Voorwoord Veel kinderen weten niet meer precies wat er allemaal in de Tweede Wereldoorlog gebeurd is. Het is al zo lang geleden dat Nederland bevrijd is. Steeds minder opa’s en oma’s kunnen zelf over de oorlog vertellen. Toch is het belangrijk dat het verhaal verteld wordt. Jannes Priem (geboren 10-12-1925) heeft zelf de oorlog meegemaakt. Hij heeft ruim zes maanden gevangen gezeten in verschillende concentratiekampen. Daar heeft hij verschrikkelijke dingen meegemaakt. Ruim vijftig jaar lang heeft Jannes niet kunnen praten over zijn ervaringen. Pas in 1993, na een bezoek aan een oud kamp in Duitsland, vond hij de kracht om zijn verhaal te vertellen. Jannes Priem. Nu, zestig jaar na de bevrijding, bezoekt Jannes schoolklassen om ook de kinderen te vertellen over de oorlog. Zodat jullie kunnen horen wat er allemaal gebeurd is. En dat zelf later ook weer door kunnen vertellen. Niemand mag vergeten hoe vreselijk de Tweede Wereldoorlog was. Zodat we er met zijn allen voor kunnen zorgen dat er nooit meer zoiets zal gebeuren. Dit jaar is het 67 jaar geleden dat Nederland bevrijd werd. Jannes Priem vertelt in dit boekje zijn verhaal. Zodat het nooit vergeten wordt. 5 Een duitse postzegel ter herinnering aan de razzia in Putten. De aanslag Toen de oorlog in Nederland begon, was Jannes Priem vijftien jaar. Hij woonde samen met zijn vader, moeder en tien broertjes en zusjes in Putten, een dorpje op de Veluwe. In het begin was er in Putten weinig van de oorlog te merken. ”Ik fietste iedere dag naar mijn werk”, vertelt Jannes. ”Dat kon toen nog gewoon. Honger hadden we niet. We verbouwden zelf ons eten. Verder wist ik niet zoveel van de oorlog af.” Maar daar kwam snel verandering in. De aanslag in Putten op 1 oktober 1944 veranderde alles voor Jannes en de inwoners van het dorp. In de oorlogsjaren was in de buurt van Putten een verzetsgroep actief. De leden van deze groep probeerden alles te doen om het de Duitsers zo lastig mogelijk te maken. Deze verzetsgroep had gehoord dat Hanns Rauter, de rechterhand van Hitlers S.S., een bezoek zou brengen aan de baas van de Duitse troepen in Nederland, Friedrich Christiansen. Natuurlijk wilde de verzetsgroep Hanns Rauter graag uitschakelen. Hanns Rauter. Friedrich Christiansen. In de nacht van 30 september op 1 oktober 1944 beschoten de leden de verzetsgroep daarom de auto waarin ze dachten dat Rauter zat. Later bleek dat Rauter niet in deze auto meereed. In de auto zaten twee Duitse officieren en twee korporaals. Er ontstond een vuurgevecht. De korporaals ontsnapten. Eén van de officieren vluchtte, zwaar gewond, naar een boerderij in de omgeving. Hij lichtte de Duitsers in. De andere officier werd door de verzetsgroep gevangen genomen. 6 Links: de plek waar in 1944 de aanslag plaatsvond die oorzaak was van de razzia in Putten. Kolonel Fritz Wilhelm Hermann Fullriede. Opperbevelhebber Christiansen was woedend toen hij van de aanslag hoorde en hij wilde wraak. De Duitse troepen, onder leiding van kolonel Fritz Fullriede, kregen de opdracht om Putten te omsingelen. Niemand mocht het dorp meer in of uit. In de nacht van 5 op 6 maart 1945 werd bij Woeste Hoeve opnieuw een aanslag gepleegd. Later zou blijken dat Rauter in deze auto zat. Hij werd zwaargewond. Ook na deze aanslag zouden zeer zware repressailles volgen. 