevoegd blijven, maar waarin de Europese Unie de lidstaten mag aanvullen door ondersteunend of coördinerend op te treden. Twee bevoegdheden worden niet in één van de drie algemene bevoegdheidscategorieën opgenomen, maar afzonderlijk vermeld. Het gaat om de coördinatie van het economisch-­‐ en werkgelegenheidsbeleid en het GBVB, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid. Er moet ook verwezen worden naar de flexibliteitsclausule, indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om, in het kader van de gemeenschappelijke markt, een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement de passende maatregelen. De clausule kan niet worden gebruikt om doelstellingen van het GBVB te bereiken of om harmonisatiemaatregelen te nemen daar waar andere Verdragsartikelen dit expliciet uitsluiten. 8 2. Keuze van rechtsgrond Elk Unie-­‐optreden moet steunen op een rechtsgrond in de Verdragen. Dit betekent dat voor elke EU RH steeds een specifieke bepaling uit het VEU of het VWEU moet worden vermeld waaruit kan worden afgeleid: o Is de EU bevoegd? o Wat is de omvang van deze bevoegdheid? o Op grond van welke instrumenten en procedures kan de EU optreden? De keuze van juiste rechtsgrond is van constitutioneel belang omdat het betrekking heeft op zowel de verticale als horizontale BHVD. Een strijd tussen twee rechtsgrondslagen komt vaker voor, vooral op grond van de procedurele waarborg. Vaak kunnen beide rechtsgrondslagen worden gebruikt, maar dit kan alleen als er geen verschillende wetgevingsprocedures hoeven te worden gebruikt. Dit wordt wel cumulatie van rechtsgrondslagen genoemd. Dit was echter in de zaak Titaandioxiderichtlijn (Zaak C-­‐300/89) niet het geval, beide rechtsgrondslagen botsten met elkaar. ! ZIE CASES Recent heeft het HVJ de redering van het arrest Titaandioxide ook na de inwerktreding van het Verdrag van Lissabon. De vraag was of beperkende maatregelen personen verbonden met Al Qaida, Osama bin Laden en de Taliban moesten worden aangenomen op grond van artikel 75 VWEU. C. De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid Het subsidiariteitsbeginsel beoogt het bepalen van het meest geschikte interventieniveau op vlak van gedeelde bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten. Dit kan gaan om Europese, nationale of lokale zaken. In al deze gevallen mag de EU slechts tussenkomen als zij in staat is doeltreffender op te treden dan de lidstaten. Indien de Unie exclusief bevoegd is, is het SB logischerwijze niet van toepassing. Het subsidiariteitsbeginsel werd bekrachtigd door artikel 5 van het Verdrag betreffende de EU. In dat artikel werden nog twee andere beginselen opgenomen die ook als essentieel beschouwd worden voor de Europese besluitvorming: de beginselen van bevoegdheidstoedeling en evenredigheid. Volgens de specifieke procedures kunnen de nationale parlmeneten vervolgens een ‘gele’ of ‘oranje’ kaart geven met betrekking tot het wetgevingsontwerp, waarna dit opnieuw in overweging zal moeten genomen worden. 9 Het Verdrag van Lissabon is vernieuwend door de nationale parlementen volop te betrekken bij het toezicht op het subsidiariteitsbeginsel. De nationale parlementen voeren voortaan namelijk een dubbele controle uit: 1. Ze beschikken over het recht om zich tegen de uitwerking van wetgevingsvoorstellen te verzetten. Ze zijn daarom in staat om een wetsvoorstel terug aan de Commissie voor te leggen waarvan ze vinden dat het subsidiariteitsbeginsel niet wordt nageleefd (zie fiche “nationale parlementen” 2. Via de bemiddelaar van hun lidstaat kunnen ze een wetsbesluit aanvechten voor het Hof van Justitie van de EU als ze vinden dat het subsidiariteitsbeginsel niet wordt nageleefd. Het Verdrag van Lissabon betrekt het Comité van de Regio’s ook bij het toezicht op het subsidiariteitsbeginsel. Naar het voorbeeld van de nationale parlementen kan het Comité ook een wetsbesluit aanvechten voor het Hof van Justitie van de EU als het Comité vindt dat het subsidiariteitsbeginsel niet wordt nageleefd. Binnen het Europees recht speelt het proportionaliteitsbeginsel een rol bij het optreden van de Europese Unie. Dat optreden mag niet verder gaan dan wat nodig is om doelstellingen van de verdragen van de Europese Unie te verwezenlijken D. Het beginsel van loyale samenwerking Samenwerking tussen de EU en de LS: Een van de belangrijkste rechtsbeginselen binnen de Europese Unie is het loyaliteitsbeginsel. Dit beginsel is vastgelegd in art. 4 lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In hetzelfde verdrag staan de vele, vaak belangrijke doelstellingen op geschreven die de Europese Unie na probeert te streven. Het loyaliteitsbeginsel verwijst naar deze doelstellingen: lidstaten mogen geen maatregelen nemen die de doelstellingen van de Unie in de weg staan! Lidstaten mogen door het loyaliteitsbeginsel niet handelen tegen al het Unierecht, zoals Verdragen en secundaire wetgeving. ! Positieve verplichting = lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen die de EU-­‐acties ondersteunen Voorbeeld: -­‐ schendingen van het EU-­‐recht moeten met even harde hand worden bestraft als schendingen van het nationaal recht -­‐ de lidstaten moeten met de EUC samenwerken in het kader van de procedures die de naleving van het EU recht wensen te controleren, bijvoorbeeld door de gevraagde documenten over te leggen. 10 ! Negatieve verplichting = lidstaten moeten zich onthouden van alle maatregelen die de goede werking van de EU in het gedrang zouden kunnen brengen. Voorbeeld: -­‐ geen maatregelen aan te nemen die het bereiken van de doelstelling van en EU RL ernstig in gevaar zou brengen, ook al is de omzettingstermijn voor deze richtlijn nog niet verstreken -­‐ nationale regels buiten toepassing te laten voor zover dit vereist is voor het verzekeren van de volle werking van het Europees recht Samenwerking tussen de EU-­‐instellingen: LOYALE SAMENWERKING Voorbeeld: akkoorden die gesloten worden tussen de verschillende EU-­‐instellingen gezamenlijke verklaringen die worden opgesteld. E. Gelijkheidsbeginsel Het gelijkheidsbeginsel is een algemeen principe dat iedere burger (wettelijk) gelijke rechten en een gelijke behandeling in gelijke gevallen toekent. Het gelijkheidsbeginsel kan gerekend worden tot de gelijkheidsrechten onder de grondrechten en/of mensenrechten en is vastgelegd in veel internationale verdragen. Het beginsel heeft met name betrekking op gelijke behandeling ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero-­‐ of homoseksuele geaardheid of burgerlijke staat. Er kan sprake zijn van directe en indirecte discriminatie: " Bij directe discriminatie wordt er direct onderscheid gemaakt naar één van bovengenoemde discriminatiegronden. Een voorbeeld: een jongen mag de discotheek niet in omdat hij van Marokkaanse afkomst is. Er wordt dan direct onderscheid gemaakt op grond van zijn afkomst. " Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een eis of werkwijze in eerste instantie neutraal lijkt, maar via een omweg tot leidt tot discriminatie. Een voorbeeld: in een restaurant worden honden niet toegelaten. Hierdoor wordt indirect onderscheid gemaakt op grond van handicap: mensen met een blindengeleidehond mogen niet naar binnen. ! Zie Cases Commissie t. Spanje, Commissie t. Italie, arrest gravier en arrest Blaizot, Vlaamse zorgverzekeringzaak 11 
Download