Pella Pella is een Griekse stad uit de Macedonische oudheid die thans gelegen is in Noord-Griekenland Het was de hoofdstad van het koninkrijk Macedonië vanaf het begin van de 4e eeuw v.Chr. toen het de rol van Aigai overnam. Pella werd in 168 v.Chr. geplunderd door de Romeinse legionairs en verdween in de plooien van de geschiedenis gedurende de Romeinse periode. De stad is vooral bekend omdat het de geboorteplaats is van Alexander de Grote, geboren als Alexander III, zoon van de Macedonische koning Philippus II en Epirotische prinses Olympias. Het woord Pella is een vorm van het Dorisch-Griekse woord Apella en betekende oorspronkelijk een ceremoniële locatie waar beslissingen werden genomen. De stad werd gesticht door Archelaos I van Macedonië om specifiek als hoofdstad van zijn koninkrijk te dienen. De stad wordt voor het eerst vermeld door Herodotos en Xenophon beschouwt het aan het begin van 4e eeuw v.Chr. als de grootste stad van Macedonië. Het was waarschijnlijk koning Archelaus die het, kort vóór die tijd, tot hoofdstad van het koninkrijk maakte en gerenommeerde Griekse artiesten wist aan te trekken zoals de schilder Zeuxis, de dichter Timoteus en bovenal de tragicus Euripides die er zijn laatste dagen sleet na er zijn Archelaos te hebben geschreven en opgevoerd. Pella is gesitueerd op een heuvel die afhelt naar het noordwesten; moerassen omgeven de onovertrefbare hoogte in de zomer en herfst, wat door de overstroomde (stromen) wordt veroorzaakt. De akropolis Phacus dat in dit moeras, dat in de buurt van de stad is, als een eiland uitsteekt, heeft immense schatten stapelend op schatten, deze houdt én de muur recht én wordt niet beschadigd door de vochtigheid van het omringende moeras. Het lijkt van ver verbonden te zijn met de muren van de stad; (maar) is gescheiden door een stroom en tegelijkertijd door een brug verbonden, ... » Na de reorganisatie van Macedonië door de Romeinen werd Pella de hoofdstad van de derde district en mogelijk ook de zetel van de Romeinse gouverneur. Gelegen aan de Via Egnatia (Strabo, VII 323.), was Pella aldus een belangrijke stad op de weg tussen Dyrrachium en Thessaloniki. Cicero verbleef er in 58 v.Chr., maar de zetel van de provincie was in deze tijd overgebracht naar Thessaloniki. Om onbekende redenen, mogelijk door een catastrofale aardbeving, raakte de stad aan het eind van de 1e eeuw v.Chr. in verval. Op de plaats van de in verval geraakte stad werd een colonia gesticht tussen 45 en 30 v.Chr. Deze werd in elk geval Colonia Iulia Augusta Pella genoemd op de keizerlijke munten. Augustus liet er Italische boeren zich vestigen, wier land hij in Italië had geconfisqueerd om aan zijn veterani uit te delen. De neergang van de stad, ondanks de herstichting als colonia, zet zich al snel in. In feite is de Romeinse herstichting meer naar het oosten gesitueerd, en onderscheiden van de oude Macedonische hoofdstad, wat verklaart waarom de getuigenissen ten dele worden tegengesproken door de numismatiek en epigrafie. In de Byzantijnse tijd wordt deze plaats van tweede rang ingenomen door een versterkte nederzetting. Stadsplan van Pella De stad werd op de Phacos gebouwd, een voorgebergte dat in het zuiden de moerassen die Pella omgeven beheerst. Veel verder naar het zuiden lag een meer dat in de hellenistische periode toegang gaf tot zee. Paleis De stadsruimte die door Titus Livius wordt beschreven, is slechts gedeeltelijk bekend. Het gaat om een hoge wal van ruwe baksteen (ongeveer 50 cm diep) op een stenen fundering, waarvan een deel ten noorden van het paleis werd opgegraven, en een ander ten zuiden van de laatste ontdekte eilandjes, aan de rand van het meer. Binnen de wallen werd de noordkant ingenomen door drie heuvels en het paleis werd, in een bevoorrechte positie, op de centrale heuvel geplaatst. Het is gedeeltelijk opgegraven en omvat blijkbaar een aanzienlijk deel van de stad (misschien 60.000 m²), en werd, omdat het nog niet goed bekend was in het geometrische stadsplan opgenomen. Het paleis van Pella is opgebouwd uit meerdere (misschien zeven?) grote naast elkaar geplaatste architecturale gehelen, geschikt op twee rijen; elk bestaat uit een serie kamers gerangschikt rondom een grote vierkante binnenplaats, merendeels met portieken omgeven. De archeologen hebben er met name een palaistra en baden geïdentificeerd. De zuidfaçade van het paleis, in de richting van de stad, werd over de hele lengte (ten minste 153 m) ingenomen door een grandioze portiek, gebouwd op een twee meter hoge onderbouw. De samenhang tussen de vier voornaamste complexen wordt gevormd door een portiek met een 15 m lange driedelige