7 De razzia Toen Jannes merkte dat de Duitsers het dorp omsingelden, is hij gevlucht. ”Ik zat achterop de fiets bij mijn zwager, Pieter Morren. We hebben geluk gehad dat de Duitsers niet op ons hebben geschoten.” De razzia werd onder verantwoordelijkheid van kolonel Fullriede uitgevoerd. Hij was kort daarvoor nog actief als officier van de duitse troepen in Noord-Afrika. Toen het tweetal over de grens van Putten was, hebben ze bij een boer aangeklopt. ”Daar hebben we ’s middags gegeten. En als de Duitsers kwamen, moesten we ons snel verstoppen in de bedstee.” Aan het eind van de middag klonk ineens een geweerschot, gevolgd door het blaffen van de hond. Jannes en Pieter kropen snel in de bedstee. Daar werden ze even later gevonden door Duitse soldaten. Het tweetal moest met de soldaten mee. ”We moesten vijf kilometer naar het dorp lopen. En we moesten voor straf de kisten met munitie dragen. Daarin zaten de zware rollen kogels voor de mitrailleurs.” Terug in Putten werden Jannes en zijn zwager tegen de muur van de kerk gezet. Daar stonden inmiddels al zes of zeven mannen. ”We dachten dat als de soldaten elf of twaalf mannen te pakken hadden, ze ons zouden neerschieten”, vertelt Jannes. ”Gelukkig is het niet zover gekomen.” Een dag eerder hadden de geallieerden (Engelsen, Amerikanen en Canadezen) een Duits transport beschoten vanuit de lucht. Samen met een paar vrienden was Jannes de koperen hulzen van de kogels gaan zoeken. ”Die hulzen brachten geld op. Je kon ze verkopen aan handelaars”, legt Jannes uit. ”Ik had drie hulzen gevonden en die had ik in mijn broekzak gedaan. Maar ik was vergeten ze er weer uit te halen.” Toen Jannes opgepakt was, maakte hij zich grote 8 zorgen. Wat zou er met hem gebeuren als de Duitsers de hulzen zouden vinden? ”Toen verzon ik een smoesje. Ik zei tegen de wachtpost die ons bewaakte dat ik naar de wc moest. Na veel zeuren mocht ik bij de hooiberg van Stalhouderij Van Dam gaan plassen.” Toen hij uit het zicht van de wachtpost was, heeft Jannes de hulzen in het hooi verstopt. ”En in plaats van terug te gaan naar de kerk, ben ik naar de school gelopen. Daar werden meer mannen uit Putten vastgehouden.” Later op de avond werden ook de andere mannen die bij de kerk stonden naar de school gestuurd. ”’s Avonds moesten de vrouwen en kinderen die in de kerk zaten van de Duitsers naar huis. Ze moesten hun spullen uit de huizen halen en Putten verlaten. De volgende dag hebben de Duitse soldaten meer dan honderd huizen plat gebrand. De mannen werden diezelfde avond terug naar de kerk gebracht. ”We waren allemaal heel erg bang”, vertelt Jannes. ”Niemand wist wat er ging gebeuren. Slapen konden we al helemaal niet.” 9 Honderd huizen werden in brand gestoken door de Duitsers. Tussen de rookwolken is de Puttense kerktoren nog net zichtbaar. De volgende morgen kwam dominee Holland naar de kerk. ”We hebben psalm 84 vers 3 en 4 als afscheidspsalm gezongen. En daarna vertelde kolonel Fullriede dat we naar Amersfoort gebracht werden.” Dominee C.B. Holland. De gedenksteen, die later werd opgericht tegen de muur van de kerk in Putten. In 1945 werden de huizen die verwoest waren door de brand in Putten weer herbouwd. De tocht naar het station was vreselijk, vertelt Jannes. ”We moesten van de Duitse soldaten iedere keer op bevel gaan liggen en daarna weer opstaan. We waren uitgeput toen we bij de trein aankwamen.” Op het station werd iedereen in de trein geslagen en toen begon de reis naar Amersfoort. 10 Kamp Amersfoort Het kamp in Amersfoort bestond uit een aantal barakken, met in het midden een plein. Dit was de appèlplaats. Op de appèlplaats werden de gevangenen geteld. Soms moesten ze er urenlang in de regen en kou blijven staan. De barakken waren eenvoudige gebouwen met stapelbedden. De gevangenen sliepen op matrassen van stro. Een toilet was er niet. In het kamp werden een paar duizend mensen gevangen gehouden. Overdag moesten ze hard werken en ze kregen maar weinig eten. Jannes moest in Amersfoort aardappelen rooien. ”Er werd nooit gecontroleerd. Toen ik de kans had, heb ik drie 11 Barakken van kamp Amersfoort. aardappelen in mijn zak gestoken. Jammer genoeg werd er net die avond wel gecontroleerd. De aardappelen werden ontdekt.” Als straf werd Jannes met een knuppel in elkaar geslagen. Daarna werd hij drie dagen opgesloten in de ’Rozentuin’. De Rozentuin was een ronde boog van prikkeldraad van ongeveer vijf of zes meter lang en anderhalve meter hoog. In het achterste gedeelte lag wat stro.” Drie keer per dag kwam de kampbeul ’Kotella’ langs. ”Ik moest kruipend op mijn knieën naar voren komen en dan vijf keer zeggen: ’Ik mag niet meer stelen’”, vertelt Jannes. De Rozentuin. Daarna werd hij weer met een stok geslagen. ”Dat duurde drie dagen en toen moest ik weer gewoon aan het werk. Ik was helemaal kapot geslagen toen ik uit de Rozentuin kwam.” De kampbeul Josef Johann Kotälla. De appèlplaats. 12 Neuengamme Na ongeveer twaalf dagen in Amersfoort te hebben gezeten, werd Jannes op 12 oktober weer op transport gesteld. Niemand wist waar de reis naartoe ging. Onderweg wisten nog elf mannen bij Stroe uit de trein te springen. Ze riskeerden hun leven, maar ze hebben het toch gered. Ook Jannes wilde uit de trein springen. Maar hij werd tegengehouden door zijn zwager Pieter. Na twee dagen arriveerde de trein in concentratiekamp Neuengamme in het noorden van Duitsland. ”Toen we daar aankwamen, speelde een muziekkapel het Duitse marslied ’Alte Kameraden’ (oude kameraden). Dit lied zal ik nooit meer vergeten. Met knuppels werden wij de wagons uitgeslagen. We werden naar de appèlplaats gestuurd. Daar werd geteld of iedereen er was.” Na het appèl werden de gevangenen in groepen naar de barakken gebracht. ”Toen we naar binnen gingen waren we nog mensen. Maar als een nummer kwamen we weer naar buiten”, vertelt Jannes. 13 Deze steen werd geplaatst ter nagedachtenis aan de aankomst van de mannen uit Putten in Neuengamme op 14 oktober 1944. De ontluizingsbarakken in kamp Neuengamme. ”Je moest alles afgeven. Ik stond daar helemaal poedelnaakt. Daarna werd je een lokaal verder gestuurd. Daar werd ik helemaal – van onder tot boven – kaal geschoren. Ik moest onder een gloeiend hete douche gaan staan met een middel dat bacteriën dood. Dat deed veel pijn. Op plekken waar ik geschoren was, brandde het op je huid.” Het ontluizen van gevangenen. 14 Na deze behandeling kreeg iedereen kleren toegeworpen. ”Ik kreeg een hemd, een broek, een jas en schoenen. Maar er werd helemaal niet naar de maat gekeken. Zelfs als je schoenen te klein waren, moest je ze gewoon aantrekken. Tenslotte kreeg iedereen een plaatje met een nummer. Ik zal mijn nummer 67648 nooit meer vergeten. Als mens ging je naar binnen, maar als een nummer kwam je weer naar buiten.” Husum-Schwesing De volgende morgen, na het appèl, werden de gevangenen in groepen gedeeld om te gaan werken. ”Ik moest met nog honderd Puttenaren naar Husum-Schwesing (spreek uit: Husum-Zwesing). Ik had geen idee waar dat was. We werden vervoerd in veewagons. Met wel veertig of vijftig mannen zaten we in die wagons. We zaten als beesten op elkaar.” In Husum werden Jannes en de anderen opgewacht door kampcommandant Griem. ”Hij was een hele gemene kerel die zich nergens door liet tegenhouden. Daar kwamen we na een paar dagen al snel achter.” Een eenzame treinwagon herinnert aan de transporten naar Schwesing, even buiten Husum. De gevangenen werden onder gebracht in kleine barakken. Normaal gesproken pasten er vijftig mensen in. ”Wij werden er met tweehonderd man in geduwd. Ruimte was er dus niet. Er zaten wel ramen in, maar geen glas. De koude wind en regen kwamen dus gewoon naar binnen. En het was echt erg koud en nat.” In Husum moest Jannes met de anderen tankvallen graven. Dit waren diepe gaten in de grond van wel vier meter diep. De tankvallen waren Herinnering aan de slachtoffers op de plaats waar bedoeld om de tanks van de bevrijders het kamp bij Husum-Schwesing stond (1983). tegen te houden. 