propylon, die aan het paleis, vanuit de lager gelegen stad gezien, een bijzonder imposante monumentale ingang gaf. De datering van dit geheel stelt ons voor enkele problemen: de grote gebouwen met portieken zouden kunnen dateren uit de regering van Philippus II, maar andere delen zouden ouder zijn. De baden zouden dateren uit de regering van Cassander. De grootte van het geheel toont dat het, in tegenstelling tot het paleis van Aigai, niet alleen gaat om een Koninklijke residentie, een praalmonument, maar eveneens om een regeringsgebouw dat onderdak bood aan een deel van de administratie van het koninkrijk. Hippodamisch stratenplan Ten zuiden en lager gelegen dan het paleis, strekt de eigenlijke stad zich uit, geconcipieerd volgens een Hippodamisch stratenplan, twee series van parallelle straten snijden elkaar loodrecht en vormen een netwerk dat bestaat uit acht rijen van rechthoekige huizenblokken. De breedte is constant, ongeveer 45 m, terwijl de lengte varieert tussen 111 m en 152 m, waarbij de meeste rijen 125 m zijn. De lengte van de straten is 9 à 10 m, behalve de middelste, langere oostweststraat, die 15 m meet. Deze straat vormt de voornaamste as van het wegennet en leidt naar de agora, een centrale plaats die overeenkomt met de oppervlakte van 10 woonblokken, gereserveerd om te dienen als publieke ruimte. Twee noord-zuidstraten zijn eveneens een beetje langer (10 m) en dienen om de stad te verbinden met de haven, verder naar het zuiden. De straten waren voorzien van goten en afvoergeulen om het water van particuliere huizen af te voeren. Dit rechthoekige stratenplan ging terug tot de eerste helft van de 4e eeuw v.Chr.: het vertoont gelijkenissen in zijn principes met die van vele andere Griekse steden uit die tijd, maar onderscheidt zich er ook van door de imposante breedte van de woonblokken. Het klopt echter wel dat veel van de hellenistische vestigingen daarentegen de opzet van de woonblokken van Pella hebben overgenomen. In het stadscentrum ligt de agora, die een bijna vierkant plein is, van 200 m van oost naar west en 181 m van noord naar zuid. Het complex meet 262 x 238 m als men de portiek aan alle zijden meerekent. Bewoning De verschillende grote woningen die ten zuiden van de agora opgegraven zijn, worden aangeduid aan de hand van de onderwerpen van de rijke mozaïekvloeren die hun banketzalen sieren: het huis van Dionysos, het huis van de ontvoering van Helena. Deze woningen, deel uitmakend van een groep, zijn rond binnenplaatsen met een peristylium geschikt en worden gekenmerkt door een verzorgde versiering. Zij zouden van kort na de regering van Alexander zijn. De mozaïeken zijn gemaakt uit rolstenen (en niet uit tegels) en ontlenen hun onderwerpen aan de Griekse mythologie en hun compositie waarschijnlijk aan de schilderkunst van die tijd (misschien zelfs meer precies aan de werken van Zeuxis). De naam van de afgebeelde personages wordt aangeduid door inscripties onderaan de scène. Deze mozaïeken zijn met behulp van diverse technische aspecten (bijvoorbeeld het gebruik van loden plaatjes of terracotta om de motieven te onderstrepen) gemaakt, een belangrijke stap in de geschiedenis van dit type van vloerbedekking. Het archeologisch onderzoek van de site Op basis van de beschrijving van Pella door Titus Livius werd de site geïdentificeerd door reizigers in de 19e eeuw. Een eerste bescheiden opgraving werd in 1914-1915 ondernomen door G. Oikonomos, maar het systematische onderzoek van de site begon pas in 1953. In 1957 volgden de eerste systematische opgravingen. Een eerste reeks campagnes vond plaats in 1963, vervolgens werden de opgravingen hervat in 1980. Ook tegenwoordig worden er nog opgravingen in de buurt van de agora gedaan. In de 1977 ontdekte de archeoloog Manolis Andronikos het graf van Philippus II van Macedonië, die de vader van Alexander III van Macedonië was. Onder de vondsten bevond zich een gouden doos samen met een gouden zon van Vergina, die in het begin van de jaren '90 van de twintigste eeuw tot een twist tussen Griekenland en de voormalige Joegoslavische Republiek van Macedonië leidde. In februari 2006 ontdekte een boer bij toeval de grootste graftombe die tot op heden in Griekenland is gevonden. De namen van de oud-Macedonische adellijke familie zijn nog steeds te zien in inscripties en geschilderde beeldhouwwerken. Ook de muren van de graftombe hebben de tand des tijd doorstaan. De tombe wordt gedateerd tussen de 2e en 3e eeuw v.Chr., na de regering van Alexander de Grote. In september 2009 werden opnieuw graven blootgelegd; de monden, oogkassen en borstkassen van de strijders waren overdekt met bladgoud.