15 ”De gaten waren zo diep dat ik soms tot mijn knieën in het water stond”, vertelt Jannes. ”Maar er was geen plek om mijn kleren te drogen. Als we gingen slapen, gingen we zo dicht mogelijk bij elkaar liggen om nog een beetje warm te worden.” Op een avond, toen Jannes en de anderen weer van hun werk kwamen, werden ze opgewacht door de kampcommandant. ”Hij was dronken en stond ons met een brede lach op te wachten. Hij pakte een jongen uit Polen vast, die in de afvalhopen van de keuken naar iets eetbaars had gezocht, en schoot hem zomaar door zijn hoofd. Grijnzend liep hij weg. “Een goed schot”, zei hij nog. ” De gevangenen moesten de neergeschoten jongen laten liggen. Pas de volgende dag, na het appèl konden ze hem meenemen. De vorm van dit gedenkteken in Husum-Schwesing herinnert nog aan het kamp. De paal staat voor het gebouw op een cirkelvormig plein. In Husum gebeurden veel vreselijke dingen. Mensen werden zonder reden gedood of in elkaar geslagen. Ook was er bijna geen eten. Door de slechte hygiëne werden veel gevangen ziek. Dokters waren er niet. Door het harde werken stierven veel mensen door ziektes en van uitputting. 16 Ladelund Na veertien dagen in Husum gewerkt te hebben, moest Jannes met spoed naar Ladelund om daar tankvallen te graven. De Duitsers waren bang voor een invasie van de geallieerden. Ladelund ligt namelijk vlakbij de Noordzee in Duitsland. Met de tankvallen wilden ze proberen de geallieerden tegen te houden. Een tekening van een tankval, zoals Jannes die moest graven: 4 meter breed en 2,75 meter diep. Samen met nog duizend andere mannen, waaronder uit Putten die het kamp in Husum-Schwesing overleefd hadden, werd Jannes weer in de veewagons geladen. Ze werden vervoerd naar station Achtrup. Daar vandaan moesten ze – terwijl velen ziek en verzwakt waren – nog acht kilometer naar Ladelund lopen. Ladelund was een kamp voor tweehonderdvijftig man. Wij werden er met tweeduizend gevangenen in gestopt. ”Ik sliep op wat stro, met vier man onder één deken op de grond. We moesten hard werken, kregen veel stokslagen en weinig eten en drinken.” 17 In Ladelund is Jannes in elkaar geslagen door de SS. ”Ik was, samen met mijn zwager, tankvallen aan het graven. Hij vroeg iets aan mij. Toen ik antwoordde, sprong één van de SS-ers naar beneden en begon op mij in te slaan. Mijn onderkaak werd kapot geslagen en boven miste ik drie tanden. Nu, zestig jaar later, heb ik daar nog steeds last van.” Pieter Morren, zwager van Jannes Priem. De plaatselijke dominee Meyer was geschokt toen hij zag hoe de gevangenen werden behandeld. Hij probeerde wat voor hen te doen. Hij vroeg de kampcommandant om beter met de gevangenen om te gaan. Dit werd geweigerd. Wel kreeg hij toestemming om de doden te begraven. Hij eiste de namen en gegevens op van de overleden slachtoffers. Daardoor is nu bekend dat honderdtien van de ruim zeshonderd opgepakte Puttenaren in Ladelund liggen begraven. Momunent ter gedachtenis aan de slachtoffers in concentratiekamp Ladelund. Twee foto’s van de barakken in Ladelund. 18 Plattegrond van kamp Ladelund, gemaakt aan de hand van de beschrijving van een overlevende. 19 Terug naar Neuengamme Na zes weken in de hel van Ladelund te hebben geleefd, werd Jannes teruggestuurd naar Neuengamme. ”In Ladelund ben ik gewond geraakt aan mijn voet. De wond zweerde en etterde en de maden kropen eruit. Mijn hele voet was opgezwollen.” In Neuengamme moest hij daarom naar de kamparts. ”Hij hield een zakmesje in een vlammetje en maakte daarmee de wond schoon. Daarna plakte hij er een stuk papier op en zei: ”Morgen kun je weer werken.” De barakken van concentratiekamp Neuengamme. De hoofdingang van het kamp. Een foto die enkele jaren na de oorlog is gemaakt. Jannes moest nu in de keuken werken. ”Dat heb ik toen een paar dagen gedaan, totdat mijn voet weer wat beter was. Daarna moest ik met een grote ploeg andere gevangenen puin ruimen in de Duitse stad Hamburg. Hamburg werd in die periode gebombardeerd door de geallieerden. Veel mensen zijn daar omgekomen.” Als de bommen vielen 20 moesten Jannes en de andere gevangenen gewoon doorwerken. De bewakers zochten dekking, maar ze hielden de gevangenen wel in de gaten. Vluchten was dus niet mogelijk. Na veertien dagen hard werken werd Jannes naar VersenMeppen vervoerd. ”De bewaking in dat kamp was gelukkig minder streng. Wel zaten hier onder de gevangenen verraders. In ruil voor een extra stuk brood verraadden zij de anderen. Er was ook een Nederlandse verrader. Wij noemden hem De Fluiter. Als hij zag dat we iets deden dat niet mocht, dan fluitte hij heel hard op zijn vingers. De bewakers kwamen gelijk kijken wat er aan de hand was. Dan moest je goed opletten, anders werd je in elkaar geslagen.” Jannes heeft in totaal zeven weken in dit kamp gezeten. Ook hier zijn veel gevangenen doodgegaan door ziektes, honger of omdat ze in elkaar geslagen werden. Na die zeven weken werd hij weer terug gebracht naar Neuengamme. Daar moest hij in de steenfabriek werken. ”Je moest met drie of vier man een lorry (een soort kiepkar) met natte klei een helling opduwen. Als je struikelde werd je door de bewakers doodgeslagen. Ik probeerde zoveel mogelijk in het midden van de helling te lopen, want daar zaten bielzen van de rails. Dan had je minder kans dat je struikelde.” 21 Graafwerk door gevangenen in kamp Neuengamme. In 1993 bracht Jannes weer een bezoek aan deze verschrikkelijke plaats. Onder: twee foto’s van de steenfabriek met op de linker foto zo’n lorry, die Jannes moest duwen. Bergen-Belsen Na twee weken in de steenfabriek gewerkt te hebben, werd Jannes met nog 250 anderen naar het kamp Bergen-Belsen gebracht. ”We sliepen daar op de grond op wat stro. We lagen met zijn vieren onder een vieze stinkende deken. De luizen liepen over je hele lichaam. Ik had werkelijk overal jeuk.” Samen met de andere gevangen moest Jannes iedere dag de doden ophalen en naar het crematorium brengen. ”Dit deden we de hele dag, van acht uur ’s morgens tot half zes ’s avonds.” Na de lange werkdagwaren ze nog niet klaar. Van de Duitse bewakers moesten ze urenlang op de appèlplaats in de houding blijven staan. De gevangenen moesten de overledenen tussen hen in nemen, zodat iedereen geteld kon worden. Daarna werden ze De slaapplaatsen in Bergen-Belsen. de barakken weer ingeslagen. ”Als de kampcommandant een slechte dag had, werd je ’s nachts ook nog eens uit je bed geslagen en moest je weer buiten staan, soms in de regen of in de sneeuw.” In diezelfde tijd was ook Anne Frank in Bergen-Belsen. Ze stierf er in maart 1945. In Bergen-Belsen heeft Jannes afschuwelijke dingen gezien. Het was zo erg, dat hij het liever niet aan kinderen wil vertellen. Toch wil hij één voorbeeld noemen, om een idee te geven van wat er gebeurde. ”De Duitse SS-officieren hadden hun kantoor ’versierd’ met menselijke lichaamsdelen. Ze hadden stukken van mensen 22 Barakken vlakbij het hek rond het kamp. Onder: kinderen in gevangeniskleding in Bergen-Belsen. Helemaal onder: een vitrine met gevangeniskleding in het museum bij het voormalige kamp. afgesneden. Zo hadden ze op de radio de oren geplakt van één van de doden. Het was écht verschrikkelijk”, vertelt Jannes. Omdat de Russen en Engelsen in aantocht waren, werd Jannes in de laatste week van april 1945 weer de trein in geslagen. Via Neuengamme, waar ook gevangenen werden opgehaald, werd iedereen naar de Lübeckerbocht vervoerd. De Duitsers wilden niet dat de geallieerden de Links: het monument bij Bergen-Belsen. 23 kampen in deze staat zouden zien. Een paar gevangenen moesten achterblijven om de kampen schoon en netjes te maken. Alle andere gevangenen werden in de Lübeckerbocht De Thielbek. De Cap Arcona, hier getroffen door engelse bommen. De gedenksteen voor de 7000 slachtoffers. Onder: Voorlopig Identiteitsbewijs van Jannes Priem. op boten gezet. De Duitsers waren van plan om de boten te laten zinken, want dan waren ze van de gevangenen af. ”Toen de drie boten, de Cap Arcona, de Athene en de Thielbek, daar lagen werden we beschoten door Engelse vliegtuigen. De Engelsen dachten dat er Duitse soldaten op de boten zaten en dat zij wilden vluchten. Ook de Thielbek, waarop ik zat, werd getroffen. De Cap Arcona en de Athene zijn gelijk gezonken”, vertelt Jannes. De Thielbek kapseisde. Van de 2800 gevangenen werden er slechts vijftig gered door het Zweedse Rode Kruis.” In totaal kwamen bij het bombardement 7300 van de 9400 gevangenen om het leven. Jannes werd gelukkig gered door mensen van het Zweedse Rode Kruis. Eenmaal in Zweden werd hij naar een ziekenhuis gebracht om op krachten te komen. Hij was toen negentien jaar oud en woog nog maar dertig kilo. ”Gewoon eten kon ik niet. Daar zou ik van dood gegaan zijn. Met een theelepeltje kreeg ik de hele dag door kleine beetjes tegelijk.” Na vier of vijf weken in het ziekenhuis werd hij naar een herstellingsoord gebracht. Eind augustus 1945 – tien maanden nadat hij opgepakt werd – is Jannes met koffers vol kleding naar Nederland vertrokken. Dolgelukkig keerde hij terug naar Putten. 24 Na de oorlog De oorlog was misschien voor Nederland voorbij, voor Jannes was het nog lang niet afgelopen. Eenmaal terug in Putten wilde iedereen van hem weten wat er met vrienden of familieleden gebeurd was. ”Het was heel moeilijk om die vragen te beantwoorden. In de concentratiekampen had iedereen dezelfde kleren aan en was iedereen kaal geschoren. Het was dus heel lastig om iemand te herkennen. Daarbij was iedereen veel te druk om te overleven.” Jannes wist van veel Puttenaren dus niet precies wat er met hen gebeurd was. ”Mensen geloofden mij niet. Ze zeiden dat ik een leugenaar was. Toen ben ik dichtgeklapt. Ik heb mij aan niemand meer laten zien en ik wilde niet meer over de oorlog praten.” Na de oorlog ontving Jannes een brief van het Ministerie van Oorlog. Hij moest gekeurd worden voor de militaire dienstplicht. Ondanks alle verwondingen die hij aan de oorlog had overgehouden, werd Jannes toch goedgekeurd. Hij moest naar Nederlands-Indië om te vechten. ”Ik ben in 1947 geraakt door een fosforgranaat. Ik ben naar een ziekenhuis gebracht en na drie weken kon ik weer aan het werk. Twee jaar later kreeg ik een scherf van een handgranaat in mijn nek. Een paar millimeter naast mijn halsslagader. Weer werd ik naar een ziekenhuis gebracht en ook dit wist ik te overleven. Na zes weken was ik terug bij de andere militairen. 25 Geallieerde tanks rijden Putten binnen in april 1945. Na drie en een half jaar in Nederlands-Indië gevochten te hebben, kwam Jannes in december 1949 in Rotterdam aan. Omdat hij verder nooit naar school was geweest, solliciteerde hij bij de Koninklijke Marechaussee. Hij werd afgekeurd omdat hij één centimeter te kort was. Toen Drikus van den Berg, een goede vriend van Jannes, dit hoorde, is hij woedend naar de gemeente gestapt. ”Ik ben Van den Berg drie keer tijdens de oorlog tegengekomen”, legt Jannes uit. ”Namelijk in Husum, Neuengamme en op de boot in de Lübeckerbocht. Samen zijn we door het Rode Kruis van de Thielbek gered.” De gedachtenisruimte in Putten, die in 1992 werd geopend; binnen staan hier alle namen van de weggevoerden. ’Het vrouwtje van Putten’, het monument ter nagedachtenis aan de razzia. Wat Drikus van den Berg precies tegen het gemeentebestuur heeft gezegd, weet Jannes niet. ”Maar nog geen week later lag er alsnog een oproep in de brievenbus. Ik was goedgekeurd. Drikus heeft veel voor mij gedaan en daar zal ik hem altijd dankbaar voor blijven.” Uiteindelijk heeft het bijna vijftig jaar geduurd voordat Jannes kon vertellen over wat hij allemaal meegemaakt heeft. ”In 1993 ben ik terug naar Ladelund geweest. Ik werd daar zo hartelijk ontvangen. Dat heeft mij diep getroffen. Ik heb er veel vrienden gekregen. Vanaf dat moment kon ik praten over alles wat ik in de kampen heb meegemaakt. Toen ben ik alles van mij af gaan schrijven in een boekje. Ik ben niet vergeten wat mij allemaal tijdens de oorlog is aangedaan. Maar ik heb het de daders wel vergeven.” 26 Overdenking Op 1 oktober 1994 is het 50 jaar geleden, dat er in Putten zoveel verdriet en pijn is geleden. Ruim 600 mannen zijn er op transport naar Kamp Amersfoort gesteld, iedereen die dit hoorde stond versteld. Wat hadden deze mannen toch misdaan? Zij hebben toch niemand kwaad gedaan? Op 12 oktober zijn zij uit Amersfoort vertrokken met de trein. Niemand wist waarheen het kon zijn. Op 14 oktober kwamen wij in het concentratiekamp Neuegamme aan, daar begon men bij het uitladen gelijk met schoppen en slaan. Alles werd van je afgenomen, je werd geschoren van onder tot boven, iedereen die zoiets leest kan het echt niet geloven. Als mens met een naam ging je de barak in naar binnen, even later – toen wij eruit kwamen – kon je als nummer beginnen. ’s Morgens vroeg werd er wel drie of viermaal geteld, de meesten van ons werden naar diverse kampen op transport gesteld. Daar moest je dan graven, ploeteren en zweten, met maar heel weinig drinken en eten. Je werd daar niet behandeld als een mens, maar nog minder dan een beest. Deze vernedering komt je als je dit schrijft, steeds weer voor de geest. 27 De herdenking in Putten, 1 oktober 2004. Rechts drie van de vier nog in leven zijnde teruggekeerden. Na de bevrijding is er in Putten en Ladelund toch iets goeds gebeurd: pastor Meijer heeft twee dorpen bij elkaar gesleurd. Een verbroedering is er echt van gekomen. Wie had dit, na al die ellende, nog kunnen dromen? Zonder wraakgevoelens kan men nu naar de diverse kampen gaan, soms is het nog erg zwaar, maar gelukkig kunnen wij dit nu weer aan. Voor mij zelf was het na 48 jaar strijden, dat ik met veel hulp, de hoge drempel kon overschrijden. Zeer weinigen hebben dit mee mogen beleven, want zij zijn helaas daar achter gebleven. Nu kunnen wij gelukkig zeggen, met een rein geweten: jullie allen die daar achter zijn gebleven, zullen wij NOOIT VERGETEN. Een teruggekeerde Jannes belt aan bij de gedachtenisruimte. 28